Volledige naam vermelden onnodig, pesterig en onrechtmatig
Hof Amsterdam 10 juni 2014, IEF 14018 (Appellant tegen Hearst)Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Onrechtmatige publicatie. Het publiek belang rechtvaardigt niet dat in publicaties de naam en toenaam van [appellant], die in deze zaak door het Openbaar Ministerie als verdachte van faillissementsfraude en valsheid in geschrifte was aangemerkt, werden genoemd met naam en toenaam werd aangeduid. De Raad voor de Journalistiek concludeerde tot een disproportionele aantasting in de privacy. De rechtbank heeft terecht de publicatie als onnodig en pesterig aangemerkt, maar oordeelt [IEF 11076] niet dat het onrechtmatig is. Het hof oordeelt dat de publicatie onrechtmatig is, appellant heeft extra schade geleid. De beslissing wordt aangehouden en partijen kunnen tot een minnelijke regeling komen of om eindarrest verzoeken.
Ten aanzien van Prometheus zal het vonnis waarvan beroep daarom in het te dezen te wijzen eindarrest worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
3.10. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Waar het noemen van de functie van [appellant], financial controller van het concern van [X], (stellig) nog als functioneel kan worden aangemerkt omdat daarmee de (mogelijke) betrokkenheid van een financial controller bij de (mogelijke) onderhavige faillissementsfraude en het Rotterdamse havenschandaal als misstand (en de daardoor ontstane aanzienlijke economische en maatschappelijke schade) aan de kaak zou worden gesteld, bestond in het kader van de openbaarmaking van de onderhavige kwestie in het publieke belang, mede in aanmerking genomen de daardoor te verwachten schade voor de reputatie van [appellant], geen zodanige reden voor het noemen van zijn volledige naam dat het bekendmaken van die volledige naam daardoor gerechtvaardigd was. Anders gezegd: het noemen van [appellant] met naam en toenaam was voor het openbaar maken van de misstand onvoldoende noodzakelijk en diende daarom, gelet op de schade die voor [appellant] daardoor zou kunnen ontstaan, geen redelijk belang. In de woorden van de Raad voor de Journalistiek: de vermelding van de naam van [appellant] was een disproportionele aantasting van diens privacy.
3.12. Met betrekking tot Quote merkt het hof ten slotte het volgende op. Quote neemt in deze aansprakelijkheidsprocedure een aparte positie in. Waar met betrekking tot de vermelding van [appellant] als verdachte, met naam en toenaam, in het bericht zoals weergegeven onder 3.1.(v) nog, zij het ten onrechte, gemeend had kunnen worden dat deze vermelding toelaatbaar was in verband met het onthullen door een journalist van een belangrijke misstand, bestaat voor de publicatie zoals weergegeven onder 3.1.(viii) geen enkele rechtvaardigingsgrond. In deze publicatie wordt niet alleen herhaald dat [appellant] verdacht is van faillissementsfraude maar wordt benadrukt dat [appellant] de persoon in kwestie is, waardoor de aandacht van het publiek extra op hem wordt gevestigd. Terecht heeft de rechtbank deze publicatie als “onnodig en pesterig” aangemerkt. Zonder twijfel heeft deze publicatie voor [appellant] tot extra schade geleid, waarvoor (alleen) Quote aansprakelijk is.
3.13. De grieven slagen. [geïntimeerde sub 2] en Quote hebben jegens [appellant] in strijd met artikel 6:162 BW - een wettelijke beperking als genoemd in artikel 10, lid 2, EVRM - en mitsdien onrechtmatig gehandeld. Het vonnis waarvan beroep kan ten aanzien van hen niet in stand kunnen blijven.
3.15. Het debat omtrent de schade is, doordat de aandacht vooral op de aansprakelijkheid gericht is geweest, nog onvoldragen. Bij deze stand van zaken zal het hof de zaak naar de rolzitting verwijzen voor uitlating partijen. Het hof geeft partijen in overweging in overleg tot een minnelijke regeling te komen. Indien partijen hierin niet slagen zullen zij in een door hen te nemen akte een gezamenlijk verzoek kunnen doen tot het bepalen van een comparitie van partijen met het doel om, mede aan de hand van nadere door partijen te verstrekken gegevens omtrent de schade, onder leiding van een raadsheercommissaris een schikking te beproeven. Partijen zullen ook om een eindarrest kunnen verzoeken, waarvan - tenzij alsnog anders wordt beslist - het gevolg zal zijn dat de zaak, al dan niet met toewijzing van een bedrag ten aanzien waarvan als voldoende vaststaand kan worden aangenomen dat [appellant] daarvoor schade heeft geleden, wordt verwezen naar de schadestaatprocedure.
Tien kennisclips IE
Recent heeft Dirk Visser tien kennisclips intellectuele eigendom gemaakt. Het zijn korte filmpjes van tussen de acht en de tien minuten. Ze zijn bedoeld als inleiding en aanvulling op het onderwijs voor de eerstejaars rechtenstudenten in Leiden. Deze ‘kennisclips IE’ kunnen ook dienen als eerste kennismaking met de verschillende deelgebieden van het recht van de intellectuele eigendom voor studenten aan andere universiteiten of hbo-instellingen en voor andere belangstellenden. Voorkennis is niet nodig. De kennisclips zijn hieronder te vinden: Het is - zoals bekend uit het Svensson-arrest [IEF 13540] - toegestaan naar deze kennisclips te linken of deze te embedden, bij voorkeur met bron- en naamsvermelding:
De kennisclips IE hebben de volgende onderwerpen:
1. Handelsnaamrecht, ‘Uit een beeldscherm komt geen bier’.
2. Merkinschrijving, ‘Have a break’.
3. Merkinbreuk, ‘Een borrel met een zeepsmaak’.
4. Modellenrecht, ‘Not as cool’.
5. Auteursrechtelijk werk, ‘Ze heeft de zwarte band winkelen’.
6. Muziekauteursrecht, ‘De Turijnse tandarts’.
7. Octrooiinschrijving, ‘Pingpongballetjes in de Donald Duck’.
8. Uitleg van een octrooi, ‘De kromlijnige beweging’.
9. Onstoffelijkheid, ‘Het best bewaarde geheim’.
10. Slaafse nabootsing, ‘Imitation is the life blood of competition’.
De kennisclips hoeven niet in deze volgorde te worden bekeken en kunnen eventueel gebruikt worden in combinatie met het boekje ‘Hoofdstukken intellectuele eigendom’.
Sommige verwijzingen zijn mogelijk al weer iets verouderd, zoals die naar het Marco del Corso-arrest [IEF 11045] (dat sinds het OSA-arrest [IEF 13584] mogelijk niet meer voor auteursrechtrecht geldt) en het Apple/Samsung-arrest [IEF 12714] (dat sinds het Karen Millen-arrest [IEF 13959] mogelijk deels is achterhaald, maar voor een eerste kennismaking met het rechtsgebied lijkt dit geen al te groot probleem).
De kennisclips zijn gemaakt bij het Centre for Innovation van de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden door Thomas Hurkxkens met hulp van Leidse studenten voor wie dit onderdeel uitmaakte van het Honours College Law programma, te weten Anne-Marie Beens, Nesli Cubukcu, Joanne van Eenennaam, Mesut Korkmaz, Anna Nijmeijer en Kumar Roepnarain.
Eendrachtig samenwerken aan zorg-app levert geen auteursrecht op
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 juni 2014, IEF 14016 (Linkkers tegen PriHealth)
(Mede)Auteursrecht. Software. 843a, 1019a Rv. Linkkers implementeert ondersteuning in de huisartsenpraktijk. PriHealth ontwikkelt maatwerksoftware voor de zorg. Linkkers vordert inzage in bescheiden waaruit (mede)auteursrecht op softwareapplicatie zou blijken. Linkkers onderbouwt niet haar inbreng. De stelling dat eendrachtig is samengewerkt om de applicatie te bouwen, is geen beschrijving van de eigen intellectuele keuzes. Uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten brengt vloeit geen auteursrecht voort. De vorderingen worden afgewezen.
4.5. Linkkers heeft in het bestek van dit kort geding geen feiten gesteld waaruit kan worden opgemaakt wat haar inbreng is geweest bij het ontwikkelen van de softwareapplicatie zorgIQ. Zij volstaat met de stelling dat Linkkers en PriHealth eendrachtig hebben samengewerkt om de applicatie te bouwen, waarbij zowel de inhoud als de structuur van de applicatie het gevolg is van op elkaar afgestemde eigen – scheppende – intellectuele keuzes van zowel PriHealth als Linkkers, zonder deze keuzes te beschrijven. Ook zonder dat Linkkers over de verlangde bescheiden beschikt, moet het mogelijk worden geacht een dergelijke beschrijving te geven. Dit laat Linkkers na. Door Linkkers is concreet gesteld noch onderbouwd welke (creatieve) keuzes zijn gemaakt en op welke wijze de vorm van de applicatie – mede – het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes van (medewerkers van) Linkkers. Weliswaar blijkt uit een door Linkkers overgelegde productie dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden tussen medewerkers van Linkkers en van PriHealth, maar uit dit stuk kan niet worden opgemaakt wat daarbij is besproken. Daarbij is van belang dat PriHealth heeft aangevoerd dat de bemoeienis van Linkkers voornamelijk zag op het inbrengen van haar contacten met huisartspraktijken, opdat deze als potentiële afnemer benaderd konden worden. Het feit dat Linkkers tijd heeft geïnvesteerd en kennis ter beschikking heeft gesteld en zogenoemde “zorgpaden” en overig materiaal heeft aangeleverd, vormt evenmin voldoende onderbouwing omdat een nadere concretisering op dit punt ontbreekt. Dit voorgaande klemt omdat de “zorgpaden” volgens beide partijen grotendeels – al dan niet via internet – van derden werden betrokken en daarom niet zonder meer gesproken kan worden van een oorspronkelijk karakter. Daar komt bij dat, zo er al wijzigingen zijn aangebracht in de door Linkkers aangeleverde “zorgpaden” niet duidelijk is geworden of deze wijzigingen zijn toe te dichten aan Linkkers en evenmin dat deze een eigen, oorspronkelijk karakter bezitten. Naast het voorgaande heeft Linkkers niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze het genoemde overige materiaal voldoende oorspronkelijk is en een eigen karakter heeft en bovendien het persoonlijk stempel van (medewerkers van) Linkkers draagt.
4.6.
Zoals PriHealth in dit verband ter terechtzitting met juistheid heeft aangevoerd, vloeit geen auteursrecht voor Linkkers voort uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten van de softwareapplicatie die PriHealth heeft vervaardigd. Het corrigeren van teksten, in die zin dat daaruit taal- en typefouten werden gehaald, is geen voortbrengsel van de menselijke geest die auteursrechtelijke bescherming meebrengt.
4.7.
Dit voorgaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat aan Linkkers een (mede)auteursrecht toekomt op de softwareapplicatie zorgIQ.
Op andere blogs: SOLV
AUTEURSRECHTDEBAT: Auteursrecht is zo ingewikkeld
De laatste maanden worden auteursrechtjuristen overspoeld door uitspraken van het Hof van Justitie die stuk voor stuk worden omschreven als baanbrekend en als ingewikkeld. De uitspraken zijn inderdaad baanbrekend, in die zin dat ze een einde maken aan diverse discussies tussen auteursrechtjuristen en helderheid bieden voor hen die een gezond businessmodel zoeken op het internet. Maar ingewikkeld? Ik zet twee uitspraken voor u op een rij, oordeel zelf. |
Allereerst de uitspraak ACI-Stichting Thuiskopie [red. IEF 13741]. In deze uitspraak van 10 april 2014 werd door het Hof van Justitie bepaald dat illegaal downloaden illegaal was. U ziet, daar is over nagedacht. Ik maak het even iets ingewikkelder en ook wat meer compleet. Downloaden uit illegale bron was tot voor dit arrest in Nederland toegestaan. Een doorn in het oog van Stichting Brein en andere rechthebbenden, maar de Nederlandse overheid verklaarde keer op keer dat deze manier van downloaden niet illegaal was. En dus was wat in het dagelijks taalgebruik “illegaal downloaden” heette, in feite een niet bestaand fenomeen. Het Hof heeft in haar uitspraak nu bepaald dat downloaden uit illegale bron niet was toegestaan. Begrijpelijke uitspraak niet waar? Een tikje gecompliceerd was het dat Stichting Thuiskopie heffingen probeerde te leggen op dragers die ondermeer werden gebruikt om dergelijke downloads op te slaan. En dat vond het Hof ongepast. Als je niet mag downloaden uit illegale bron, mag je ook geen heffing opleggen aan mensen die het wel doen. Het is nu aan Stichting Thuiskopie om haar heffing marginaal te verlagen en dat is dan het enige concrete gevolg van deze uitspraak. Ik verwacht niet dat er ook maar iemand is die opeens zal stoppen met downloaden uit illegale bron, een prachtig voorbeeld van een Pyrrhus overwinning dus. Een tweede uitspraak die voor ingewikkeld door gaat, is de zogenaamde Svensson-uitspraak, alweer van het Hof van Justitie, op 13 februari 2014 [red. IEF 13540]. Deze uitspraak haalde alle krantenkoppen. Alleen hadden die krantenkoppen allemaal een verschillende lading, de uitspraak leek voor meerdere uitleg vatbaar. Ik laat u zien dat het wederom allemaal betrekkelijk eenvoudig is. Eerst maar even de casus. Svensson was een van de journalisten die er bezwaar tegen maakte dat er door een digitale knipselkrant gelinkt werd naar artikelen die met zijn toestemming waren gepubliceerd op internet. Svensson vond dat dit niet mocht zonder zijn toestemming. Kort samengevat moest het Hof dus oordelen over de vraag of hyperlinken een auteursrechtelijk relevante (nieuwe) openbaarmaking is. Ik loop het arrest even met u door, het staat er allemaal vrij letterlijk. Er mag worden gehyperlinkt als er voldaan is aan de volgende voorwaarden. Het recht en internet, zo ingewikkeld is het allemaal niet. Downloaden uit illegale bron blijkt illegaal, maar als werken met toestemming van de rechthebbenden vrij toegankelijk zijn, dan mag er onbeperkt naar worden gelinkt en mag die content zelfs worden geëmbed. Hans Bousie |
Nogmaals WK 2014 in de kroeg
Bijdrage ingezonden door Maarten Russchen, Russchen Advocatuur. In IEF 13980 heb ik de vraag aan de orde gesteld of de heffing van Videma voor het kijken naar het WK 2014 in de kroeg niet te hoog is. In IEF 13986 schrijft Martin Hemmer als reactie het te kort door de bocht te vinden, omdat voor publieke uitzending van het programma toestemming dient te worden verkregen van, en betaald dient te worden aan de lokale uitzendorganisatie. Waar het echter om gaat, is dat het hoofdbestanddeel van het programma bestaat uit de beelden van de wedstrijd, en die zijn nu juist vrijgegeven door de auteursrechthebbende. De vergoeding waar Videma aanspraak op maakt, kan dus niet op dat hoofdbestanddeel betrekking hebben. In dat kader heb ik de vraag aan de orde gesteld of de vergoeding wel passend is, onder verwijzing naar r.o. 108 en 109 van het Premier League arrest.
Het is aan de auteursrechthebbende om te bepalen of hij het verbodsrecht in bepaalde gevallen wel of niet wenst uit te oefenen. FIFA heeft als auteursrechthebbende op de beelden duidelijk aangegeven het verbodsrecht niet uit te oefenen voor kijken in de kroeg. Dat betekent dat geen toestemming vereist is voor vertoning van de beelden. Nu geen toestemming vereist is voor de filmbeelden, is de basis voor de aanspraak op betaling van een vergoeding ten aanzien van die filmbeelden komen te vervallen.
De uitzendingen van NOS bestaan uit meer dan alleen de filmbeelden van de wedstrijden. De NOS verzorgt de voorbeschouwing, het commentaar en de nabeschouwing, die in combinatie met de beelden van de wedstrijd worden uitgezonden. Een kroeg die de uitzinding van dat programma wenst te vertonen, zal daarvoor toestemming moeten vragen, zo staat ook vermeld in de FAQ’s bij het FIFA reglement. Videma verleent die toestemming tegen betaling en berekent daarbij het volle pond. Dat lijkt mij niet passend.
Aan het slot van zijn reactie haalt Martin Hemmer nog aan dat er sprake is van een nieuw publiek bij uitzending in de kroeg. Op zichzelf is het juist dat bij openbaarmaking in de kroeg sprake is van een nieuw publiek. Echter, ten aanzien van de filmbeelden van de wedstrijden heeft FIFA al rekening gehouden met het publiek in de kroeg, door expliciet te bepalen dat voor die openbaarmaking geen toestemming vereist is. Het publiek in de kroeg is dus al verdisconteerd.
Maarten Russchen
Our single market is crying out for copyright reform
Neelie Kroes, 'Our single market is crying out for copyright reform', SPEECH/14/528(...) Information Influx International Conference at Institute for Information Law, Amsterdam, 2 July 2014.
Today, the EU copyright framework is fragmented, inflexible, and often irrelevant. It should be a stimulant to openness, innovation and creativity, not a tool for of obstruction, limitation and control.Things need to change in Europe and they need to change right now. It's obvious, as other parts of the world have already seen. In 2009, Japan introduced a copyright exception covering text and data mining: including for commercial use. In Canada in 2012, they added an exception for non-commercial user-generated content.
In none of those places has the sky fallen in. All of those places are now innovating, creating, progressing, while the EU lumbers by with an ageing system for an analogue age. Sometimes it is hard to find the middle ground between different principles, to fairly balance different interests. Not in this case – the solution is already staring us in the face. It doesn't even have to be about principles – it's about aligning with current practices, with what most people are already doing. These opportunities should not just be available to those who can afford expensive lawyers, or are prepared to ignore the law all together. They should be for everyone. (...)
Werkzame rol van overgenomen broncodebestanden kan in het midden blijven
Rechtbank Den Haag 2 juli 2014, IEF 14012 (VG Beheer-Benefits-Plaza tegen eBenefits)Auteursrecht. Software. Zie eerder op IE-Forum.nl waarin inzage wordt gegeven en SGOA-deskundige wordt benoemd. Uit het rapport volgt dat er 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8 zijn die identiek voorkomen in eBenefits 5.1. Dat de 83 broncodebestanden de oorspronkelijkheid van het computerprogramma eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in zich dragen, ligt gelet op het geringe aantal (83 op 2452 respectievelijk 4410 unieke broncodebestanden) niet zonder meer voor de hand. De werkzame rol kan in het midden blijven, de broncodebestanden maken wel deel uit van de software zoals openbaargemaakt. De schade wordt opgemaakt bij staat. De accountantcontrole, inzage in de beslagen documentatie en dwangsommen worden toegewezen.
4.8. De deskundige heeft in het rapport geconstateerd dat 540 van 2452 unieke broncodebestanden van eBenefits Portaal identiek zijn aan 540 broncodebestanden van 4410 unieke broncodebestanden van eBenefits 4.8. Een groot aantal van deze identieke broncodebestanden komt volgens de deskundige hoogstwaarschijnlijk uit een gebruikte commerciële component genaamd RadEditor van Telerik en is vervolgens door hem buiten de vergelijking gelaten. De overgebleven identieke broncodebestanden zijn volgens de deskundige opgesteld door een drietal programmeurs, de heren [L], [K] en [S]. Hoewel de deskundige dit in de conclusie van zijn rapport niet heeft opgenomen, gaat het, zo begrijpt de rechtbank uit het rapport, om 5 bestanden geschreven door de heer [L], 11 bestanden geschreven door de heer [K] en 67 bestanden geschreven door de heer [S], dus in totaal om 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8. die identiek voorkomen in eBenefits 5.1.4.10. De rechtbank dient aldus te beoordelen of het overnemen van voornoemde 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in eBenefits 5.1 leidt tot het openbaar maken van het werk of een gedeelte daarvan (artikel 12 Aw), althans tot het verveelvoudigen van een werk of een bewerking daarvan die niet als een nieuw oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt (artikel 13 Aw). Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval hetgeen in het navolgende zal worden toegelicht.
4.11 (...) Dat de 83 broncodebestanden de oorspronkelijkheid van het computerprogramma eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in zich dragen, ligt gelet op het geringe aantal ook niet zonder meer voor de hand. VGB heeft voorts niet onderbouwd dat eBenefits in eBenefits Portaal andere bestanddelen heeft overgenomen van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager die de uitdrukkingswijze vormen van dit computerprogramma. Of de betreffende 83 broncodebestanden al dan niet een werkzame rol vervullen binnen eBenefits Portaal, hetgeen eBenefits betwist, kan in het midden blijven nu de betreffende broncodebestanden wel deel uitmaken van eBenefits Portaal zoals dit openbaar is gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eBenefits 5.1 of te wel eBenefits Portaal geen inbreukmakende bewerking is van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager.
in conventie
5.1. beveelt eBenefits onmiddellijk na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de auteursrechten van VG Beheer door verveelvoudiging en/of openbaarmaking van het computerprogramma EblPro te staken en gestaakt te houden;
5.2. veroordeelt eBenefits tot vergoeding van de schade van VGB als gevolg van inbreuk op auteursrechten op EblPro als bedoeld in 4.17 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2011 tot
aan de dag van volledige voldoening;
Opgerichte stichting geen belang als formele procespartij in proefprocedure
Rechtbank Noord-Holland 2 juli 2014, IEF 14011 (Stichting Eco Communicatie-Ventoux Advocaten tegen Stichting Keurmerk Eco Label)
Uitspraak ingezonden door Matthijs Kaaks, Boekx advocaten. Merkenrecht. Vervallenverklaring. Belang. Misbruik van recht. Procederen omwille van het procederen. Kostenveroordeling. Stichting Eco Communicatie en Ventoux advocaten vorderen de doorhaling van collectief woord-beeldmerk ECO LABEL vanwege non-usus. Ventoux heeft geen zelfstandig belang bij de vordering namens anonieme cliënt. De Stichting, door partner van mr. Van Engelen louter opgericht voor de onderhavige procedure, blijkt de anonieme cliënt te zijn. Zij heeft feitelijk geen werkzaamheden verricht, fungeert enkel als 'formele' procespartij en was bij de eerste sommatie nog niet opgericht. Ook de Stichting is geen belanghebbende ex 2.27 lid 1 en 2.42 lid 1 BVIE.
Dat mr. Van Engelen eerder heeft geprocedeerd 'omwille van het procederen', blijkt uit een proefprocedure tegen diens eigen advocatenkantoor Ventoux [red. IEF 10319]. De onderhavige (eveneens kennelijk proef-)procedure is evenwel aanzienlijk minder 'onschuldig' nu derden daarbij worden betrokken. Dat levert bovendien misbruik van recht op ex 3:13 BW en rechtvaardigt de proceskostenveroordeling.
2.5. (...) "In deze zaak treden wij zelf als kantoor op en voor een cliënt die anoniem wenst te blijven"
2.6. Op 28 december 2012 is Stichting Eco Communicatie opgericht door A., de levenspartner van mr. Van Engelen.
4.2. Blijkens artikel 2.27 lid 1 van het BVIE kan 'iedere belanghebbende' het verval van het merkrecht inroepen in de gevallen als vermeld in artikel 2.26 lid 2 BVIE. Op grond van artikel 2.42 lid 1 BVIE geldt mutatis mutandis hetzelfde voor een collectief merk.
4.5. Aangezien de relevante bepalingen van het BVIE vereisen dat een vervallenverklaring wordt ingeroepen door een 'belanghebbende' en Ventoux geen zelfstandig belang heeft gesteld bij haar vordering, is de rechtbank van oordeel dat Ventoux niet als belanghebbende is aan te merken en dientengevolge geen (eigen) belang heeft bij haar vordering in de zin van artikel 3:303 BW.
4.6. Ten aanzien van de Stichting Eco Communicatie overweegt de rechtbank dat als onvoldoende weersroken vast staat dat deze stichting louter ten behoeve van de onderhavige procedure is opgericht door (de partner van) mr. Van Engelen. Ter zitting heeft mr. Van Engelen verklaard dat deze stichting de onder 2.5 bedoelde 'anonieme cliënt' is. Hoewel mr. Van Engelen namens Stichting Eco Communicatie heeft betoogd dat de stichting een vergelijkbaar doel heeft als Stichting Keurmerk Eco Label, is eveneens vast komen te staan dat Stichting Eco Communicatie feitelijk geen (andere) werkzaamheden (heeft) verricht dan het fungeren als 'formele' procespartij ten behoeve van de onderhavige procedure. Bovendien staat vast dat Stichting Eco Communicatie ten tijde van de eerste sommatie nog niet was opgericht en derhalve op dat moment nog helemaal niet bestond. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat ook Stichting Eco Communicatie niet als belanghebbende in de zin van artikel 2.27 lid 1 en 2.42 lid 1 BVIE kan worden aangemerkt.
4.10 De in het bovenstaande citaat bedoelde proefprocedure [red. IEF 10319] betrof een vordering van mr. Van Engelen tegen diens eigen advocatenkantoor Ventoux. De onderhavige (eveneens kennelijk proef-)procedure is evenwel aanzienlijk minder 'onschuldig' dan eerdergenoemde proefprocedure omdat nu derden daarbij worden betrokken, die daarmee onnodig op aanzienlijke kosten worden gejaagd. Niet alleen is het geding voor de burgerlijke rechter daarvoor niet bestemd, maar naar het oordeel van deze rechtbank is dat bovendien misbruik van recht in de zin van artikel 3:13 BW. Dat rechtvaardigt alsnog de veroordeling van Stichting Eco Communicatie en Ventoux in de werkelijk gemaakte kosten.
AUTEURSRECHTDEBAT: Het downloaddebat anno 2014 - heffen verleden tijd?
‘Downloaden uit illegale bron is onacceptabel.’ |
Het is desalniettemin toegestaan om een beperking, zoals het kopiëren voor privégebruik op te nemen in de Auteurswet mits er maar een billijke compensatie wordt betaald. Daarom is de thuiskopieheffing ingesteld als compensatie voor het nadeel dat rechthebbenden lijden als gevolg van het maken van kopieën voor eigen studie of gebruik van auteursrechtelijk beschermde werken. Deze beperking mag echter niet zo ruim worden opgevat dat daaronder ook kopieën uit illegale bronnen valt te verstaan, want dit zou duidelijk afbreuk doen aan de goede werking van de interne markt. Dat het downloaden uit illegale bron kan bijdragen aan het verspreiden van cultuur, vormt geen rechtvaardiging. Daarnaast levert het een conflict op met de Europese driestappentoets waaraan beperkingen dienen te voldoen. Het toestaan van privékopieën uit illegale bron doet namelijk afbreuk aan de normale exploitatie van legale werken, terwijl eerlijke gebruikers ook nog eens indirect worden bestraft door de Nederlandse heffingsregeling, omdat zij noodzakelijkerwijze mee moeten betalen aan de compensatie van de schade, aldus het Europese Hof. De omstandigheid dat er geen enkele technische voorziening bestaat om de vervaardiging van ongeoorloofde privékopieën te bestrijden, maakt dat niet anders. Een dergelijke uitspraak was echter wel te verwachten na de veeg uit de pan door advocaat-generaal P. Cruz Villalón. Nederland zou in feite zelf de oorzaak zijn van het massale downloadgedrag van internetgebruikers. Het stimuleren van legale bronnen zou de norm moeten zijn. Lotte Anemaet |
BGH: Printers en PCs zijn verveelvoudigingsapparaten
BGH 3 Juli 2014, IEF 14009 (Drucker und Plotter III)Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. bgh Na HvJ EU IEF 12809. Printers zijn ex 54a en PCs zijn ex 54 UrhG aF vergoedingsplichtig. Door de overdracht van een digitaal opslagmedium naar een ander kunnen niet alleen films en muziek, maar ook andere werken zoals teksten en foto's verveelvoudigd worden. Deze kunnen via internet worden opgeslagen op een server en op andere computers gedownload worden. Zolang PCs op deze manier als apparaat door een eindgebruikers worden gebruikt om digitale kopieën te produceren, is er naar paragraaf 54 UrhG aF een vergoedingsverplichting.
Uit het persbericht: Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. (...) Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.(...) Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.
Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst bei richtlinienkonformer Auslegung nur Vervielfältigungsverfahren, bei denen analoge Vervielfältigungsstücke entstehen; dabei kommt es nicht darauf an, ob ein analoges oder ein digitales Werkstück als Vervielfältigungsvorlage diente. Erfasst werden auch Vervielfältigungsverfahren mittels verschiedener Geräte, wenn diese Geräte miteinander verbunden sind und es sich um ein einheitliches Vervielfältigungsverfahren handelt, das unter der Kontrolle derselben Person steht und auf die Herstellung analoger Vervielfältigungsstücke abzielt. Unter dieser Voraussetzung sind Vervielfältigungsverfahren nicht nur mit einer aus Scanner, PC und Drucker bestehenden Gerätekette, sondern auch mit einer nur aus PC und Drucker bestehenden Gerätekette vergütungspflichtig. Innerhalb einer solchen Gerätekette ist allerdings nur das Gerät vergütungspflichtig, das am deutlichsten dazu bestimmt ist, zusammen mit den anderen Geräten wie ein Vervielfältigungsgerät eingesetzt zu werden. Innerhalb der aus Scanner, PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Scanner; innerhalb der aus PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Drucker. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.
Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst Vervielfältigungen durch Übertragungen von einem Bild- oder Tonträger auf einen anderen. Unter einem Bild- oder Tonträger ist nach § 16 Abs. 2 UrhG eine Vorrichtung zur wiederholbaren Wiedergabe von Bild- oder Tonfolgen zu verstehen. Dazu zählen auch digitale Speichermedien wie Festplatten. Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.