De thumbnails van bekendnaakt.net
E.F. Vaal, De thumbnails van Bekendnaakt.net, IEF 12784.
Commentaar in't kort van Eliëtte Vaal, AKD.
Vorige week heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de vraag of een websitehouder door het plaatsen van thumbnails van auteursrechtelijk beschermde (naakt)foto’s en films, inbreuk maakt op de auteursrechten rustend op de foto’s en films (IEF 12752). In deze zaak waren 191 foto's en 2 filmpjes in thumbnail formaat op de website geplaatst. Na het klikken op de betreffende thumbnail werd de bezoeker van de website doorgeleid naar websites van derden. De auteursrechthebbende op de originele foto’s claimde auteursrechtinbreuk omdat de miniatuurafbeeldingen zonder haar toestemming openbaar werden gemaakt.
(...) Het lijkt mij juist dat het plaatsen van een thumbnail een openbaarmaking is in de zin van de Auteurswet. De overweging van de Rechtbank vind ik wel wat summier. Omdat een werk kan worden waargenomen is sprake van een openbaarmaking, zo lijkt de Rechtbank te overwegen. Bedoeld zal zijn dat het plaatsen van een thumbnail een aan de rechthebbende voorbehouden openbaarmaking oplevert omdat het gehele werk (de foto) en daarmee alle auteursrechtelijk beschermde trekken zijn overgenomen. Vervolgens is het plaatsen van de thumbnail een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet omdat de foto’s en films op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat deze voor de leden van het publiek toegankelijk zijn.
(dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige bijdrage hier)
Tot slot
De vraag is of een beroep op het citaatrecht de exploitant van <bekendnaakt.net> had kunnen baten. Nog buiten de vraag of de thumbnails in de onderhavige zaak zijn aan te merken als een ‘aankondiging’ of daarmee ‘vergelijkbaar doel’ in de zin van artikel 15a Auteurswet en de vraag of de foto’s voldoen aan de eisen van proportionaliteit, lijkt een beroep op het citaatrecht te kunnen stranden op het feit de foto’s waaruit is geciteerd zelf niet eerder rechtmatig openbaar is gemaakt.
Eliëtte Vaal
Bewijsopdracht en verzwaarde stelplicht bij onjuist citaat
Rechtbank Amsterdam 1 mei 2013, LJN CA3484, ECLI:NL:RBAMS:2013:9741 (taxichauffeur A tegen Het Parool)Mediarecht. Onrechtmatige perspublicatie. Onjuist citaat? Verzwaarde stelplicht. Bewijsopdracht.
Op 6 juli 2012 heeft B in opdracht van Het Parool een aantal Amsterdamse taxichauffeurs geïnterviewd. Aanleiding daarvoor was een ongeval dat op 30 juni 2012 heeft plaatsgevonden. Bij dat ongeval is een 19-jarige vrouw, die van haar fiets op de rijbaan was gevallen, aangereden door een taxi en ernstig gewond geraakt. De taxi is vervolgens doorgereden, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.
Op zaterdag 7 juli 2012 is een artikel in Het Parool verschenen, onder de kop: “Taxichauffeurs doorrijden na ongeluk leidt op taxistandplaatsen tot grote verschillen van mening. Het schorem komt ’s avonds”, met daarin enkele onjuist geciteerde passages uit een interview met een taxichauffeur. De rechtbank ziet, gezien de moeilijke bewijspositie waarin de taxichauffeur zich bevindt - hij moet immers een negatief bewijs leveren - aanleiding om een verzwaarde stelplicht van Het Parool ten aanzien van haar verweer aan te nemen.
De rechtbank laat de taxichauffeur toe tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de geciteerde woorden als weergegeven onder 2.6. en 4.1. of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken tijdens het interview.
4.4. De rechtbank overweegt dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de - kort gezegd - (on)juistheid van het citaat, conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), op [A] rusten nu [A] immers aan de stelling dat hij onjuist is geciteerd het rechtsgevolg verbindt dat Het Parool onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De eisen van de redelijkheid en billijkheid brengen in dit geval geen andere verdeling van die bewijslast mee. Wel ziet de rechtbank, in de moeilijke bewijspositie waarin [A] zich aldus bevindt - hij moet immers een negatief bewijs leveren - aanleiding om een verzwaarde stelplicht van Het Parool ten aanzien van haar verweer aan te nemen.
4.5. Ter beantwoording van de vraag of Het Parool aan die verzwaarde stelplicht heeft voldaan, stelt de rechtbank vast dat Het Parool gemotiveerd heeft betwist dat zij [A] onjuist zou hebben geciteerd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Het Parool in het geding gebracht hetgeen hier voor in rechtsoverweging 4.3. is genoemd. [A] heeft daar nog tegen ingebracht dat het door Het Parool overgelegde notitieblok niet het notitieblok is geweest dat [B] bij het gesprek met hem heeft gebruikt. De rechtbank stelt ten aanzien daarvan vast dat de aantekeningen in het door Het Parool over¬gelegde notitieblok overeenkomen met de eerder door haar overgelegde kopie aantekeningen (als weergegeven onder 2.11.). Voor en na de notities omtrent [A] staan daarin aantekeningen met betrekking tot de door [B] in zijn verklaring (zie hiervoor onder 2.10.) genoemde anonieme chauffeur in een grijze Mercedes en [G]. Voorts constateert de rechtbank dat de aantekeningen met betrekking tot [A] op dezelfde wijze zijn gemaakt als de overige aantekeningen die zich in het notitieblok bevinden. De rechtbank volgt [A] in dit verband dan ook niet in zijn betoog dat de aantekeningen met betrekking tot [A] meer rust uitstralen of meer witregels bevatten. De rechtbank acht het daarmee aannemelijk dat het door Het Parool ter zitting overgelegde notitieblok het notitieblok is dat [B] tijdens het interview met [A] heeft gebruikt. [A] heeft dit nog weersproken met de stelling dat het door [B] gebruikte notitieblok een andere kleur en formaat zou hebben, maar de rechtbank acht deze enkele niet-onderbouwde stelling onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Nu in de aldus door [B] tijdens het interview gemaakte notities twee keer het woord ‘schop’ voorkomt en bij de tweede keer tevens de woorden ‘als ik schade heb en geen excuses’ zijn vermeld, hetgeen strookt met de verklaring van [B] en een onderbouwing vormt voor het standpunt dat [A] tijdens het interview de geciteerde woorden of woorden van gelijke strekking heeft uitgesproken, is de rechtbank van oordeel dat Het Parool aan de op haar rustende verzwaarde stelplicht heeft voldaan en voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat zij [A] onjuist heeft geciteerd.
4.6. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of [A] is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij de door Het Parool geciteerde woorden of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken. Op basis van de thans in het geding gebrachte stukken moet deze vraag ontkennend worden beantwoord. De door [A] overgelegde verklaring van [F] en de anonieme reacties bij AT5, die niet onder ede zijn afgelegd en waarvan de inhoud door Het Parool is betwist, zijn voor dat bewijs onvoldoende. Aangezien [A] een bewijsaanbod heeft gedaan en de rechtbank dit bewijsaanbod aldus verstaat dat dit ook het leveren van bewijs door het horen van getuigen omvat, zal [A] conform zijn aanbod worden toegelaten tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de geciteerde woorden als weergegeven onder 2.6. en 4.1. - of woorden van gelijke strekking - niet heeft uitgesproken tijdens het interview met [B].
5.1. laat [A] toe tot (nader) bewijs van zijn stelling dat hij de geciteerde woorden als weergegeven onder 2.6. en 4.1. of woorden van gelijke strekking niet heeft uitgesproken tijdens het interview met [B];
BMM student award 2013
Uit't persbericht: De Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht (BMM) kent jaarlijks de BMM Student Award toe aan een student voor een scriptie en/of artikel op het gebied van intellectuele eigendomsrechten. Artikelen en scripties van studenten vormen veelal waardevolle bijdragen; nieuwe zienswijzen worden belicht en kritische geluiden worden gemaakt over wetgeving en rechtspraktijk. Om studenten te enthousiasmeren en te stimuleren tot het schrijven van scripties en artikelen op het gebied van de intellectuele eigendomsrechten en zich daarin verder te specialiseren, kent het bestuur van de BMM deze prijs toe.
De Award voor 2013 is een geldprijs van € 1000. De winnende bijdrage zal bovendien, eventueel in verkorte vorm, gepubliceerd worden in het BMM bulletin.
De sluitingsdatum is verlengd tot 1 juli 2013. De toekenning van de prijs zal plaatsvinden in november tijdens de BMM Najaarsbijeenkomst. Inzendingen kunnen worden aangeleverd via secretariaat@bmm.nl onder vermelding van “Student Award”. Het reglement kan geraadpleegd worden op www.bmm.nl.
Aanprijzen condooms door Maxima in strijd met goede smaak en fatsoen
Vz. RCC 28 mei 2013, dossiernr. 2013/00360 (Aanprijzen Condooms)
Als randvermelding. Reclamerecht. Mediarecht. Subjectief karakter. Goede smaak en fatsoen. Eerder als Grens van het toelaatbare. Aanbeveling. Het betreft de radiocommercial waarin een vrouw met een stem die doet denken aan die van Koningin Maxima, zegt: “Ehh….nu Willem druk is met het koningschap, ja, nu moet ik mezelf gaan amuseren”. De uiting wordt afgesloten met de mededeling: “Naast condooms vind je ook de nieuwste speeltjes op condoomfabriek.nl. Ze zijn geweldig”.
De klacht - De uiting, waarin Koningin Maxima aan het woord lijkt te zijn, getuigt niet van enig respect. Het verweer - De uiting is humoristisch bedoeld en het is voor iedereen duidelijk dat het Koningshuis daar niet aan heeft meegewerkt.
Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter vat klaagsters bezwaar aldus op dat de uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen. Bij de beantwoording van de vraag of een uiting met (één van) deze criteria in strijd is, stelt de Reclame Code Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. In de onderhavige uiting is, naar het oordeel van de voorzitter, de grens van het toelaatbare overschreden. Door Koningin Maxima te “gebruiken” bij de aanprijzing van condooms en sex-spelletjes, op zodanige wijze dat een direct verband wordt gelegd tussen haar en de aangeprezen producten, is de uiting is strijd met de goede smaak als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dat de uiting humoristisch is bedoeld, leidt niet tot een ander oordeel.De beslissing van de voorzitter
Op grond van het hierboven overwogene acht de voorzitter de uiting in strijd met artikel 2 NRC en beveelt hij adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Bibliotheken akkoord over voorwaarden uitleen e-books
Uit't persbericht: Bibliotheekleden kunnen dit najaar een breed pakket e-books bij de bibliotheek lenen. Het grootste deel van de e-booktitels is nu nog ouder dan 3 jaar en wordt aangevuld met meer recente titels. Voor deze laatste categorie betalen de bibliotheekleden € 20,- bovenop het bibliotheekabonnement . Deze voorwaarden zijn tot stand gekomen in onderhandeling met de uitgevers. Het pakket heet het ‘e-bookplus pakket’.
Binnen dit pakket kunnen bibliotheekleden 18 e-booktitels kiezen uit een grote collectie tussen de 1 en 3 jaar oud. Dit hebben de bibliotheken, die lid zijn van de Vereniging van Openbare Bibliotheken, unaniem besloten in de algemene ledenvergadering.
Manier van lezen
Naast deze interessante collectie kunnen de bibliotheekleden straks makkelijker e-books lezen door het E-bookplatform dat eraan komt. Zij kunnen e-books dan ‘streamed’ lezen via een smartphone, tablet en PC. Sommige e-books kunnen zij dan ook downloaden.
Stichting Bibliotheek.nl (BNL), de uitvoeringsorganisatie van de digitale bibliotheek, verwacht eind van het jaar dat de teller op 2.000 rechtendragende e-books staat.
Pakket
Op de algemene ledenvergadering van 13 juni 2013 hebben de bibliothekendirecteuren stevig gediscussieerd over het e-book pluspakket. Het is beperkt in omvang, in techniek en in actualiteit. Toch willen zij een aanbod hebben voor de leden van de bibliotheek die e-books willen lezen. Het starten is op dit moment belangrijker dan streven naar een optimaal aanbod..
Hans van Velzen, voorzitter van de VOB Inkoopcommissie: “Met deze ontwikkeling laten de openbare bibliotheken zien dat ze meegaan met de ontwikkelingen en oplossingen creëren voor hun klanten. Ook internationaal gezien is dit een mooi voorbeeld van ervaring opdoen met e-books in bibliotheken.”
Diederik van Leeuwen, directeur van Bibliotheek.nl: “Het is belangrijk dat we nu starten. Het aanbod van e-books wordt alleen maar groter en daar zullen ook steeds meer recente titels bijkomen.”
Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (2)
Benelux Gerechtshof 14 juni 2013, rolnr. A 12/2 (Belgacom tegen Alphacom)
Dwangsom. Bevoegdheid. Bij vonnis van 3 mei 2012 heeft de rechtbank van koophandel te Brussel de volgende prejudiciële vraag betreffende de uitleg van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom gesteld.
De prejudiciële vraag - 'Indien de eerste rechter een partij heeft veroordeeld tot het overleggen van stukken op verbeurte van een dagelijkse dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling een vermindering van de dwangsommen voor de appelrechter vordert, en deze laatste nog geen uitspraak heeft gedaan, is dan de rechter ´die een dwangsom heeft opgelegd´ nog de eerste rechter of gaat het om de appelrechter voor wie de beslissing waarbij de dwangsommen zijn opgelegd, wordt betwist en voor wie een vordering tot vermindering van de dwangsommen subsidiair is ingesteld, zolang de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, met dien verstande dat de vordering tot opheffing of vermindering voor de eerste rechter niet voorlopig wordt ingesteld in afwachting van de beslissing van de appelrechter en dat de appelrechter slechts kennis kan nemen van het aan hem voorgelegde vonnis en niet van het eventuele vonnis van opheffing of vermindering van dwangsommen?'
Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
Artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom moet aldus worden uitgelegd dat indien de eerste rechter een hoofdveroordeling heeft uitgesproken op verbeurte van dwangsom en de veroordeelde partij hoger beroep heeft ingesteld tegen die veroordeling en voor de appelrechter een herziening van de dwangsom, met name een vermindering ervan, vordert, en de appelrechter nog geen uitspraak heeft gedaan, alleen de eerste rechter de rechter is - die een dwangsom heeft opgelegd - in de zin van die bepaling.
Uitleg van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom (1)
Benelux Gerechtshof 7 mei 2013, rolnr. A 2012/1 (Espal S.A. tegen Syndicat des copropriétaires Ilôt du Nord)
Dwangsom. Bevoegdheid. Termijn. Prejudiciële vraag - bij arrest van 26 oktober 2011 van het Cour d'appel te Luxemburg - over de uitlegging van de Eenvormige Benelux wet betreffende de dwangsom.
De prejudiciële vraag - 'Kan een bij wijze van dwangsom opgelegde straf waarbij niet wordt voorzien in enige uitvoeringstermijn of respijttermijn gedurende welke zij niet wordt verbeurd, hoewel op de dag van de uitspraak waarbij zij wordt opgelegd duidelijk is dat de hoofdveroordeling onmogelijk ogenblikkelijk kan worden nagekomen en dat voor die nakoming werkzaamheden moeten worden uitgevoerd die onvermijdelijk over een langere termijn lopen die wordt berekend in dagen, zo niet in weken, zodat de veroordeelde de last van de straf onmogelijk uit de weg kan gaan ongeacht de voortvarendheid die hij aan de dag legt, worden aangemerkt als een dwangsom in de zin van de Eenvormige wet, gelet op de aan de rechter toegekende beoordelingsbevoegdheid om de voorwaarden van de dwangsom vast te stellen?'
Het Benelux-Gerechtshof verklaart voor recht:
'Indien een bedrag onder de naam 'dwangsom' definitief is opgelegd en niet is gebleken dat gebruik is gemaakt van artikel 4, lid 1, van de Eenvormige wet betreffende de dwangsom, dient voor de executierechter het opgelegde bedrag als dwangsom te worden aangemerkt.'
Voortzetten cassatieprocedure is geen overtreding van gehengen en gedogen, Samsung mag niet executeren
Vzr. Rechtbank Den Haag 17 juni 2013, KG ZA 13-398 (Apple tegen Samsung)Executie bodemvonnis. Gehengen en gedogen. Apple vordert, met succes, dat Samsung wordt verboden op enigerlei wijze handelingen te verrichten, waaronder het executeren van het bodemvonnis [IEF 12236] op de grond dat Apple dat vonnis zou hebben overtreden door de in de dagvaarding bedoelde cassatieprocedure te continueren, althans meer specifiek daarin de zogenaamde Borgersbrief te sturen, op straffe van een dwangsom, naar keuze van Apple, van €100.000,- per overtreding van dit gebod of iedere dag dat de overtreding ervan voortduurt.
Aan haar vorderingen legt Apple ten grondslag dat het continueren van de cassatieprocedure niet kwalificeert als een overtreding van het in het bodemvonnis aan haar opgelegde bevel om de bedoelde Galaxy tablets te gehengen en gedogen. Naar voorlopig oordeel kan het voortzetten van de cassatieprocedure niet worden gekwalificeerd als een overtreding van het bevel tot het gehengen en gedogen van de Galaxy tablets.
4.3. Voorop staat dat Apple in het bodemvonnis niet specifiek is verboden procedures aanhangig te maken of voort te zetten. In plaats daarvan is aan Apple louter een in algemene termen vervat bevel opgelegd tot het gehengen en gedogen van de Galaxy tablets. De draagwijdte van een dergelijk, in algemene termen vervat bevel moet worden geacht te zijn beperkt tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding van het bevel opleveren, mede gelet op de gronden waarop het bevel is gegeven (o.m. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, Lexington).4.4. In dit geval had Apple goede grond om te betwijfelen of het voorzetten van de cassatieprocedure een overtreding van het bevel opleverde. Een bevel tot het staken van een gerechtelijke procedure houdt namelijk een beperking in van het fundamentele recht op toegang tot de rechter. Naar voorlopig oordeel heeft Apple terecht betoogd dat in ernst kan worden betwijfeld of een dergelijke vergaande maatregel aan haar is opgelegd nu die maatregel niet specifiek is genoemd in het dictum en er ook in de motivering geen overwegingen aan zijn gewijd. De motivering van het betreffende bevel in het bodemvonnis is beperkt tot de overweging dat Apple de daarop gerichte vordering niet had bestreden, afgezien van het betoog van Apple over de inbreuk, dat de rechtbank in het kader van de beoordeling van de eveneens gevorderde niet-inbreukverklaring al had verworpen (r.o. 4.11 hiervoor geciteerd onder 2.7).
4.7. Op grond van het voorgaande moet voorshands worden geconcludeerd dat Apple het bevel niet heeft overtreden en dat er dus geen grond is voor de executie van dwangsommen. De primaire vordering van Apple zal daarom worden toegewezen voor zover die betrekking heeft op de executie van dwangsommen. Voor het overige moet de primaire vordering als te onbepaald worden afgewezen. Apple vordert namelijk dat Samsung in algemene zin wordt verboden “op enigerlei wijze handelingen te verrichten”, zonder dat duidelijk is op welke andere handelingen wordt gedoeld dan het executeren van het bodemvonnis.
Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht
De Balie, Amsterdam, woensdag 19 juni van 12.00 tot 15.15 uur.
Op woensdag 19 juni 2013 organiseert eduLex, onderdeel van deLex, wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Ilja Morée, Charles Gielen en Joris van Manen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.
Hier aanmelden
Programma
11.45 – 12.00 uur Ontvangst en intekenen
12.00 – 12.55 uur Merkenrecht, Ilja Morée, De Brauw Blackstone Westbroek
13.00 – 13.55 uur Modellenrecht, Charles Gielen, NautaDutilh / RUG
14.15 – 15.15 uur Auteursrecht, Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP
15.15 uur Einde programma
Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten
Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, Amsterdam
Klik hier voor een routebeschrijving, onze parkeersuggestie.
Kosten deelname
€ 335,00 Per persoon
€ 285,00 Sponsors IE-Forum
€ 100,00 Rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time)
Genoemde prijzen zijn incl. lunch, koffie, thee, documentatie en borrel, excl. BTW.
Kortingen kunt u via de vernieuwde webshop zelf aangeven.
Prejudiciële vragen over "werkzame stof" die therapeutische werking versterkt
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU, 18 april 2013 C-210/13 (Glaxosmithline Biologicals tegen Comptroller-General)
- dossier
Gewasbeschermingsmiddelenoctrooi. Aanvullend Beschermingscertificaat (ABC)/ Verzoekster GSK vraagt in 2008 in het Verenigd Koninkrijk een ABC aan voor ASO3, een adjuvans waarvoor zij een Europees octrooi hebben, en in 2011 een ABC voor een vaccin dat een antigeen en ASO3 bevat en waarvoor zij ook een Europees octrooi hebben. Beide aanvragen steunen op een door het Europees Geneesmiddelenbureau verleende vergunning voor het in de handel bnengen van Prepandrix, een prepandemisch griepvaccin. Deze stoffen worden omschreven in punt 14 – 16 van de verwijzingsbeschikking. Verweerder, de toezichthouder op patenten, modellen en merken in het VK, wijst de aanvraag af omdat ASO3 (in navolging van arrest van het HvJ EU in de zaak C-431/04 MIT) geen werkzame stof zou zijn in de zin van de ABC-verordening. Ook in Richtlijn 2001/83 zoals gewijzigd bij Richtlijn 2011/62/EU, wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen ‘werkzame stoffen’ en ‘hulpstoffen’.
De verwijzende Engelse rechter heeft, net als in de door een Duitse rechter recente ingediende, nog lopende zaak C-11/13 [IEF 12410] Bayer CropScience nadere uitleg nodig over Vo. 469/2009 en stelt het HvJ EU de volgende vragen:
1. Is een adjuvans dat op zichzelf geen therapeutische werking heeft, maar dat de therapeutische werking van een antigen versterkt wanneer het met dat antigen in een vaccin wordt gecombineerd, een „werkzame stof” in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009/EG?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan de samenstelling van een dergelijk adjuvans met een antigen niettemin als een „samenstelling van werkzame stoffen” in de zin van artikel 1, sub b, van verordening nr. 469/2009/EG worden beschouwd?