IEF 22275
3 oktober 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Phillips/Remington

 
IEF 22267
3 oktober 2024
Uitspraak

Schadevergoeding toegewezen voor inbreuk auteursrechten persfotografen

 
IEF 22227
2 oktober 2024
Artikel

Brinkhof Symposium op woensdag 9 oktober 2024

 
IEF 10194

Symbolen van het totalitarisme

Gerecht EU 20 september 2011, zaak T-232/10 (Couture Tech tegen OHIM (représentation du blason soviétique) - persbericht

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Persbericht 95/11

Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie weergeeft – Absolute weigeringsgrond – Strijdigheid met openbare orde of goede zeden, weigering van de onderzoeker om een beeldmerk dat een gekleurd wapenschild met de wereldbol, een ster, een hamer en sikkel weergeeft, in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43. – Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Verworpen, Hongaars wetboek van strafrecht met het opschrift "Gebruik van symbolen van het totalitarisme" verbiedt gebruik en het Gerecht kan via 6 lid 3 VEU naleving van EVRM verzekeren, dit is een geoorloofde beperking.

53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978. évi IV. törvény a Büntetö Törvénykönyvröl (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht”), met het opschrift „Gebruik van symbolen van het totalitarisme”. Deze bepaling luidt als volgt:
„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt, a) verspreidt, b) in het openbaar gebruikt, of c) publiekelijk vertoont, begaat een overtreding en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens sprake is van een ernstiger strafbaar feit.
(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen.
(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiële staatssymbolen.”

66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme” door het Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29 en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd.

67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan, maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in Hongarije kan worden beoordeeld.

68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie. Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de naleving ervan verzekeren.

70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden.

IEF 10193

Een neutraal karakter

Rechtbank Amsterdam 15 september 2011, LJN BS8892 (Duizend Jaar Kruiden B.V. tegen gedaagde / Synnray B.V.)

In navolging van IT 506. Vordering tot het verwijderen van een uitlating op een discussieplatform (in het chinees) op internet afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de uitlating binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting valt. Eveneens een auteursrechtenclaim, maar die wordt afgewezen. De foto's hebben overigens een neutraal karakter (in deze context kan dit dubbelzinnig worden opgevat).

3.2. (...) Ook zijn er zonder toestemming van Duizend Jaar Kruiden foto’s van haar bedrijfsruimte op gogodutch geplaatst, hetgeen in strijd is met haar auteursrecht.

4.7.  Tot slot heeft Duizend Jaar Kruiden nog bezwaar gemaakt tegen de foto’s van haar bedrijfsruimte op gogodutch. Onduidelijk is echter wie die foto’s (die overigens een neutraal karakter hebben) heeft geplaatst en – mocht op die foto’s auteursrecht rusten – wie de maker van die foto’s is. Dit bezwaar van Duizend Jaar Kruiden dan derhalve niet bijdragen tot het toewijzen van (een van) de vorderingen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10192

Winnaar scriptieprijs Academie voor Wetgeving

Ebele Wybenga heeft op 13 september jl. de Scriptieprijs van de Academie voor Wetgeving gewonnen. Deze prijs wordt jaarlijks uitgereikt aan de beste afstudeerscriptie over een voor wetgeving relevant onderwerp. Ebele heeft bij het IViR de Master Informatierecht gevolgd. Zijn scriptie heet 'Ongebonden Werk' en handelt over de contractuele relatie tussen literaire auteurs en uitgevers in het tijdperk van het e-book.

Zijn scriptie werd geschreven onder begeleiding van prof. dr. P.B. Hugenholtz, en is hier te downloaden (pdf).

IEF 10191

Gênant en beschamend (schadestaat)

Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2011, LJN BT1877 ([A] tegen GeenStijl.nl)

In navolging van KG IEF 8217, bodem IEF 8992 en executie IEF 9405, de schadestaatprocedure.

Portretrecht en onrechtmatige publicatie. Een filmpje van een dronken student die met "Majesteit" aangesproken diende te worden. Nadat het op de site studenten-tv is geplaatst, werd GeenStijl erop geattendeerd en heeft het filmpje middels haar video-site dumpert.nl ook beschikbaar gemaakt. Door de montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij geplaatst zijn, maken het tot meer dan een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, aldus de rechtbank: Geenstijl heeft [ A] publiekelijk vernederd, tot twee keer toe en in de wetenschap dat reaguurders vele (kwestsende) comments zouden plaatsen.

Het is een bewuste keus van GeenStijl om het filmpje met de onnodige grieven teksten te plaatsten en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken, des te meer door herpublicatie. De omvang van de immateriële schade moet worden geschat:  enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam.

Gestelde studievertraging en  verminderde kansen op werk wordt niet meegerekend in de schade, immers "niet [is] betwist dat [A] uit de onderhavige procedure (blijkens diverse mediapublicaties) naar voren komt als een strijdvaardig persoon."

De rechtbank acht een schadevergoeding van €10.000,- billijk.

 

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade gelet op het onrechtmatig handelen van GeenStijl en de aard van de schade aan GeenStijl kan worden toegerekend. Het is een bewust keuze geweest van GeenStijl om het filmpje met de onnodig grievende teksten te plaatsen en iemand publiekelijk tot onderwerp van leedvermaak te maken. Dit geldt des te meer voor de herpublicatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan het dreigement dat het filmpje opnieuw zou worden geplaatst als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Die publicatie is in zoverre te zien als een bewuste ‘wraakactie’. Dit vindt ook steun in de woorden: “Dan kun je het krijgen ook”. GeenStijl was zich welbewust van wat zij deed, als ook van het feit dat de herpublicatie aanleiding zou zijn voor reaguurders opnieuw kwetsende comments te plaatsen. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding voor een ruime toerekening van de (misschien niet op alle punten direct voorzienbare) schade. Dat een en ander een aantasting van de eer en goede naam van [A] inhoudt, is iets dat GeenStijl wist, althans behoorde te weten. Dat dit ook genoemde psychische storingen tot gevolg zou hebben bij een student die het niet gewend is op deze manier in de spotlight te staan is geen onwaarschijnlijk gevolg van het handelen van GeenStijl.

4.4.  De omvang van de immateriële schade moet door de rechtbank worden geschat. Die schade betreft enerzijds het psychisch leed en anderzijds de aantasting van de eer en goede naam van [A]. Met betrekking tot het psychisch leed kan worden vastgesteld dat sprake is van beduidend meer dan een enkel psychisch onbehagen. Gelet op de door [C] beschreven storingen zijn de opgetreden storingen zo ernstig dat deze een aantasting in de persoon opleveren. Deze zijn ernstiger gebleken dan ten tijde van het schrijven van zijn brief het geval leek. Korte tijd later diende [A] zich immers tevens onder behandeling te stellen in verband met een eetstoornis, waarvan de rechtbank gelet op het tijdsverloop eveneens aannemelijk voorkomt dat deze het gevolg is van de onrechtmatige publicaties van GeenStijl.

4.6.  Wat de in aanmerking te nemen omstandigheden betreft, houdt de rechtbank rekening met de aard van de onrechtmatige gedragingen en de aard van de schade. Anders dan GeenStijl, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kwestie die men snel vergeet, waar niet te zwaar aan wordt getild en waarop [A] terugkijkt als iets waarop zij niet trots is, maar niet meer dan dat. De montage van het filmpje en de denigrerende en vernederende teksten die erbij zijn geplaatst, maken het tot veel meer dan dat. GeenStijl heeft [A] publiekelijk vernederd. Zij heeft er tot twee keer toe bewust voor gekozen om het beschamende filmpje te plaatsen en dit tot twee keer toe voorzien van denigrerende en vernederende teksten. GeenStijl heeft dit met geen ander doel gedaan dan ‘voor de lol’ en in het geval van de herpublicatie als het gestand doen van het dreigement het filmpje weer op de site te zetten als de dagvaarding niet zou worden ingetrokken. Met name die herpublicatie weegt in het geheel van feiten en omstandigheden voor de rechtbank zwaar. GeenStijl heeft de publicatie beide keren bovendien gedaan in de wetenschap dat reaguurders vele (kwetsende) comments zouden plaatsen. Anders dan GeenStijl betoogt, zijn die comments wel degelijk van belang bij het schatten van de schade. (...)

4.10.  De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank [A] een schadevergoeding zal toekennen van € 10.000,00.
IEF 10190

Voortgang Regeldruk Bedrijven

Bijlage Kamerbrief Minister Verhagen met de rapportage over de voortgang van het programma Regeldruk Bedrijven 2011 – 2015, het overzicht van gerealiseerde en nog te realiseren maatregelen en het overzicht van reducties en toenames inhoudelijke nalevingskosten. Voortgang Programma Regeldruk Bedrijven 2011 - 2015
en de nog te nemen maatregelen: hier

Normalisatie
Het kabinet heeft een traject in gang gezet om overbodig geachte dwingende verwijzingen naar private NEN-normen in regelgeving te schrappen. Het maken en het gebruiken van normen door ondernemers moet vrijwillig zijn. Als ondernemers er zelf voor kiezen een norm toe te passen, doen zij zich daar voordeel mee en zijn zij bereid voor de aanschaf van een norm te betalen. Dit geldt niet voor normen die door de overheid dwingend zijn voorgeschreven. Het kabinet zal er daarom voor zorgen dat de nationale normen waar in de wetgeving dwingend naar wordt verwezen per 1 januari 2014 kosteloos ter beschikking worden gesteld. Europese of internationale normen vallen hierbuiten omdat de rechten daarvan bij de internationale instituten en betrokken normalisatie-instituten gezamenlijk liggen. Dit auteursrecht kan de Nederlandse overheid niet eenzijdig afkopen en moet gerespecteerd worden.

Vereenvoudigen en transparanter maken van de incasso voor auteursrechtvergoedingen De ‘werkgroep Pastors’ werkt aan het vereenvoudigen en transparanter maken van de incasso voor auteursrechtvergoedingen. Dit najaar presenteert Pastors de resultaten, dit eindrapport zal ook aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Eén van de resultaten is alvast de opzet van een basisregistratie met digitaal loket, waarbij betalingsplichtigen vanaf juni dit jaar digitaal hun gegevens over het gebruik van muziek, beeld en tekst kunnen inzien en wijzigen (www.mijnlicentie.nl). Bedrijven kunnen gebruik maken van elektronisch factureren en kunnen aangeven of ze een verzamelfactuur willen. Op deze manier maken de rechtenorganisaties het aanvragen en beheren van licenties eenvoudiger en transparanter.

Per januari 2012: Toezicht op collectieve beheersorganisaties auteursrecht. Voor het bedrijfsleven dat auteurs- en c.q. of nabuurrechtelijk beschermde werken gebruikt brengt het wetsvoorstel geen wettelijke informatieverplichtingen mee. Voor de aangewezen organisaties van collectief beheer worden daarentegen, in bescheiden mate, wel administratieve lasten geschapen. Voor het bedrijfsleven dat voor gebruik van auteursrechtelijk beschermt werk betaalt zal meer duidelijkheid ontstaan over de inning en de verdeling van de vergoedingen door de auteursrechtorganisaties. Tevens introduceert het wetsvoorstel een onafhankelijke en laagdrempelige geschillencommissie waar het bedrijfsleven terecht kan met geschillen over de hoogte en de toepassing van auteursrechttarieven.

Verder hier nog een verdwaalde paragraaf in het jaarverslag en slotwet Ministerie van Justie 2009: 
Herziening van het auteursrecht en het consumentenrecht

Met betrekking tot de herziening van het auteursrecht is de schriftelijke voorbereiding van het wetsvoorstel toezicht beheerorganisaties (TK 31 766), waarin ook een nieuwe geschillenregeling zit, in 2009 voltooid. Veel aandacht ging uit naar de herziening thuiskopiestelsel, onder meer in de kabinetsreactie op het rapport van de werkgroep-Gerkens en de verdere bevriezing van het stelsel met het oog op de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen.

IEF 10188

Alle auteurs krijgen recht op een 'billijke vergoeding'

D.J.G. Visser, 'Alle auteurs krijgen recht op een 'billijke vergoeding', NJB 2011, p. 2017-2021.

In navolging van lunchdebat De Billijke Vergoeding, IEF 10112. De introductie van een billijke vergoeding voor ieder gebruik voor iedere auteur leidt vrijwel zeker niet tot een verbetering van de positie van de auteur en mogelijk tot een verslechtering. De kans is groot dat de Tweede Kamer er toch mee instemt, omdat het zo sympathiek klinkt. Want waarom zou je er als Tweede Kamer ‘nee’ tegen zeggen als het de overheid niets kost, producenten en uitgevers het moeten gaan betalen en de rechter moet gaan bepalen wat een billijke vergoeding is?

Alle auteurs2 krijgen recht op een ‘billijke vergoeding’. Dat heeft de ministerraad op 8 juli 20113 besloten. Dit recht op een billijke vergoeding wordt in de Auteurswet vastgelegd. Tot nu toe heeft een auteur meestal alleen een verbodsrecht, waarmee hij het gebruik van zijn werk kan verbieden. Op grond van dat verbodsrecht kan hij toestemming geven voor de exploitatie van zijn werk. Voor die toestemming kan hij een vergoeding vragen. De hoogte van die vergoeding hangt echter af van hoeveel producenten4 bereid zijn ervoor te betalen. Die bereidheid wordt weer bepaald door hoeveel producenten met dat werk denken te kunnen gaan verdienen. En dat hangt weer af van de kwaliteit van het werk en de voorkeur van het publiek. Als werk van goede kwaliteit is en populair is bij het publiek, dan kan een auteur een hoge vergoeding krijgen. Is het werk echter niet van goede kwaliteit of is er geen belangstelling voor, dan is de vergoeding laag of nul. Dat is de economische wet van vraag en aanbod.

Nu zijn auteurs bij een overeenkomst met een producent vaak ‘de zwakkere partij’. Een reden voor die zwakkere positie is dat een auteur soms niet leest of begrijpt waar hij mee akkoord gaat, net zoals consumenten akkoord gaan met allerlei voorwaarden die ze niet lezen of begrijpen. Maar de belangrijkste reden waarom auteurs ‘de zwakkere partij’ zijn, is omdat ze te graag willen en omdat er te veel zijn. Auteurs nemen een extra zwakke positie in als hun werk niet bovengemiddeld goed is, waardoor hun prestatie uitwisselbaar is met die van anderen of het publiek er geen belangstelling voor heeft. Veel auteurs willen graag hun werk onder de aandacht van het publiek brengen en bekend worden, terwijl producenten alleen maar ‘willen’ als zij er geld aan kunnen verdienen, omdat het publiek bereid is om ervoor te betalen. Op de markt waar auteurscontracten worden gesloten, is het aanbod groot en de vraag beperkt, wat de positie van de auteur ondermijnt. De positie van een goede auteur is daarentegen niet zwak. Zijn werk willen uitgevers en producenten maar al te graag uitgeven. Hij kan dus wel een hogere vergoeding vragen. Daarnaast kan hij een agent of adviseur inhuren die voor hem het contract leest en begrijpt en er eventueel over kan onderhandelen. Ook op de markt waar auteursovereenkomsten worden gesloten, geldt namelijk de wet van vraag en aanbod.

Lees hele artikel: klik op de juiste citeerwijze bovenaan (pdf)

2. Hier wordt steeds gesproken over ‘auteurs’, maar de regeling geldt ook voor ‘uitvoerende kunstenaars’: artiesten, acteurs, zangers, dansers en musici.
3. ‘Kabinet vernieuwt auteurscontractenrecht’, persbericht d.d. 8 juli 2011, www. rijksoverheid.nl/regering/het-kabinet/ministerraad/ persberichten/2011/07/08/kabinet- vernieuwt-auteurscontractenrecht.html.
4. Als hier gesproken wordt over ‘producenten’ worden daar ook uitgevers mee bedoeld.

IEF 10189

Wereldtentoonstelling patentkwestie

Nederlandse deelname aan de Wereldtentoonstelling Expo 2010 in Shanghai - Eindrapportage - , bijlage bij

gelinkt ©Peter Cox

kamerstukken II, 2010-2011, 26 419, nr. 47.

Ook wereldtentoonstellingen worden door het intellectuele eigendomsrecht beheerst, zo lijkt het in ieder geval uit de laatste rapportage die afgelopen week beschikbaar kwam. De Nederlandse deelname Happy Street is een eigenzinnig, ruimtelijk en origineel ontwerp van John Körmeling, maar heeft te maken gehad met een heuse 'patentkwestie'.

B3.2 Patentkwestie
Eind 2007 ontving de projectorganisatie via de Nederlandse ambassade in Beijing een claim van een persoon met de Chinese nationaliteit die beweerde dat hij het patentrecht bezat op het ontwerp van het Nederlandse paviljoen. Deze persoon eiste een financiële compensatie die door ‘vriendschappelijke onderhandelingen’ zou moeten worden vastgesteld.

De claim is in eerste instantie door de projectorganisatie doorgestuurd naar de architect omdat hij auteur van het ontwerp is. Echter de claim werd nadrukkelijk neergelegd bij de eigenaar van het paviljoen, de facto de Nederlandse overheid. Derhalve is besloten om de projectorganisatie te autoriseren een juridische procedure te starten met als doel het patent nietig te laten verklaren.

Aanvullend professioneel advies wees echter uit dat een juridische procedure jarenlang zou kunnen voortduren met alle kosten en publicitaire risico's van dien en dat de uitkomst daarvan onzeker was. Uiteindelijk is besloten om een schikking met de 'patenthouder' te treffen. Het schikkingsbedrag is uiteindelijk vastgesteld op 50.000 euro.

De eindrapportage wordt afgesloten met de woorden:

Ondanks meningsverschillen, vertragingen bij de bouw, een patentkwestie, tegenvallende sponsorinkomsten, cultuurverschillen, tijdsverschillen, regelgeving die gaandeweg bleef wijzigen, is de Nederlandse deelname met recht een succes te noemen met concreet benoembare en meetbare resultaten.
IEF 10187

Door het Belgische recht bestreken

Rechtbank ´s-Gravenhage 24 augustus 2011, HA ZA 10-2136 (Playgo Ltd. c.s. tegen Trends2com BVBA)

In navolging van Vzr. IEF 8113 en Hof IEF 9585. Merkenrecht. Modellenrecht. Toepasselijk recht. Stukgelopen samenwerking. Agentuurovereenkomst: sales agent en gemeenschappelijk merkhouder Trends2come laat douanemaatregelen nemen: zending speelgoed van voormalig leverancier (en ook houder van gemeenschapsmerken) Playgo worden tegenhouden. Partijen achten toepassing van recht van Hong Kong op hun relatie, rechter overweegt, op basis van vestigingsplaats merkhouder ex 16 lid 1 GMVo en modelhouder ex 27 lid 1 GMoVo, dat Belgisch recht van toepassing is. Partijen krijgen gelegenheid zich nader uit te laten over de rechten en verplichtingen naar Belgisch recht. Zaak wordt aangehouden.

4.8. Door partijen is nog naar voren gebracht dat zij het recht van Hong Kong van toepassing achten op de relatie tussen Playgo Limited, Playgo Toys en Tai Way en de door Playgo Limited aan Playgo Toys en Tai Way verleende toestemming tot het gebruik van de Gemeenschapsmerken en -modellen. De rechtbank overweegt dat, wat daarvan ook zij, dit onverlet laat dat de door de deelgenoten in de gemeenschap jegens elkaar in acht te nemen rechten en verplichtingen door het Belgische recht worden bestreken. [red. accent]

4.9. Aangezien partijen zich in deze procedure nog niet hebben uitgelaten over hun bevoegdheden als deelgenoot en de door de deelgenoten in de gemeenschap jegens elkaar in acht te nemen rechten en verplichtingen naar Belgisch recht noch over de vraag hoe een en ander naar Belgisch recht zich verhoudt tot de stellingen die zij aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich hierover bij akte nader uit te laten. Partijen wordt verzocht zich in ieder geval uit te laten over de (on)bevoegdheid van een deelgenoot met betrekking tot in de gemeenschappelijke eigendom gehouden Gemeenschapsmerken en -modellen, om zonder toestemming van de andere deelgenoot te verzoeken om douanemaatregelen, zoals door Trends2Com is gedaan, en om zonder toestemming van de andere deelgenoot aan derden toestemming te geven tot het gebruik van de Gemeenschapsmerken en -modellen, zoals Playgo Limited heeft gedaan, alsmede over de vraag of de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid aan bepaalde voorwaarden is gebonden. De rechtbank geeft partijen voorts in overweging hun standpunten nader toe te lichten door middel van overlegging van deskundig juridisch advies op het gebied van het Belgische recht waarbij wordt ingegaan op de hiervoor genoemde punten.

IEF 10186

Identieke, uitwisselbaar, equivalent of gelijkwaardig

Hof 's-Hertogenbosch 16 augustus 2011, LJN BT1658 (Biomet Nederland tegen Heraeus Kulzer GmbH, hier [X])

Misleidende reclame, reikwijdte verbod, verbeurde dwangsommen na vernietiging vonnis in hoger beroep.

In navolging van IEF 1714. Kort: Heraeus Kulzer GmbH is een Duitse onderneming die zich onder meer bezighoudt met de ontwikkeling en productie van botcement. Botcement, al dan niet met toegevoegd antibioticum, wordt gebruikt bij het vastzetten van bijvoorbeeld heup- of knieprotheses aan het bot. Biomet produceert medische hulpmiddelen, waaronder botprotheses.

Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 februari 2006 Biomet o.m. verboden mededelingen te doen inhoudende dat Refobacin Bone Cement identiek is aan Refobacin Palacos en mededelingen van gelijke strekking en bevolen opgave te doen van alle uitingen van deze strekking, een rectificatie te plaatsen, reclamemateriaal terug te halen en het gebruik van het merk Palacos te staken.

Betreft ge- en verbod: Biomet betoogd dat zij vergelijkbare, equivalente producten aan mag bieden onder vermelding van de Tüv-verklaring dat zij voldoet aan Richtlijn 93/42. Partijen gebruiken de termen identiek, equivalent en uitwisselbaar, terwijl deze verschillende inhoud hebben. Er zijn geen grieven tegen de vaststelling van de verschillen, zodat deze vaststaan (devolutieve werking van hoger beroep), echter de verschillende werkwijzen zijn niet uitwisselbaar, zodoende staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderzins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

Grieven betreft verbeurde dwangsommen: Het vonnis van voorzieningenrechter van 16 februari 2006 is bij arrest van 1 mei 2007 vernietigd, wordt vernietigd, zijn de dwangsommen niet verbeurd c.q. onverschuldigd betaald. Deze grief slaagt.

Proceskosten Bestreden vonnis wordt vernietigd, Biomet toch overwegend in ongelijk gesteld en draagt de kosten. Betreft de dwangsommen worden kosten gecompenseerd Biomet 75% aan de zijde van X en X 25% van de zijde van Biomet en voor het overige ieder eigen kosten.

De grieven 1 en 2; de formulering van het ge- en verbod in 5.2 van het bestreden dictum 4.8.3. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt. Partijen gebruiken de termen “identiek”, “equivalent” en “uitwisselbaar”. Duidelijk is dat die begrippen een verschillende inhoud hebben. Indien de producten identiek zijn, zijn er geen relevante verschillen aan te wijzen, qua samenstelling, eigenschappen of verwerking. Indien de producten equivalent (of gelijkwaardig) zijn, zal vooral worden bezien of - eventueel met hantering van een andere werkwijze - met het ene product een “even goed” eindresultaat bereikt kan worden als met het andere. Indien producten uitwisselbaar zijn wil dat zeggen dat de eindresultaten vergelijkbaar zijn en dat ook de werkwijze bij beide producten praktisch gelijk is. Biomet stelt dat haar product, Refobacin Bone Cement gelijkwaardig en uitwisselbaar is met Refobacin Palacos.

4.8.4. Terecht heeft [X.] opgemerkt dat geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de verschillen, zoals door de rechtbank in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep weergegeven. Deze worden derhalve als vaststaand aangemerkt. Het hof is van oordeel dat deze verschillen niet als van kennelijk ondergeschikt belang kunnen worden beschouwd, nu deze van de gebruikers - de chirurgen - een andere werkwijze vereisen dan bij het gebruik van Refobacin Palacos. De verwerkingstijd van beide producten is bijvoorbeeld verschillend. De verschillen leiden er reeds toe dat -wat er ook zij van een eventueel mogelijk te bereiken eindresultaat - de producten niet als uitwisselbaar kunnen worden beschouwd. Daarvoor zou vereist zijn dat de beoogde gebruikers zonder meer ervan uit kunnen gaan dat er geen enkel relevant verschil bestaat, noch qua bereidingswijze, noch qua eindresultaat. Tussen partijen staat voorst vast dat er ten aanzien van Refobacin Bone Cement (nog) geen resultaten van een in vivo onderzoek voorhanden zijn, terwijl als niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden vast staat dat slechts na een dergelijk in vivo onderzoek beoordeeld kan worden of die producten, vooral voor wat betreft het eindresultaat, als gelijkwaardig en/of uitwisselbaar zijn te kwalificeren.

4.8.5. Bij deze stand van zaken staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderszins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

4.8.6. Daaraan doet de door Tüv afgegeven EG-markering niet af. Ook is immers vast komen te staat dat Tüv die verklaring niet heeft afgegeven op basis van eigen onderzoek van de producten, maar (slechts) op basis van door Biomet aangeleverde documentatie.

De grieven 3, 4 en 5; verbeurde dwangsommen

4.9.1. Biomet heeft aangevoerd dat nu in de kort geding procedure het hof bij arrest van 1 mei 2007 het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 februari 2006 heeft vernietigd, eventueel op grond van voornoemd vonnis verbeurde dwangsommen niet meer zijn verschuldigd c.q. eventueel betaalde dwangsommen onverschuldigd betaald zijn. [X.] heeft dat bestreden, daartoe aanvoerende dat het hof in wezen hetzelfde oordeel als de voorzieningenrechter was toegedaan en het vonnis alleen “voor de duidelijkheid” heeft vernietigd. [X.] heeft daarbij ook verwezen naar een uitspraak van dit hof van 5 april 2005, LJN AT 5749.

4.9.2. De grieven slagen. Het vonnis in kort geding van 16 februari 2006 is door het hof volledig vernietigd. In geval van vernietiging van een vonnis ontvalt de kracht aan de vernietigde uitspraak met terugwerkende kracht. Dat brengt met zich mee dat de rechtsgrond aan de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen ook met terugwerkende kracht is ontvallen.

Lees het arrest hier (link / pdf)

IEF 10185

Ongeveer 400 m

Hof Arnhem 13 september 2011, zaaknr. 200.084.029 (arrest in kort geding; Otoplus B.V. tegen Oto Nijkerk)

In navolging van IEF 9406. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. OTO voor auto’s. Voldoende onderscheidend vermogen.

Dat Oto Nijkerk eerder haar handelsnaam staat vast. Hof bekrachtigd het vonnis van de voorzieningenrechter: Verwarring is vanwege de geringe afstand van 400m te duchten. Otoplus B.V. maakt inbreuk op handelsnaamrecht van Oto Nijkerk en daarbij ook op met de door haar geregistreerde domeinnaam otoplus.nl en vakgarage-otoplus.nl.

4.12. Als gevolg van het overeenstemmende en dominerende element ‘Oto’, het feit dat beide ondernemingen een garagebedrijf in ruimere zin exploiteren en in het bijzonder de geringe afstand waarop zij binnen dezelfde plaats van elkaar zijn gevestigd (ongeveer 400 m), valt voorshands verwarring te duchten bij het relevante publiek (de consumenten en de toeleveranciers). Aannemelijk is dat dit publiek beide ondernemingen met elkaar zal (kunnen) verwarren of een niet bestaande bedrijfsmatige band tussen beide ondernemingen zal (kunnen) veronderstellen. Dat zich in de praktijk reeds verwarring heeft voorgedaan, heeft Oto Nijkerk met haar productie 6 (drie verkeerd geadresseerde facturen) voldoende aannemelijk gemaakt, waarbij het hof nog in aanmerking neemt dat aan de onderbouwing van het verwarringsgevaar in dit kon geding geen al te hoge eisen mogen worden gesteld, juist omdat een deel van de verwarring voor Oto Nijkerk onopgemerkt zal blijven.