IEF 22286
11 oktober 2024
Uitspraak

Schorsing octrooigeschil in afwachting van uitspraak TKB

 
IEF 22292
10 oktober 2024
Artikel

Nog een paar plekken voor de Midnight Marauders tour tijdens ADE

 
IEF 22282
10 oktober 2024
Uitspraak

Conclusie A-G: strafvermindering in zaak waarbij opzettelijk inbreuk werd gemaakt op auteursrecht

 
IEF 4736

Eerst even voor jezelf lezen

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 september 2007, LJN: BB3761. Forum Hypotheken & Beleggingen B.V. tegen Lorest B.V. c.s.

“Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie het gebruik van een domeinnaam als het voeren van een handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet kan worden aangemerkt. Aangenomen moet worden dat een onderneming die zich bedient van een domeinnaam deze doorgaans gebruikt om zich aldus tot het publiek te richten.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Arnhem, 8 augustus 2007, LJN: BB3604, in de zaken Rijnconsult tegen gedaagde en in de zaak Institut [eigennaam] France Europe S.A tegen gedaagde.

“Rijnconsult stelt dat zij met betrekking tot de intellectuele eigendomsrechten (het merkenrecht en het op de vragenlijsten, handboek en ondersteunende teksten rustende auteursrecht) over een exclusieve licentie beschikt voor de Nederlandse markt en dat gedaagde in conventie/eiser in reconventie daarop inbreuk maakt door zich als gecertificeerd in HBDI te presenteren en gebruik te maken van de "officiële HBDI-materialen" en het logo en de diagrammen van HBDI, zulks terwijl gedaagde in conventie/eiser in reconventie niet is gecertificeerd en gelicentieerd in HBDI. “

Lees het vonnis hier.  

IEF 4730

Nagekomen personalia

Wouter Hins hoogleraar Mediarecht. Mr A.W. Hins is per 1 juli 2007 in Leiden benoemd tot bijzonder hoogleraar Pers-, omroep en mediarecht. Prof. Hins blijft daarnaast universitair docent staats- en bestuursrecht bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de UvA.

IEF 4728

De Nieuwste Niche

hgha.gifPersbericht: "Nieuw advocatenkantoor: Hoogenraad & Haak (Advertising + IP). Ebba Hoogenraad en Maarten Haak starten een nieuw advocatenkantoor, gespecialiseerd in reclamerecht, intellectuele eigendom en productinformatie. Hoogenraad & Haak zal zich vooral richten op de reclamebranche, de creatieve sector en de consumer goods industry.

Ebba Hoogenraad, thans partner bij Steinhauser Hoogenraad, licht toe: "Ik verwacht veel van de kruisbestuiving tussen mijn reclamepraktijk en de praktijk van Maarten. Mijn cliënten profiteren van Maarten's juridische en commerciële inzicht en zijn grondige kennis van het procesrecht en het contractenrecht. In veel zaken maakt dat net het verschil." Volgens Maarten Haak, sinds 1998 advocaat bij Houthoff Buruma te Amsterdam, vullen hun praktijken elkaar uitstekend aan. "Ebba's reputatie als de specialist in de reclamebranche heeft een grote toegevoegde waarde voor mijn cliënten, die ook vaak met reclamevragen komen. Omgekeerd hebben bijna alle reclamekwesties raakvlakken met IP."

Haak  “We leven in een creatieve hoogconjunctuur. Creativiteit is een serieuze economische factor voor bedrijven, nationaal en internationaal. Grote bedrijven nemen creatieven op in de directie, kunstenaars ontwerpen verpakkingen en verschijnen in reclame, en ontwerpers worden betrokken bij het oplossen van problemen. Ons kantoor heeft een focus op de creatieve branche in alle facetten. Wij denken mee.”

De twee advocaten kiezen bewust voor een klein nichekantoor. Hoogenraad: "Zo zijn wij veel slagvaardiger dan de grotere kantoren die zich liever richten op grote corporate zaken, met uurtarieven die daarop zijn afgestemd. Wij willen al onze cliënten juist de persoonlijke aandacht geven die zij verdienen. Dat intensieve contact is goed voor de cliënt en maakt voor ons het werk interessanter."

In november 2007 zal het nieuwe kantoor zijn deuren openen in het Emerald House, naast het Okura Hotel te Amsterdam."

IEF 4719

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Arnhem, 26 juni 2007, KG ZA 07-287, Jes Games B.V. & Woedend! Games B.V.  tegen YVE Holding B.V. & Brinkman (met dank aan Arnout Groen, De Brauw Blackstone Westbroek)

“Voor zover gedaagden met hun beroep op de inbewaringgeving van ideeën bij notaris Van Hoff hebben betoogd dat de reeds gedeponeerde ideeën auteursrechtelijk zijn beschermd, faalt het verweer (…) De overgelegde kopie van het document dat Brinkman op 9 januari 2004 bij de notaris heeft gedeponeerd, bevat wel het idee voor een spel waarin de speler als het ware zelf paardrijdt in een realistische omgeving – er wordt een vergelijking met een flight simulator gemaakt – maar dat idee wordt in het document niet, althans onvoldoende geconcretiseerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4718

Aangewend ter aanduiding van gerechtigheid

Justitia.gifRechtbank Amsterdam, 18 juli 2007, LJN: BB3934, Intrum Justitia Nederland B.V. tegen Evia Justitia B.V.

Merkenrecht & handelsnaamrecht. Bodemprocedure. Geen inbreuk, de onderscheidingskracht van de term ‘Justitia’ is minmaal, zodat het gebruik van dit woord in een handelsnaam niet door Intrum kan worden gemonopoliseerd. Verwarring is niet gebleken.

Intrum, kort gezegd een incassobedrijf,  gebruikt haar handelsnaam ‘Intrum Justitia’ sinds 1987. Het Zwitserse Intrum Justitia Licensing AG is houder van een gemeenschapsbeeldmerk en het Benelux woordmerk ‘Intrum Justitia’, voor o.a. juridische dienstverlening op het gebied van het innen van schulden. De Zwitserse AG heeft aan de B.V. een volmacht verleend om een gerechtelijke procedure te starten tegen Evia Justitia B.V. wegens merk- en handelsnaaminbreuk.

In kort geding heeft Intrum onder meer gevorderd om Evia te veroordelen het gebruik van haar handelsnaam Evia Justitia te staken en gestaakt te houden. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 31 augustus 2006 heeft de voorzieningenrechter de door Intrum gevraagde voorziening geweigerd. De bodemrechter sluit zich hierbij aan.

Het Europese gemeenschapsmerk laat de rechtbank onbesproken. ‘De rechtbank Amsterdam is immers geen rechtbank voor het gemeenschapsmerk.’ Voor de uitkomst van het geding maakt dat echter niets uit.

“5.6.  Het onderscheidende en dominerende element in de handelsnaam van Intrum Justitia en Evia Justitia is achtereenvolgens het woord Intrum en Evia. Het hoofdaccent van de handelsnamen ligt op die woorden en deze woorden vormen het kenmerkende (hoofd)bestanddeel van de handelsnaam. De uiterlijke en de auditieve vorm van deze woorden vormen in het geheel geen overeenstemming met elkaar. Het overeenstemmende (ondergeschikte) bestanddeel ‘Justitia’ in de handelsnaam van Intrum en Evia maakt dit niet anders. De betekenis van het woord ‘Justitia’ is volgens de Van Dale: “1.  Romeinse godin van de gerechtigheid, voorgesteld als een geblinddoekte vrouw met een weegschaal en een zwaard; 2. de godin van de rechtvaardigheid”, en wordt in de rechtspraktijk en ook in de incassopraktijk veelal aangewend ter aanduiding van rechtvaardigheid en gerechtigheid.

Een en ander wordt onderschreven door de uitdraai van de Kamer van Koophandel overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord. De onderscheidingskracht van de term ‘Justitia’ is dan ook minimaal, zodat het gebruik van dit woord in de handelsnaam niet door Intrum kan worden gemonopoliseerd.

Voorts is niet gebleken dat in het onderhavige geval bij het publiek verwarring is ontstaan of verwarring te duchten is door het gebruik van de handelsnaam Evia Justitia door Evia. Het enkele feit dat er overeenstemmende of gelijksoortige diensten worden aangeboden doet daar niet aan af, mede gelet op het feit dat de term ‘Justitia’ frequent wordt gebezigd in de incassopraktijk. Omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigen zijn de rechtbank niet gebleken. Het gebruik van de handelsnaam ‘Evia Justitia’ is derhalve niet in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet.”

5.7.  Het beroep van Intrum op artikel 5a van de Handelsnaamwet en artikel 2.20 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) slaagt, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, evenmin.

Eiser Intrum wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld (€4.672,82).  Het betoog van Intrum dat deze regeling slechts van toepassing is in het geval van piraterij slaagt niet, omdat deze regeling die voorwaarde niet stelt.

Lees het vonnis hier.

IEF 4717

De oude catalogus

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 5 september 2007, LJN: BB3959. Curatoren tegen Gedaagden. 

Partijen zijn bij vaststellingsovereenkomst overeengekomen niet verder te procederen. De overeenkomst betreft de SENA-rechten van de Oude Catalogus, een omvangrijk bestand van vóór 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen van diverse artiesten, waaronder de Zangeres Zonder Naam, bestemd voor exploitatie (zie ook: IEF 4254, 25 juni 2007). Verzoeker beroept zich i.c. op dwaling.

In het kader van een viertal lopende procedures bij de rechtbank Roermond,  hebben de betrokken partijen een aantal (proces)afspraken gemaakt, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, waarvan de afspraak onder 6 luidt:  “De Amsterdamse rechtbank zal in kort geding beslissen of de SENA-rechten [hof: dit zijn naburige rechten] van de Oude Catalogus aan de [Y.]groep toevallen of aan [X.] BVBA. Partijen verklaren de uitspraak als bindend en zullen daarvan niet in hoger beroep gaan. (…).”

In de onderhavige zaak stelt het Hof Den Bosch dat verzoeker aan de overeenkomst is  gebonden zolang de bodemrechter die overeenkomst niet heeft vernietigd. Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor levert tot die tijd misbruik van bevoegdheid op, althans een zwaarwegende omstandigheid om het verzoek af te wijzen. Gelet op de bijzondere aard en inhoud en het doel van de afspraak onder 6 - namelijk dat daarin afstand wordt gedaan van het recht om verder te procederen – levert die bepaling een zwaarwichtig bezwaar op om het verzoek te honoreren. Het hof bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 4716

Noot van Koelman

Kamiel Johan Koelman (Bousie): Noot bij Rb. Alkmaar 7 augustus 2007, LJN BB1207, Jaap.nl. Eerder verschenen in AMI 2007, p. 148-153.

"Het lijkt niet moeilijk verdedigbaar dat het auteursrecht niet is bedoeld om een partij die géén rechten kan laten gelden op het onderliggende materiaal, in staat te stellen een concurrentievoordeel te behouden. Daarmee wordt ook de stelling houdbaar dat er sprake is van misbruik van recht."

Lees de volledige noot hier.

IEF 4715

En nog een

Rechtbank Amsterdam, 20 september 2007, KG ZA 07-1490 P/ED, World of Experience Holding B.V. c.s. tegen Rompa Beheer (met dank aan Boekx Advocaten)

Eerst even voor jezelf lezen: “Dat alles leidt ertoe dat thans niet zonder meer vaststaat dat de auteursrechten op door Rompa in het kader van de samenwerking met WOE gemaakte werken aan WOE toekomen. Niet valt uit te sluiten dat deze auteursrechten bij Rompa liggen. Het auteursrecht op de op de website getoonde kaart van de Belevingswereld rust bij Hoofdzaken C.S.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4714

Nooit openbaar gemaakt (2)

jdn.gifJoris Deene (Universiteit Gent en advocaat): Korte reactie op de annotatie (IEF 4710) van M. Koedoor bij Hof Brussel 4 september 2007.

Terecht plaatst M. Koedooder een kritische kantekening bij de juridische constructie die door het hof van beroep te Brussel werd opgezet om aannemelijk te laten maken dat R. Kelly de compositie van de gebroeders Van Passel zou kunnen gehoord hebben. Alhoewel het werk van de broers Van Passel nooit publiek is verspreid, staat dit volgens het hof niet in de weg dat Kelly er kennis heeft van kunnen krijgen. Eén opname op een geluidsdrager volstond volgens het hof om de verdere verspreiding mogelijk te maken en er dus voor te kunnen zorgen dat Kelly de muziek te horen kreeg. Uit het arrest kan evenwel inderdaad niet afgeleid worden of het hof hier een loutere speculatie ontwikkelt dan wel of effectief een geluidsopname is voorgelegd. In ieder geval besluit het hof dat Kelly faalt in zijn bewijslast om aan te tonen dat ‘You are not alone’ een zelfstandig werk is.

Er is dus geen sprake van namaak als een componist, van een ander werk geen gebruik gemaakt heeft, het wellicht in het geheel niet kende, maar enkel een eigen werk heeft geschapen dat een zekere gelijkenis vertoont met het oudere werk. Het auteursrecht beschermt dus enkel tegen ontlening; het geeft geen monopolie op een bepaalde vormgeving. In feite kan dit normaliter weinig problemen geven. Een sprekende, maar toevallige gelijkenis tussen twee werken zal zich niet snel voordoen, omdat het ‘eigen karakter’ van een werk meestal op zoveel punten tot uitdrukking komt dat een wezenlijke gelijkenis eigenlijk niet denkbaar is zonder ontlening.

Het probleem speelt daarom vooral bij werken die naar verhouding weinig ruimte bieden voor een eigen inbreng van de auteur, zoals van toegepaste kunst, architectuur, fotografie, technische tekeningen e.a. (zie (zie Spoor, Verkade, Visser, Auteursrecht, Kluwer 2005, 166). Ook deuntjes die de top van de hitparade geraken bieden blijkbaar weinig speelruimte voor componisten. Zo hebben medewerkers van het Spaanse bedrijf Hit Song Science een computerprogramma ontwikkeld dat kan voorspellen of een nummer een hit zal worden of niet. Hits worden blijkbaar allemaal gekenmerkt door een aantal zelfde wiskundige patronen, waardoor het bedrijf de verschillende types van hits groepeerde in een aantal clusters. Valt een hit – eerder zeldzaam volgens het bedrijf – buiten de bestaande clusters, dan komt dit meestal door de tekstinhoud. Het computerprogramma kijkt alleen naar de wiskundige patronen in een lied, en niet naar de betekenis van de tekst. Zo kan het gebeuren dat vaderlandslievende liedjes vlak na 11 september of liedjes met uitdagend en opzwepend taalgebruik laag scoorden, maar toch hits werden

Of R. Kelly ooit het nummer van de broers Van Passel gehoord heeft, daar kan ik vanzelfsprekend geen uitspraak over doen. Wat ik wel wil aanstippen is dat het omgekeerd best mogelijk is. Meezingers vereisen een zekere herkenbaarheid bij het publiek en dus het bestaan van een latent aanwezig muzikaal erfgoed. De absoluut originele artiest is een extreem zeldzaam en wellicht denkbeeldig wezen, dat ergens op een geïsoleerde habitat zou moeten wonen waar reeds bestaande werken of tradities geen impressie hebben nagelaten. Twee oplossingen kunnen dan ook aangereikt worden. Ofwel de originaliteitsdrempel omhoog halen ofwel aanvaarden dat muziek vaak een culturele collage is. ‘(We) are not alone’, en dus ook de broers Van Passel niet.

JD

IEF 4713

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 september 2007, KG ZA 07-931, Orphan Europe Sarl,
Haagse Transvaal en Sport Apotheek B.V.

“Orphan vordert kort weergegeven: een verbod op inbreuk op het merk CARBAGLU; een verbod op onrechtmatig handelen door het verstrekken van de eigen bereiding terwijl CARBAGLU is voorgeschreven door de behandelend arts; een verbod op handelen in strijd met de geneesmiddelenwetgeving of een ongeschreven norm door het verstrekken van de eigen bereiding wanneer CARBAGLU dan wel carglumaatzuur is voorgeschreven door de behandelend arts.”

Lees het vonnis hier.

HvJ EG, 20 september 2007, in zaak C-371/06, Benetton Group SpA tegen G-Star International B.V.

Het Hof van Justitie (Zesde kamer) verklaart voor recht:

"Artikel 3, lid 1, sub e, derde streepje, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat de vorm van een waar die een wezenlijke waarde aan die waar geeft, geen merk kan vormen op basis van artikel 3, lid 3, van de richtlijn, wanneer die vorm vóór de inschrijvingsaanvraag aantrekkingskracht heeft verkregen door de bekendheid ervan als onderscheidingsteken, als gevolg van reclamecampagnes waarin de aandacht werd gevestigd op de specifieke kenmerken van de betrokken waar."

Lees het arrest hier.

HvJ EG, 20 september 2007, zaak C 193/06 P, OHIM tegen Quick restaurants SA

“L’arrêt du Tribunal de première instance des Communautés européennes du 22 février 2006, Nestlé/OHMI – Quick (QUICKY) (T 74/04), est annulé en tant que le Tribunal, en violation de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement (CE) n° 40/94 du Conseil, du 20 décembre 1993, sur la marque communautaire, n’a pas apprécié la similitude visuelle des signes en cause en se fondant sur l’impression d’ensemble produite par ceux-ci.”

Lees het arrest hier (alleen Franse versie beschikbaar).

GvEA, 20 september 2007, zaak T-461/04, Imagination Technologies Ltd. Tegen OHIM (PURE DIGITAL)

Weigering woordmerk PURE DIGITAL. “It must be borne in mind that, according to settled case-law, a mark must have become distinctive through use before the application was filed. (…)  that interpretation is the only one compatible with the logic of the system of absolute and relative grounds for refusal in regard to the registration of Community trade marks, according to which the date of filing of the application for registration determines the priority of one mark over another. That interpretation also makes it possible to avoid a situation in which the applicant for a mark may take undue advantage of the length of the registration procedure in order to prove that his mark has become distinctive through use subsequent to the filing of the application.”

Lees het arrest hier (alleen Engelse versie beschikbaar).