IEF 22628
20 mei 2025
Artikel

Actualiteiten Privacyrecht op donderdag 22 mei 2025 - Aanmelden nog mogelijk

 
IEF 22707
20 mei 2025
Uitspraak

Geen onderscheid tussen humaan en veterinair gebruik voor vereiste van eerste handelsvergunning van artikel 3 onder d van de ABC-verordening

 
IEF 22703
20 mei 2025
Uitspraak

Voortgezet gebruik van voormalig merk leidt tot merkinbreuk, voorzieningenrechter wijst vordering Provincie Utrecht toe

 
IEF 8209

De contrasterende trapezoïde vlakken

Rechtbank van Koophandel Brussel 30 april 2009, A.R. 6631/07, Red Bull GMBH tegen BVBA Waasland horeca Solutions BVBA Powerdrinks (met dank aan Paul Maeyaert, Altius).

Merkenrecht. Blikje Red Bull tegen blikje Bells. Merkinbreuk. Misleidende reclame. Daden strijdig met de eerlijke gebruiken in handelszaken. Totaaldesign.

Het gebruik van het teken bestaande uit het totaal design van het aangevochten Bell’s blikje maakt een inbreuk uit op het semi-figuratief merk van eiseres bestaande uit het totaal design van het Red Bull blikje, en zulks zowel op grond van het artikel 2.20.1.c als het artikel 2.20.1.b. BVIE.

Het gebruik van het teken bestaande uit het totaaldesign van het aangevochten Bell's blikje daarbij, maakt ook een inbreuk uit op het figuratief merk van eiseres bestaande uit de contrasterende trapezoïde vlakken in de kleuren blauw en zilver, op het woordmerk "Red Bull", evenals op de woordmerken met slogans "Geeft je Vleúeúgels" en "Gives You Wings", en dit op grond van het artikel 2.20.1. b. BVIE.

Deze merkinbreuken maken tevens daden uit die strijdig zijn met de eerlijke handelsgebruiken in de zin van artikel 94/3 WHPC.

Het gebruik door eerste verweerster van het woordmerk "Red Bull" en/of het dubbele stierenteken op de menukaarten en/of kastickets of bij het opnemen van mondelinge bestellingen in verband met producten waarop één of meerdere van voormelde tekens zijn aangebracht, en die geen Red Bull product zijn, maakt een inbreuk uit op artikel 2.20.1.a BVIE, en maakt tevens misleidende reclame uit in de zin van artikel 94/2 WHPC, evenals daden strijdig met de eerlijke gebruiken in handelszaken in de zin van artikel 94/3 WHPC.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8208

Voor een leek is er geen touw meer aan vast te knopen

Vrijdag 2 oktober a.s: Promotie Tobias Cohen Jehoram, proefschrift: ‘Het Benelux merkenrecht in Europees perspectief’, Academiegebouw, Domplein 29, Utrecht. 

“Maar liefst twaalf jaar heeft het Europese Hof van Justitie gesleuteld aan een eigen merkenrechtelijksysteem, zonder daarbij voldoende acht te slaan op de bestaande, goed doordachte merkenwetgeving. Ook werkt het met juridische ficties die ver af staan van de realiteit. Dit creëert onduidelijkheid, rechtsonzekerheid en weeffouten binnen dat juridische systeem. Bovendien: voor een leek is er geen touw meer aan vast te knopen. Tot deze conclusie komt Tobias Cohen Jehoram in zijn proefschrift.

Cohen Jehoram pleit dan ook voor eenduidiger en rechtlijniger rechtspraak van het Hof van Justitie. Het moet ervoor waken zonder noodzaak buiten het wettelijke kader om rechtsregels te scheppen, dan wel gaten te dichten zonder aan te sluiten bij het wettelijke systeem.

Ook zou men meer oog moeten hebben voor de praktijk van alle dag, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of consumenten bepaalde tekens zoals kleuren of kleurcombinaties als merk ziet. Maar dat geldt bijvoorbeeld ook voor de wens uit de praktijk om minder traditionele merkvormen (zoals vormen en klanken) als volwaardig te erkennen."

Lees hier meer.

IEF 8428

Draadjes

GvEA, 23 September 2009, zaak T-99/06, Phildar SA tegen OHIM / Comercial Jacinto Parera, SA.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapswoordmerk FILDOR o.g.v. ouder national “semi-figurative” merk PHILDAR en ouder national woordmerk FILDOR (textiel).  GvEA vernietigt beslissing BoA OHIM.

82. (…)  It is possible that the consumer might let himself be guided in his choice by the imperfect aural impression that he has retained of the earlier mark which may, inter alia, remind him of something in common with a ‘thread’. The importance of the aural aspect was mentioned only in respect of some of the goods concerned such as the ‘strings’ in Class 22, the various goods in Class 23 and those in Class 26, with regard to which the Board of Appeal accepted that they are generally sold over the counter, that is to say, orally (paragraphs 26 to 28 of the contested decision).

(…)

85. It follows from all the foregoing that, in the circumstances of the present case, mere visual dissimilarity is not sufficient to remove the risk of the public believing that the goods are being offered by the same undertaking or, as the case may be, by economically-linked undertakings.

86. In the light of that finding, there is no need to examine the applicant’s argument that the Board of Appeal failed to take into consideration the degree of distinctiveness of the earlier mark (paragraph 25 above).

87. It follows from all of the foregoing that the first plea must be upheld and, accordingly, the contested decision must be annulled.

Lees het arrest hier.

IEF 8427

Toutes les différences visuelles et conceptuelles

GvEA, 23 september 2009, T-103/07, Fratex Indústria e Comércio, Ltda tegen OHIM / USA Track & Field, Inc.

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvraag Gemeenschapsbeeldmerk TRACK & FIELD USA o.g.v. oudere nationale beeldmerken TRACK & FIELD (kleding). Geen overeenstemmende merken, geen verwarringsgevaar.

69. Dans les circonstances de l’espèce, il convient de considérer que les similitudes phonétiques que les marques en cause peuvent présenter lors de leur prononciation par certains consommateurs ne l’emportent pas, dans l’appréciation globale du risque de confusion, sur toutes les différences visuelles et conceptuelles entre les marques en cause.

(…)

74. En outre, l’importance des différences visuelles et conceptuelles entre les marques en cause exclut également le risque qu’elles puissent être perçues comme issues d’une même marque présentant différentes configurations selon le type de produits désignés, ou comme des sous-marques dérivant de la même marque principale.

Lees het arrest hier.

IEF 8412

Dit betoog kan niet worden aanvaard

GvEA, 23 september 2009, zaken T-20/08 en T-21/08, Evets Corp. tegen OHIM

Gemeenschapsmerk. Gemeenschapswoordmerk DANELECTRO en gemeenschapsbeeldmerk QWIK TUNE. Niet-inachtneming van termijn voor indiening van aanvraag om vernieuwing van merken. Verzoek tot herstel in vorige toestand. Geen relevante relatie met systeem EPO.

21. Dit betoog kan niet worden aanvaard. Zoals het BHIM terecht opmerkt, moet immers de datum waarop het verlies van een recht is meegedeeld aan de vertegenwoordiger, worden geacht de datum te zijn waarop de vertegenwoordigde persoon, te weten verzoekster, daarvan kennis heeft genomen.

(…)

31. Gesteld al dat artikel 78 van verordening nr. 40/94 is uitgewerkt op basis van een onder het octrooirecht vallend model, wijst overigens niets erop dat de twee bepalingen dezelfde uitlegging moeten krijgen, aangezien de belangen die op de twee gebieden aan de orde zijn, kunnen verschillen. De juridische context van het octrooirecht is immers anders en de bepalingen op het gebied van octrooien hebben betrekking op andere procedures dan die op het gebied van het merkenrecht [arrest Gerecht van 13 mei 2009, Aurelia Finance/BHIM (AURELIA), T‑136/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 21].

32. In elk geval blijkt uit de door verzoekster aangehaalde beslissing van de technische kamer van beroep van het EOB van 16 april 1985 (T 191/82, PB EOB 7/1985, blz. 189) geenszins in welk opzicht het EOB de relevante bepaling anders zou uitleggen. In deze zaak heeft de kamer van beroep immers geoordeeld dat wanneer de werknemer van een gemachtigde ontdekt dat de niet-inachtneming van een termijn heeft geleid tot het verlies van een recht, de aan deze niet-inachtneming ten grondslag liggende verhindering, te weten het feit dat men niet heeft beseft dat de termijn niet in acht werd genomen, wordt geacht niet te zijn geëindigd zolang de betrokken gemachtigde niet persoonlijk op de hoogte is gebracht van de situatie, aangezien hij dient te beslissen of een verzoek tot herstel in de vorige toestand moet worden ingediend en welke motivering en omstandigheden in dat geval voor het EOB moeten worden aangevoerd.

33. In casu heeft de gemachtigde, dit wil zeggen de vertegenwoordiger van verzoekster, niet aangevoerd dat hij niet persoonlijk op de hoogte was gebracht van de situatie op de data waarop de kennisgevingen hebben plaatsgevonden. Deze beslissing biedt derhalve geenszins steun aan het betoog van verzoekster. Verder kan de relatie tussen de vertegenwoordiger en zijn werknemer niet worden gelijkgesteld met die tussen een vertegenwoordigde en zijn vertegenwoordiger.

Lees het arrest hier.

IEF 8410

IE-diensten

GvEA, 23 September 2009, zaak T-409/07, Helge B. Cohausz tegen OHIM / José Izquierdo Faces

Gemeenschapsmerk. Onsuccesvolle nietigheidsactie tegen beelmerk ACOPAT o.g.v. ouder nationale woordmerken COPAT (voor o.a. services of a patent lawyer). Geen normaal gebruik.

75. In addition, the applicant did not claim that it was impossible to produce other documentary evidence. Even if the particular nature of industrial property related services is taken into account, it should be noted that the applicant was able to produce invoices relating to those services and containing the ‘copat’ element, but only in relation to the period after 12 August 2002, that is to say, after the end of the relevant period (28 January 2001). Indeed, there is nothing to suggest that those services were sold under the earlier mark COPAT prior to that date. Moreover, at the hearing, the applicant acknowledged that the decision to introduce the ‘copat’ element was taken only after the relevant period, that is to say, after the Community trade mark acopat had been published.

76. Accordingly, even if the extent of the use had been proved for the period between 6 April 1999 and 5 April 2004, which partly overlaps the relevant period, a global assessment of all the abovementioned documents discloses that any minimal use before 29 January 2001 could not be regarded as sufficient in the economic sector concerned to create a share in the market for the services protected by the earlier marks and thereby to prove that the earlier marks had been put to genuine use during the relevant period.

Lees het arrest hier.

IEF 8207

Op originele wijze verpakt bier

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 1 september 2009, LJN: BJ8024, Appellant tevens h.o.d.n. AOP-Creatives tegen Multi Cadeau B.V. & Multi Bier Asten B.V.

Auteursrecht. Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Feitelijk ingewikkelde (stukgelopen) samenwerking. Inbreuk op auteursrecht m.b.t. illustraties en teksten voor relatiegeschenken en ludieke verpakkingen, in het bijzonder betrekking hebbend op bier (Kadoosje, Letterbier, Openbrekertje). Geen inbreuk door variaties als de Beerbox..

4.3. De voorzieningenrechter (...) wees (…) , overwegende dat vaststaat dat [appellant] de teksten en illustraties heeft vervaardigd en (een deel van) de namen door [appellant] zijn bedacht, (…) het door [appellant] gevorderde verbod tot, kort gezegd, het gebruik van door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten toe (…) , doch pas ingaande 1 mei 2009. Hij wees de stelling dat Multi Cadeau c.s. inbreuk maakten op de auteursrechten van [appellant] door variaties op door hem bedachte en ontwikkelde concepten op de markt te brengen van de hand, evenals het beroep op slaafse nabootsing.

(…) 4.7. Het hof onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat onduidelijkheid bestaat over de vraag aan wie de auteursrechten op de door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten toekomen, nu deze rechten door middel van een aantal opvolgende overeenkomsten zijn overgedragen aan respectievelijk AOP B.V., [appellant] zelf, Castafiori en vervolgens weer [appellant], waarbij niet steeds duidelijk is omschreven om welke rechten het ging. [appellant] stelt weliswaar dat per abuis in de overeenkomst tussen Castafiori en Hamming is opgenomen dat Castafiori auteursrechthebbende zou zijn, maar hij onderbouwt die stelling, die door Multi Cadeau c.s. wordt weersproken, niet. Uit de in 4.1. onder p genoemde overeenkomst leidt het hof bovendien af dat Castafiori wel degelijk ook in de visie van [appellant] eigenares van enige auteursrechten was. Het hof voegt er aan toe dat de onduidelijkheid wordt vergroot doordat [appellant] ook licenties op zijn werk heeft verstrekt, welke rechten naar voorshands moet worden aangenomen ook weer zijn overgedragen aan anderen. Onweersproken is dat zowel [appellant] als [persoon 1] zich jegens Multi Cadeau c.s. beriepen op auteursrechten en dat zij, ondanks verzoeken tot verduidelijking van Multi Cadeau c.s., nalieten nadere informatie te verschaffen. Ook deze onduidelijkheid draagt eraan bij dat niet is komen vast te staan dat de ten tijde van de beslaglegging en het kort geding bestaande voorraad van Multi Cadeau c.s. onrechtmatig is verkregen.

4.9. (…) Terecht is beslist dat het Multi Cadeau c.s. niet meer is toegestaan de in het dictum genoemde door [appellant] vervaardigde illustraties en teksten te gebruiken (en in elk geval hebben Multi Cadeau c.s. geen - eventueel incidenteel - appel ingesteld tegen de desbetreffende beslissing van de voorzieningenrechter), maar dat Multi Cadeau c.s., gezien de onduidelijkheid omtrent de voorraad, het feit dat Multi Cadeau c.s. voor producten een gebruiksvergoeding heeft betaald en de onduidelijkheid omtrent de vraag wie auteursrechthebbende was, een periode diende te worden vergund om hun regelmatig verkregen voorraad te verkopen. Het enkele feit dat in hoger beroep is gesteld dat [appellant] op 20 februari 2008 zijn toestemming tot exploitatie van zijn werken heeft ingetrokken maakt dat niet anders, omdat het niets afdoet aan het feit dat Multi Cadeau c.s. op dat moment een voorraad producten hadden opgebouwd, waarvan voorshands aannemelijk was dat die ten tijde van het kort geding nog niet volledig was verkocht. De derde grief faalt dus.

4.10. De vierde grief betreft het oordeel van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is dat en zo ja in hoeverre Multi Cadeau c.s. inbreuk maken op auteursrechten van [appellant] door variaties op door hem bedachte en ontwikkelde concepten op de markt te hebben, dat onvoldoende aannemelijk is dat de vormgeving van het Kadoosje-kistje en het Openbrekertje voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en dat evenmin voldoende aannemelijk is dat de variatie op het Kadoosje dat door Multi Cadeau als "Beer Box" wordt verkocht als slaafse nabootsing moet worden aangemerkt. (…)

4.11. Tegenover deze betwisting van Multi Cadeau c.s. heeft [appellant] zijn stelling dat het kistje met het breekijzertje auteursrechtelijk zijn beschermd onvoldoende onderbouwd. Datzelfde geldt voor de door [appellant] bedachte concepten voor etiketten, verpakkingen en relatiegeschenken. Dat de door [appellant] ontworpen teksten en illustraties auteursrechtelijk beschermd zijn, staat buiten kijf. Dat brengt echter niet mee dat het anderen niet zou vrijstaan variaties te bedenken op dat thema en etiketten, verpakkingen en relatiegeschenken te ontwerpen. Voorshands, bij gebreke van nadere adstructie van [appellant], acht het hof aannemelijk dat de combinatie van de door [appellant] ontworpen etiketten, teksten, het daarvoor gekozen thema en de verpakking het eigen, oorspronkelijke karakter bevat. Dat met de verkoop van de Beerbox verwarring wordt gesticht heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aangetoond, zodat ook het hof het beroep op slaafse nabootsing verwerpt. Ook grief 1V leidt dus niet tot vernietiging van het vonnis.

Lees het arrest hier.

IEF 8206

De verende lip en de rib van de duwschoen

Vanderlande sorteerinrichtingRechtbank ’s-Gravenhage, 23 september 2009, HA ZA 08-3745, Vanderlande Industries Nederland B.V tegen Van Riet Handling Systems B.V.

Octrooirecht. EP’s m.b.t. sorteerinrichting (lopende band). Inbreukvordering toegewezen m.b.t. een van de twee in stelling gebrachte octrooien.

5.13. Het feit dat de sloffen van Van Riet aanliggen tegen de rode stootkussentjes, doet, anders dan Vanderlande meent, in dit verband niet ter zake. Het moge zo zijn dat de sorteerinrichting van Van Riet daardoor gecompliceerder wordt, terwijl een doel van EP 303 juist is om te voorzien in een simpele constructie. De toevoeging van een mogelijk complicerend element aan een sorteerinrichting die aan de kenmerken van EP 303 voldoet, sluit die sorteerinrichting echter niet uit van de beschermingsomvang van EP 303.

5.14. Ook het tweede verweer van Van Riet, te weten dat het deel van de drager waar de slof tegenaan ligt niet complementair aan de slof is gevormd, treft geen doel. Van Riet wijst er in dit verband op dat de slof in het midden een vernauwing heeft en daarom niet over de gehele lengte zonder speling aansluit op de drager. Echter, zoals Vanderlande terecht heeft aangevoerd, moet het vereiste van complementariteit worden uitgelegd in het licht van de functie van de slof, te weten het mogelijk maken dat de afduwschoen verschuift. Daarvoor is nodig dat de slof en drager complementair gevormd zijn, maar niet noodzakelijk is dat de drager over de gehele lengte zonder speling aanligt tegen de slof. Daarom moet worden aangenomen dat de gemiddelde vakman een dergelijke beperking, die niet uitdrukkelijk in conclusie 1 van EP 303 staat en evenmin volgt uit de beschrijving en tekeningen, ook niet in die conclusie zal lezen.

5.15. Daarnaast moet, anders dan Van Riet ten derde betoogt, worden aangenomen dat de sloffen in haar sorteerinrichting worden ondersteund door delen van de duwschoen. Niet in geschil is dat de duwschoen van Van Riet delen bevat die langs beide zijden van de draagplaat van de drager naar beneden steken. Van Riet meent echter dat niet die delen, maar een verbindingsplaat die de betreffende delen onder de draagplaat met elkaar verbindt, de sloffen ondersteunen. Dat betoog treft geen doel omdat het deel van de duwschoen dat Van Riet kwalificeert als verbindingsplaat op zijn beurt wordt ondersteund door de bedoelde delen. De delen ondersteunen de sloffen dus in ieder geval indirect en niet valt in te zien waarom de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 303 beperkt zou zijn tot een vorm van directe ondersteuning. Dat dit kenmerk niet zo beperkt moet worden uitgelegd wordt bovendien bevestigd door figuur 2 van het octrooischrift (zie de kopie van de figuur onder r.o. 2.7). Die figuur laat een uitvoeringsvorm zien waarin de sloffen mede worden ondersteund door een bodemplaat (93) die de delen (92) verbindt.

5.16. Ten slotte heeft Van Riet aangevoerd dat haar sorteerinrichting geen inbreuk maakt omdat het in conclusie 1 van EP 303 genoemde kenmerk “langs beide zijden van de dragerplaat naar beneden uitstekende delen” volgens haar behoort tot de stand van de techniek. Daarom zou, aldus Van Riet, de aanwezigheid van dat element in de sorteerinrichting “op zichzelf niet tot een inbreuk leiden”. Dat laatste is als zodanig niet onjuist, maar Vanderlande voert ook niet aan dat dit kenmerk op zichzelf tot inbreuk leidt. Voor een inbreuk volstaat uiteraard niet de aanwezigheid van één element van conclusie 1 van EP 303 (ongeacht of dat element bekend is uit de stand van de techniek). Vanderlande betoogt dat de sorteerinrichting van Van Riet aan alle elementen van de conclusie 1 van EP 303 voldoet. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat dit betoog slaagt.
 
(…) 5.24. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat EP 303 geldig is en dat de sorteerinrichting van Van Riet onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van dit octrooi valt. Niet in geschil is dat Van Riet een van die sorteerinrichtingen in Nederland heeft ingezet voor promotionele en marketing doeleinden. Daarmee staat de inbreuk op EP 303 vast. De vorderingen zijn als zodanig niet weersproken en komen dus voor toewijzing in aanmerking op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees het vonnis hier.

IEF 8205

Personalia

Mirjam ElferinkKienhuisHoving advocaten en notarissen maakt bekend dat per 1 september jongstleden de organisatie is uitgebreid met de komst van Mirjam Elferink.

Mirjam is advocaat op het gebied van Intellectuele Eigendom en heeft zich gespecialiseerd op het gebied van ICT-recht. Zij studeerde Nederlands Recht aan de Universiteit Leiden, waar zij in 1998 ook promoveerde (‘Verwijzingen in wetgeving. Over de publiekrechtelijke en auteursrechtelijke status van normalisatienormen’). Zij heeft gedurende vier jaar als advocaat bij Stibbe gewerkt. Vervolgens is zij gedurende lange tijd als universitair docent privaatrecht en intellectuele eigendom verbonden geweest aan de Vrije Universiteit en de Universiteit Utrecht. Mirjam zal ook nu nog verbonden blijven aan het CIER.  (…) “De advocatuur is me altijd blijven trekken. Ik wilde graag terug naar Twente, dus de keus voor KienhuisHoving was snel gemaakt.”

IEF 8204

Met dank aan…

Nog even een huishoudelijke mededeling over de ‘met dank aan’ vermeldingen bij berichten over recente rechtspraak: In beginsel worden inzenders vermeld die een uitspraak aanleveren voor publicatie, meestal zal dat de ‘winnende’ advocaat zijn, soms beide partijen en een enkele keer de ‘verliezende’ advocaat (die vaak met de publicatie een bepaald punt onder de aandacht zal willen brengen).

De uitspraken van de Rechtbank Den Haag worden echter door de rechtbank zelf (in copypastable pdf-formaat) middels een eigen email verzendlijst verspreid onder een grote groep belangstellenden, vaak zeer kort nadat de behandeld advocaat zelf het vonnis heeft verkregen en soms zelf eerder. Van uitspraken die op deze manier al zijn verspreid, en vaak door meerdere personen worden ingezonden, wordt alleen de pdf van de Rechtbank Den Haag gepubliceerd, zonder verdere vermelding. Om praktische redenen worden ook uitspraken die worden verspreid kort nadat een behandeld advocaat het vonnis heeft ingezonden meestal zonder vermelding gepubliceerd. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor uitspraken die eerst op Rechtspraak.nl worden gepubliceerd. (Wat wel weer kan helpen is het mee- of inzenden van goede, betere of grotere afbeeldingen van de litigieuze merken of producten, dan gaat de dank uit i.v.m. de afbeeldingen).

Bij uitspraken die ruim voor de verspreiding door de rechtbank worden ingezonden, of die helemaal niet door de rechtbank zijn verspreid, wordt vanzelfsprekend wel een vermelding opgenomen. Het mag voor zich spreken dat de rechtbank zelf geen ‘met dank aan’ verwacht, hopelijk in de wetenschap dat onze dank natuurlijk wel bijzonder groot is.