Ongewenst beschakelen
Gerechtshof Amsterdam, 1 februari 2007, 176/06 KG. Pretium Telecom B.V. tegen KPN Telecom B.V. (met dank aan Armand Killan, Bird & Bird).
Reclamerecht. Hoger beroep in zaak over absolute superioriteitsclaims en slamming (of ongewenste beschakeling, zoals KPN dat het uitdrukt). Terughoudendheid past bij een algemeen verbod.
KPN beschuldigt Pretium ervan dat zij een reclamecampagne voert die een absolute superioriteitsclaim van Pretium inzake kosten inhoudt onder de verkorte term ‘Laagste Kosten Garantie” -, hetgeen volgens KPN een misleidende garantie(mededeling) van Pretium is. Pretium beschuldigt KPN van slamming. Van Slamming is sprake als telefoonnummers van consumenten worden beschakeld - hetgeen inhoudt dat telefoon nummers worden overgezet van KPN naar een CPS-aanbieder of vice versa, zonder dat de desbetreffende consumenten daartoe opdracht hebben gegeven.
Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat tegen het verlenen van de desbetreffende garantie op zichzelf geen bezwaar bestaat. KPN stelt weliswaar dat slechts een zeer beperkt deel daadwerkelijk de proef op de som neemt en dat allerlei uitbetaling beperkende voorwaarden gelden, doch dit is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de garantie op zichzelf misleidend is; immers niet (genoegzaam) is bestreden dat Pretium claims onder die garantie honoreert.
Het verlenen van de litigieuze garantie dient echter wel te worden onderscheiden van de reclame-uiting ‘Laagste Kosten Garantie’. Hierbij gaat het erom welke interpretatie de gemiddelde consument aan die reclame-uiting zal geven, waarbij, zoals Pretium stelt, rekening ermee kan worden gehouden dat de gemiddelde consument bekend is met enige gebruikelijke overdrijving in reclame. Pretium beroept zich in dit verband erop dat “van een consument kan en mag worden verwacht dat hij uitzoekt onder welke voorwaarden men aanspraak kan maken op de garantie”. Dit beroep gaat niet op.
Allereerst geldt dat de reclame-uiting geen enkele indicatie geeft voor een mogelijk ter zake geldend voorbehoud. Voorts is het feit dat op de internetpagina van Pretium de ‘Laagste Kosten Garantie’ nader wordt omschreven en dat daar steeds een uitdrukkelijke verwijzing naar de op de garantie toepasselijke algemene voorwaarden van Pretium is geplaatst naar het voorlopig oordeel van het hof onvoldoende. Van een gemiddelde consument die bijvoorbeeld een krantenadvertentie met de ‘Laagste Kosten Garantie’ leest behoeft niet te worden verwacht dat hij via de internetpagina van Pretium gaat nazoeken wat de voorwaarden zijn waaronder deze garantie wordt verleend. Nu Pretium niet het oordeel van de rechter bestrijdt dat de vraag welke aanbieder voor een bepaalde gebruiker de voordeligste is volledig wordt bepaald door het individuele belgedrag van de gebruiker, moet de reclame-uiting ‘Laagste Kosten Garantie’ worden aangemerkt als een vlag die de lading niet dekt en daarmee misleidend is.
Grief 2 richt zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat het verbod mede geldt het doen van mededelingen van gelijke aard of strekking die een absolute superioriteitscliam van Pretium inzake kosten inhouden. De grief slaagt, waarbij het uitgangspunt is dat Pretium uit het dictum van het vonnis moet kunnen afleiden hoe ver het algemene verbod strekt, hetgeen in het bijzonder klemt nu zij hij overtreding van dit verbod aanzienlijke dwangsommen zal verbeuren. Hierbij moet mede in aanmerking worden genomen dat Pretium in dit geval geen, althans onvoldoende, houvast heeft aan de gronden waarop dit algemene verbod werd gegeven. Terughoudendheid past bij een algemeen verbod.
Met betrekking tot het door KPN gevraagde verbod mededelingen te (laten) doen dat KPN eindgebruikers ongewenst zou beschakelen merkt het hof allereerst op dat het in dit geding gaat om het door Pretium waarschuwen van haar eigen klanten. Voorts moet voorshands ervan worden uitgegaan dat, zoals KPN ook toegeeft beschakeling zonder dat daaraan een wilsuiting ten grondslag ligt nog steeds voorkomt. KPN stelt weliswaar dat zich nog slechts gevallen van ongewenste beschakeling voordoen waarvan haar in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt, doch deze stelling wordt door Pretium betwist, zodat hiervan voorshands niet kan worden uitgegaan. Nu vaststaat dat slammimg, of ongewenste beschakeling zoals KPN het uitdrukt, nog steeds voorkomt valt niet in te zien waarom Pretium haar eigen klanten niet hiervoor zou mogen waarschuwen.
Lees het arrest hier.
Eerst even voor jezelf lezen
- Possible conclusion of the European patent Litigation Agreement by the Member States. Interim conclusions Legal Service.
Lees het document hier.
- Rechtbank Utrecht, 9 februari 2007, KG ZA 07-1. Simply Colors Nederland B.V. tegen Simply Small V.O.F. (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).
Geen inbreuk op merk of handelsnaam. Richtlijnconforme proceskostenveroordeling eiser.
Lees het vonnis hier.
Beschrijvende stamcellen
Rechtbank ’s Gravenhage 9 februari 2007, KG ZA 06-1494. Eticur GmbH tegen Cells4Health B.V. c.s.
Vorderingen tot staken merkinbreuk afgewezen wegens beschrijvende karakter van het Gemeenschapsmerk CELLS-FOR-HEALTH. Richtlijnconforme, gematigde, proceskostenveroordeling.
Eticur is houdster van het Gemeenschapswoordmerk CELLS-FOR-HEALTH in klasse 35 en 39. Zowel Eticur als Cells4health houden zich bezig met afname, bewerking en bewaring van stamcellen die worden gewonnen uit de navelstreng van pasgeborenen. De stamcellen worden opgeslagen zodat zij (in de toekomst) kunnen dienen ter genezing van ziekten.
Volgens Eticur maakt Cells4health door haar gebruik van de naam Cells4health in haar handelsnaam en in verschillende domeinnamen inbreuk op de merkrechten van Eticur. Cells4health stelt hier tegenover dat het merk CELLS-FOR-HEALTH beschrijvend is voor de diensten waarvoor het is ingeschreven, en heeft op grond hiervan bij het OHIM een nietigheidsactie ingesteld tegen het merk van Eticur.
De voorzieningenrechter volgt dit verweer en wijst de vorderingen van Eticur af. Er bestaat een gerede kans dat het merk de ingestelde nietigheidsactie bij het OHIM niet zal overleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal bij gebruik van de naam CELLS FOR HEALTH in verband met stamcellen de gemiddelde consument duidelijk beseffen dat bedoeld wordt dat deze cellen kunnen zorgen voor een verbeterde gezondheid, zodat deze naam in feite een eigenschap beschrijft van die stamcellen.
Proceskosten
Over de hoogte van de overgelegde declaraties ten behoeve van een proceskostenveroordeling wordt door partijen over en weer getwist. De voorzieningenrechter constateert dat het door Cells4health in dit kader ingenomen standpunt (inhoudende dat de door Eticur geclaimde advocaatkosten ter hoogte van € 18.456 excessief hoog zijn) toch “enigszins ongerijmd” is, gelet op het door haar eigen advocaat opgevoerde bedrag van € 21.330.
Eticur’s opmerking dat zij als eisende partij niet op grond van de Handhavingsrichtlijn in de proceskosten kan worden veroordeeld, wordt terecht gepasseerd (onder verwijzing naar deze uitspraak in Visser/Heto). De door Eticur te vergoeden advocaatkosten van Cells4health worden – gelet op de betwisting over en weer van de declaraties en het oordeel van de voorzieningenrechter dat het in casu niet om een feitelijk of juridisch zeer ingewikkelde zaak gaat – gematigd van € 21.330 naar € 15.000.
Lees het vonnis hier.
Gekaapt
Rechtbank Arnhem , 8 februari 2007, KU ZA 07-6 Disney Enterprises Incorporated tegen Rijksen(met dank aan Rob Zimmermann, Höcker)
Domeinnaamkaping. Domeinnaam heeft aanduidings- en reclamefunctie. Doorhaling is geen excuus, merkinbreuk sub d, en richtlijnconforme proceskostenveroordeling
Disney is houdster van onder meer het woordmerk ‘Disney’. Bovendien is zij houdster van een groot aantal ‘disney’-domeinnamen. Rijksen maakt onder de naam Mywww onder meer zijn bedrijf van het registreren van domeinnamen en is een zogenaamde ‘accredited registrar’ bij EURId, het in Brussel gevestigde register dat onder andere is belast met de uitgifte en registratie van .eu domeinnamen. Op 7 april 2006 heeft Rijksen de domeinnaam ‘disneyworld,eu’ voor zichzelf geregistreerd.
Disney vordert dat de domeinnaam wordt overgedragen. Rijksen stelt dat Disney niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen nu hij niet meer in het bezit is van de registratie van de domeinnaam ‘disneyworld.eu’. Hij heeft de domeinnaaminschrijving laten doorhalen, zodat er van inbreuk op de rechten van Disney ook geen sprake meer kan zijn. Dit verweer wordt verworpen.
Vaststaat dat de status van de domeinnaam, te weten ‘quarantaine’, op dit moment is bevroren. Na een gerechtelijke uitspraak herleeft deze status weer. Door Rijksen is niet betwist dat Disney gedurende de quarantaineperiode niet de mogelijkheid heeft de domeinnaam disneyworld.eu’ te reserveren. Dit betekent dat ook zij, als merkhouder de periode van 40 dagen moet afwachten alvorens zij kan trachten — net als een derde — deze domeinnaam te bemachtigen. Bovendien heeft Rijksen ter zitting erkend dat hij gedurende de quarantaineperiode vrij kan beschikken over de domeinnaam, en dus de mogelijkheid heeft deze op eigen naam opnieuw te activeren dan wel aan een derde over te dragen.
Met betrekking tot de gestelde merkinbreuk kan uit de jurisprudentie worden afgeleid dat reeds het hebben van het exclusief gebruiksrecht op de domeinnaam gebruik inhoudt “anders dan ter onderscheiding van waren of diensten” in de zin van art. 220 lid 1 sub d BVIE. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat het kennelijke oogmerk ‘van Rijksen is om via de domeinnaam ‘disneyworld.eu’ zogenaamde ‘traffic’ te generen naar zijn eigen website. Ook om deze reden is er sprake van gebruik van het woordmerk anders dan ter onderscheiding van waren of diensten. Een geldige reden voor het gebruik van de domeinnaam is door Rjjksen gesteld noch gebleken.
Ten slotte wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door het gebruik van de domeinnaam door Rijksen ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit of afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het woordmerk Disney. Het is het oogmerk van Rijksen om via de domeinnaam disneyworld.eu zogenaamde ‘traffic’ te generen naar zijn eigen website en Disney kan haar merknaam niet als internationale website-naam gebruiken, omdat Rijksen die naam als zodanig reeds tot zijn beschikking heeft. Dit terwijl de dorneinnaam in het economisch verkeer ook een onderscheidings- en herkenningsteken is waarmee voor een onderneming of haar (soort) bedrijfsactiviteiten reclame kan worden gemaakt of een handelsnaam onder de aandacht van het publiek kan worden gebracht, zodat het adres zelf, naast middel om toegang te krijgen tot een website, mede deze aanduidings- en reclamefunctie heeft.
Door de registratie door Rijksen van de domeinnaam ‘disneyworld.eu’ kan Disney op een website die domeinnaam niet benutten om op een aldus toegankelijke website door middel van haar merk reclame te maken voor haar waren of diensten. Bovendien is het onmiskenbaar dat het woordmerk ‘Disney’ een van de meest bekende en onderscheidende merken ter wereld is. Door de registratie van de domeinnaam wekt Rijksen de (onterechte) indruk dat tussen hem en Disney een commerciële band bestaat. Hierdoor Is er sprake van een reëel gevaar voor verwarring. Daarmee wordt afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen van het woordmerk Disney en bestaat er een reële kans dat de reputatie van dat woordmerk schade ondervindt van de inhoud van de (thans nog niet operationeel zijnde) website van Rijksen waarop zij geen enkele invloed kan uitoefenen.
De vorderingen worden toegewezen.
Proceskosten
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 237 Rv voor de onderhavige zaak ertoe leidt dat Rijksen zonder matiging dient te worden veroordeeld de werkelijk door Disney gemaakte kosten te vergoeden (zo’n 7.500,00 euro). Hiervoor is allereerst van belang dat Rijksen wetenschap had, althans moet hebben gehad, van het merkrecht van Disney. Hoewel Rijksen dit betwist, is het derhalve allerminst uitgesloten dat er in dit geval sprake is geweest van zogenaamde ‘domeinnaam-kaping’. Voorts is van belang dat Rijksen reeds in mei 2006 voor de eerste maal is gesommeerd de bewuste inbreuk te staken.
De toenmalige Engelse advocaat van Disney heeft Rijksen in die tijd een ‘reasonable out-of-pocket money’ aangeboden. Rijksen is hiermee niet akkoord gegaan en heeft de domeinnaam op zijn naam geregistreerd gehouden. Vervolgens is hij nog een aantal malen gesommeerd de inbreuk op het merkrecht van Disney te staken. Ook hierop is Rijksen niet ingegaan. Ten slotte heeft Rijksen, in de periode dat partijen uiteindelijk met elkaar in gesprek zijn geraakt om tot een minneljke regeling te komen, eenzijdig en zonder overleg met Disney, EURid verzocht de domeinnaarn te deblokkeren, korte tijd nadat beide partijen gezamenlijk EURid hadden verzocht de domeinnaam te blokkeren. Dat Disney ter beperking van de kosten reeds geruime tijd geleden een adr-procedure had kunnen starten, doet aan het voorgaande niet af; nu er sprake is van een evident handelen in strijd met het woordmerk van Disney.
Lees het vonnis hier.
Noten van Visser
Dirk Visser, noot bij: Arrondissementsrechtbank Amsterdam 15 november 2006, LJN AZ5837 (mr. G.H. Marcus) Banks / Q-Music. Fragmenten van file berichten zijn geen werken van letterkunde of kunst. Voorlezer van dergelijke fragmenten is geen uitvoerend kunstenaar. (Art. 1 en 10 Aw, art. 1 sub a WNR).
“Vanaf dat moment zullen dus ook personen die ‘uitingen van folklore’ uitvoeren als uitvoerende kunstenaar beschermd zijn. Nu zullen uitingen van folklore vermoedelijk vaak ook blijk geven van een eigen persoonlijk karakter en persoonlijk stempel van de (onbekende) maker, maar ook als dat niet zo is zijn de uitvoerenden ervan binnenkort dus toch beschermd.
Files als zodanig zijn in zekere zin inmiddels wellicht te zien als typisch Hollandse ‘folklore’, het voorlezen van fragmenten van file-informatie zal niet gekwalificeerd kunnen worden als het reciteren van ‘uitingen van folklore’.”
Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 2).
Noot bij: Voorzieningenrecter Rechtbank Den Haag 9 oktober 2006, LJN AY9705 (mr. P.F.J. de Heij) Videma / The Royal bar. Openbaar maken van televisie-uitzendingen in een café. (Art. 12 Aw).
“Een wettelijke beperking ten gunste van ‘Café-televisie’ is waarschijnlijk ook niet mogelijk. Ten eerste zou dat vermoedelijk in strijd zijn met de limitatieve opsomming van toegestane beperkingen in art. 5 van de Auteursrecht-richtlijn. Daarnaast zou het vermoedelijk in strijd komen met de ‘drie-stappen-toets’. Door het Dispute Settlement Body van de WTO is immers besloten dat een vrijstelling van auteursrechtelijke aanspraken ten aanzien van radio’s en televisietoestellen in winkels en horeca in de Amerikaanse auteurswet in strijd kwam met die drie-stappen-toets.”
Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 5).
Noot bij: Rb. Rotterdam (sector kanton) 21 november 2006, LJN AZ3514, NFM/Uitgeverij 010. Citeren van foto’s van gebouwen in een proefschrift over een architect. (Art. 15a Aw).
“Dit vonnis lijkt mij volledig juist. Het afbeelden van foto’s van gebouwen van een architect in een proefschrift over die architect, waarin (dicht in de buurt van de bladzijden met de foto’s) de betreffende gebouwen zeer uitvoerig worden beschreven, lijkt mij een schoolvoorbeeld van toelaatbaar citeren. “
Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 6).
Gesponsorde titel
"Het Commissariaat heeft beleidsregels opgesteld die het mogelijk maken een commercieel programma dezelfde titel te geven als bijvoorbeeld een tijdschrift. Tot op heden was deze zogeheten titelsponsoring in strijd met het sluikreclameverbod. Op grond van de nieuwe beleidsregels kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend van dit verbod. De naam en het logo van een tijdschrift of ander product mogen worden gebruikt in de titel en leader van het programma, maar er mogen geen producten of diensten van de sponsor getoond worden in het programma. Ook moet de omroep aantonen dat er op basis van een programmastatuut wordt gewerkt waarbij de scheiding tussen redactie en commercie gewaarborgd blijft."
Lees hier meer.
Incasseren
Hoge Raad, 2 februari 2007, C05/302HR, LJN: AZ4564. Juresta Nederland B.V. tegen Verweerder c.s.
Auteursrechtgeschil eindigt in zaak over beroepsaansprakelijkheid advocaat (informatieplicht). IE-rechtelijk verder niet van belang.
Incassobedrijf Advex gebruikte voor het afsluiten van incasso-overeenkomsten een tekst die een kopie was van de tekst die concurrent (en eiser in deze zaak) Juresta voor die overeenkomsten gebruikte. De Rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 7 januari 1998 op vordering van Juresta Advex veroordeeld om aan Juresta een schadevergoeding te betalen en heeft Advex, op straffe van een dwangsom, verboden om de incasso-overeenkomsten van Juresta (geheel of na gedeeltelijke bewerking) te verveelvoudigen of openbaar te maken.
Bij arrest van het Hof Amsterdam van 20 mei 1999 is het vonnis vernietigd, met toekenning van een schadevergoeding van f 12.500 wegens het gebruik van de gekopieerde tekst (over de periode tot januari 1996), met afwijzing van hetgeen Juresta overigens had gevorderd. Naar het oordeel van dat Hof diende het door Juresta gevorderde verbod op het gebruik van de nieuwe versie van de incasso-overeenkomst te worden afgewezen omdat die overeenkomst en de door Juresta gebruikte overeenkomsten als geheel beschouwd te weinig overeenstemming vertonen om nog een inbreuk op het auteursrecht van Juresta aan te kunnen nemen.
Advex heeft vervolgens Juresta in rechte aangesproken tot vergoeding van de schade die zij leed als gevolg van de executie van genoemd vonnis van de rechtbank uit 1998.
Eén van de verweerder in het onderhavige geschil heeft toentertijd juridische bijstand verleend aan Juresta. Juresta vordert nu van verweerder c.s. vergoeding van schade die zij lijdt doordat zij op haar beurt veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade die Advex lijdt ten gevolge van de executie van het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank te Amsterdam. Zij heeft gesteld dat verweerder c.s. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door haar niet wijzen op het risico dat schuilt in het executeren van een niet-onherroepelijk vonnis, waarvan hoger beroep wordt ingesteld.
De vordering wordt afgewezen. Causaal verband tussen fout en schade ontbreekt.
Lees het arrest hier.
Referendum quide
Court The Hague, KG ZA 05-479, 27 April 2005, The Stichting Instituut voor Publiek en Politiek versus the Stichting Vrijplaats Koppenhinksteeg.
Referendum guide: Protection of a website as if it were a format.
"Claimant furthermore argues that the advice instruments developed by claimant, under the names “stemwijzer” (vote guide) and “referendumwijzer” (referendum guide), enjoy copyright protection, similar to the copyright protection awarded to developed book plots and TV-formats. It is correct that whereas a worthy idea, style or method cannot enjoy copyright protection, the concrete and detailed development of a concept thereof with its own unique structure and composition of elements can in fact enjoy copyright protection. According to the interlocutory judgement the so-called vote guide and referendum guide can be considered to be copyright protected works in that sense." Read the judgement here.
Stikker versus Nokia: Judge rejects claim for breach of the non-disclosure agreement
Court The Hague, 6 June 2005, KG 05/435, Stikker.com versus Nokia. Case about protection of Ideas and Knowledge and Non-Disclosure Agreements.
‘Stikker.com’, is an internet company aimed at maintaining on the internet a system devised by the company’s owners to return the lost and found to the rightful owner. At the end of 2003, Stikker initiated the development of a system which with the aid of internet facilities helps to distinguish between the originals and (infringing) copies. This product was discussed with Nokia and Stikker and Nokia signed a standard Nokia Non-Disclosure Agreement (NDA) early 2004.
Stikker subsequently presented the developed system to Nokia. Towards the end of 2004, Nokia issued a press release announcing a new program in fight against counterfeit Nokia batteries. Following that release, Stikker informed Nokia of Stikker’s wish to discuss the conditions for use of the Stikker program. When Nokia failed to respond to that invitation Stikker informed Nokia that Nokia was in breach of the agreement laid down in the NDA.
Meanwhile Stikker also admits to the fact that a considerable part of that which was presented to Nokia had already been developed by Nokia itself in its so-called “Britney-project” in November 2003. The most important question at this point is whether Nokia, as Nokia itself infers, independently (and after the fact) developed the idea to advise the consumer, in case a correct but previously used code has been entered, what to do depending on the fact whether or not the consumer disclosed the code himself.
The judge in interlocutory proceedings argues that this assertion by Nokia is not necessarily implausible and that it cannot be excluded that Nokia can, in relevant arbitration, sufficiently substantiate its assertion of the independent development of this concept. These interlocutory proceedings offer no room however for the provision of further proof, for which a hearing of witnesses seems a necessity.
On the other hand, the judge in interlocutory proceedings was at present not convinced by Nokia’s argument that Nokia cannot be considered in violation of the NDA because it did not actually pose the question whether or not the consumer himself disclosed the code, but merely informs or advises as the case may be the consumer on how to act in such circumstances. Nonetheless, this defence is by no means prospectless, thereby adding to the uncertainty of the outcome of an arbitration to be initiated.
The judge in interlocutory proceedings waives all claims made by Stikker. Read the judgement here.