Box
Kamerstuk 30572, nr. 19, 2e Kamer, 27september 2006. Wijziging van belastingwetten ter realisering van de doelstelling uit de nota «Werken aan winst» (Wet werken aan winst); Amendement van het lid Crone (PvdA) om ervoor te zorgen dat kan worden gekozen voor de octrooibox, zonder activering van het bedrijfsmiddel.
“De NvW neemt de drempel voor de octrooibox weg door te kiezen voor een ingroeiregeling, waarbij activering van het bedrijfsmiddel niet nodig is. Echter omdat de Hoge Raad in zijn rechtspraak als eis stelt dat pas van een bedrijfsmiddel sprake kan zijn, indien de daarvoor gemaakte kosten geactiveerd worden, zou op grond van de tekst van dit artikel zoals voorgesteld in de 2e NvW, pas van de octrooibox gebruik gemaakt kunnen worden, indien de voortbrengingskosten toch geactiveerd worden. Artikel X wordt in de amendement aangepast om expliciet aan te geven dat van activering inderdaad geen sprake is.”
Lees het amendement hier.
Het gevoelen van de ministerraad
Kamerstuk 29838, nr. 4, 2e Kamer, 27 september 2006. Auteursrechtbeleid; Brief van de minister van Justitie inzake voornemen instelling commissie auterusrecht.
Brief van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Den Haag, 20 september 2006
Hierbij deel ik u mee voornemens te zijn de commissie auteursrecht in te stellen als adviescollege van de Minister van Justitie ter advisering over het auteursrecht en de naburige rechten. De commissie is een tijdelijk adviescollege in de zin van artikel 5 van de Kaderwet adviescolleges. Het voornemen tot instelling van de commissie is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad.
Door middel van deze schriftelijke mededeling wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges. Op grond van deze bepaling wordt een besluit tot het instellen van een tijdelijk adviescollege niet eerder genomen dan vier weken nadat het voornemen daartoe in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan de beide kamers der Staten-Generaal is meegedeeld.
Ter toelichting op het voornemen tot instelling van de commissie zij opgemerkt dat de commissie auteursrecht in 2000 is ingesteld als tijdelijk adviescollege, met als taak de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over vragen rond het auteursrecht en de naburige rechten (Besluit van 8 juli 2000, Stb. 309). De instellingsduur van de commissie is in 2004 voor de duur van twee jaar verlengd (Stcrt. 2004, 237), tot 26 juli 2006.
De commissie heeft in de afgelopen jaren vele adviezen uitgebracht over zeer uiteenlopende aspecten van auteursrecht en naburige rechten. Deze adviezen worden gebruikt bij de opstelling van wet- en regelgeving en het bepalen van het Nederlandse standpunt bij onderhandelingen over EU-regelgeving en verdragen. De adviezen hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de kwaliteit, duurzaamheid en effectiviteit van wetgeving. De adviezen vormen bovendien nuttige en bruikbare bouwstenen bij de voorbereiding van wetgeving op dit terrein. Bij de behandeling van wetsvoorstellen wordt door zowel de regering als door de beide Kamers van de Staten-Generaal regelmatig gebruik gemaakt van de adviezen.
Aan onafhankelijke deskundige advisering op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten blijft in de toekomst onverminderd grote behoefte bestaan. Dit houdt verband met het steeds sterker wordende Europese en internationale karakter van dit rechtsgebied, de toename van raakvlakken met andere rechtsgebieden, en ontwikkelingen op het gebied van de telecommunicatie. Onafhankelijke en deskundige advisering is dringend gewenst om in deze situatie te komen tot effectieve, goede en evenwichtige regelgeving.
Gelet op de behoefte aan blijvende deskundige advisering, is het wenselijk om te voorzien in een permanente instelling van de commissie. Omdat de Kaderwet adviescolleges niet voorziet in de mogelijkheid van een permanente instelling bij koninklijk besluit, zal hieraan uitvoering worden gegeven door middel van een wijziging van de Wet adviesstelsel Justitie. Ter overbrugging van de periode tot aan de inwerkingtreding van deze wet, wordt de commissie met het instellingsbesluit op grond van de Kaderwet opnieuw voor tijdelijke duur ingesteld.
De Minister van Justitie,
J.P.H. Donner
Chiemsee
(geografische benaming, inburgering)HvJ EG 4 mei 1999, zaken C-108/97 en C-109/97, Windsurfing Chiemsee/Huber; Chiemsee
Artikel 3 lid 1, sub c en lid 3 Merkenrichtlijn
Een geografische benaming kan geen merk zijn als deze in de toekomst als herkomstaanduiding kan worden gebruikt. Inburgering is mogelijk.
Windsurfing Chiemsee maakte op basis van zijn woordmerk Chiemsee (zie afbeelding) voor kleding bezwaar tegen het gebruik van de naam Chiemsee op kleding door Huber en Attenberger
in de omgeving van de Chiemsee, het grootste meer in Beieren.
NJ 2000/269, m.nt. DWFV
IER 1999/30, m.nt ChG
NTER 1999/7-8, m.nt. HMHS
De inschrijving van een geografische benaming als merk is ook verboden als de geografische benaming in de toekomst door de betrokken ondernemingen als aanduiding van de
plaats van herkomst van de betrokken categorie van waren kan worden gebruikt.
Een geografische benaming kan als merk worden ingeschreven, ‘indien zij na het gebruik dat ervan is gemaakt, geschikt is geworden om de waar waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. In een dergelijk geval heeft de geografische benaming namelijk een nieuwe betekenis gekregen, die niet meer enkel beschrijvend is, hetgeen haar inschrijving
als merk rechtvaardigt.’ (Ov. 47).
‘Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van het merk waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, kan ook rekening worden gehouden met het marktaandeel van het merk, de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, het percentage van de betrokken
kringen dat de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, alsmede de verklaringen van de kamers van koophandel en industrie of
van andere beroepsverenigingen.’ (Ov. 51).
Biomild
(beschrijvende woordcombinaties)HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-265/00, Campina
Melkunie/BMB; Biomild
Artikel 3 lid 1 sub c Merkenrichtlijn
Een combinatie van beschrijvende woorden is zelf ook beschrijvend, tenzij er een merkbaar verschil bestaat tussen het nieuwe woord en de loutere som van de bestanddelen waaruit het
bestaat.
Campina verzocht het BMB het samengestelde woord Biomild als merk in te schrijven voor waren van de klassen 29, 30 en 32, diverse voedingsmiddelen waaronder zuivelproducten. Het in Nederland onder dit merk op de markt gebrachte product was een ‘natuurlijke’ yoghurt met een milde smaak.
IER 2004/22, m.n.t. ChG
Bij de beoordeling van de beschrijvendheid van een woordcombinatie volstaat het niet het beschrijvende karakter van de bestanddelen van de combinatie vast te stellen. Ook voor
het nieuwe woord dient een beschrijvend karakter te worden vastgesteld.
Een merk dat bestaat uit een nieuw woord dat wordt gevormd door bestanddelen die elk op zich een beschrijving vormen van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt gevraagd,
vormt zelf ook een beschrijving van de kenmerken van die waren of diensten in de zin van artikel 3 lid 1 sub c Merkenrichtlijn, ‘tenzij er een merkbaar verschil bestaat tussen het nieuwe
woord en de loutere som van de bestanddelen waaruit het bestaat, hetgeen veronderstelt dat het nieuwe woord, wegens het ongebruikelijke karakter van de combinatie met betrekking
tot die waren of diensten, een indruk wekt die voldoende afwijkt van de indruk die wordt gewekt door de loutere samenvoeging van hetgeen wordt aangeduid door de bestanddelen waaruit
het is samengesteld, zodat het meer is dan de som van die bestanddelen.
‘Voor de beoordeling of een dergelijk merk onder de in artikel 3 lid 1, sub c [Merkenrichtlijn] genoemde weigeringsgrond valt, is het irrelevant of er al dan niet synoniemen bestaan waarmee
dezelfde kenmerken van de in de inschrijvingsaanvraag genoemde waren of diensten kunnen worden aangeduid.’
(Dictum).
Achterstevoren
Bericht in de Volkskrant van vandaag: Een aan flarden gesneden kopie van Barnet Newmans Who’s afraid of Red, Yellow and Blue III maakt deel uit van de tentoonstelling Bouwjaar ’86, waarmee het architectuurcentrum Amsterdam zijn twintigjarige bestaan viert. Het origineel werd in 1986 door een vandaal met een stanleymes bewerkt en de kopie is op dezelfde manier kapot gesneden. Tot vorige week hing het doek achterstevoren, omdat erfgenamen van Newman nog toestemming moesten verlenen. Tentamenvraag: Was toestemming inderdaad vereist en waarom wel of niet?
Pneumoprik
Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 september 2006, KG ZA 06948. Wyeth tegen Prevner B.V.c.s.(Met dank aan Kriek Wille, Klos Morel Vos & Schaap)
Eerste ‘BVIE-uitspraak’. Tussen de merken Prevenar en Prevner bestaat geen zodanige overeenstemming, mede gelet op het beschrijvende karakter van het, veel voorkomende, element PREV, de geringe mate van soortgelijkheid van waren (pneumokokkenvaccin vs. koortslipcrème) en de onderscheidingskracht van het merk, dat verwarring valt te vrezen. Het beroep op 2.20 lid 1c BVIE stuit af op het ontbreken van bekendheid.
Wyeth produceert en verhandelt onder de naam Prevenar een vaccin dat baby’s en peuters helpt beschermen tegen hersenvliesontsteking, veroorzaakt door pneumokokken. Wyeth is houdster van het Benelux-woordmerk en het Gerneenschapswoordmerk Prevenar. Prevner c.s. bengen een product op de Nederlandse markt onder de naam Prevner, een preventieve crème die een koortslip kan genezen maar ook kan helpen voorkomen. Wyeth maakt bezwaar tegen het gebruik van het teken Prevner.
“Wyeth beroept zich ter ondersteuning van baar stelling dat sprake is van merkinbreuk in de eerste p1aat op artikel 2.20 lid 1 aanhef en onder b BVIE. Ingevolge dat artikel kan de merkhouder zich op grond van zijn uitsluitend recht verzetten tegen elk gebruik dat in het economisch verkeer van het merk of een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor waren waarvoor het merk is ingeschreven of voor soortgelijke waren, indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen merk en teken. (…) in het kader van de voorlopige beoordeling waartoe het kort geding beperkt is [kan] niet gezegd worden dat van overeenstemming sprake is. Daartoe is het volgende redengevend.
Het is duidelijk dat er tussen het merk Prevenar en het teken Prevner overeenstemming is aan te wijzen, zowel op auditief, visueel als begripsmatig gebied. Bijzonder groot is die overeenstemming evenwel niet, waarbij van belang is dat het meest in het oog springende onderdeel van merk en teken (te weten de letters PREV), naar Prevner c.s voorshands voldoende aannemelijk hebben gemaakt, veel voorkomt in merknamen van preventief werkende preparaten, waarmee dat onderdeel in elk geval enig beschrijvend karakter heeft verkregen.
Hoewel Prevner c.s. het teken Prevner gebruiken voor een product dat valt in de warenklasse waarvoor Prevenar is gedeponeerd, is die soortgelijkheid niet groot, nu het product van Prevner c.s. op een geheel ander gebied van de farmaceutische preparaten ligt dan het vaccin van Wyeth. Voorts geldt dat niet aannemelijk is geworden dat het merk Prevner bekend is en/of een grote onderscheidingskracht geniet, anders dan onder een zeer specifieke groep van toepassers van het vaccins zoals artsen en verpleegkundigen. Dat zijn immers degenen die geconfronteerd worden met de merknaam Prevenar.
Juist die groep zal dat vaccin niet snel verwarren met het product van Prevner c.s. dan wel menen dat beide producten van dezelfde producent afkomstig zijn. Personen die niet behoren tot die beperkte groep zullen, gelet op de onmogelijkheid voor Wyeth om voor haar product reclame te maken, slechts sporadisch kennis nemen van de merknaam Prevenar. Het gaat dan vooral om ouders van kinderen, geboren voor 1 april 2006 per definitie een afnemend aantal gelet op de leeftijd van de doelgroep waarvoor Prevenar werkzaam is die bovendien in eerste instantie slechts worden geconfronteerd met de term Pneumoprik en pas als zij tot aankoop besluiten kermis nemen van het merk van Wyeth. De slotsom is dat op voorhand geen verwarring met het merk Prevenar valt te vrezen door het gebruik van de aanduiding Prevner.
Wyeth beroept zich subsidair op artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub c BVIE, doch ook dat beroep faalt nu, gelet op het vorenoverwogene, niet aannemelijk is geworden dat het merk Prevenar een bekend merk is."
Als de in het ongelijk gestelde partij dient Wyeth de proceskosten te dragen. Nu door Prevner c.s. niet is verzocht om een veroordeling in de werkelijk gemaakte kosten zullen kosten overeenkomstig het liquidatietarief worden toegekend.
Lees het vonnis hier.
Versoepelen
Dutchmedia bericht dat “CDA-mediaminister Maria van der Hoeven de reclameregels voor de commerciële Nederlandse tv-zenders wil versoepelen. Dit blijkt uit een schrijven die Van der Hoeven aan de volksvertegenwoordiging heeft verstuurd. De nummer drie van het CDA spreekt over het toestaan van 'splitscreenreclame', het verkorten van de minimumduur van reclame (thans 90 seconden) en het versoepelen van regelgeving omtrent het mogen onderbreken van films (thans elke 45 minuten). en het verruimen van mogelijkheden voor sponsorvermeldingen.
(…) De OCW-minister meldt samen met de minister van Economische Zaken een onderzoek te hebben gedaan dat binnenkort geopenbaard zal worden onder de naam 'Televisiereclame en technologische veranderingen'.”
Lees hier meer.
Nu al
Het ANP bericht dat “Reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen zich in advertenties nu al moeten houden aan de code reisaanbiedingen, hoewel die officieel pas op 1 april 2007 van kracht wordt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Reclame Code Commissie in een zaak die de Consumentenbond had aangespannen tegen Transavia. (…)Transavia is het niet eens met dit oordeel en tekent bij de Reclame Code Commissie hoger beroep aan.”
Luctor sed non emergo
GvEA, 27 september 2006, Arrest T-172/04. Telefónica tegen OHIM / Branch. (Alleen beschikbaar in het Frans en het Spaans).
Weinig spannende oppositieprocedure, ouder gemeenschapswoordmerk Emergea tegen aanvraag gemeenschapsbeeldmerk met hoofdbestanddeel Emergia. OHIM wijst oppositie toe en het Gerecht is het hier mee eens. Diensten zijn soortgelijk, visueel en auditief stemmen de merken overeen en conceptueel maken de merken weinig indruk bij het relevante publiek, waardoor b.v. het ZIRH-verweer van de geopponeerde partij niet opgaat.
Lees het arrest hier.
Raad van State
“Marten Fortuyn, de broer van Pim Fortuyn, stapt naar de Raad van State vanwege een mogelijke schending van zijn merkrecht op het woord Fortuyn. Dat kondigde Fortuyn vrijdag aan. Woensdag bleek dat de Kiesraad de naamswijziging op de kieslijst van de LPF in 'Fortuyn' had goedgekeurd. Marten Fortuyn heeft sinds 14 mei 2002 bij het Benelux Merkenbureau een woordmerk op 'Fortuyn'. 'Ik heb de Kiesraad gevraagd of de naam Fortuyn op de kieslijst niet in strijd is met het merkenrecht. Ik ben zeker van plan naar de Raad van State te gaan. Ik wil hierop wel antwoorden', zegt de broer van de vermoorde politicus.
(…) Op de kieslijst voor de Tweede Kamerverkiezingen staat de Lijst Pim Fortuyn (LPF) niet meer geregistreerd. De naam is veranderd in Fortuyn. Volgens LPF-voorzitter Bert Snel heeft Marten Fortuyn weinig kans om daar iets aan te doen. Hij noemt diens actie 'zinloos' en 'jammer'. 'Onze partijnaam is nog steeds Lijst Pim Fortuyn. In de Kieswet staat dat je als partij een deel van je partijnaam mag gebruiken als aanduiding op de kieslijst. Ik raad Marten Fortuyn aan de Kieswet eens te lezen', zegt Snel.”
Lees hier meer (Novum, via Elsevier.nl)