IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22671
29 april 2025
Uitspraak

Geen verwarringsgevaar tussen handelsnamen IMPRO B.V. en Impro Techniek B.V.: voldoende onderscheid in werkzaamheden

 
IEF 22669
29 april 2025
Uitspraak

Conclusie AG: merk dat de naam van een ontwerper bevat, kan vervallen worden verklaard bij misleiding

 
IEF 4341

Esthetische complementariteit (Tosca 1)

tosca.JPGGVEA, 11 juli 2007, zaak T-150/04, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM/ Minoronzoni Srl.

Oppositieprocedure. Esthetische complementariteit leidt i.c. niet tot soortgelijkheid. Voor niet-ingeschreven bekende merken is soortgelijkheid vereist.

Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk TOSCA BLU, voor kleding, oppositie op grond van ouder nationaal woordmerk TOSCA. “Verzoekster heeft haar oppositie gebaseerd op het bestaan van het niet als merk ingeschreven woordteken TOSCA, dat in Duitsland algemeen bekend zou zijn voor de volgende waren: „parfum, eau de toilette, eau de cologne, lotions voor het lichaam, toiletzeep, douchegel, enz.” Het had gekund, maar volgens het Gerecht zijn de waren niet soortgelijk.

“35  Bijgevolg valt niet uit te sluiten dat met name in de modesector en in de sector van de producten voor de verzorging van het uiterlijk, in de perceptie van het relevante publiek naast een functionele complementariteit een esthetische complementariteit tussen naar aard, bestemming en gebruik verschillende waren ontstaat.

36  Een dergelijke esthetische complementariteit kan slechts leiden tot een zekere mate van soortgelijkheid in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wanneer er sprake is van een echte esthetische noodzaak, in die zin dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere en dat de consumenten het gebruikelijk en normaal vinden om deze waren samen te gebruiken [zie in die zin arrest Gerecht van 1 maart 2005, Sergio Rossi/OHIM – Sissi Rossi, T-169/03, punten 60 en 62]."

"37  Toch volstaat het niet dat de betrokken waren esthetisch complementair in de zin van het vorige punt zijn, opdat kan worden geconcludeerd dat ze soortgelijk zijn. Daartoe is ook vereist dat de consumenten het normaal vinden dat deze waren onder hetzelfde merk op de markt worden gebracht, hetgeen normaliter veronderstelt dat in veel gevallen deze waren dezelfde fabrikant respectievelijk dezelfde distributeur hebben (arrest Sissi Rossi, punt 63).

38  In casu stelt verzoekster alleen dat het publiek vanwege de praktijk om licenties te verlenen ermee vertrouwd is dat artikelen uit de modesector onder een parfummerk worden verkocht. Ook al is dat gegeven aangetoond, het kan op zich het feit dat de betrokken waren niet soortgelijk zijn, niet wegnemen. Op basis van dat gegeven kan met name niet worden vastgesteld dat er een esthetische complementariteit bestaat tussen parfumerieartikelen enerzijds en lederwaren en kleding zoals bedoeld in punt 3 supra, anderzijds in die zin dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere en dat de consumenten het gewoon en normaal vinden dat deze waren samen worden gebruikt.

39      Verzoekster voert niettemin aan dat de betrokken waren als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij voor het imago van een persoon belangrijk zijn en dat zij in modebladen samen worden afgebeeld. Afgezien van het feit dat dit argument tardief is, daar het niet werd aangevoerd in het kader van de procedures voor de instanties van het Bureau, kan in geen geval op basis van dat gegeven een esthetische complementariteit zoals in punt 36 supra beschreven, worden vastgesteld.”

Een soort van Davidoff-verweer over de bescherming van een niet-ingeschreven bekend merk voor niet-soortgelijke waren, haalt het niet:

“56 Anders dan artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, volgens hetwelk met betrekking tot dezelfde of soortgelijke waren of diensten een oppositie op grond van een merk waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd doch dat algemeen bekend is in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs ontvankelijk is, beschermt artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94, met betrekking tot niet-soortgelijke waren, bijgevolg uitsluitend algemeen bekende merken in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs waarvoor een inschrijvingsbewijs is overgelegd.

57 Dat algemeen bekende merken waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd, buiten de werkingssfeer van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 vallen, is in overeenstemming met artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs, dat binnen de perken van het specialiteitsbeginsel geen bescherming biedt in geval van niet-soortgelijke waren.

58 Gelet op het voorgaande dient verzoeksters argument dat de bewoordingen van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 het gevolg van een redactionele fout zijn, te worden afgewezen.

59 Verzoekster kan evenmin stellen dat een systematische uitlegging van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 ertoe moet leiden dat deze bepaling ook geldt voor niet-ingeschreven bekende merken. Juist uit de algemene systematiek van artikel 8 van verordening nr. 40/94 volgt immers dat een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd, alleen tegen verwarringsgevaar met betrekking tot dezelfde of soortgelijke waren of diensten wordt beschermd, zoals ook is bepaald in artikel 6 bis van het Verdrag van de Parijs betreffende de waren.

60 Het Gerecht merkt voor het overige op dat verordening nr. 40/94 op dit punt overeenstemt met artikel 16, lid 3, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994 (bijlage 1 C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie) (PB L 336, blz. 214), dat de toepassingssfeer van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs uitbreidt tot gevallen waarin de betrokken waren of diensten niet soortgelijk zijn, op voorwaarde evenwel dat het oudere merk ingeschreven is.”

Het Gerecht concludeert dat de kamer van beroep de door verzoekster ingestelde oppositie terecht heeft afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 4340

Gegevensdragers

Persbericht Jules Maaten (EP, VVD): De Europese Unie zal op 12 of 13 juli hoogstwaarschijnlijk besluiten tot een importheffing op digitale fotocamera´s. Dit zou betekenen dat camera´s een tientallen euro's duurder kunnen worden. (…)  Digitale fotocamera´s zijn nu nog gevrijwaard van importheffingen omdat zij onder de Informatie Technologie Overeenkomst vallen. De Nomenclatuur Commissie, waarin vertegenwoordigers van de lidstaten zetelen, overweegt om criteria op te stellen waardoor camera´s met een filmopnamefunctie worden aangemerkt als camcorder. Aangezien bijna alle digitale fotocamera´s de opnamefunctie hebben zal voor al deze camera´s een heffing van 12,5% gelden.

Lees hier meer.

IEF 4339

NUV Nieuws

X-aantal (redelijk) nieuwe berichten op de websitie van het NUV, onder andere:

Toelichting op het Modelcontract. (…) De VvL en de Groep Algemene Uitgevers (GAU) hebben per 1 juni 2007 de toelichting op het Modelcontract voor de uitgave van een vertaling van literair werk op aanwijzing van de Nederlandse Mededingingsautoriteit in lijn gebracht met de Mededingingswet. (…) Het Modelcontract voor de uitgave van oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk blijft vooralsnog ongewijzigd

Lees hier meer (incl. nieuwe modelcontract).

Het gaat goed met Reprorecht.  (…) zo bleek uit de laatstgehouden voorjaarsvergadering van het Algemeen Bestuur. Werd in 2006 een recordbedrag uitgekeerd, waarvan circa 12 miljoen euro aan Nederlandse uitgevers en auteurs, voor 2007 wordt nog een verdere stijging verwacht. Die stijging komt natuurlijk voornamelijk door de op gang komende incasso bij het bedrijfsleven.

Lees hier meer.

Gedragscode collectief beheer in wording. Binnen het samenwerkingsverband Stichting Auteursrechtbelangen wordt momenteel hard gewerkt aan de opstelling van en afstemming over een gedragscode voor collectieve beheersorganisaties (‘cbo’s’). Deze gedragscode is het antwoord van de sector op de plannen voor een verscherpte wettelijke regeling voor het overheidstoezicht op cbo’s.

Lees hier meer.

Uitkering leenrecht multimediaproducten in voorbereiding. (…) Na deze procedure en langdurige onderhandelingen met de bibliotheken is vorig jaar uiteindelijk een regeling getroffen tussen NVPI en het NUV enerzijds en de Vereniging Openbare Bibliotheken (VOB) anderzijds. In deze regeling is een onderscheid gemaakt tussen games en informatieve producten. Voor informatieve producten, dat zijn doorgaans de multimediaproducten die door de leden van het Nederlands Uitgeversverbond zijn uitgegeven, is aangesloten bij de uitleenregeling voor boeken. Uitlenen is in beginsel toegestaan tegen een billijke vergoeding. Voor multimediaproducten geldt wel een hogere vergoeding (meer rechthebbenden) en is het in beginsel mogelijk in uitzonderingssituaties een afzonderlijke regeling af te spreken.

Lees hier meer. 

Gehandicaptensite na auteursrechtgeschil weer van start. (…0 De freelance-journaliste had de website een sommatiebrief gestuurd via bureau Cozzmoss. Dit bureau speurt met behulp van software het internet af naar artikelen van aangesloten freelancers die daar zonder toestemming zijn geplaatst. Vervolgens eist het bureau schadevergoeding, waarbij het inschakelen van een incassobureau niet wordt geschuwd. In dit geval betrof het de site van de afdeling in Den Bosch van de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie (ANGO Den Bosch). (…) De gehandicaptenorganisatie verkeerde daardoor in de veronderstelling het allemaal netjes geregeld te hebben. De verbazing was dan ook groot toen de boze brief van de freelance-journaliste binnenkwam. De afspraak met de krant bleek alleen betrekking te hebben op de artikelen waarop de krant zelf het auteursrecht bezit. Dat bleek niet het geval te zijn met het artikel van de freelance-journaliste.

Lees hier meer. 

Nieuw voorbeeldcontract voor de verfilming van boeken.  (…) is het contract uit 1991 weer eens onder de loep genomen. In een speciaal daartoe samengestelde werkgroep is gewerkt aan een nieuw contract dat op basis van nieuwe ervaringen en opgedane kennis tot stand is gekomen. Dit aangepaste onderhandelingsmodel is voor het eerst gepresenteerd tijdens de NUV-bijeenkomst ‘Het multimediale boek’ op 19 juni 2007.

Lees hier meer.

IEF 4338

Samenwerkingsverband beeldregistraties

Brief Minister OCW Plasterk aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 6 juli 2007.

“Bij de behandeling van de mediabegroting 2007 op 30 oktober 2006 heeft de toenmalig minister van OCW toegezegd de Kamer te informeren over de auteursrechten van Politiek24, het digitale themakanaal van de publieke omroepen. Tijdens dit overleg rees de vraag wie de auteursrechten bezit van de beeldregistraties uit de Tweede Kamer op Politiek24.

“(…) Het Samenwerkingsverband Beeldregistraties beheert en bekostigt de technische televisiefaciliteiten in de gebouwen van de Tweede Kamer. (…) Het Samenwerkingsverband zal via licenties beeldregistraties beschikbaar stellen aan partijen buiten het Samenwerkingsverband na van tevoren verkregen toestemming van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer behoudt daarnaast het recht om televisiesignalen van de plenaire en, in voorkomende gevallen, de commissievergaderingen voor eigen gebruik aan te wenden. De auteursrechten op de nieuws- en actualiteitenprogramma’s die op Politiek24 herhaald worden, berusten bij omroepen en in sommige gevallen (gedeeltelijk) bij ingeschakelde makers en producenten.”

Lees de volledige brief hier.

IEF 4337

Het octrooi betreffende

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s. (HBG) tegen Octrooicentrum Nederland (OCN)

Wat is de juiste uitleg van de term "rechtsvorderingen, het octrooi betreffende" uit artikel 63 lid 2 ROW 1995?

Wel gemeld, nog niet besproken. HBG c.s. zijn rechthebbenden op een Nederlands octrooi. Op 4 oktober is op verzoek van Janssen de Jong Infra B.V. een dagvaarding tot nietigverklaring van het octrooi in het octrooiregister ingeschreven. Op 3 februari heeft HBG verzocht om inschrijving in het octrooiregister van een akte van gedeeltelijke afstand van het octrooi. Janssen de Jong Infra heeft hier geen toestemming toe verleend, waarop het OCN het verzoek van HBG heeft afgewezen. Hiertegen heeft HBG bezwaar gemaakt.

De rechtbank doet nu uitspraak in het beroep dat HBG heeft ingesteld, tegen de ongegrond verklaring van het bezwaar. De discussie draait om artikel 63 van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW1995). Dit artikel luidt:

1- Een octrooi vervalt geheel of gedeeltelijk wanneer de octrooihouder geheel onderscheidenlijk gedeeltelijk afstand doet.

2- De afstand geschiedt door de inschrijving van een daartoe strekkende akte in het octrooiregister. Het bureau schrijft de akte niet in zolang er personen zijn, die krachtens in het octrooiregister ingeschreven stukken rechten op het octrooi of licenties hebben verkregen of rechtsvorderingen, het octrooi betreffende, hebben ingesteld en deze personen tot de afstand geen toestemming hebben verleend.

Wat is nu de juiste uitleg van de term "rechtsvorderingen, het octrooi betreffende", uit lid 2? Valt hier ook een nietigheidsvordering onder, dan is de weigering van het OCN terecht. HBG meent echter dat de wetgever alleen rechtsvorderingen bedoeld heeft die voortvloeien uit het belang het octrooi in stand te houden. De rechtbank overweegt echter dat voor een beperkte uitleg van het begrip "rechtsvorderingen het octrooi betreffende" geen grond bestaat. Het OCN heeft daarom terecht het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand geweigerd.

Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Lees de uitspraak hier.

IEF 4336

De G-standaard

ond.gifRechtbank ’s-Gravenhage 4 juli 2007, Glaxo Group Limited tegen Pharmachemie B.V.

Gemeld, maar nog niet besproken. Bodemprocedure. De enkele publicatie van een generiek geneesmiddel in de G-standaard kan niet zonder meer worden opgevat als een aanbod om aan de octrooihouder voorbehouden handelingen te verrichten met betrekking tot dat geneesmiddel. 

Glaxo is houdster van een Europees octrooi voor “use of a tetrahydrocarbazolone derivative for the manufacture of medicaments”. Pharmachemie is producent van generieke geneesmiddelen. Zij heeft het geneesmiddel Ondansetron, tegen misselijkheid en overgeven, laten opnemen in de editie van 26 juni 2006 van de zogenaamde G-standaard, een door Z-index gepubliceerde geneesmiddelendatabank. Op verzoek van Pharmachemie heeft Z-index aan alle gebruikers van de G-standaard een zogeheten Taxebrief gestuurd om uitdrukkelijk aan te geven dat Pharmachemie pas na afloop van het octrooi op het originele geneesmiddel (en dus niet voor 25 juni 2006) zullen verhandelen.

Het geschil spits zich toe op de vraag of de publicatie van generiek Ondansetron in de G-standaard van juni 2006 moet worden aangemerkt als “voor een of ander aanbieden” zoals bedoeld in artikel 53 lid 1 ROW 1995 en derhalve, zoals Glaxo stelt, als een inbreuk op het octrooi van Glaxo.

Een publicatie in de G-standaard is volgens de rechtbank in ieder geval niet gelijk te stellen met een advertentie. De G-standaard is primair een hulpmiddel bij het onder meer bestellen en leveren van geneesmiddelen, in plaats van een platform voor het aanbieden van geneesmiddelen. De publicatie van een geneesmiddel in de G-standaard is volgens de rechtbank dus eerder aan te merken als een voorbereidingshandeling voor het leveren van een geneesmiddel dan als een aanbod van het geneesmiddel. De rechtbank concludeert aldus in conventie:

“4.6. Gelet op de aard van de G-standaard, de beperkte duur van de publicatie van generiek Ondansetron daarin vóór de expiratiedatum van EP 266, en de uitdrukkelijke vermelding dat Pharmachemie generiek Ondansetron niet vóór 25 juni 2006 zou verhandelen, moet enerzijds worden geconcludeerd dat die publicatie het exploitatiemonopolie van Glaxo niet, althans niet wezenlijk kan hebben aangetast. Anderzijds staat vast dat Pharmachemie een niet met het octrooi van Glaxo strijdig belang had om generiek Ondansetron vanaf de expiratiedatum van EP 266 te verhandelen, dat de publicatie van generiek Ondansetron in de G-standaard daarvoor noodzakelijk was, dat die publicatie niet eerder is gepubliceerd dan noodzakelijk was en dat Pharmachemie de gebruikers van de G-standaard uitdrukkelijk heeft gemeld dat zij generiek Ondansetron niet vóór 25 juni 2006 zou verhandelen. In het licht hiervan brengt een redelijke wetsuitleg mee dat het enkele gegeven dat de informatie uit de G-standaard van juni 2006 enige weken voorafgaand aan de expiratiedatum van EP 266 beschikbaar was niet moet worden aangemerkt als het aanbieden van generiek Ondansetron in de zin van artikel 53 lid 1 ROW 1995, althans niet als het voor een of ander aanbieden in de zin van dat artikel. De rechtbank zal de vorderingen van Glaxo derhalve afwijzen.”

In reconventie voert Pharmachemie aan de het octrooi van Glaxo nietig is omdat Glaxo geen aanspraak zou kunnen maken op voorrang op grond van een Britse octrooiaanvrage. Uitgangspunt bij de beoordeling van het betoog van Pharmachemie is dat Glaxo ingevolge artikel 87 lid 1 EOV aanspraak kan maken op voorrang indien de Britse aanvrage dezelfde uitvinding betreft als het Europese octrooi. Daarvan is sprake indien alle essentiële kenmerken van de uitvinding op zodanige wijze worden geopenbaard in de Britse octrooiaanvrage dat de vakman deze kan toepassen.

Volgens de rechtbank komen inderdaad alle essentiële kenmerken van het Europees octrooi terug in de Britse aanvrage. Ook het betoog van Pharmachemie dat de Britse octrooiaanvrage de uitvinding niet op zodanige wijze beschrijft dat de vakman deze zal kunnen toepassen, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De stelling dat de octrooiaanvrage geen informatie bevat over de dosis en de wijze van toediening, vindt geen steun in de feiten. Ook kan niet worden volgehouden dat het vaststellen van de werkzame verbinding een “undue burden” is. Ten slotte is ook nog door Pharmachemie aangevoerd dat het octrooi niet nawerkbaar zou zijn. Dit betoog is volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.

De rechtbank neemt dan ook de geldigheid van het Europese octrooi van Glaxo aan.

De werkelijke proceskosten in conventie komen, na verrekening met betrekking tot het nietigheidsverweer,  voor rekening van Glaxo (ongeveer € 20.000). Pharmachemie wordt veroordeeld in de proceskosten betrekking hebbend op de reconventie (ongeveer €40.000).

Lees het vonnis hier.

IEF 4335

Een zogeheten optelling van stijlen

vaas.gifRechtbank Utrecht, 6 juli 2007, KG ZA 07-500. Brass & Boom tegen Zarex  & Loods 5 (met dank aan Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten).

Auteursrecht. Geschil over afgeplatte vazen. Geen werk volgens de voorzieningenrechter en dus geen inbreuk. Afbeeldingen in het vonnis.

Partijen zijn beide actief op de woon- en tuinaccessoiresmarkt. Eiseres Brass en Boom stelt dat zij enkele jaren gelden een een drietal ontwerpen heeft vervaardigd voor aluminium vazen die zich kenmerken doordat ze zijn uitgevoerd in een rechthoekige in plaats van ronde vorm. “Het driedimensionale ontwerp vormt als het ware een vertaling van een tweedimensionale afbeelding van het vooraanzicht van een klassieke bokaal/kelkvorm.” De vazen zijn plat in plaats van bol.

Gedaagde Zara  huurt een ‘unit’ in Loods 5, een zogeheten factory outlet. In Loods 5 wordt de ‘Alu Baroque’ vaas verkocht. Deze vaas is afkomstig van Zarex en zou een inbreukmakende gelijkenis vertonen met de vazen van Brass en Boom. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er slechts sprake is van een niet beschermde combinatie van stijlen. 

“4.4. (…) Door Brass en Boom is niet bestreden dat de klassieke standaard kelk/bokaal een stijl betreft die niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De rechthoekige (platte) vorm van varen valt eveneens, zo heeft Zarex voldoende aannemelijk gemaakt, reeds geruime tijd als een bepaalde stijl aan te merken en is derhalve evenmin auteursrechtelijk beschermd. Voorts is door een combinatie van de klassieke kelk/bokaa] stijl en de rechthoekige (platte) stijl (een zogeheten optelling van stijlen) de auteursrechtelijke bescherming niet te bereiken.

Wellicht zou op grond van een toevoeging van andere essentiële kenmerken aan deze combinatie van stijlen auteursrechtelijke bescherming kunnen toekomen, doch daarvan is ten deze geen sprake. Bovendien zou zulks aan Zarex en Loods 5 het aanbieden van de klassieke vaas in rechthoekige (platte) vorm niet kunnen worden ontzegd. Nu de Alu Baroque nagenoeg uitsluitend beperkt blijft bij een toepassing van de klassieke standaard kelk/bokaal in rechthoekige (platte) vorm, is van een mogelijke auteursrechtinbreuk ook reeds op die grond geen sprake. Aldus kan de vordering op grond van schending van auteursrecht niet worden toegewezen.”

Ook van slaafse nabootsing is geen sprake: “4.5 (…) Hoewel er gelijkenis bestaat tussen de vazen (er wordt nu eenmaal gebruik gemaakt van dezelfde stijlen)is er geen sprake van in detail kopiëren, zoals door Brass en Room is gesteld. (…) De vazen vertonen derhalve de nodige verschillen.”

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt Brass & Boom in de proceskosten van beide partijen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4334

Pasfotopoint tegen Pasfotoshop

Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, 4 juli 2007. Pasfotopoint the Store tegen Pasfotoshop (met dank aan P. Koerts, Trip).

Gemeld, maar nog niet besproken. Handelsnaamgeschil. Het vorderen van een verbod op het voeren van een handelsnaam is niet mogelijk in een verzoekschriftprocedure ex artikel 6 lid 1 Hnw.

Art. 6 lid 1 Hnw bepaalt dat iedere belanghebbende zich bij verzoekschrift tot de kantonechter kan wenden met het verzoek, degene die de verboden handelsnaam voert, te veroordelen daarin zodanige door de rechter te bepalen wijziging aan te brengen, dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven.

Verzoekster Pasfotopoint heeft nagelaten de kantonrechter te vragen een rechterlijk bevel tot ‘zodanige wijziging’ van de handelsnaam Pasfotoshop, ‘dat de gestelde onrechtmatigheid wordt opgeheven’. In plaats daarvan verzoekt Pasfotopoint de kantonrechter om Pasfotoshop een verbod op te leggen op het voeren van de handelsnaam Pasfotoshop.

De kantonrechter verklaart Pasfotopoint niet ontvankelijk in haar verzoek: “12. Pasfotopoint heeft geen vordering [art. 6 lid1 Hnw –  IEF] zoals hiervoor omschreven ingesteld. De verbodsvordering zoals ingediend kan niet worden gegrond op de Handelsnaamwet en Pasfotopoint heeft niet gesteld op grond waarvan zij meent die verbodsvordering wel in te kunnen stellen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechter.”

Lees het vonnis hier

IEF 4333

Met een stervend schaap

ds.gifKamervragen met antwoord, nr. 1839, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over een kunstproject met een stervend schaap. (Ingezonden 8 mei 2007); Antwoord

Vraag 6: “Kunt u aangeven of u een bindende toets wilt ontwikkelen waarin het gebruik van dieren in kunstuitingen kan worden beoordeeld op dierenwelzijn alvorens publicatie of tentoonstelling? Zo ja, welke organisaties worden daarbij betrokken en wanneer zal de toets worden geïmplementeerd? Zo neen, waarom niet”

Antwoord 6: “Het ministerie van OCW is niet voornemens een dergelijke toets te ontwikkelen, omdat dit in strijd is met de vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door de Grondwet en het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Kunstuitingen vallen hier ook onder. Een toets vooraf op de inhoud van een kunstwerk is niet mogelijk omdat dat strijdig zou zijn met de norm dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor het openbaren van een mening.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 4332

Of de informatie juist en zorgvuldig is

Kamervragen met antwoord, nr. 1850, 2e Kamer. Antwoord op vragen van het lid Thieme (PvdD) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het oordeel van de Reclame Code Commissie over zichtstallen en de campagne Stap in de Stal. (Ingezonden 25 mei 2007)

“De Stichting Varkens in Zicht gaat in beroep tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie. In afwachting hiervan doe ik geen uitspraak over deze zaak. (…)  Ik constateer dat er maatschappelijke discussie is ontstaan naar aanleiding van mijn bijdrage aan de publiekscampagne «Stap in de stal». Zonder vooruit te lopen op het resultaat van de beroepszaak tegen de uitspraak van de Reclame Code Commissie, is dit voor mij reden om bij toekomstige subsidieverlening aan promotie en publiekscampagnes, voor zover dat geen standaardonderdeel is van de beoordelingsprocedure, van tevoren nog nadrukkelijker na te gaan of de informatie juist en zorgvuldig is. Ik acht het niet nodig om op dit punt een algemeen toetsingskader te ontwikkelen.”

Lees het kamerstuk hier.