Van A naar B
Pleiten in Jip-en-Janneke-taal. NRC Handelsblad, 15 juli, interview met Wanda van Kerkvoorden over 5 jaar Solv. Algemeen interview over de stand van zaken in de internetadvocatuur. Weining nieuws voor IE-juristen, behalve dan dat de leasevergoeding van advocaten binnen afzienbare tijd wellicht anders aangewend zal gaan worden:
“Voorziet u nog revolutionaire veranderingen? „Ik ben me aan het voorbereiden op het moment dat de eerste zaak aanhangig wordt gemaakt die betrekking heeft op een conflict in een virtuele wereld. Steeds meer mensen spelen online games waarin ze wellicht veel tijd en geld investeren. Het zal niet lang meer duren voordat daar conflicten ontstaan over niet nagekomen beloftes.
(,,,) Vliegt u dan straks op een mythologisch dier door zo’n game op zoek naar cliënten? Het zou zomaar kunnen. Wie weet wat er in de toekomst gebeuren gaat? We zorgen in ieder geval dat we er klaar voor zijn.”
Lees hier meer.
Gat-Luk en Primus-Roche
Kort commentaar door Berber Brouwer, advocaat bij Leidsegracht 3 Advocaten in Amsterdam en redacteur IEForum.nl.
"Een dag nadat Eurocommissaris Charlie McCreevy in zijn “Closing remarks at public hearing on future patent policy in Europe” pleitte voor “Simplifying the structure and procedures for patent grant and litigation”, kwamen eindelijk de arresten van het Europese Hof van Justitie (HvJ) in de zaken GAT/LuK (C-4/03) en Primus/Roche (C-539/03).
Op grond van deze arresten wordt de bevoegdheid van de nationale rechter om grensoverschrijdende inbreukverboden op te leggen minst genomen bijzonder ingeperkt. In plaats van een “simplification of patent litigation” betekent dit dat de octrooihouder de nationale rechter in iedere Lidstaat afzonderlijk zal moeten vragen om een inbreukverbod."
Lees hier verder.
Op eigen houtje (2)
De zaak www.vvvbergh.nl (eerder bericht hier) blijk te zijn geschikt. Speuren naar een vonnis is dus niet meer nodig.
Zeddam.net bericht: “Jan Jenneskens uit Zeddam draagt de internetdomeinnaam vvvbergh. nl over aan VVV Nederland. De overdracht gaat met gesloten beurs. Jenneskens beloofde gisterochtend tijdens een kort geding in Zutphen dat hij de domeinnaam zal afstaan.
(…)Tegen de rechter zei hij dat hij zich overvallen voelde door de landelijke VVV. Die had na de eerste aanmaning al meteen een dagvaarding voor een kort geding naar hem gestuurd. En dat terwijl hij het internetadres niet eens in gebruik had, verweerde de Zeddammer zich. Rechter D. Vergunst liet echter snel doorschemeren dat de merknaam VVV een ijzersterke bescherming geniet. Door nog op de zitting afstand van de internetnaam te doen zou hij zich kosten besparen. Jenneskens gaf daarop toe.
Lees hier meer. (Met dank aan John Zeegers, DomJur.nl)
Veldelen voor een fraaier resultaat
Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juli 2006, KG ZA 06-572, Van Van Dillewijn Verpakkingen B.V tegen Zwapak B.V.
Korte cursus bloembossen inpakken door de Haagse voorzieningenrechter.
Van Dillewijn is houdster van een NL octrooi met betrekking tot een ‘vel voor het inpakken van een bloembos of dergelijke, met het kenmerk dat het enkellaags is en een omtreksvorm heeft die gelijk is aan de buitenste omtreksvorm van een aantal verschoven op elkaar liggende veldelen’. Van Dillewijn vordert - samengevat — Zwapak te verbieden met het verpakkingsvel Neuvella inbreuk te maken op het octrooi.
Daar bloemen niet zelden als een cadeau worden aangeboden is het gebruikelijk om bloembossen op een aantrekkelijke manier in te pakken. In zijn meest eenvoudige vorm bestaat het inpakvel uit een enkel min of meer recht- hoekig vel dat in een kegelvorm om de bloembos wordt gevouwen. De ‘frietzak’ die dan ontstaat heeft veelal twee uitstaande punten, gevormd door twee hoeken van het vel. Voor een fraaier resultaat kunnen ook twee vellen op elkaar worden gelegd.
Hierbij kan worden uitgegaan van vellen die door materiaalkeuze, kleur of bedrukking een verschillend uiterlijk hebben. Om deze verschillen ook zichtbaar te maken worden beide inpakvellen voor het inrollen verschoven op elkaar gelegd om op die wijze ook het uiterlijk van het onderliggende vel zichtbaar te laten worden. De ‘frietzak’ die dan ontstaat zal veelal drie of vier uitstaande punten hebben waarbij de punten ook een verschillend uiterlijk kunnen hebben.
Overeenkomstig de stand van de techniek is ook het gebruik van een gevouwen vel. Hierbij wordt uitgegaan van één inpakvel dat één maal wordt gevouwen. De vouwlijn dient dan schuin te worden aangebracht zodat de helften van het vel verschoven op elkaar komen te liggen. Indien het uitgangsmateriaal een voorzijde en een achterzijde heeft met verschillend uiterlijk, ontstaat een effect dat gelijk is aan het gebruik van losse vellen die verschoven op elkaar worden gelegd.
De uitvinding betreft een verdere ontwikkeling van de beschreven stand van de techniek. Volgens de eerste conclusie wordt een enkellaags vel gebruikt, dat wil zeggen een vel dat niet gevouwen is of gevouwen behoeft te worden. Aan dit vel wordt een omtrekvorm gegeven die gelijk is aan verschoven op elkaar liggende vellen. De omtreksvorm suggereert het gebruik van meer dan een vel. De volgconclusies geven aan hoe door verder bewerking de suggestie van het gebruik van meerdere vellen in meerdere lagen, kan worden versterkt.
Bij wijze van verweer stelt Zwapak primair dat het octrooi niet geldig is omdat Zwapak in 2003 een enkellaags inpakvel met de benaming Montella als internationaal model heeft gedeponeerd. Ditzelfde inpakvel heeft zij in mei 2003 in verband met moederdag afgeleverd aan een afneemster in Frankrijk. Het inpakvel Montella komt volgens Zwapak volledig overeen met een inpakvel volgens het octrooi. Naar voorlopig oordeel openbaart dit depot en/of de bijbehorende tekeningen echter geenszins dat hier sprake is van een enkellaags inpakvel.
Subsidiair stelt Zwapak dat er geen sprake is van een inbreukmakende handeling omdat het inpakvel Neuvella, waar het Van Dillewijn om te doen is, niet beantwoordt aan de conclusies van het octrooi, met name niet omdat er geen sprake is van ‘verschoven’ veldelen.
De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende: Bij toetsing aan conclusie 1 van het octrooi is uitsluitend acht te slaan op de omtreksvorm van het inpakvel. Het inpakvel Neuvella is enkellaags en heeft een omtreksvorm die kan worden omschreven als een veelpuntige halve ster. De voorzieningenrechter telt 7 punten en twee punten langs de basis. Deze vorm is symmetrisch. Naar voorlopig oordeel is in deze omtreksvorm niet een aantal verschoven op elkaar liggende veldelen te herkennen.
Het inpakvel Neuvella voldoet dus niet aan conclusie 1. Dit wordt niet anders indien Van Dillewijn zou worden gevolgd in haar stelling dat een figuur met de buitenste omtreksvorm van het inpakvel Neuvella kan worden samengesteld door een aantal denkbeeldige vellen in vorm te knippen en op elkaar te leggen en vervolgens te verschuiven tot de gewenste omtreksvorm wordt bereikt en opgevuld.
Door deze handelingen kan weliswaar iedere willekeurige vorm worden nagebootst, maar op die wijze wordt geen uitvoering gegeven aan de uitvindingsgedachte van het octrooi. Die voorziet namelijk in de nabootsing van de omtreksvorm die ontstaat wanneer inpakmateriaal verschoven op elkaar wordt gelegd. Het verschoven zijn is wezenlijk omdat bij plaatsing van inpakmateriaal recht op elkaar, dus niet verschoven, het onderliggende vel niet of nauwelijks zichtbaar zal zijn en dus niet kan meewerken aan de gewenste luxueuze uitstraling.
Het verschoven op elkaar liggen is daarom te verstaan als een plaatsing van de veldelen op elkaar op een wijze waarbij het onderste veldeel gedeeltelijk zichtbaar wordt. Door de nabootsing moet de suggestie worden opgewekt dat er gebruik is gemaakt van meerdere inpakvellen waardoor een luxueuze uitstraling wordt verkregen. Van Dillewijn heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe door het knipwerk kan worden bijgedragen aan de gewenste luxueuze uitstraling. Daarnaast gaat Van Dillewijn eraan voorbij dat er geen sprake is van een omtreksvorm die ontstaat door het verschoven op elkaar leggen van inpakmateriaal.
Omdat alle verdere conclusies als volgconclusies moeten worden aangemerkt valt hiermee het doek. De slotsom is dat Zwapak met het inpakvel Neuvella naar voorlopig oordeel geen inbreuk maakt op het octrooi en dat de vordering moet worden afgewezen.
Lees het vonnis hier
Naast algemene informatie
De Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) heeft alle adviezen die vanaf 1 januari 2006 zijn afgegeven geanonimiseerd en op de website geplaatst. De adviesoordelen zijn te vinden onder het kopje “jurisprudentie” en “uitspraken.”
Ook op de website: Jaarverslag 2005. Naast algemene informatie over de CGR-organisatie en haar werkwijze, bevat het Jaarverslag 2005 een overzicht van ontwikkelingen in de Gedragscode en het Reglement en statistische gegevens over klachten- en adviesprocedures.
Lees hier meer.
Persoonsgegevens
Advocatie.nl bericht dat Annette Mak op 1 juli 2006 is benoemd tot partner bij Greenberg Traurig Amsterdam.
Mak is daar ‘verantwoordelijk voor het specialisme Intellectueel Eigendom. Als generalist binnen haar vakgebied adviseert en procedeert ze op het gebied van merken, octrooien, kansspelen en auteursrecht."
Lees het bericht hier. Shareholder biography hier.
Herleven
Persbericht EPO: “Brussels/Munich, 13 July 2006. The European Patent Office strongly supports the EU Commission's initiative to revive the debate on the patent system in Europe.
At the Commission's public hearing on future patent policy in Europe, EPO-President Professor Alain Pompidou pointed out that the consultation process had brought new momentum to the endeavour of reforming the patent system. The system should not only support the larger applicants, but also dynamic smaller companies.”
Lees de persberichten en mededelingen van het EPO hier. Lees de mening van de Europese Commissie hier.
Achterbansignalen
Boekblad bericht dat de stichting Reprorecht met medewerking van het NUV een plan maakt om te controleren of uitgeverijen de vergoeding voor fotokopieën wel doorbetalen aan auteurs.
"Op basis van 'signalen uit de achterban' twijfelen journalistenorganisaties of alle uitgevers wel doorbetalen. Het gaat vooral om vak- en wetenschappelijke boeken, idem tijdschriften en educatieve geschriften."
Lees hier meer. (alleen abonnees)
Klinkervolgorde
GvEA 12 juli 2006, zaak T-277/04. Vitakraft-Werke Wührmann tegen OHIM / Johnson's Veterinary Products
Oppositie Vitakraft tegen Vitacoat. Vitakraft, de oudere gemeenschapsmerkregistratie, komt tevergeeft op tegen Vitacoat. Het Gerecht van Eerste aanleg gaat niet mee in de argumenten van Vitakraft en komt tot de conclusie dat Vitakraft haar vermeende (groot) onderscheidend vermogen als gevolg van bekendheid van het merk op de Duitse markt, niet voldoende heeft kunnen onderbouwen.Daarnaast oordeelt het Gerecht dat er zwakke visuele en zwakke fonetische overeenstemming tussen beide marken is, maar dat de merken begripsmatig verschillen.
"De aanwezigheid in de conflicterende tekens van het voorvoegsel „vita” brengt geen wijziging in deze beoordeling, omdat het zal worden opgevat als een voorvoegsel, zodat de totaalindruk die door de tekens wordt opgeroepen op begripsmatig vlak grotendeels wordt bepaald door het tweede gedeelte van de tekens. Gelet op het begripsmatige verschil tussen de betrokken tekens en de elementen van visueel en fonetisch verschil, heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat de tekens slechts een zeer geringe mate van overeenstemming vertonen, aangezien het begripsmatige verschil de elementen van fonetische en visuele overeenstemming grotendeels neutraliseert."
Bekendheid van het merk op de betrokken markt
In casu heeft verzoekster drie bewijsstukken overgelegd tot staving van de bekendheid bij het publiek van haar oudere merken, te weten een prijslijst van 1994, een marktonderzoek van 1997 en een marktonderzoek van 1992. Wat in de eerste plaats de prijslijst betreft, zij eraan herinnerd dat het enkele overleggen van catalogi, zonder aanwijzingen of bewijzen voor het ronddelen ervan onder het publiek of de mate waarin zij eventueel zijn rondgedeeld, onvoldoende bewijs vormt voor het gebruik van een merk.
In casu wordt de bewijskracht van het marktonderzoek van 1997, zoals de kamer van beroep terecht opmerkt, verzwakt door het feit dat de bevraagde personen niet spontaan hebben geantwoord, omdat de vragenlijsten hun het betrokken teken en de waren aangaven. Aan deze constatering wordt geen afbreuk gedaan door het argument van verzoekster dat, enerzijds, de aanduiding van de betrokken waren nodig was om te voorkomen dat het publiek merken zou noemen van voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen, en, anderzijds, een opinieonderzoek zonder enige vermelding van het betrokken merk enkel bij zeer bekende merken („beroemde merken”) tot nuttige resultaten leidt (zie punt 27 supra). Het zou namelijk mogelijk zijn geweest om tegenover de bevraagde personen melding te maken van de betrokken waren zonder de merken VITAKRAFT te noemen, of hun een lijst te tonen van verschillende merken waaronder, met name, het betrokken oudere teken.
In deze omstandigheden heeft de kamer van beroep geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat het onderzoek van 1997 op zichzelf niet volstond om bekendheid bij het publiek van de merken VITAKRAFT aan te tonen. Het Gerecht hoeft zich derhalve niet uit te spreken over het aanvullende argument van het BHIM en van interveniënte volgens hetwelk de bewijskracht van het onderzoek eveneens wordt verzwakt doordat het een periode bestrijkt die posterieur is aan de relevante datum. Zoals de kamer van beroep evenwel terecht heeft vastgesteld, wordt de bewijskracht van het onderzoek van 1992 verzwakt doordat dit bijna vier jaar vóór de indiening van de betrokken merkaanvraag is verricht.
Verwarringsgevaar
Niettegenstaande de elementen van overeenstemming, roept het verschil tussen de tweede gedeelten van de woorden, te weten de bestanddelen „kraft” en „coat”, een andere totaalindruk op. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat in de totale visuele indruk de verschillen de overhand hebben op de elementen van overeenstemming.
Vanwege het verschil in uitspraak tussen de derde lettergreep van de woorden „vitakraft” en „vitacoat” moet, met de kamer van beroep, worden geconcludeerd dat er sprake is van aanzienlijke fonetische verschillen.
Op begripsmatig vlak ten slotte heeft de kamer van beroep terecht geconstateerd, dat in de oudere merken de samenstelling van het woord „vita”, dat samenhangt met het begrip „vitaliteit”, en het Duitse woord „kraft”, dat „kracht, vermogen” betekent, ertoe leidt dat de consument het woord „vitakraft” associeert met de eigenschap van versterking of herstel van gezondheid en vitaliteit, hoewel het woord als zodanig niet in de Duitse taal bestaat.
Ten slotte moet een duidelijk uitkomend begripsmatig verschil tussen de tekens worden vastgesteld, aangezien het woord „kraft” voor de Duitse consument een duidelijke en onmiddellijk te begrijpen betekenis heeft, terwijl het woord „coat” voor hem geen enkele betekenis heeft of hooguit als een Engels woord met een andere betekenis zal worden herkend. Een dergelijk begripsmatig verschil heft de visuele en fonetische overeenstemming van de betrokken tekens grotendeels op (zie in die zin arrest BASS, reeds aangehaald, punt 54). De aanwezigheid in de conflicterende tekens van het voorvoegsel „vita” brengt geen wijziging in deze beoordeling, omdat het zal worden opgevat als een voorvoegsel, zodat de totaalindruk die door de tekens wordt opgeroepen op begripsmatig vlak grotendeels wordt bepaald door het tweede gedeelte van de tekens.
Gelet op het begripsmatige verschil tussen de betrokken tekens en de elementen van visueel en fonetisch verschil, heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat de tekens slechts een zeer geringe mate van overeenstemming vertonen, aangezien het begripsmatige verschil de elementen van fonetische en visuele overeenstemming grotendeels neutraliseert.
Lees hier meer.
Roche / Primus
Prejudiciële vragen van de Hoge Raad der Nederlanden
In navolging van IEF 5233 HR Executieverdrag – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders –Bevoegdheid van gerecht van woonplaats van een der verweerders – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – In verschillende verdragsluitende staten gevestigde verweerders – Octrooi-inbreuken in verschillende verdragsluitende staten”
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 december 2003, ingekomen bij het Hof op 22 december 2003, in de procedure.
Vragen
1) Bestaat tussen de rechtsvorderingen ter zake van octrooi-inbreuk die een houder van een Europees octrooi heeft ingesteld tegen een in de staat van de aangezochte rechter gevestigde verweerder enerzijds en tegen verschillende, in andere verdragstaten dan die van de aangezochte rechter gevestigde verweerders anderzijds, van wie de octrooihouder stelt dat zij inbreuk maken op dat octrooi in een of meer andere verdragstaten, een verband als is vereist voor de toepasselijkheid van artikel 6, aanhef en onder 1 [Executieverdrag]?
2) Indien het antwoord op [de eerste] vraag [...] niet of niet zonder meer bevestigend luidt, onder welke omstandigheden is van zodanig verband dan sprake, en is daarbij bijvoorbeeld van belang
– of de verweerders behoren tot één en hetzelfde concern?
– of bij de verweerders sprake is van een gezamenlijk handelen waaraan een gemeenschappelijk beleidsplan ten grondslag ligt en zo ja, of de plaats van waar dat beleidsplan is uitgegaan, van belang is?
– of de beweerdelijk inbreukmakende handelingen van de verschillende verweerders dezelfde of nagenoeg dezelfde zijn?”
Antwoord
Artikel 6, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals laatstelijk gewijzigd bij het Verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een geschil ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij onderscheiden, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten, zelfs niet wanneer deze vennootschappen tot eenzelfde concern behoren en op dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze hebben gehandeld overeenkomstig een gemeenschappelijk beleidsplan dat is uitgegaan van slechts een van hen.