IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22663
29 april 2025
Uitspraak

Hof bevestigt dat verzameling van productgegevens door Tracpartz geen databank vormt

 
IEF 22671
29 april 2025
Uitspraak

Geen verwarringsgevaar tussen handelsnamen IMPRO B.V. en Impro Techniek B.V.: voldoende onderscheid in werkzaamheden

 
IEF 2764

Een vrije dag

Villamedia.nl bericht dat de Nederlandse Islamitische Omroep (NIO) het ANP "verdenkt van plagiaat". Het NIO schrijft dit in een persbericht “naar aanleiding van een persbericht dat de NIO naar het ANP had gestuurd, waarin vermeldt wordt dat CNV bereid is om moslims een vrije dag te gunnen. Het nieuwsfeit werd vervolgens door ANP overgenomen zonder bronvermelding.”

IEF 2763

Eerst even voor jezelf lezen

- GvEA, 17 oktober 2006, zaak T-483/04, Armour Pharmaceutical tegen OHIM / Teva Pharmaceutical Industries.

Oppositieprocedure op grond van ouder nationaal woordmerk CALSYN tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk GALZIN (voor farmaceutische producten voor de behandeling van de ziekte van Wilson).

“Gelet op de soortgelijkheid van de waren en de overeenstemming van de conflicterende tekens volstaat de omstandigheid dat het relevante publiek bestaat uit personen waarvan het aandachtsniveau hoog kan worden geacht, evenwel niet om uit te sluiten dat het publiek kan menen dat deze waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Het Gerecht merkt op dat de conclusie inzake het ontbreken van verwarringsgevaar, waartoe de kamer van beroep was gekomen, was gebaseerd op een onjuiste premisse, te weten dat de tekens duidelijke verschillen vertonen, met name op fonetisch vlak, en dat deze verschillen de mate van soortgelijkheid van de waren konden compenseren. Dit oordeel kan evenwel niet worden gevolgd, aangezien de conflicterende tekens visueel en fonetisch in grote mate overeenstemmen.”

Lees het arrest hier

- GvEA, 17 oktober 2006, zaak T-499/04, Hammarplast tegen OHMI / Steninge Slott.

Oppositieprocedure op grond van ouder woordmerk STENINGE KERAMIK tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk STENINGE SLOT (bloempotten tegen 'design products')

“Having correctly held that the goods in question had a low degree of similarity and that there were considerable differences between the signs in issue as a result of their conceptual differences, the Board of Appeal concluded, equally correctly, that there was no likelihood of confusion between the opposing marks for the average consumer in Sweden.

This conclusion of the Board of Appeal must also be upheld as regards the likelihood of association of the opposing marks, as alleged by the applicant, to the extent to which the differences between those marks are sufficient also to rule out any risk that the average consumer might take the view that one of the marks is derived from the other.”

Lees het arrest hier (Geen Nederlandse tekst beschikbaar).

IEF 2762

De vrucht van ontlening

vts.bmpRechtbank Arnhem, 4 oktober 2006, 144609/ KG ZA 06-528, Vetus den Ouden N.V. tegen Allpa B.V. (Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven Advocaten)

Auteursrecht en gebruiksvoorwerpen. De vormgeving van het waterfilter van Vetus bestaat niet alleen uit gangbare elementen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het filter. Het waterfilter is auteursrechtelijk beschermd en het waterfilter van Allpa maakt hierop inbreuk. 

Op grond van onder meer overgelegde foto’s van andere op de markt verkrijgbare waterfilters, is de rechter van mening dat het deksel van een waterfilter op verschillende manieren kan worden vormgegeven, dat de verticale en horizontale lijnen niet noodzakelijk zijn ten behoeve van de stevigheid en dat ook het bevestigingsonderdeel op verschillende manieren kan worden vormgegeven. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat het waterfilter van Vetus auteursrechtelijk beschermd is.

Een vergelijking tussen het waterfilter van Vetus en het waterfilter van Springfield leidt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningrechter tot de conclusie dat het Springfield waterfilter in het geheel genomen sterk overeenstemt met het waterfilter van Vetus. Nu het  waterfilter van Springfield geen opvallende verschillen kent is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van inbreuk. De vordering inzake de slaafse nabootsing laat de rechter onbesproken.

De voorzieningrechter wijst de vordering grotendeels toe. Hij verbiedt Allpa nog langer inbreuk te maken op de rechten van Vetus en beveelt haar de inbreukmakende producten terug te halen en deze (inclusief haar voorraad) op haar eigen kosten te vernietigen. Daarnaast is Allpa veroordeeld om een opgave te doen. De vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten is afgewezen, nu deze niet voldoende is onderbouwd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2761

Strafproza

rbz.bmpRechtbank Zutphen 10 oktober 2006, LJN: AY9805. Strafzaak.

Verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar voor belastingontduiking en overtreding van de Auteurswet.

Aan de verdachte is o.a. ten laste gelegd dat:  “Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Groenlo en/of (elders) in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk één of meer voorwerpen, te weten om en nabij 15.000 muziekwerken, alhans een grote hoeveelheid muziekwerken, waarvan een gedeelte is vermeld op de aan de dagvaarding gehechte lijst, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht, immers het auteursrecht berustte niet bij verdachte, (een) werk(en), te weten muziekwerken met of zonder woorden, was/waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en/of heeft doen aanbieden, en/of ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad, en/of voorhanden heeft doen hebben, en/of heeft ingevoerd en/of heeft doen invoeren, en/of heeft doorgevoerd en/of heeft doen doorvoeren, en/of heeft uitgevoerd en/of heeft doen uitvoeren, en/of heeft bewaard uit winstbejag en/of heeft doen bewaren uit winstbejag, terwijl hij, verdachte van het plegen van de misdrijven, zoals hierboven vermeld, zijn beroep heeft gemaakt en/of het plegen van deze misdrijven als bedrijf heeft uitgeoefend;  art 31b Auteurswet 1912

Naar het oordeel van de rechtbank is voor het overige wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (…) ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat: “Hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 november 2005 in de gemeente Groenlo en/of elders in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk voorwerpen, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht een werk was vervat, immers het auteursrecht berustte niet bij verdachte, te weten een grote hoeveelheid muziekwerken met of zonder woorden, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en ter verveelvoudiging of ter verspreiding voorhanden heeft gehad, en heeft bewaard uit winstbejag , terwijl hij, verdachte het plegen van deze misdrijven als bedrijf heeft uitgeoefend.

Het bewezene levert op de misdrijven: “Het als bedrijf uitoefenen van het plegen van de misdrijven, als bedoeld in artikel 31a, aanhef onder a, b en d van de Auteurswet 1912, meermalen gepleegd;”

(…)  Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte bedrijfsmatig gedurende een zeer groot aantal jaren de Auteurswet 1912 heeft overtreden door onder meer het stelselmatig ongeautoriseerd leveren van het [repertoire] aan horecaondernemingen.

De rechtbank rekent het verdachte met name zwaar aan dat hij, ondanks diverse door hem verloren civiele procedures, opgelegde en verbeurde dwangsommen en strafrechtelijke veroordelingen, onverdroten met zijn kwalijke praktijken doorgaat, te weten het ongeautoriseerde gebruik van [repertoire]. Verder getuigt zijn “non-coöperatieve” houding niet van enig respect in welke vorm dan ook voor de rechtshandhaving. Het behoeft geen betoog dat de handelwijze van verdachte niet alleen grote schade berokkent aan de auteursrechthebbenden - die immers geen enkele vergoeding ontvangen voor het gebruik van hun repertoire - maar tevens een ernstige verstoring van de markt teweegbrengt. Door niet de voor het gebruik van [repertoire] verschuldigde vergoeding te betalen, verkrijgt verdachte een voorsprong op zijn concurrenten, die wel over de vereiste toestemming beschikken en daarvoor een vergoeding betalen.

Met oplegging van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, wil de rechtbank enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking brengen en anderzijds deze strafoplegging dienstbaar maken aan het voorkomen van nieuwe soortgelijke strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging is gegrond op:

Wetboek van Strafrecht      artt. 1, 10, 14a, 14b, 14c, 57, 63, 91
Algemene wet inzake rijksbelastingen    artt. 68, 69
Auteurswet 1912      artt. 31a, 31b, 33

De rechtbank v eroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.  Bepaalt, dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Lees het vonnis hier.

Bericht in de Tubantia hier.

 

IEF 2760

Creatief lenen

LW.bmpPhotoq.nl betrapt Linda op plagiaat, althans op het publiceren van een grote fotoserie (in het eerste nummer van Linda Wonen) die “verdacht veel lijkt op een in mei 2005 verschenen beedverhaal in het Amerikaanse lifestyle magazine W.”

Fotograaf Steven Klein maakte voor W een geënsceneerde reportage over het huiselijk leven van Angelina Jolie en Brad Pitt. In de reportage in Linda Wonen, met de titel 'Vadertje & Moedertje' “spelen de acteurs Tycho Gernandt en Chantal Janzen de scènes van Pitt en Jolie tamelijk precies na, in wat eigenlijk een modereportage is.”

“Iebele van der Meulen, als chef beeld op de redactie van Linda verantwoordelijk voor deze bijdrage, geeft bij navraag direct toe 'enorm te hebben gekeken' naar de serie van Steven Klein. Het was oorspronkelijk de bedoeling bij wijze van bronvermelding enkele foto's uit de W-serie bij het artikel te plaatsen, maar dat is er om onduidelijke redenen helemaal bij ingeschoten.”

Lees en zie hier meer.

IEF 2759

Verbod tot na-apen

tt.bmpTomTom en Garmin slijpen de strijdbijlen voor een kort geding aankomende donderdag bij de Haagse rechtbank. Volgens het ANP  vordert TomTom een “verbod op na-apen”  van haar producten. Garmin zou producten op de markt hebben gebracht die te veel lijken op de eerste TomTom-producten uit 2004. Garmin en TomTom kwamen elkaar al eerder voor een Amerikaanse rechter tegen in een octrooizaak ( hier) en voor de Amsterdamse rechter in een reclamezaak (hier) . 

Lees hier iets meer.

IEF 2758

Hotel de Rode Leeuw

wipoklein.bmpWIPO Handles Its 25,000th Domain Name Case. In just seven years of operation, the caseload of the Arbitration and Mediation Center of the World Intellectual Property Organization (WIPO) topped the 25,000 mark with a case that has just been decided. Since it launched its domain name dispute resolution services, the WIPO Center has resolved disputes under the Uniform Domain Name Dispute Resolution Policy (UDRP) and various other policies. The 25,000th case related to a cybersquatting dispute handled under the UDRP in which the panelist ordered the transfer of the domain name to the trademark owner, the Red Lion Hotels chain.

Lees hier meer.


 

IEF 2757

Gehoor aan deze motie

Kamerstuk 30800 VIII, nr. 35, 2e Kamer. Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van OCW voor het jaar 2007. Brief van de minister van OCW over fiscale en mecenaatsbrief.

“2.2 Collectief beheer van muziekauteursrechten. Tijdens het voortgezet algemeen overleg over het internationaal cultuurbeleid op 27 juni 2006 heeft de Kamer de volgende motie ingediend: de Kamer, constaterende dat (…) er een ontwikkeling gaande is,waarbij sprake is van concentratie van muziekrechten bij slechts een paar van de allergrootste collectieve beheersorganisaties, hetgeen funest is voor de inkomensvorming van minder populaire componisten, tekstdichters en kleinere uitgeverijen in middelgrote en kleine lidstaten van de Europese Unie; verzoekt de regering in de diverse vergaderingen die in Europa over dit thema worden gehouden, het belang van behoud van culturele diversiteit onder de aandacht te brengen (…) (Lees de volledige motie hier, IEF).

Vanzelfsprekend zal het kabinet de Europese ontwikkelingen nauwlettend volgen en de kamer tijdig informeren over harmonisatie-initiatieven op het gebied van de liberalisering van deze markt van auteursrechten. Daarmee geeft het kabinet gehoor aan deze motie, die overigens op het terrein van de minister van Justitie ligt.”

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven.

IEF 2756

Als gevolg van een misslag

Elwood.JPGHoge Raad, 13 oktober 2006, LJN: AZ0095. BENETTON GROUP Spa, tegen G-Star International B.V.

De Hoge Raad heeft in deze zaak op 8 september 2006 een arrest uitgesproken. Daarin is in overweging 3.7.4 en in de formulering van de eerste aan het HvJEG voorgelegde vraag van uitleg als gevolg van een misslag vermeld dat de vraagstelling betrekking zou hebben op de in art. 3 lid 1 onder e van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) bedoelde nietigheidsgrond 'de vorm die door de aard van de zaak bepaald wordt', in plaats van 'de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft'.

De Hoge Raad zal deze misslag herstellen. De partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich omtrent dit herstel uit te laten.

1.2 Overweging 3.7.4 van het arrest van 8 september 2006 dient als volgt te worden gelezen:

3.7.4 De vraag rijst evenwel of het verwijzingshof aan een hernieuwd onderzoek als hiervoor in 3.7.3 bedoeld wel behoort toe te komen. Aan de bestreden overwegingen van het hof ligt de opvatting ten grondslag dat de uitsluiting van art. 3 lid 1 onder e, derde streepje van de Merkenrichtlijn, dus voor zover die betrekking heeft op de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, niet aan een rechtsgeldige merkinschrijving in de weg behoeft te staan, indien te eniger tijd - gelet op hetgeen hiervoor in 3.7.2 is overwogen: voorafgaande aan het depot - de aantrekkelijkheid van de vorm een gevolg is geworden van de wervingskracht die samenhangt met de bekendheid van de vorm als merk. Het HvJEG heeft (in rov. 75 van het eerdergenoemde arrest inz. Philips/Remington), zoals vermeld hiervoor in 3.7.2, weliswaar eraan herinnerd dat merken waarvan inschrijving op grond van (onder meer) art. 3 lid 1 onder e van de Merkenrichtlijn moet worden geweigerd, gelet op art. 3 lid 3, niet door het gebruik dat daarvan is gemaakt onderscheidend vermogen kunnen verkrijgen, maar daarmee is niet de hier in het geding zijnde vraag beslist, die immers geen betrekking heeft op het onderscheidend vermogen van het omstreden merk.

De Hoge Raad zal daarom op dit punt de hierna onder 5 te formuleren prejudiciële vragen aan het HvJEG voorleggen.

1.3 De eerste prejudiciële vraag dient als volgt te worden gelezen:
1. Moet art. 3 lid 1 onder e, derde streepje aldus worden uitgelegd dat de daarin vervatte uitsluiting de inschrijving als merk van een vorm blijvend belet, indien de aard van de waar zodanig is dat haar uiterlijk en vormgeving door hun fraaiheid of oorspronkelijk karakter geheel, dan wel in belangrijke mate haar marktwaarde bepalen, of mist die uitsluiting toepassing indien, voorafgaand aan de aanvrage om inschrijving, voor het publiek de aantrekkingskracht van de desbetreffende vorm in overwegende mate bepaald is gaan worden door de bekendheid daarvan als onderscheidingsteken?

2. Beslissing

De Hoge Raad:  Verbetert de bovenvermelde fouten in het op 8 september 2006 in deze zaak uitgesproken arrest;  stelt de verbeteringen op de minuut van dat arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 13 oktober 2006.

Lees het arrest hier.  
 

IEF 2859

Andere zaken over verwarring

Artikel 8 lid 1 sub b Merkenverordening Artikel 5 lid 1 sub b Merkenrichtlijn

HvJ EG 22 juni 2000, zaak C-425/98, Marca/Adidas; drie versus twee strepen
Marca verkocht kleding met 2 strepen, Adidas maakte daar bezwaar tegen op basis van haar 3-strepen merk. Zie ook Adidas/Fitnessworld.

‘Artikel 5, lid 1, sub b [Merkenrichtlijn], kan niet aldus worden uitgelegd, dat ingeval dat: Een merk hetzij van huis uit hetzij wegens zijn bekendheid bij het publiek een bijzondere onderscheidingskracht bezit, en een derde zonder de toestemming van de merkhouder in het economisch verkeer voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, een teken gebruikt dat in zodanige mate met het merk overeenstemt dat daardoor de mogelijkheid van associatie met het merk ontstaat, het uitsluitend recht van de merkhouder hem toestaat aan die derde dat gebruik van het teken te verbieden, wanneer de onderscheidingskracht van het merk zodanig is dat niet uitgesloten is, dat die associatie verwarring kan doen ontstaan.’ (Dictum).

‘Het Hof heeft de nationale rechter niet ontheven van de noodzakelijke positieve vaststelling van verwarringsgevaar, waarvan het bewijs moet worden geleverd.’ (Ov. 39).

NJ 2000/714; BIE 2001/9, m.nt. JHS; IER 2000/50, m.nt. RdR; NTER 2000/10, m.nt. R.P. Raas

KMVS-IE NL06_Page_19_Image_0002.pngHvJ EG 28 April 2004, zaak C-3/03 P, Matratzen Concord/OHIM-Hukla; Matratzen
Hukla stelde op basis van haar Spaanse merk ‘Matratzen’ oppositie in tegen registratie van een woordbeeldmerk als gemeenschapsmerk voor matrassen door Matrassen Concord.

Het Gerecht is van oordeel dat het woord ‘Matratzen’ als het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk moet worden beschouwd. Het Gerecht komt vervolgens tot de conclusie dat de twee merken voor het relevante publiek visueel en auditief overeenstemmen. Ten slotte heeft het Gerecht beslist dat de mate van overeenstemming van de betrokken merken en de mate van gelijksoortigheid van de door deze merken aangeduide waren tezamen genomen hoog genoeg zijn en dat de kamer van beroep daarom terecht gevaar van verwarring tussen de betrokken merken heeft aangenomen.

Het Gerecht heeft ‘terecht gepreciseerd dat bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk mag worden beschouwd en vergeleken met een ander merk, maar dat de betrokken merken juist elk in hun geheel met elkaar moeten worden vergeleken. Volgens het Gerecht sluit dit niet uit dat de totaalindruk die door een samengesteld merk wordt opgeroepen bij het relevante publiek, in bepaalde omstandigheden door een of meer van de bestanddelen ervan kan worden gedomineerd.’ (Ov. 32).

HvJ EG 12 oktober 2004, zaak C-106/03 P, Verdial/OHIM; Saint-Hubert 41/Hubert
Woordbeeldmerk Hubert stemt onvoldoende overeen met het oudere Franse woordmerk ‘Saint-Hubert 41’ om verwarring aan te nemen ‘ongeacht de bekendheid van het oudere merk of de omstandigheid dat de betrokken waren of diensten dezelfde of soortgelijk zijn.’ (Ov. 54).

HvJ EG 6 oktober 2005, zaak C-120/04, Medion/ Thomson; Life/Thomson Life
Ouder merk ‘Life’ tegen jonger merk ‘Thomson Life’. Verwerping Duitse ‘Präge-theorie’. Volgens deze theorie zou bij de vergelijking van de totaalindrukken het meest ‘geprägte’ (pregnante) bestanddeel, te weten ‘Thomson’, het ‘slechts medebepalende’ bestanddeel ‘Life’ grotendeels naar de achtergrond doen verdwijnen.

Er kan bij het publiek verwarring tussen merken voor dezelfde waren en diensten bestaan, ‘wanneer het bestreden teken wordt gevormd door samenvoeging van de firmanaam van een derde met het ingeschreven merk, dat een normaal onderscheidend vermogen heeft, en het ingeschreven merk weliswaar niet als enige bepalend is voor de totaalindruk van het samengestelde teken, doch daarin een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt.’ (Dictum). IER 2006/1

HvJ EG 1 december 2005, zaak C-512/04 P, Vitakraft/OHIM en Krafft; Krafft/Vitakraft
Het Spaanse Krafft stelde op basis van haar Spaanse woordbeeldmerken met het woord ‘Krafft’ oppositie in tegen de inschrijving van het woordmerk ‘Vitakraft’.

Volgens het Gerecht van Eerste aanleg is er sprake van verwarringsgevaar, onder andere omdat het bestanddeel ‘Kraft’ voor het Spaanstalige publiek het meest onderscheidende bestanddeel is, aangezien dit geen betekenis heeft in het Spaans. Dit is een feitelijk beoordeling waar het HvJ EG zich niet over uitspreekt.

HvJ EG 23 maart 2006, zaak C-206/04 P, Mülhens/OHIM en Zirh; Sir/Zirh
Woordmerk Zirh maakt geen inbreuk op woordbeeldmerk Sir (zie afbeelding). Auditieve overeenstemming in dit geval onvoldoende om inbreuk aan te nemen.

‘Deze globale beoordeling houdt in dat auditieve overeenstemmingen tussen twee tekens kunnen worden geneutraliseerd door de begripsmatige en visuele verschillen daartussen, voorzover ten minste een van deze tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis heeft die dit publiek onmiddellijk kan begrijpen.’ (Ov. 35, met verwijzing naar Picasso/Picaro).

HvJ EG 27 april 2006, zaak C-235/05 P, L’Oréal/OHIM en Revlon; Flex/Flexi Air
Revlon stelde een oppositie in tegen het woordmerk ‘Flexi Air’ van L’Oreal voor haarverzorgingsproducten op grond van haar woordmerk ‘Flex’.

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelde dat er gevaar voor verwarring bestond, ondanks het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk.

Het HvJ EG bevestigde dat het moet gaan om een globale beoordeling van de totaalindrukken.