IEF 21272
2 april 2025
Artikel

DeLex zoekt juridisch redactioneel stagiair voor juli 2025 t/m september 2025

 
IEF 22684
7 mei 2025
Uitspraak

Productomschrijvingen voor de verfproducten van Teknos zijn niet auteursrechtelijk beschermd

 
IEF 22678
7 mei 2025
Uitspraak

Negatieve reviews grotendeels onrechtmatig: onvoldoende onderbouwing voor beschuldigingen van oplichting

 
IEF 12747

Geen volledige zekerheid dat het vonnis vernietigd zal worden

Hof 's-Hertogenbosch 4 juni 2013, LJN CA2383 (curatoren JOHNNY & JACQUI HOES tegen Hoes BV en Telstar BV)
Kort geding. Verhouding tot de bodemprocedure. Naburige rechten. [X] is rechtsopvolgster onder algemene titel van Y, die in 1994 de Oude Catalogus had verkregen, een omvangrijk bestand geluidsopnamen van diverse artiesten, bestemd voor exploitatie. Geïntimeerden hebben in 2003 Y gedagvaard en gevorderd om de Oude Catalogus over te dragen en de ten onrechte ontvangen royalties aan Z te betalen. Daarover is in 2007 IEF 4254 zo ook besloten, daarna is arrest gewezen.

Echter het arrest van 13 september 2011 in de hoofdzaak [red. IEF 10244], waarop de curatoren de stelling baseren dat al vast staat dat het eerdere vonnis uit 2007 vernietigd zal worden, is van ruim een jaar geleden en de curatoren hebben onvoldoende concreet onderbouwd dat Z B.V. op korte termijn zou failleren. Er bestaat wel een grote kans dat het hof in de hoofdzaak zal beslissen dat de Oude Catalogus toebehoort aan X BVBA, maar volledige zekerheid bestaat daarover niet en dan is het ongewenst en prematuur om de vrijheid voor het hof om definitief te beslissen, te doorkruisen. De oude Catalogus is thans overigens niet onrechtmatig in het bezit van A B.V., omdat het vonnis van 7 maart 2007 immers nog van kracht is. Er is dan ook geen aanleiding voor speculaties over de (on)mogelijkheid dat het hof op een bindende eindbeslissing terugkomt. Het Hof bekrachtigt het vonnis van 20 november 2012.

4.2.1. De curatoren hebben [geintimeerden] cs bij exploot van 25 oktober 2012 in kort geding gedagvaard en gevorderd, kort weergegeven:
I. de Oude Catalogus terug te leveren aan de curatoren op straffe van een dwangsom,
II. de exploitatie van de Oude Catalogus, voor zover dat tot schade aan de waarde daarvan leidt, te staken op straffe van een dwangsom, en een verbod aan [geintimeerden] cs de Oude Catalogus of enig intellectueel eigendomsrecht daarop te vervreemden, bezwaren of in licentie te geven, op straffe van een dwangsom,
III. [geintimeerden] cs te veroordelen tot afgifte van een gedetailleerd overzicht van hetgeen in het kader van de exploitatie van de Oude Catalogus sinds 20 april 2007 is geschied, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geintimeerden] cs in de proceskosten, met nakosten en wettelijke rente.

4.2.3. Bij vonnis van 20 november 2012 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het spoedeisend belang van de curatoren weliswaar niet ontbreekt, maar dat dat wel voor enige relativering in aanmerking komt. Het arrest van 13 september 2011 in de hoofdzaak [red. IEF 10244], waarop de curatoren hun stelling baseren dat al vast staat dat het vonnis van 7 maart 2007 vernietigd zal worden, is immers al van ruim een jaar geleden en de curatoren hebben onvoldoende concreet onderbouwd dat [Z.] B.V. op korte termijn zou failleren. Er bestaat wel een grote kans dat het hof in de hoofdzaak zal beslissen dat de Oude Catalogus toebehoort aan [X.] BVBA, maar volledige zekerheid bestaat daarover niet en dan is het ongewenst en prematuur om de vrijheid voor het hof om definitief te beslissen, te doorkruisen. De oude Catalogus is thans overigens niet onrechtmatig in het bezit van [A.] B.V., omdat het vonnis van 7 maart 2007 immers nog van kracht is. Het is voorts niet denkbeeldig dat [Z.] B.V. zich kan beroepen op een retentierecht.
Op deze gronden heeft de voorzieningenrechter de vordering in kort geding afgewezen en de curatoren in de proceskosten veroordeeld.

4.3.5. De curatoren stellen in de toelichting op grief II dat de overweging in het tussenarrest van 13 september 2011 waarop zij zich beroepen, een bindende eindbeslissing bevat en dat de mogelijkheid dat het hof daarop terugkomt, als uitgesloten kan worden beschouwd nu de procedure in de hoofdzaak alleen nog gaat over het bedrag waarop [A.] B.V. aanspraak kan maken wegens in verband met de Oude Catalogus gemaakte kosten.
De curatoren zien er daarbij echter aan voorbij dat het om samenhangende vorderingen gaat, dat het hof ervoor had kunnen kiezen om een deelarrest te wijzen maar dat niet heeft gedaan, en dat een tussentijdse veroordeling tot afgifte zou ingrijpen in de situatie waarover het hof nog heeft te oordelen, terwijl daarvoor geen noodzaak bestaat. Er is dan ook geen aanleiding voor speculaties over de (on)mogelijkheid dat het hof op een bindende eindbeslissing terugkomt.

4.3.7.1. Grief V is, zo stellen de curatoren, niet alleen een verzamelgrief, maar bevat ook een bezwaar tegen de afwijzing van de overige vorderingen van de curatoren (vermeld in r.o. 4.2.1 sub II en III van dit arrest). Gelet op het tussenarrest in de hoofdzaak van 13 september 2011 is de exploitatie van de Oude Catalogus door de [groep]-groep onrechtmatig jegens de curatoren, waardoor hun schade steeds verder oploopt. Daarnaast hebben zij een rechtmatig en dringend belang bij verantwoording door [geintimeerden] cs van de exploitatie van de Oude Catalogus vanaf 20 april 2007, zo stellen de curatoren.

4.3.7.2. Het hof is van oordeel dat de curatoren onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die hun belang, laat staan hun spoedeisend belang, bij het staken van de exploitatie en het afleggen van verantwoording door [geintimeerden] cs op dit moment, kunnen onderbouwen. Nu [A.] B.V. de Oude Catalogus op dit moment niet onrechtmatig onder zich heeft is ook de exploitatie daarvan door [A.] B.V. op dit moment op die grond niet zonder meer onrechtmatig.
IEF 12746

Hulpverzoeken bevatten onduidelijke en niet toelaatbare disclaimer

Rechtbank Den Haag 5 juni 2013, zaaknr. C09/408756 / HA ZA 11-2804 (Enpros tegen X en Smart Seal)
Octrooirecht. Hulpverzoeken. [X] is houder van Europees octrooi EP 1 404 587 B9 voor een ‘valve device for a drinking container and method for using it’. Enpros is houdster van Europees octrooi EP 1 286 900 B1 voor een ‘carbonated beverage container with suction spout’ (verder: EP 900). Enpros vordert in conventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 587. In reconventie vordert Smart Seal een verklaring voor recht dat EP 587 beperkt door vijf hulpverzoeken geldig is.

Ongeacht of de door Smart Seal gewenste disclaimer dient te worden getoetst aan G 1/03 of G 2/10 is deze alleen toelaatbaar indien de aldus aangepaste conclusies ook voldoen aan de door het EOV gestelde eisen van octrooieerbaarheid, waaronder de door artikel 84 EOV gestelde eis van duidelijkheid. Enpros stelt onder meer dat de geïntroduceerde disclaimer niet voldoet aan de door G 2/10 gestelde eis dat de disclaimer voldoende duidelijk is. Nu de disclaimer onduidelijk en al daardoor niet toelaatbaar is, dienen de hulpverzoeken buiten beschouwing te blijven omdat daarin steeds de disclaimer is opgenomen. Het Nederlandse deel van EP 587 wordt vernietigd.

4.8. Smart Seal meent dat de ingevoegde disclaimer toelaatbaar is omdat deze zou voldoen aan de voorwaarden die daar voor worden gesteld in G 1/037. Het gaat hier volgens Smart Seal bovendien om een zogenaamde ‘disclosed disclaimer’ waarvoor (slechts) de eisen gelden van G 2/10. Aan de eisen van beide uitspraken is echter volgens Smart Seal voldaan. Smart Seal stelt dat voor de vakman duidelijk zal zijn wat onder uitstulpen moet worden verstaan en dat het erom gaat dat de uitstulping inwaarts in de drankhouder is.8

4.9. Ongeacht of de door Smart Seal gewenste disclaimer dient te worden getoetst aan G 1/03 of G 2/10 is deze alleen toelaatbaar indien de aldus aangepaste conclusies ook overigens voldoen aan de door het EOV gestelde eisen van octrooieerbaarheid, waaronder de door artikel 84 EOV gestelde eis van duidelijkheid.9

4.14. Omdat niet duidelijk is wat de grenzen van de afscheiding zijn, is alleen al daardoor evenmin duidelijk of enig deel van de afscheiding uitstulpt in de drankhouder. Bovendien is evenmin duidelijk wat de begrenzing is van een deel van de afscheiding in welke zich de opening bevindt. Met deze onduidelijkheden is het voor de vakman bijvoorbeeld niet mogelijk vast te stellen of de afscheiding van onderstaande figuur 10 van het octrooi op het uitvergrote punt uitstulpt in de drankhouder. De onzekerheid wordt voor de vakman nog groter omdat Smart Seal slechts de conclusies van het octrooi aanpast, waardoor het octrooi nu uitvoeringsvoorbeelden omvat zoals bijvoorbeeld weergegeven in figuur 19a, waarin nu juist een uitstulpende afscheiding lijkt te zijn weergegeven.

4.15. Nu de disclaimer onduidelijk en al daardoor niet toelaatbaar is, dienen de hulpverzoeken buiten beschouwing te blijven omdat daarin steeds de disclaimer is opgenomen. Van de onafhankelijke conclusies 1 en 31 zoals verleend is hiervoor al vastgesteld dat deze nietig zijn omdat de geclaimde materie in het licht van WO 133 niet nieuw is. Daarmee moet nu de gestelde nietigheid van de volgconclusies als verleend worden onderzocht.

4.15. Nu de disclaimer onduidelijk en al daardoor niet toelaatbaar is, dienen de hulpverzoeken buiten beschouwing te blijven omdat daarin steeds de disclaimer is opgenomen. Van de onafhankelijke conclusies 1 en 31 zoals verleend is hiervoor al vastgesteld dat deze nietig zijn omdat de geclaimde materie in het licht van WO 133 niet nieuw is. Daarmee moet nu de gestelde nietigheid van de volgconclusies als verleend worden onderzocht. 4.26. De volgconclusies 4, 5, 7 - 17, 19, 24, 28, 29 en 30 zijn alle, direct of indirect, afhankelijk van conclusies 1 en/of 2. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat deze volgconclusies zich beperken tot een membraan dat drukafdichtend aanligt tegen de afscheiding, bevatten zij alle toegevoegde materie in strijd met artikel 123 lid 2 EOV.
IEF 12745

Arrest in de escitalopramzaak

HR 7 juni 2013, LJN BZ4115 (Lundbeck tegen Tiefenbacher en Centrafarm B.V.)
Uitspraak ingezonden door Willem Hoyng en Geert Theuws, Hoyng Monegier LLP.
In't kort
: Octrooirecht. Zie eerdere conclusie A-G IEF 12417. Lundbeck is houdster van EP347066 B1 en ABC 300155 op de stof escitalopram. Lundbeck heeft een cassatiemiddel voorgesteld. Dat middel valt uiteen in een 'Algemeen Middel' en drie (I-III) middelonderdelen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof [IEF 10820] en wijst de zaak terug naar hetzelfde Hof.

4.2. Het middel keert zich tegen de hiervoor onder (c)-(e) vermelde oordelen . Het betoogt in de eerste plaats dat het hof heeft miskend dat het op inventieve wijze oplossen van het probleem dat een gemiddelde vakman (en derhalve de stand van de techniek) over een stof met te verwachten gunstige eigenschappen niet kan beschikken, betekent dat de bedoelde stof die op die wijze wordt verschaft en waarmee de stand van de techniek derhalve wordt verrijkt, (nieuw en) inventief is.

4.3. Dit betoog is gegrond (...)

4.1 (...) (c) Op de prioriteitsdatum lag het voor de vakman voor de hand om na te gaan of een racemaat is te scheiden in zijn enantiomeren omdat er vele aanwijzingen bestonden dat een zuiver enantiomeer een betere werking kan hebben dan het racemaat. Bij citalopram bestond een redelijke verwachting dat van die betere werking sprake zou zijn, zoals naderhand ook het geval is gebleken bij escitalopram. Het in het Amerikaanse octrooischrift US-A 4.136.193 geopenbaarde racemaat citalopram, bestaat, zo weet de vakman, uit twee enantiomeren. De vakman die op zoek is naar een enantiomeer dat beter werkt dan het racemaat, komt dus direct uit bij ofwel het (+)-enantiomeer ofwel het (-)-enantiomeer van Citalopram, waarbij een verbeterde werking van het (+)-enantiomeer met een factor van ongeveer 2 ten opzichte van het racemaat niet verrassend is (zodat van een verrassend technisch effect geen sprake is). Het door [eiseres] aan de stand der techniek toegevoegde escitalopram mist daarom inventiviteit (rov. 8.1-8.9).
(d) De werkwijze om escitalopram te verkrijgen volgens conclusie 6 van EP 066 is nieuw en inventief (rov. 9-12). Daarmee heeft [eiseres] tevens de uitsluitende rechten verkregen voor het rechtstreeks daarmee verkregen escitalopram. Het standpunt van [eiseres] dat zij daarmee ook de uitsluitende rechten heeft verkregen op escitalopram als zodanig, is onjuist. Absolute stofbescherming wordt verleend aan hem die voor het eerst de stand van de techniek heeft verrijkt met een nieuw én inventief product. Indien, zoals hier, de inventiviteit slechts is gelegen in de werkwijze waarmee het (nieuwe, maar niet inventieve) product voor het eerst wordt verkregen, is de stand van de techniek verrijkt met deze werkwijze en met het product verkregen volgens die werkwijze, voor welke werkwijze en product dan bescherming wordt verleend. Zolang derden niet in staat zijn het product te verkrijgen via een wezenlijk andere bereidingswijze, zoals volgens [eiseres] hier het geval is, is er in feite sprake van een stofbescherming. Naarmate er echter wezenlijk andere werkwijzen voor de bereiding van het product aan de stand van de techniek worden toegevoegd, vallen de daarmee verkregen producten, indien toegepast door een derde, niet onder de werkwijze-conclusie van het octrooi (rov. 14.1-14.3 en 14.5-15).
(e) Uit uitspraak T 595/90 van de Technische kamer van beroep van het Europese Octrooibureau valt mogelijk iets anders af te leiden met betrekking tot de stofbescherming, namelijk dat indien geen bekende manier bestaat om een op zichzelf bekende en dus niet inventieve stof te maken, degene die daarvoor een methode ontwikkelt die nieuw en inventief is, ook een octrooi op de stof kan claimen. In dat geval rust echter de bewijslast dat op de prioriteitsdatum geen bekende werkwijzen bestonden waarmee het enantiomeer kon worden verkregen, op de houder van het op het enantiomeer gerichte octrooi. [Eiseres] heeft dienaangaande geen specifiek bewijsaanbod gedaan (rov. 14.3 en 14.4).

4.3 Dit betoog is gegrond. Een stof waarvan de samenstelling en mogelijke eigenschappen op zichzelf bekend zijn en die om die reden op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek als bedoeld in art. 56 Europees Octrooiverdrag (EOV) en art. 6 ROW 1995, kan desondanks niet voor de hand liggend zijn in de zin van die bepalingen en daarom octrooieerbaar, als uit de stand van de techniek op de prioriteitsdatum geen werkwijze bekend is om die stof te verkrijgen en met de geclaimde werkwijze derhalve voor het eerst die stof kan worden verkregen op een inventieve wijze. In zodanig geval geldt immers dat ook de stof, hoewel op zichzelf bekend wat betreft samenstelling en mogelijke eigenschappen, niet op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek. In dat geval kan daarom ook een stofoctrooi worden verkregen.
Dit is de vaste lijn van de Kamers van beroep van het Europees Octrooibureau (zie de beslissingen die worden aangehaald onder 2.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Ook door de hoogste rechters van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is - met betrekking tot het onderhavige octrooi - in deze zin geoordeeld (BGH 10 september 2009, Xa ZR 130/07 en - hoewel de inventiviteit in die uitspraak als zodanig niet meer ter discussie stond - House of Lords, UK, 25 februari 2009, [2009] UKHL 12).

4.4 Het hiervoor in 4.1 onder (d) vermelde oordeel van het hof is dus onjuist, terwijl het hof niet tot de hiervoor in 4.1 aan het slot van (c) vermelde slotsom heeft kunnen komen dat escitalopram inventiviteit mist, nu het bij het bereiken van die slotsom niet heeft betrokken dat escitalopram ook inventief kan zijn op de hiervoor in 4.3 vermelde grond.

4.5.1 Ook het hiervoor in 4.1 onder (e) vermelde oordeel van het hof kan geen stand houden. [Eiseres] heeft in dit geding gemotiveerd aangevoerd dat escitalopram inventief is op de hiervoor in 4.3 vermelde grond. Blijkens zijn hiervoor in 4.1 onder (d) vermelde oordeel heeft het hof de juistheid van deze stelling tot uitgangspunt genomen. Het heeft voorts in rov. 10.1-12 de stelling van [verweerster 1] en Centrafarm verworpen die inhoudt dat conclusie 6 van EP 066 inventiviteit mist omdat, kort gezegd, de methoden voor scheiding van (de) enantiomeren (van citalopram) voor de hand liggend zijn. Daarbij heeft het hof weliswaar in rov. 12 de waarde in het midden gelaten van het door [verweerster 1] en Centrafarm in het geding gebrachte rapport van Matrix Laboratories van 27 november 2008 - volgens welk rapport de enantiomeren van citalopram kunnen worden bereid langs een andere weg dan beschreven bij conclusie 6, namelijk met gebruik van desmethylcitalopram als precursor - maar het heeft niet vastgesteld dat de verwijzing naar dat rapport, waarvan de inhoud door [eiseres] gemotiveerd is bestreden als onjuist en niet naar behoren onderbouwd, een voldoende betwisting oplevert van de stelling van [eiseres]. Het heeft de stelling van [eiseres] reeds daarom niet kunnen afdoen op de grond dat [eiseres] dienaangaande geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. In onderdeel II onder 4 liggen hierop gerichte klachten besloten, die slagen.

4.5.2 Overigens klaagt onderdeel II onder 4 eveneens terecht dat het hof bij zijn oordeel is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de bewijslast in dit verband. Nu [verweerster 1] en Centrafarm vernietiging van het octrooi vorderen wegens het ontbreken van inventiviteit, rust de bewijslast van de stelling dat die inventiviteit ontbreekt, in beginsel op hen (art. 150 Rv). Dit wordt niet anders doordat het hier het bewijs betreft van een eis als bedoeld hiervoor in 4.3, te weten dat geen (andere) werkwijze bekend is om de geclaimde stof te bereiden.
Uit de door het hof genoemde uitspraak T 595/90 van de Technische kamer van beroep van het Europees Octrooibureau volgt geen andere bewijslastverdeling. In de eerste plaats heeft die uitspraak betrekking op de verlening van een octrooi en niet op de vernietiging van een reeds verleend octrooi. In de tweede plaats is die uitspraak gebaseerd op de bijzonderheden van (de stand van de techniek met betrekking tot) het daarin aan de orde zijnde geval van het zuiver maken van een chemische stof. In deze zaak gaat het om iets anders, namelijk -naar het hof heeft vastgesteld in rov. 7 en 18.5 - om het verkrijgen van een nieuwe stof.

Lees de uitspraak nr. 12/00888, LJN BZ4115 (pdf).

Op andere blogs:
Cassatieblog (Stofoctrooi op reeds bekende, maar met nieuwe en inventieve werkwijze verkregen stof)

 

IEF 12744

Directeur Rijksmuseum slaat plank mis inzake auteursrecht en volgrecht

Een bijdrage van Pictoright.

Volgens directeur Wim Pijbes van het Rijksmuseum zou het auteursrecht en het volgrecht voor kunstenaars sterk beperkt moeten worden. Het Rijksmuseum zou er “last” van hebben, aldus Pijbes in diverse media gisteren [red. Nieuws.nl/Novum].

De realiteit is dat het Rijksmuseum al geruime tijd auteursrechten van bij Pictoright aangesloten makers niet respecteert. Het museum weigert tot op heden het met de museumvereniging overeengekomen standaardcontract te ondertekenen. Ondanks meerdere pogingen van Pictoright om hier een oplossing voor te vinden, is dat nog steeds niet gelukt. Gezien de opstelling van Pijbes zou het zo maar op een rechtszaak kunnen uitlopen. Heel spijtig, kostbaar en onnodig.

Als men zich realiseert met welke budgetten het Rijksmuseum werkt, dan komt het standpunt van Pijbes wel in een heel merkwaardig daglicht te staan. De verbouwing van het Rijksmuseum kostte bijvoorbeeld bijna 400 miljoen euro. De standaardregeling met Pictoright voor een groot deel van het auteursrechtelijk relevante gebruik kost het museum ongeveer 5.000 euro. Hier hebben we dus te maken met een miljonair die moord en brand schreeuwt omdat hij tien euro moet betalen.

Overigens lijkt Pijbes ook slecht geïnformeerd. Het volgrecht is bijvoorbeeld geen regeling uit de tijd van de stoomtrein. Het is in 2006 in Nederland geïntroduceerd. Verder verwijst hij naar Engeland, waar het allemaal veel beter geregeld zou zijn. Het volgrecht is echter in Europa geharmoniseerd, wat betekent dat in alle Europese landen grotendeels dezelfde regeling geldt. Bij transacties tussen musea onderling en met particulieren, hoeven musea geen volgrecht af te dragen.

Misschien zou Pijbes zich iets meer moeten realiseren wie al die mooie spullen uit zijn museum hebben gemaakt. Juist nu de hele kunstensector zo onder druk staat, is zijn betoog wel erg wrang.

IEF 12743

Minister: Voor radiomodel voor het internet is geen steun in EU

Verslag naar aanleiding van schriftelijk overleg Raad voor concurrentievermogen, Kamerstukken II 2012/13, 21 501-30, nr. 310.
radio vintageAuteursrecht. De leden van de D66-fractie vragen om een reactie op het zogenoemde radiomodel waarin de naburige rechten voor streaming op internet via collectieve licenties zouden lopen in plaats van via de individuele platenmaatschappijen. Ook vragen zij om een reactie op hun redenering dat het probleem bij de licentiëring niet zozeer zit in 27 collectieve beheersorganisaties, maar in de duizenden platenmaatschappijen die afzonderlijk toestemming moeten verlenen voor het gebruik van de content waarvan zij de rechten bezitten.

(...) Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen.

Aangelegenheden betreffende auteursrecht liggen in de eerste plaats op het beleidsterrein van de minister van Veiligheid en Justitie. Het radiomodel is eerder aan de orde geweest tijdens het algemeen overleg auteursrechten op 22 november 2012. Daar heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangegeven dat een radiomodel een keuze zou betekenen voor een collectieve oplossing in plaats van een individuele oplossing die uitgaat van licenties. Het belangrijkste nadeel van een dergelijke verplichte collectieve oplossing is dat het de rechthebbenden de mogelijkheid ontneemt om zelf te beslissen over het afgeven van een licentie. In die zin lijkt een radiomodel meer op een afnamemodel dan op een verdienmodel en lijkt het de opkomst van nieuwe verdienmodellen in de markt juist te ontmoedigen. Dit bezwaar speelt zowel bij muziekwerken als bij audiovisuele werken.

Bij de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel collectief beheer is gebleken dat er in de EU geen steun bestaat voor introductie van een radiomodel voor het internet. De Commissie en de andere lidstaten vinden dat voor de online rechten niet moet worden getornd aan de exclusieve rechten van de platenmaatschappijen. Volgens de Commissie is er geen probleem bij de online licentiëring door platenmaatschappijen. Online muziekdiensten worden inmiddels veelvuldig gelicentieerd. Van versnippering van rechten over duizenden platenmaatschappijen is geen sprake. Doorgaans kan een muziekdienst volstaan met een licentie van een beperkt aantal grote platenmaatschappijen (majors).

IEF 12742

Kamerbrief over EU-voorstel richtlijn Tabaksproducten

Kamerbrief over EU-Voorstel Richtlijn Tabaksproducten, Kamerstukken II 2012-2013, 33 522 nr. 5.
The VIrtual Tobacconist -  Flip-top UK Cigarette Packets - Brands, c 1970De belangrijkste aanbevelingen van de Rapporteur zijn gericht op het invoeren van gestandaardiseerde verpakkingen voor sigarettenpakjes (plain packaging), wat verder gaat dan de nu voorgestelde gecombineerde waarschuwingen, en het verbieden van internetverkoop in de hele EU. Verder zal het Europees Parlement een onderzoek laten instellen naar de e-sigaret. Het is nog onduidelijk wanneer over de verschillende voorstellen zal worden gestemd.

Ingrediënten en additieven
In het voorstel worden tabaksproducten met een kenmerkend aroma aan banden gelegd. Een meerderheid van de lidstaten lijkt hier voorstander van te zijn.
Er wordt met name nog gesproken over de manier waarop het besluitvormingsproces zou moeten worden ingericht. Nederland heeft, in lijn met het BNC-fiche, gepleit voor een oplossing op EU-niveau in plaats van test panels op nationaal niveau; de laatste ontwikkelingen wijzen in de richting van een meer geharmoniseerde methode.
Etikettering & verpakking van tabaksproducten
Voor het invoeren van gecombineerde waarschuwingen lijkt voldoende steun te bestaan, over de grootte van de waarschuwingen is echter nog discussie.
Een belangrijk punt van zorg voor veel lidstaten is de ruimte die overblijft op een pakje. De Europese Commissie (EC) heeft een berekening gemaakt waaruit blijkt dat 30% van het pakje overblijft voor merkonderscheid. Volgens de EC past dit binnen de Europese en Internationale juridische kaders.
Nederland heeft, conform het BNC-fiche, aangegeven de door de EC gemaakte afweging met betrekking tot de grootte van de gecombineerde waarschuwingen te kunnen steunen. Wel moet nog een oplossing worden gevonden voor de accijnszegels, die in hun huidige formaat conflicteren met de grootte van de waarschuwingen.
Ten opzichte van de bijkomende administratieve lasten heeft Nederland zich kritisch getoond. Tot slot heeft Nederland aangegeven een verbod op de blikken tabak niet proportioneel te achten, gelet op het feit dat maximumverpakkingen niet aan banden worden gelegd.
Grensoverschrijdende verkoop op afstand van tabaksproducten
Een aantal lidstaten lijkt voorstander te zijn van een verbod op internetverkoop van tabak in de EU. Om gehoor te geven aan die lidstaten die een dergelijk verbod bepleiten wordt in het voorstel mogelijk een bepaling ingebouwd die lidstaten de mogelijkheid biedt hier zelf toe over te gaan. Lidstaten zouden dit op grond van artikel 24 van het voorstel al kunnen overwegen.
Nederland heeft vraagtekens geplaatst bij de handhaafbaarheid van een dergelijk verbod en aangegeven dat verkoop op afstand op grond van de
Horizontale Accijnsrichtlijn wel is toegestaan. De registratieplicht en het aanwijzen van een natuurlijk persoon zijn volgens de EC niet strijdig met regelgeving in de accijnsrichtlijn. Nederland heeft gepleit voor een effectief leeftijdscontrolesysteem.
Traceerbaarheid en veiligheidskenmerken
De EC is van mening dat de strijd tegen illegale handel in tabaksproducten niet alleen over bescherming van de interne markt gaat, maar ook over de bescherming van de volksgezondheid. Nederland heeft ervoor gepleit deze voorstellen af te stemmen met de Raadswerkgroep Douane-Unie, omdat sprake is van overlap met accijnsregelgeving. Deze afstemming heeft inmiddels plaatsgevonden.
Het merendeel van de lidstaten, waaronder Nederland, is kritisch over die voorschriften die voorbij gaan aan wat in het kader van het «Protocol inzake illegale handel in tabaksproducten» is overeengekomen, tijdens de Conference of Parties van de Framework Convention on Tobacco Control in 2012. Zo heeft Nederland twijfels over de meerwaarde van een extra veiligheidskenmerk – ten opzichte van het accijnszegel.
Rookloze tabaksproducten en uitbreiding van de werkingssfeer
Er is overeenstemming over de noodzaak om de e-sigaret beter te reguleren.
Bijna alle lidstaten vinden dat het merendeel van deze producten voortaan alleen als geneesmiddel op de markt kan worden gebracht, alleen over de drempelwaardes van de hoeveelheid nicotine vindt nog discussie plaats. Nederland heeft er verder voor gepleit ook nicotinevrije producten (zoals de Shisha-pen) onder de werkingssfeer van de richtlijn te brengen, zodat deze in de toekomst ten minste van een waarschuwing worden voorzien.
Delegatiebepalingen en uitvoeringshandelingen
Het herzieningsvoorstel bevat een groot aantal delegatiebepalingen.
Nederland heeft zich negatief uitgesproken over de delegatiebepalingen met betrekking tot de gecombineerde waarschuwingen en de tracking- en tracingprovisies. Deze provisies laten de ruimte aan de EC om de gecombineerde waarschuwingen in de toekomst nog verder te vergroten en aanvullende eisen te stellen aan het identificatienummer en veiligheidskenmerk. Met betrekking tot de overige delegatiebepalingen heeft Nederland een voorbehoud gemaakt.
Bevindingen Europees Parlement
Tot slot wil ik u graag informeren over de ontwikkelingen in het Europees Parlement. Rapporteur Linda McAvan (Commissie ENVI) heeft haar concept-rapport uitgebracht, evenals een tweetal volgcommissies (JURI en AGRI). De adviezen van de verschillende commissies lopen ver uiteen, evenals de voorgestelde amendementen.
De belangrijkste aanbevelingen van de Rapporteur zijn gericht op het invoeren van gestandaardiseerde verpakkingen voor sigarettenpakjes (plain packaging), wat verder gaat dan de nu voorgestelde gecombineerde waarschuwingen, en het verbieden van internetverkoop in de hele EU. Verder zal het Europees Parlement een onderzoek laten instellen naar de e-sigaret. Het is nog onduidelijk wanneer over de verschillende voorstellen zal worden gestemd.
IEF 12741

IViR: Reflecties op de UsedSoft-uitspraak

N. Helberger, ‘Verkauft ist verkauft; wiederholen ist gestohlen’. Reflecties op de UsedSoft-uitspraak van het Europese Hof, Annotatie bij Hof van Justitie 3 juli 2012 (UsedSoft / Oracle), Tijdschrift voor Consumentenrecht & Handelspraktijken, 2013-2, p. 91-96.
Deze dynamische interpretatie van de softwarekoop reflecteert het feit dat de ‘life-cyclus’ van software van korte duur is, en dat software continue bijgewerkt moet worden om te kunnen blijven functioneren. Natuurlijk kan dit niet oneindig gelden, en het blijft nog te bepalen waar redelijkerwijs de grenzen liggen.16 Ook geldt dit niet voor contracten over het tijdelijk beperkte gebruik van software, bijvoorbeeld in het kader van cloudcomputingcontracten.

Het valt nog te bezien hoelang kopers van software van de uitspraak mogen profiteren. De kans bestaat dat softwareproducenten nieuwe wegen vinden de gevolgen van de uitspraak beperkt te houden, bijvoorbeeld door niet

langer software voor onbeperkte tijd aan te bieden, of de prijzen voor software aan te passen. Ook valt te verwachten dat de uitspraak weer een boost geeft aan het gebruik van technische beschermingsmaatregelen om de gebruiksmogelijkheden van programma’s (ook door derden) te kunnen controleren en beperken. De vraag is wat de gevolgen hiervan op de bruikbaarheid van computerprogramma’s zullen zijn, maar ook voor de interpretatie van de redelijkheid van contractuele en technische beperkingen ten laste van eindgebruikers.17 Uiteraard moeten gebruikers worden geïnformeerd wat dit betekent voor de functionaliteit en bruikbaarheid van de software, volgens de nieuwe bepalingen in de Richtlijn consumentenrechten.18 Rest de vraag wat de gevolgen van de uitspraak zijn voor andere auteursrechtelijk beschermde werken, zoals e-boeken, video en muziek. In hoeverre kunnen gebruikers bijvoorbeeld straks gebruikte muziekfiles kopen of doorverkopen?19 De werking van de uitspraak is inter partes, maar ze zal natuurlijk ook de uitleg van rechters

in andere zaken kunnen beïnvloeden. E-boeken, video en muziek vallen onder de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Zoals gezegd, onder deze richtlijn geldt tot nu toe dat uitputting beperkt is tot werken die in materiële dragers belichaamd zijn. Het Hof zegt niet expliciet iets over de uitwerking op andere werken zoals muziek of e-boeken. Het stelt wel: ‘uiteraard moeten de in de richtlijn2001/29 en 209/24 gebruikte begrippen in beginsel dezelfde betekenis hebben’.

In ieder geval biedt de uitspraak en de functioneel-economische benadering van het Hof nieuwe argumenten om de beperking van de uitputtingsregel op materiële dragers in twijfel te trekken.

Dit artikel is sterk ingekort, lees het hele artikel hier

IEF 12740

Proceskosten ex 1019 Rv en appelgrens

Hof 's-Hertogenbosch 4 juni 2013, LJN CA2309 (X tegen A en C Media B.V.) tussenarrest 26 oktober 2012  en vonnis kantonrechter 26 juni 2012

The Green Balloonter illustratie
Proceskosten ex 1019 Rv en appelgrens. Auteursrecht op foto "vrouw met ballon". Op grond van artikel 332 lid 1 Rv kunnen partijen in beroep gaan tegen een vonnis, tenzij de vordering niet meer dan €1.750,-- beloopt of dat er aanwijzingen zijn dat de vordering, indien onbepaald, geen hogere waarde vertegenwoordigd. De rente wordt inbegrepen, als ook de proceskosten ex 6:96 jo. 1019 Rv; de proceskosten ex 237 - 240 Rb blijven buiten beschouwing bij de bepaling van de appellabiliteit. Dat betekent dat de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen uitkomt op een bedrag van (€ 555,-- + € 558,60) € 1.113,60. Het hof verklaart appellant niet ontvankelijk en veroordeelt hem in de proceskosten.

6.3. Op grond van het bepaalde in artikel 332 Rv lid 1 kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,-- of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,--, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.

6.4. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
a) een verklaring voor recht dat A en C Media inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheids- rechten van [appellant],
b) A en C Media te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 555,-- voor de inbreuk op de auteursrechten van [appellant], dan wel tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding dat de kantonrechter redelijk voorkomt,
c) A en C Media te veroordelen in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv ad € 1.673,70, dan wel in de proceskosten waaronder het salaris van gemachtigde,
d) A en C Media te veroordelen in de nakosten ad € 100,--, en
e) A en C Media te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
Kort gezegd heeft [appellant] daartoe gesteld dat hij auteursrechthebbende is op de foto van de “vrouw met ballon” (productie 2) en dat A en C Media deze foto zonder zijn toestemming heeft gebruikt.

6.6. Bij de bepaling van de appellabiliteit van een vonnis dienen de proceskosten in de zin van de artikelen 237 tot en met 240 Rv buiten beschouwing blijven. Voor de proceskostenvordering op de voet van artikel 1019h Rv geldt dat deze vordering, naast de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv genoemde kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, ook omvat kosten die voor de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG in intellectuele eigendomszaken op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking kwamen. In zoverre telt de gevorderde proceskostenvergoeding wel mee bij de beoordeling van de appellabiliteit.
Volgens [appellant] belopen deze kosten tot aan het opstellen van de inleidende dagvaarding een bedrag van € 558,60. Gelet op de door [appellant] op dit bedrag gegeven toelichting die wordt gestaafd door de bij de inleidende dagvaarding als productie 9 overgelegde urenspecificatie, zal het hof van dit bedrag uitgaan. Dat betekent dat de vordering waarover de kantonrechter in eerste aanleg had te beslissen uitkomt op een bedrag van (€ 555,-- + € 558,60) € 1.113,60. Tot aan de dag van de inleidende dagvaarding verschenen rente wordt niet gevorderd.

IEF 12739

Gemeenschapsmodel niet nietig door auteursrecht op oudere kunstwerken

Gerecht EU 14 mei 2013, zaak T-68/11 (Kastenholz / OHMI - Qwatchme (Cadrans de montre)) - dossier
Gemeenschapsmodel. Artikel 25 lid 1 sub f Vo. 6/2002. Beroep op auteursrecht. Internationale verdragen. Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 1086/20093 van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 2 november 2010 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de door verzoeker ingestelde vordering tot nietigverklaring van gemeenschapsmodel nr. 602636-0003 (Wijzerplaten). Het beroep wordt verworpen.

Verzoeker heeft in het bijzonder aangevoerd dat het litigieuze model identiek was aan het model van een wijzerplaat dat door het Duitse auteursrecht wordt beschermd, dat gebruikmaakt van de techniek van overlappende gekleurde schijven (Kleuropeenvolging II, 12 uur met een interval van 5 minuten, dat tussen 2000 en 2005 is voorgesteld en bekendgemaakt door de kunstenaar Paul Heimbach).

Overeenkomstig artikel 25, lid 1, sub f, van verordening nr. 6/2002 kan een gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard indien in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd, en wanneer een houder dat kan verbieden overeenkomstig het recht van die lidstaat. Verzoeker heeft geen enkele aanwijzing verstrekt omtrent de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland van het aan de oudere kunstwerken ten grondslag liggende idee, zonder zich te beperken tot de bescherming van de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van die werken.

45 Niettemin blijkt uit punt 25 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep het litigieuze model heeft vergeleken met het in punt 5 supra in kleur weergegeven oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, en bij deze vergelijking rekening heeft gehouden met alle aanzichten van het litigieuze model. Uit dat punt 25 blijkt immers dat de kamer van beroep heeft vastgesteld dat in het geval van het litigieuze model „twee tinten of kleuren zichtbaar [waren] op de wijzerplaat op de posities die 12 uur en 6 uur aanduiden” en „vier verschillente tinten zichtbaar [waren] op alle andere tijdstippen”. Zij heeft tevens vastgesteld dat „het oudere model in staat [was] door een gecontroleerde beweging van de wijzers een breed spectrum aan kleuren te produceren, waarvan de combinatie en de intensiteit met de tijd wijzig[den]”. De kamer van beroep is dus overgegaan tot een beknopte beschrijving van de verschillende aanzichten van het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat als enige het mogelijk maakte om onmiddellijk de wijziging van de kleuren en van de intensiteit van de tinten om de vijf minuten te beoordelen, en heeft dat model en het litigieuze model tegenover elkaar geplaatst.

46 Bovendien heeft de kamer van beroep in punt 25 van de bestreden beslissing gepreciseerd dat „twee eenvormige tinten of kleuren niet mogelijk [waren] op de posities die 12 uur en 6 uur aanduiden in de oudere modellen”, hetgeen een belangrijk verschil tussen de conflicterende modellen vormde. De weergave van de wijzerplaat op de positie die 12 uur aanduidt in het litigieuze model, waarbij de ene helft wit en de andere helft zwart is maar beide eenvormig zijn, verschilt van de weergave van het eerste aanzicht, links, van het in punt 5 supra in kleur weergegeven oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat een progressieve combinatie van donkere kleuren en wit vertoont. Zoals verzoeker zelf erkent, kan voorts het litigieuze model niet de positie bereiken die 12 uur aanduidt zoals die verschijnt in het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”. Anders dan verzoeker beweert, verschilt ook de positie die 6 uur aanduidt in het litigieuze model, in twee eenvormige grijstonen, van het zevende aanzicht, links, van het oudere model „Farbfolge II, 12 Stunden im 5-Minuten Takt”, dat een progressieve combinatie van rood en groen vertoont, hetgeen leidt tot minstens vier verschillende tinten.

79 Met betrekking tot de door verzoeker aangevoerde inbreuk op het auteursrecht op de oudere kunstwerken dient te worden vastgesteld dat overeenkomstig artikel 25, lid 1, sub f, van verordening nr. 6/2002 een gemeenschapsmodel nietig kan worden verklaard indien in het model zonder toestemming gebruik wordt gemaakt van een werk dat in een lidstaat auteursrechtelijk is beschermd. Op die bescherming kan de houder van het auteursrecht derhalve aanspraak maken wanneer hij dat gebruik van het betrokken model kan verbieden overeenkomstig het recht van de lidstaat dat hem de bescherming verleent.

80 Verzoeker heeft evenwel, ondanks de nationale bepalingen waarnaar hij verwijst in punt 39 van het verzoekschrift, in casu geen enkele aanwijzing verstrekt omtrent de omvang van de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of de auteursrechtelijke bescherming in Duitsland de reproductie, zonder toestemming, van het aan de oudere kunstwerken ten grondslag liggende idee verbiedt, zonder zich te beperken tot de bescherming van de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van die werken.

81 Zoals de kamer van beroep in punt 32 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, heeft de auteursrechtelijke bescherming overeenkomstig de internationale verdragen inzake auteursrechtelijke bescherming waarbij Duitsland partij is, betrekking op de concrete vorm of de uiterlijke kenmerken van het werk en niet op de ideeën.

IEF 12738

Plagiaatdetectieprogramma maakt overname aannemelijk

ABRvS 23 mei 2013, LJN CA1287 (Plagiaatdetectie)
Als randvermelding. Zie eerder IEF 12378. Plagiaatdetector. De rector heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan verzoeker het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot herkansing toegekend voor zijn opstel "Vettaks onzin!" dat hij op 6 maart 2012 als word-document via het programma Teletop heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectieprogramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn opstel voor 93% overeenkomt met een opstel dat op 23 februari 2012 door een andere eindexamenkandidaat is ingeleverd en aannemelijk is geworden dat deze eindexamenkandidaat de auteur van het door haar ingeleverde opstel is.

Vergelijking van de twee opstellen wijst uit dat het door verzoeker ingeleverde opstel, afgezien van de titel, een beperkt aantal woorden en de laatste paar zinnen, identiek is aan het opstel van een eindexamenkandidate, die haar opstel twee weken eerder heeft ingeleverd. Zelfs een taalfout komt overeen. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, wordt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

2. De rector heeft met toepassing van artikel 5, eerste lid, van het Eindexamenbesluit aan [verzoeker] het cijfer 1 zonder mogelijkheid tot herkansing toegekend voor zijn opstel "Vettaks onzin!" dat hij op 6 maart 2012 als word-document via het programma Teletop heeft ingeleverd. Daaraan heeft de rector ten grondslag gelegd dat [verzoeker] plagiaat heeft gepleegd, nu het plagiaatdetectieprogramma Ephorus heeft uitgewezen dat zijn opstel voor 93% overeenkomt met een opstel dat op 23 februari 2012 door een andere eindexamenkandidaat is ingeleverd en aannemelijk is geworden dat deze eindexamenkandidaat de auteur van het door haar ingeleverde opstel is. Verder heeft hij in aanmerking genomen dat in de bestandseigenschappen van het door [verzoeker] ingeleverde word-bestand die andere eindexamenkandidaat als auteur van het opstel staat vermeld.

De Beroepscommissie, de commissie van beroep als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Eindexamenbesluit, heeft het besluit van de rector in stand gelaten.

5. De rector heeft naar aanleiding van de door het plagiaatdetectieprogramma Ephora vastgestelde gelijkheidsscore van 93% nader onderzoek verricht en de resultaten ervan aan het besluit van 23 maart 2012 ten grondslag gelegd. Het betoog van [verzoeker] dat het besluit uitsluitend is gebaseerd op de resultaten van een computerprogramma dat de nodige beperkingen kent, faalt reeds hierom. 

Vergelijking van de twee opstellen wijst uit dat het door [verzoeker] ingeleverde opstel, afgezien van de titel, een beperkt aantal woorden en de laatste paar zinnen, identiek is aan het opstel van een eindexamenkandidate, die haar opstel twee weken eerder heeft ingeleverd. Zelfs een taalfout komt overeen. De Beroepscommissie heeft terecht geoordeeld dat deze eindexamenkandidate met de door haar overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zij de auteur is van het door haar ingeleverde opstel. Het standpunt van [verzoeker] dat hij de auteur van het opstel is, aangezien hij het opstel reeds in februari 2012 op internet heeft geplaatst, is daarbij terecht niet gevolgd, omdat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit de datum van plaatsing van het opstel op internet blijkt. Daar komt bij dat de hiervoor bedoelde eindexamenkandidate als auteur wordt vermeld in de bestandseigenschappen van het door [verzoeker] ingeleverde word-document. Dat een derde de auteursnaam heeft gewijzigd nadat [verzoeker] zijn opstel had ingeleverd, zoals [verzoeker] heeft betoogd, heeft de Beroepscommissie terecht niet aannemelijk geacht. Dat deze mogelijkheid bestaat, is gemotiveerd bestreden. Daarnaast heeft [verzoeker] geen feiten of omstandigheden gesteld die, voor zover die mogelijkheid al zou bestaan, nader onderbouwen dat dat is gebeurd.

6. Gezien hetgeen is overwogen onder 4 is het hoger beroep gegrond. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, wordt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, bevestigd.

Op andere blogs:
Ius Mentis (Antiplagiaattool Ephorus bruikbaar als bewijs bij examenopstel)