De Botuline Toxine Methode
Diverse media berichten dat Dick Maas is “ aangeklaagd voor ‘botox-gebruik’. Het Amerikaanse farmaceutische bedrijf Allergan klaagt filmmaker Dick Maas aan als hij niet direct de titel van zijn film De Botox Methode verandert. Allergan heeft het middel botox laten registreren en wil niet dat de naam wordt gebruikt in de filmtitel.
Allergan en Maas hebben al een paar maanden overlegd om tot een oplossing te komen, maar tevergeefs. De filmmaker is verbaasd over de actie van Allergan. „Woorden als botox en botoxen maken een wezenlijk onderdeel uit van onze taal”, vindt hij. „Iedereen gebruikt ze en iedereen weet wat ermee wordt bedoeld. Ik vind het hypocriet dat als ik hierover een film maak, ze dat kennelijk ineens niet leuk vinden.” Allergan was maandagavond niet meer bereikbaar voor commentaar.”
Lees hier (Telegraaf.nl ) en hier (debotoxmethode.nl (met alternative titel?)) meer.
Lucratief
Kamervragen nr.2060724160, Tweede kamer. Vragen van de leden Van Dijk en Kant (beiden SP) aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over persoonlijk financieel gewin voor wetenschappelijk onderzoek. (Ingezonden 29 augustus 2007). O.a:
Vraag 3: "Erkent u het risico dat indien universitaire onderzoekscentra en onderzoekers zelf geld gaan verdienen met hun ontdekkingen, zij zich meer en meer zullen gaan richten op lucratieve deals met de industrie en het opzetten van eigen bedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat daarmee de financieel belanghebbenden bepalen wat wordt onderzocht en hoe en dat daarmee de open discussie – de basis van de wetenschap – dreigt te verdwijnen?"
Vraag 7: "Deelt u de mening dat met publiek geld gefinancierde ontdekkingen in het publieke domein behoren te blijven en dus voor iedereen beschikbaar dienen te zijn?"
Lees de volledige kamervragen hier.
Flagrant in strijd met de werkelijkheid
Rechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)
Zeer snel gewezen vonnis m.b.t. een uit de hand gelopen distributie overeenkomst. Gedaagde beschikt over het Gemeenschapsmerk Rag Wear en heeft beslag laten leggen op de eisers’ handelsvoorraad aan kledingstukken van dit merk. Bij het verzoekschrift heeft de merkhouder echter verzwegen dat partijen al jarenlang een exclusieve distributie relatie hadden.
De rechtbank ziet in deze “opzettelijke en valselijke voorlichting” al genoeg reden om het beslag op te heffen. Ten overvloede stelt de rechtbank wel dat het beslag anders ook zou zijn opgeheven, nu de voor een vordering tot afgiste op grond van 2.22 BVIE kwade trouw vereist is, terwijl hier een verschil van mening over de uitleg van een vaststellingovereenkomst aan de orde is en kwade trouw niet aannemelijk is.
“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.
Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”
3.9 Ten overvloede geldt dat hei beslag gelet op het inhoudelijk debat op de navolgende gronden behoort te worden opgeheven: Toewijzing van een vordering tot afgifte op grond van art. 2.22 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom vereist kwade trouw van de inbreukmaker. Aan de orde is echter een verschil van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst en in dit debat is kwade trouw aan de zijde van eiseressen geenszins aannemelijk. De vordering tot afgifte in een bodemprocedure zal dus naar alle aannemelijkheid worden afgewezen.”
Het beslag wordt opgeheven, met veroordeling van gedaagde in de werkelijke kosten van het geding, €15.252,20.
Lees het vonnis hier.
Ex Parte Deo
Rechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International Ltd tegen Zeeman en STI (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).
Ex parte verzoekschrift ex artikel 1019e Rv aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam d.d. 17 augustus 2007. Bevel tot het staken en gestaakt houden van het verhandelen van cosmeticaproducten (deodorant) voorzien van de aanduiding NIKE (zie het verzoekschrift voor afbeeldingen ).
De in 1019e Rv genoemde ‘onherstelbare schade voor de houder van het recht van intellectuele eigendom’ wordt in het verzoekschrift als volgt gemotiveerd:
“13. Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden de Producten nog altijd actief op de markt aanbieden. STI heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit te voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht. Nu reeds een datum is bepaald voor het kort geding waarin zal worden geoordeeld over de vorderingen van Nike, hebben gerekwesteerden ook geen belang bij het uitvoeren van de Producten voordat het vonnis in kort geding is gewezen. Uit het feit dat de houdbaarheidsdatum van de Producten reeds is verlopen, kan overigens de conclusie worden getrokken dat de Producten in het geheel niet meer verhandelbaar zijn, zodat gerekwesteerden reeds daarom geen belang hebben bij het verhandelen van de Producten voordat over dit geschil in kort geding is beslist.”
Termijn voor het instellen van de hoofdzaak (bodemprocedure) wordt bepaald op 3 maanden.
Lees het verzoekschrift hier.
Diefstal van een octrooi
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13 februari 2007, LJN: BB2002. Klager tegen Beklaagde.
Strafzaak. Valsheid in geschrift, (poging tot) oplichting, diefstal van octrooi, overtreding van de Auteurswet en autodiefstal.
Klager stelt dat door hem een uitvinding is gedaan, zijnde een afzuigmond om stofvrij hakken en breken in de bouw mogelijk te maken, waarop hij octrooi heeft gevestigd. Omdat klager daartoe over onvoldoende financiële middelen beschikte, heeft hij met beklaagde in 2001 een BV opgericht. Klager stelt dat hij op enig moment bemerkte dat beklaagde informatie voor hem achterhield en zaken achter zijn rug om deed. Klager heeft vervolgens getracht zijn octrooilicentie uit de BV terug te trekken. Hierop heeft beklaagde een kort geding aangespannen, hetgeen het beginpunt was van een reeks civiele procedures. Klager stelt dat hij er als gevolg van deze civiele procedures achter kwam dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten, waaronder:
“Diefstal van octrooi: Klager stelt tenslotte dat beklaagde zijn octrooi heeft gestolen. Hij stelt dat beklaagde, door het achterhouden van informatie en het naar de buitenwereld doen voorkomen alsof alles met instemming van klager gebeurde, ervoor heeft gezorgd dat het octrooi bleef berusten bij de BV. Klager stelt dat het beklaagde slechts te doen is om het voor zichzelf houden van het octrooi.
(…) Gelet op het feit dat het octrooi thans feitelijk in handen is van de BV, waarvan beklaagde voor 50% aandeelhouder is, kan er naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van wederrechtelijke toe-eigening van het octrooi.”
“Overtreding van de Auteurswet: Ook stelt klager dat beklaagde zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Auteurswet door het door TNO opgestelde rapport te gebruiken voor het tweede haalbaarheidsonderzoek. Volgens klager is het rapport van TNO letterlijk overgenomen in het tweede haalbaarheidsonderzoek, hetgeen volgens klager plagiaat is. Hierdoor vielen de kosten voor dit tweede haalbaarheidsonderzoek veel lager uit dan het subsidiebedrag, waarmee beklaagde zichzelf dus wederom heeft bevoordeeld.
(…) Gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, met name nu niet is gebleken dat door TNO enige actie is ondernomen tegen het tweede haalbaarheidsonderzoek, acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden. Het hof acht voorts, zo al bewezen zou kunnen worden dat er bepalingen van de Auteurswet zijn overtreden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat beklaagde degene is die daarvoor verantwoordelijk is geweest.’
Lees het arrest hier.
Zodanig verbonden
Rechtbank Almelo, 29 augustus 2007, LJN: BB2560. Peeters tegen B&W gemeente Dinkelland.
Bestuursrecht met heel klein beetje auteursrecht. Is een gedenkteken zodanig verbonden met een rijksmonument dat deze de status van monument verkrijgt waardoor een sloopvergunning moet worden geweigerd?
“Dat verzoeker op grond van artikel 25 van de Auteurswet het recht heeft zich te verzetten tegen elke wijziging in het werk levert evenmin een omstandigheid op die noopt tot weigering van de vergunning, wat overigens het eventuele recht van verzoeker als bedoeld in artikel 25 van de Auteurswet onverlet laat.”
Met voeten getreden
Rechtbank van koophandel Dendermonde, 26 maart 2007, AR/02/0818 D. N.V. Sogilo tegen EM TV & Wavery B.V. & V.S.A. Elvis Presley Enterprises Inc. (Met dank aan Howrey).
Kort Belgisch vonnis over de nalatenschap van Elvis Presley, wiens 30e sterfdag op 16 augustus j.l nog aanleiding was voor wereldwijde herdenkingen. De achtergronden van de zaak worden in de laatste nieuwsbrief van Howrey uitvoeriger besproken door Patricia Cappuyns, Elvis’ Belgische advocate .
Kort samengevat betreft het geschil stukgelopen licentie-onderhandelingen tussen eiser en de Erven Presley. Na onderhandelingen en toezeggingen voor het tonen van producten met de beeltenis van Elvis op beurzen, besluiten de Erven om toch geen licentie te verlenen, onder meer omdat eiser de beeltenis van Elvis op badmatten wilde laten afdrukken (afbeelding), wat indruist tegen de vaste regel van de Erven dat het gelaat of de persoon van Elvis letterlijk niet met voeten getreden mag worden. Eiser eist i.c. toch een licentie, maar ziet zich terechtgewezen door de rechtbank.
“Waar de houding van de rechthebbenden over de erfenis van Elvis Presley soms onbegrijpelijk voorkomt, is het echter duidelijk dat van meet af aan en zonder hierop terug te komen zij zich het formeel akkoord voorbehielden om over elk detail en gebruik van de beeltenissen van Elvis Presley te oordelen. Het is niet aan ons een waarde oordeel te vellen over de criteria die door verweerster in tussenkomst wordt gehanteerd.
Het komt de rechtbank voor dat de heer Kluf als captain of industry en met kennis van de Amerikaanse handelskaraktertrekken wist of had moeten weten dat zonder formeel akkoord over ieder detail hij zich op glas ijs bewoog van zodra hij reeds opdrachten gaf aan derden vooraleer over de formele goedkeuring te beschikken.”
Lees het vonnis hier. Lees de Howrey Nieuwsbrief (met o.a. artikelen van Willem Hoyng en Fabienne Brison) hier.
Eerst even voor jezelf lezen
Rechtbank ’S-Gravenhage, 30 augustus 2007, KG ZA 07-871 Present Sieraden B.V. tegen Korse.
“Met het voorgaande is duidelijk dat er een serieuze niet te verwaarlozen kans bestond (en bestaat) dat het octrooi ongeldig zal blijken, hetgeen Korse had moeten weten. Dit geldt te sterker nu het slechts een registratieoctrooi betrof. (…) In zijn voornoemde brieven heeft Korse zich tevens op hem toekomende auteursrechten beroepen. (…) Present Sieraden stelt terecht dat haar SwitchClickRing en de Beadring van Korse qua totaalindruk daarvoor te zeer verschillen, in aanmerking genomen dat het uiterlijk in belangrijke mate wordt bepaald door technisch bepaalde en aldus niet auteursrechtelijk te beschermen trekken.”
Lees het vonnis hier.
BBIE, Beslissing in oppositie, 10 augustus 2007, Nº 2000103. Dantherm A/S the Kanex CTM DANTHERM tegen KAN-THERM).
“Aangezien consumenten echter niet overgaan tot een analyse van ieder detail van een merk, maar een merk eerder als een geheel beschouwen, is het Bureau van oordeel dat het in aanmerking komend publiek niet noodzakelijk de link zal leggen tussen DAN en Denemarken.”
Lees de beslissing hier.
Rechtbank Amsterdam, 17 augustus 2007, Ex parte bevel in Nike International tegen Zeeman Textiel Textielsupers B.V. (Met dank aan Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan).
“Er bestaat een aanzienlijk risico dat gerekwestreerden de Producten nog altijd actief op de
markt aanbieden. SS1 heeft bovendien bevestigd dat zij voornemens is de producten uit tc
voeren, welke export ex artikel 2.20 lid 2 sub c BVIE inbreukmakend is. Indien de Producten
zouden worden uitgevoerd en worden geleverd aan een derde partij, bestaat bovendien het
risico dat de Producten wederom in de Benelux op de markt zullen worden gebracht.(…) Wanneer de Producten zouden worden uitgevoerd zal Nike ze uit liet oog verliezen zodat &t voor verzoekster tot onherstelbare schade zal leiden.”
Lees het bevel hier.
Rechtbank Breda, 29 augustus 2007, KG ZA 07-472. Inside Brands B.V. c.s. tegen Brodkorb. (Met dank aan Olaf van Haperen, Lawton)
“3.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft gedaagde in het verzoekschrift een volkomen onvolledig beeld gegeven van de juridische situatie door geen melding te maken van de rechtsverhouding die tussen partijen heeft bestaan en middels de vaststellingsovereenkomst op dit moment nog bestaat. Gedaagden moet hebben geweten dat hij aldus feiten en omstandigheden achterwege liet die voor de beoordeling van het verzoekschrift door de rechtbank, waarbij de wederpartij niet wordt gehoord, van zeer wezenlijke betekenis waren. Flagrant in strijd met de werkelijkheid vermeldt het verzoekschrift bovendien dat gedaagde geen toestemming heeft gegeven voor de vervaardiging van deze kledingstukken met zijn merk. Onweersproken en door bewijsmiddelen gestaafd staat vast dat gedaagde zeer nauw betrokken is geweest bij de productie van deze kledingstukken en bij de keuze van de producenten.
Bij deze opzettelijke en valselijke voorlichting van de rechtbank in het verzoekschrift past de onmiddellijke opheffing van het beslag, zelfs zonder verder debat.”
Lees het vonnis hier.
Onder vuur
Vandaag in het FD: Kamiel Koelman (Bousie): Auteursrechtorganisaties onder vuur. Een paar citaten:
“(…) De NMa kan eigenlijk niet oordelen over de tarieven van rechtenorganisaties. Een speciaal door de overheid ingesteld College van Toezicht dat de auteursrechtorganisaties in de gaten moet houden, wil zijn vingers evenmin aan de tarieven branden. Naar het nu lijkt zullen tariefsverhogingen ook na een op stapel staande wetswijziging niet aan het College hoeven worden voorgelegd.
(…) Er worden dus wettelijke monopolies verleend en de monopolisten kunnen hun monopolie naar believen uitmelken. En dat terwijl voormalige wettelijk monopolisten als KPN en de energiebedrijven wél onder toezicht staan van een sterke autoriteit.
(…) Maar Brussel staat toe dat de rechtenorganisaties op elkaars grondgebied elkaars tarieven volgen. Dat betekent dat de Duitse Buma voor muziekgebruik op Nederlands grondgebied dezelfde prijs vraagt als de Nederlandse. Van concurrentie op het gebied van de tarieven kan daarom geen sprake zijn.
(…) Zowel ons nationale als het Europese parlement laten zich echter voor het karretje van de organisaties spannen. Beide parlementen fluiten de Europese Commissie terug, die de bovenbeschreven uiterst beperkte vorm van concurrentie voorschrijft. De rechtenbureaus hebben de volksvertegenwoordigers ervan weten te overtuigen dat zij niet slechts als administratiebureaus moeten worden gezien, maar ook nog een belangrijke culturele functie hebben.
(…) Met enige regelmaat duiken partijen op die beweren voor een bepaalde groep rechthebbenden gelden te innen. (…) Ongetwijfeld zullen er slimme zakenlui blijven opduiken die zo'n rol van tolpachter pogen aan te nemen. Aan deze tussenpersonen is géén wettelijk monopolie verleend. Maar wanneer zij eenmaal algemeen zijn geaccepteerd als middlemen, is hun positie vrijwel onaantastbaar. Ze zijn dan verzekerd van een constante, afroombare geldstroom.
Ondertussen neemt het aantal organisaties waarmee afnemers moeten contracteren wel toe. Zou het niet gemakkelijker zijn als de auteursrechtrekening gewoon in de blauwe envelop zat?”
Een vleermuis met gespreide vleugels
Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 augustus 2007, rolnr. 051913, Bacardi & Company Ltd. tegen Food Brokers B.V. & Bat beverage GmbH c.s. (Met dank aan ( met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).
Hoger beroep in de enigszins spraakmakende vleermuis-zaak. In eerste instantie oordeelde de Haagse voorzieningenrechter dat het vleermuis-beeldmerk van Bacardi geen bekend merk zou zijn, o.a omdat een vleermuis een bekend dier is en "een afbeelding ervan niet reeds voert tot een grote onderscheidingskracht". Er zou bovendien geen sprake zijn van visuele overeenstemming en verwarring was niet de duchten.
In het onderhavige arrest komt het Hof Den Haag tot een andere conclusie: directe of indirecte verwarring is wel aannemelijk. Het hof motiveert uitgebreid (GMV, EEX, Roche/Primus) waarom het (in deze zaak) alleen bevoegd is met betrekking tot de Benelux.
Internationale bevoegdheid.
Met een vrij uitvoerige uitleg van de relevante artikelen van de GMV en de EEX-verordening (inclusief Roche/Primus) komt het Hof Den Haag eerst tot de conclusie dat in deze zaak op grond van artikel 99 GMV (en artikel 93 lid 5 juncto artikel 94, lid 2 GMV) is de Haagse rechtbank en in hoger beroep het Haagse hof slechts bevoegd is voor handelingen of dreigende handelingen in de Benelux. Tegelijkertijd geeft het hof wel duidelijk aan dat dat in andere zaken heel goed anders kan zijn.
Op grond van artikel 94, lid 1 GMV is het hof tenslotte bevoegd terzake van inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten en een door een op grond van artikel 93 lid 1 GMV bevoegde rechter uitgesproken verbod geldt in beginsel voor de gehele gemeenschap, (tenzij er omstandigheden zijn om dit verbod tot een bepaald gebied te beperken). In deze zaak is er echter geen sprake van dreigend inbreukmakend handelen buiten Nederland.
“10 Ook op grond van artikel 93, lid 1 GMV [internationale bevoegdheid/woonplaats – IEF] is de rechter niet bevoegd in de zaak tegen Bat Beverage, daar Bat Beverage niet gevestigd is in Nederland [maar in Duitsland – IEF]. Voorzover de bevoegdheid is gebaseerd op artikel 99 (lid 2) GMV [voorlopige en beschermende maatregelen – IEF] valt daaruit naar het voorlopige oordeel van het hof, mede in aanmerking nemende het bepaalde in artikel 94, lid 2 GMV [bevoegdheid bij handelingen op grondgebied lidstaat – IEF], af te leiden dat de Haagse rechter (ook) in kort geding in de zaak tegen Bat Beverage slechts bevoegd is voor (dreigende) handelingen op het grondgebied van de Lidstaat waar de rechtbank is gelegen, nu de Haagse rechter in die zaak niet een krachtens artikel 93, leden 1 tot en met 4 bevoegde rechter is [internationale bevoegdheid/woonplaats – IEF].
Ook op grond van artikel 6 EEX [meerdere verweerders met een nauwe band – IEF] en de uitleg in Roche/Primus kan geen bevoegdheid worden aangenomen. Dat wil zeggen, in deze zaak. De bevoegdheid op grond van 6 EEX staat open, maar nu er i.c. weliswaar een zelfde situatie rechtens is (Gemeenschapsmerkrecht) maar geen sprake is van eenzelfde feitelijke situatie [geen concernstructuur en zelfde handelswijze of beleidsplan], zijn de Haagse rechtbank en het Haagse hof alleen bevoegd voor de Benelux.
Inbreuk in de Benelux
Met betrekking tot de inbreuk in de Benelux is het hof duidelijk. De tekens stemmen visueel en begripsmatig overeen en de waren zijn soortgelijk, waardoor directe en indirecte verwarring aannemelijk is.
Inleidend corrigeert het hof eerst de voorzieningenrechter; “16. (…) Met grief 2 bestrijdt Bacardi het oordeel van de voorzieningenrechter dat een verstrekkende voorziening in kort geding als in casu gevorderd slechts kan worden gegeven als met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten valt dat de bodemrechter tot een inbreukverbod zal komen. Terecht stelt Bacardi dat de voorzieningenrechter een te zwaar criterium heeft gehanteerd, daar de voorzieningenrechter zich heeft te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van de bodemprocedure.”
Vervolgens stelt het hof vast dat het vleermuis-merk een groot onderscheidend vermogen en bekendheid heeft. Het wordt immers al sinds 1862 gebruikt, het gebruik heeft wereldwijd een zeer grote omvang, het wordt ook gebruikt zonder de toevoeging van de naam Bacardi, Bacardi is marktleider en de uitgaven voor reclame zijn zeer hoog.
Het hof is voorshands verder van oordeel dat: “20 (…) de woorden "mad (power of red) bat" en de afbeelding van de vleermuis in zijn ovale kader de onderscheidende en dominerende bestanddelen van het teken vormen. De woorden ‘energy drink’ zijn beschrijvend en bovendien door de grootte en dikte van de letters duidelijk ondergeschikt aan de andere bestanddelen. Dat laatst geldt ook voor zilver/rood gestreepte achtergrond, temeer nu deze niet doorloopt in het ovaal waarin zich de vleermuis bevindt. Nu de woorden mad (power of red) bat ("gekke (kracht of rode) vleermuis") bovendien refereren aan de daarbij afgebeelde vleermuis, wordt de, door de afbeelding van een vleermuis met gespreide vleugels in merk en teken bestaande, begripsmatige gelijkenis versterkt. Voorts is door de afbeelding van de vleermuis sprake van visuele overeenstemming die wordt versterkt door het ronde/ovale kader waarin de vleermuis zich bevindt. Het hof acht hierdoor voorshands een zodanige gelijkenis in visueel en begripsmatig opzicht aanwezig dat de totaalindruk die door merk en teken worden opgeroepen in vergaande mate overeenstemt.
De waren (alcholische dranken tegenover energy drinks) kunnen worden aangemerkt als soortgelijk, nu Bat Beverage zich met haar producten evenals Bacardi voornamelijk richt op hetzelfde publiek en in dezelfde gelegenheden wordt aangeboden.
Nu verwarring op deze gronden al aannemelijk is, behoeven de marktonderzoeken en de stelling dat het vleermuis-merk een algemeen bekend merk is geen bespreking meer.
Het hof vernietigt het eerdere vonnis in kort geding en beveelt geïntimeerden ieder gebruik van het merk of overeenstemmende tekens in de Benelux te staken en gestaakt te houden