IEF 22181
7 augustus 2024
Uitspraak

Maxcom had geen toestemming om QWIC Premium e-bikes te verkopen

 
IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 11686

QR-code hulpmiddel, maar geen oplossing voor bestrijding namaakmedicijnen

Een bijdrage van Corina Post-Wolfert, Abcor Merkenbureau.

Eerder gepubliceerd in het Noordhollands Dagblad. Snel geld verdienen wil iedereen wel. Over het algemeen moet je hiervoor hard werken of geluk hebben in de loterij. Ben je creatief dan kan een uitvinding tot succes leiden. Er zijn dan altijd anderen die graag willen aanhaken aan dit success en dit gebeurd dan niet altijd eerlijk. Het product wordt nagemaakt en het merk van de ander wordt er opgezet. We kennen allemaal de op grote schaal nagemaakte kleding (Adidas), schoenen (Convers), tassen (Louis Vuiton), parfums (Chanel), toiletartikelen (Gilette) etc. Door de opkomst van het electronische dataverkeer is het bestrijden van de nepartikelen een lastige strijd geworden.

Het verbieden van de website van een aanbieder van nep-producten (counterfeiter) is weinig effectief. De counterfeiter zal via een andere website zijn producten blijven aanbieden. De creativeit van een counterfeiter is ook toegenomen. Via blurring maken zij het uiterlijke van een verpakking wazig zodat het onduidelijk is dat het om een merkproduct gaat. Of bij een zoekopdracht is het niet gelijk duidelijk wie een merkproduct aanbied. Verschillende velden moeten hiervoor namelijk open geklikt worden om hier achter te komen.

De houder van het merkartikel loopt door productvervalsing vele miljoenen aan inkomsten mis. De consument ondervindt enige hinder wanneer het nep-product van slechte kwaliteit is. Het is echter levensbedreigend wanneer het om een medicijn gaat dat niet of te weinig van de werkzame stof bevat. Medicijnvervalsing is een wereldwijd probleem dat in raptempo toeneemt. De counterfeiters zijn vaak goed georganiseerde maffiabendes die hun terrein verlegd hebben van de (party)drugs naar medicijnen. De winst is hoog, de pakkans is klein en de straffen zijn laag.

De meeste medicijnen die worden nagemaakt zijn lifestyle medicijnen tegen bijvoorbeeld allergie (ALLERFREE), erectiestoornis (VIAGRA) of depressies ( SEROQUEL). Deze medicijnen worden voornamelijk aangeboden in welvarende landen. In de ontwikkelingslanden worden medicijnen nagemaakt die een life-threatening conditie hebben, te denken valt aan: malaria, tuberculosis en HIV/AIDS. Door de jaren heen worden ook de dure anti-kanker medicijnen nagemaakt en de populaire anti-virale medicijnen. Om hoeveel medicijnvervalsing het per jaar gaat, is niet precies bekend. De World Health Organisatie (WHO) schat dat de helft van de medicijnen die aangeboden worden op het internet nep zijn.

Het is soms lastig om nep van echt te onderscheiden. Dit komt omdat de machines van de counterfeiters van de nieuwste kwaliteit zijn waardoor de nep-medicijnen er vaak bijzonder goed uitzien. Pas als het medicijnen onder de loep wordt gelegd, blijkt dat het een andere samenstelling te hebben. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat malariatabletten te weinig Arthemisine bevatten waardoor bij gebruik de malariamug niet dood gaat maar juist resistent wordt door het gebruik van het medicijn. Anti-kanker medicijnen kunnen zuren of rattengif bevatten om de patient te laten denken dat het medicijn werkt omdat zij misselijk worden. In werkelijkheid worden zij nog zieker gemaakt. In andere gevallen blijken de medicijnen perfect nagemaakt te zijn. Laboratorium onderzoek moet dan uitwijzen of de gebruikte actieve stoffen anders zijn dan het origineel. Op het internet is het niet te zien dat het om het echte medicijn gaat. Bij het aanbieden van nepmedicijnen op een website zal de inbreukmakende producent er alles aan doen om de verpakking er zo goed mogelijk uit te laten zien om de koper de indruk te geven dat het om het originele product gaat.

De gevolgen van counterfeit strekken zich niet alleen uit tot de patient maar ook tot de farmaceutische industrie zelf. In vergelijkende studies met een comparator moet de industrie bij de aankoop van het vergelijkende medicijn ook uitkijken dat zij niet namaak producten gaat gebruiken. Een studie is dan “at risk” omdat de gegevens niet meer kloppen. Tevens loopt de proefpersonen in de klinische studie een mogelijk gevaar wanneer zij een namaakmedicijn toegediend krijgen. De industrie doet er daarom goed aan om het comparator medicijn af te nemen van de reguliere groothandel.

De Federation of Pharmaceutical Industries and Association (EFPIA) is in ver gevorderd overleg met de Europese Commissie (EC) over het aanpakken van nep-medicijnen. Het voorstel is om een centraal tracking-systeem in te voeren voor medicijnen. De verpakking krijgt dan een QR-code. In Frankrijk is een QR-code al verplicht voor medicijnverpakkingen. Het Nederlands Verpakkingscentrum (NCV) heeft voorgesteld om er een unieke code van te maken. Deze matrixcode staat voor een uniek cijfer dat gelinkt is aan de historie van het medicijn dat wordt bijgehouden in een centraal databestand. Door de code voor een mobiele telefoon of scanapparaat te houden, wordt er een verbinding gemaakt met het centrale websysteem. De apotheker of de patient controleert vervolgens of het medicijn van de orginele eigenaar afkomstig is. Daarnaast worden op de verpakkingen speciale stickers/sluitingen aangebracht. Deze stickers bestaan uit vezels zodat bij misbruik vezelsporen achterblijven op de verpakking.

De EC wil graag een tracking systeem invoeren dat de gehele route van het medicijn volgt. Dus vanaf het begin van de grondstoffen die gebruikt worden, het verwerken tot een medicijn en uiteindelijk het aanleveren aan de distributeur (apotheek, ziekenhuis, etc). Dit systeem is duur. Daarom pleit de EFPIA voor een alternatief, namelijk een systeem dat het medicijn vanaf de fabrikant tot aan de distributeur bijhoudt. Bovendien wil de vakorganisatie dat deze verpakkingsrichtlijn alleen voor de innovatieve medicijnen (dus medicijnen die nog onder een octrooi vallen) gaat gelden.

EFPIA vreest dat de invoering van een nieuwe verpakkingsrichtlijn leidt tot stagnatie bij de productie van de huidige medicijnen. De dossiers van bestaande medicijnen moeten mogelijk opnieuw gekeurd worden door de gezondheidsautoriteiten omdat de verpakking aangepast worden aan de nieuwe richtlijnen. Dit kan vertraging van de productie tot gevolg hebben. In het ergste geval zou een bestaand product van de markt gehaald worden omdat de klinische studies van toen niet meer voldoen aan de huidige normen. Nieuwe klinische studies zijn dan noodzakelijk. Deze extra studies en het niet op de markt mogen brengen van het medicijn is een grote kostenpost voor de industrie en zal medicijntekorten in de hand werken bij consumenten. Daarom wil de industrie het nieuwe systeem alleen invoeren voor nieuwe innovatieve producten wil en niet voor bestaande producten waar geen octrooi meer voor geldt.

Het zal daarom nog de nodige discussies met zich meebrengen voordat alle neuzen in dezelfde richting staan om een unieke QR code in te voeren. Naast deze voorgenomen plannen is er ook een nieuwe wet opgesteld, de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA). Maar ook de goedkeuring en implementatie van dit instrument om counterfeit te lijf te gaan, verloopt niet zonder slag of stoot. De Europese Commissie heeft onlangs deze wet afgekeurd en het Europees parlement zal dit advies hoogstwaarschijnlijk volgen. De wet is namelijk conflicterend met een aantal Europese regels. Daarnaast is men ook nog bezig aan de harmonisatie van bestaande nationale richtlijnen om deze aan te passen aan de Europese richtlijnen. Het heeft dus heel veel voeten in de aarde om een centraal trackingsysteem in te voeren en de wetten geharmoniseerd dan wel een nieuwe anti-counterfeitwet te krijgen om namaak producten tegen tegaan.

Als alternatief wordt er een ander instrument ingeschakeld namelijk het creëren van een grotere bewustwording onder het publiek. De reguliere bevolking moet inzicht krijgen in de gevaren van het aanschaffen van medicijnen via het internet. Douane beambten, autoriteiten, apothekers en medisch specialisten moeten onderwezen worden over de kwaliteit van het product. In Nederland is, voor zover men weet, de reguliere supply chain nog niet besmet met counterfeit producten.

De QR- code waarborgt de toevoer van geneesmiddelen beter maar daarnaast moet men zich blijven richten tot het reguliere kanaal en niet het internet zodat de counterfeiter zijn nepmedicijn moeilijk zal slijten. Veel maatregelen worden genomen om de volkgezondheid te waarborgen. Alleen de grote vraag is wie de kosten van al deze maatregelen gaat dragen. Het laatste woord is hier nog niet over gezegd.

IEF 11685

Bepaalde bescheiden, niet strikt naar de letter genomen

Rechtbank Arnhem 11 juli 2012, LJN BX4969 (Verweerder in het incident tegen Coöperatieve Univé Midden U.A. / HDS Groep B.V.)

January, 1979

Als randvermelding. Procesrecht. Incident 843a Rv. Er zijn door HDS Groep geen concrete stukken genoemd. De eis van art. 843a Rv dat het om ‘bepaalde bescheiden’ moet gaan, behoeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet strikt naar de letter genomen te worden als het beide partijen duidelijk is om welke bescheiden het gaat. Dat is hier het geval [red. gevraagd wordt naar rapport inzake een eerdere brand en de gevoerde correspondentie, offertes en facturen van herstelwerkzaamheden]. De rechtbank acht, ook in de zomermaanden, een periode van vier weken voldoende om afschriften te verschaffen.

2.6.  Juist is dat HDS Groep, zoals [verweerder in het incident] stelt, geen concrete stukken noemt. De eis van art. 843a Rv dat het om ‘bepaalde bescheiden’ moet gaan, behoeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet strikt naar de letter genomen te worden als het beide partijen duidelijk is om welke bescheiden het gaat. Dat is hier het geval.

2.7.  HDS Groep noemt als in ieder geval te verstrekken de afschriften van stukken waarvan in redelijkheid aangenomen moet worden dat zij na de eerdere brand zijn opgemaakt c.q. tot stand gekomen. Dat [verweerder in het incident] dit inziet en bovendien begrijpt om welke stukken het dan gaat, blijkt uit zijn antwoord in het incident. Ten aanzien van het rapport van expertise opgemaakt door (de expert van) Univé, de met betrekking tot de eerdere brand gevoerde correspondentie, de offertes en facturen ter zake van de herstelwerkzaamheden na de eerdere brand en de door HDS Groep bedoelde offertes en facturen – voor zover aanwezig – geeft [verweerder in het incident] aan bereid te zijn afschriften hiervan over te leggen. Hetzelfde geldt voor het volledige rapport van Lengkeek.

2.8.  [verweerder in het incident] heeft, stelt hij, nog geen gelegenheid gehad deze stukken te verschaffen. Daargelaten de vraag of hij deze stukken niet terstond bij dagvaarding had moeten verschaffen, zal de rechtbank hem nu ingevolge zijn bij antwoord in het incident gedane aanbod, in de gelegenheid stellen de hier bedoelde stukken bij akte in het geding te brengen. In verband hiermee zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

2.9.  Nu [verweerder in het incident] zich op het verschaffen van de afschriften heeft kunnen voorbereiden acht de rechtbank, ook in de zomermaanden, een periode van vier weken hiervoor voldoende.

IEF 11684

WOB-verzoek, onder eigen naam handelsnaam voeren en privacy

Rechtbank Amsterdam 26 juni 2012, LJN BX5021 (Stichting Foodwatch Nederland tegen staatssecretaris van ELI)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd van ITenRecht, nr. IT 847. Wob-verzoek. Privacy van natuurlijke personen die onder eigen naam een handelsnaam voeren.

Rechtspraak.nl: Verzocht is om openbaarmaking van inspectie bevindingen in de horeca door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) en/of de voedsel- en warenautoriteit. De rechtbank oordeelt dat weigering van vestigingsplaats van individuele horecaonderneming niet is gerechtvaardigd. Weigering om privacyredenen van een handelsnaam die hetzelfde is als de naam van de eigenaar is evenmin gerechtvaardigd.

De openbaarmaking van naam, postcode en adres van de horecaondernemingen, wat leidt tot identificatie mocht worden geweigerd wegens onevenredige benadeling, nu inspectiegegevens geen enkele contextinformatie over de omvang en de ernst van een overtreding bevatten en de gegevens grotendeels verouderd zijn.

3.11.  De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder, naast naam van de onderneming, straatnaam, huisnummer en postcode, ook de vestigingsplaats(en) van de betreffende horecaondernemingen niet openbaar heeft gemaakt, terwijl verweerder ten aanzien hiervan geen motivering heeft opgenomen in het bestreden besluit dan wel in zijn brief van 14 november 2011. Voor zover verweerder beoogd heeft de openbaarmaking van de plaatsnamen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te weigeren, heeft verweerder dit ten onrechte niet (alsnog) gemotiveerd. De rechtbank is in dat verband overigens van oordeel dat de enkele vermelding van de naam van de plaats waar de horecagelegenheid gevestigd is onvoldoende is om de individuele horecaonderneming te identificeren. Dit motiveringsgebrek is eveneens reden voor de rechtbank om te concluderen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

3.12.  Ten aanzien van de weigering door verweerder om de namen van de ondernemingen, waaronder eigennamen van de eigenaar als handelsnaam, straatnamen, huisnummers en postcodes van de betreffende horecaondernemingen niet openbaar te maken, overweegt de rechtbank het volgende. Daargelaten of door openbaarmaking van de gegevens het door eiseres gestelde algemeen belang van de volksgezondheid, gelet op de gedateerdheid van de gegevens, gediend is, dient voor de beoordeling van de weigering om de gegevens openbaar te maken slechts het algemeen belang van openbaarheid afgewogen te worden tegen het belang in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De rechtbank overweegt dat een naam van de onderneming, straatnaam en huisnummer, dan wel een postcode, ook elk voor zich, voldoende informatie bieden om een individuele horecaonderneming te identificeren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat de horecaondernemingen benadeeld worden door reputatieschade die kan ontstaan als de inspectiegegevens openbaar gemaakt worden.

Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder die benadeling ook als onevenredig heeft kunnen aanmerken. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het gebrek aan contextinformatie, bijvoorbeeld over de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de inspecties, het feit dat de betreffende horecaondernemingen wellicht inmiddels van eigenaar veranderd zijn en gelet op de gedateerdheid van de gegevens, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze ondernemers door de aanzienlijke reputatieschade die te verwachten valt onevenredig benadeeld zouden worden wanneer de gegevens in de huidige vorm openbaar gemaakt zouden worden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook mogen concluderen dat de onevenredige benadeling van de gecontroleerde en gesanctioneerde ondernemingen in dit geval zwaarder moet wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking van die gegevens.

3.13.  Eiseres heeft nog aangevoerd dat de gezondheidswet op korte termijn zal worden gewijzigd, in die zin dat daarin een systeem zal worden opgenomen op grond waarvan alle controlegegevens horeca en retail van de VWA openbaar gemaakt zullen worden. Volgens eiseres valt niet in te zien waarom gegevens die de wetgever openbaar wil gaan maken thans niet op basis van het onderhavige Wob-verzoek openbaar kunnen worden gemaakt.
Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat op dit moment wordt gewerkt aan een aanpassing van de gezondheidswet. Eerst nadat deze wet is aangepast, zal het proces van uitbreiding van het actief openbaar maken van dit soort controlegegevens worden ingezet. Er zal worden toegewerkt naar gehele openbaarmaking van alle controlegegevens horeca en retail van de VWA, zowel de positieve als de negatieve resultaten. Daarbij zal er zorg voor worden gedragen dat die te openbaren gegevens met de nodige contextinformatie worden verstrekt en dat deze een zo duidelijk en juist mogelijk beeld schetsen van de situatie. De voorbereiding van dit proces kost veel tijd, waarbij zorgvuldigheid geboden is en de uitkomst afhankelijk is van de technische en financiële mogelijkheden, aldus verweerder.

3.14.  De rechtbank overweegt dat het voornemen van verweerder om in de toekomst dergelijke controlegegevens actief openbaar te maken, op zichzelf geen belang is dat afgewogen dient te worden in het kader van de vraag of de geweigerde openbaarmaking op grond van de Wob op dit moment gerechtvaardigd is. Het feit dat verweerder in de toekomst, met inachtneming van andere condities en onder toepassing van nog op te stellen beleid, mogelijk tot een andere afweging zal komen tussen het algemeen belang bij openbaarmaking en de belangen die beschermd worden door de uitzonderingen in artikel 10 en 11 van de Wob, maakt niet dat de afweging die verweerder in de voorliggende zaak op dit moment in de tijd heeft gemaakt reeds om die reden onjuist is.

Conclusie
3.15.  Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De besluitvorming vergt een nadere motivering en belangenafweging van verweerder, zodat de rechtbank geen ruimte ziet om in het kader van finale geschilbeslechting de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, dan wel anderszins thans zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

IEF 11683

Uitspraak Noorse Hoge Raad inzake Stokke/Oliver

Supreme Court of Norway 27 juni 2012, HR-2012-01325-A (case no. 2011/2020);(Trumf AS tegen Stokke AS en Opsvik tegen Trumf AS)

Met commentaar in't kort van Tobias Cohen Jehoram en Mieke Merkelijn, De Brauw Blackstone Westbroek. Inzender is als advocaat betrokken namens Stokke AS.

De auteursrechtelijke bescherming van het Tripp Trapp ontwerp van Stokke is inzet van vele juridische procedures in zowel binnen- als buitenland. Zie in Nederland o.a. Hof Amsterdam 15 maart 2011, IEF 9475 inzake de Carlo-stoel, waarvan op dit moment cassatieberoep aanhangig is.

De bijgevoegde uitspraak van de Noorse Hoge Raad in een parallelle procedure (de Carlo stoel heet hier Oliver) is ook interessant voor de Nederlandse rechtspraktijk, met name wat betreft de toepassing van zowel het auteursrechtelijke werk- als inbreukcriterium alsmede het oordeel over de beschermingsomvang; in die zaak zijn (ook) alle mogelijke verweren gevoerd, inclusief argumenten gebaseerd op de opinie van de Nederlandse Prof. Jacobs, die ook in de Nederlandse procedures figureert. De ik-vorm van het arrest heeft overigens te maken met het feit dat in Noorwegen 1 van de rechters een opinie schrijft en de andere rechters daar al dan niet mee instemmen. In dit geval stemden zij alle in.

Allereerst onderschrijft de Noorse Hoge Raad het oordeel van de Bogarting Court of Appeal dat het Tripp Trapp ontwerp een auteursrechtelijk beschermd werk is (nrs. 81 en 82):

(81) […] The Court of Appeal finds, based on an overall assessment, that the said design elements of the Tripp Trapp chair convey an overall impression of originality, which is the result of an independent, creative effort. The design must be characterised as distinctive and featuring a high degree of innovation when compared to existing chairs. Consequently, the requirements applicable to artistic works are clearly met.”

(82) I agree with this, and when taking into consideration the many concurrent evaluations made in other contexts with regard to the Tripp Trapp chair as an artistic work, I am unable to conclude that the issue can be said to be an uncertain one.

Het auteursrechtelijke werkcriterium wordt hier op een juiste wijze toegepast door niet alleen afzonderlijke onderdelen in de beoordeling te betrekken, maar ook de totaalindruk van het Tripp Tripp ontwerp. Ook de argumenten
- dat het ontwerp (te) technisch van aard zou zijn,
- dat een ooit op het verstelsysteem aangevraagd octrooi aan auteursrechtelijke bescherming in de weg zou staan,
- dat elementen die tot een bepaalde stijl te rekenen zijn buiten beschouwing moeten worden gelaten, en
- dat voor industriële vormgeving hoe dan ook een beperktere auteursrechtelijke bescherming geldt (ovv. 23 – 26 en vergelijk terzake ook het oordeel van het Amsterdamse hof in de Carlo-zaak)
worden alle verworpen.

Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de inbreukvraag stelt de Noorse Hoge Raad vast dat het Tripp Trapp ontwerp gezien de hoge mate van oorspronkelijkheid en de creatieve keuzes van de maker een ruime beschermingsomvang geniet. Voor het oordeel dat er juist sprake zou moeten zijn van een beperkte beschermingsomvang omdat het hier zou gaan om een functioneel ontwerp wordt geen ruimte gelaten (zie nr. 86):

(86) It will be noted that Professor Jacobs’ assessment is largely a function of his views with regard to the copyright issue. This has implications when it comes to what weight can be attached to his views. There would seem to be general agreement, at least in Denmark, Sweden and Norway, that the degree of innovation has consequences in terms of how broad the protection against imitations is in scope. The scope of protection will be determined by how original and distinctive an artistic work is. The scope of protection reflects the scope of the individual creative effort. Although it will generally be problematic to grant extensive protection to items intended for practical use that meet everyday needs, such a perspective carries limited weight in relation to a distinctive artistic work like the Tripp Trapp chair. The German ruling I referred to earlier emphasises, in particular, the wide freedom of choice facing Mr Opsvik in the detailed design of his highchair – also within the limits defined by the technical solution. The same is emphasised in the decision of the Office for Harmonization in the Internal Market of 12 February 2008, in which the design registration of a chair similar to the Oliver chair was declared invalid at the request of Stokke AS:

“The examples of prior designs of highchairs given by the Holder demonstrate that despite these technical constraints there is still a large degree of freedom for designers of highchairs. In particular, there is no need for using a characteristic L-shaped structure which characterizes the prior design.”

Vervolgens komt de Noorse Hoge Raad tot de conclusie dat er sprake is van inbreuk. Ditmaal wordt het inbreukcriterium op juiste wijze toegepast, daarbij in ogenschouw nemend de totaalindruk en de essentie van het Tripp Trapp ontwerp (r.ov. 93 en 94):

(93) […] "The artistic distinction of the Tripp Trapp chair lies, as previously mentioned, in innovative individual elements, and the original combination of these with older, known individual elements. The Court of Appeal is of the view that the said elements are replicated to a very large extent in the Oliver chair. Consequently, the predominant part of those characteristics of the design expression that convey the identity of the Tripp Trapp chair are also found in the Oliver chair. The similarities are very extensive, not least when considering the large scope for variation that presents itself. All in all, the Oliver chair must be perceived as a very close imitation of the Tripp Trapp chair.”

(94) I agree with this summary, and it follows from this that the Oliver chair represents an infringement of the copyright protection conferred on the Tripp Trapp chair.

Terwijl de Hoge Raad expliciet de opvatting verwerpt dat er specifieke elementen aangewezen zouden moeten kunnen worden die auteursrechtelijk beschermd zijn; alleen het totaalbeeld telt.

Dat alles lijkt goed aan te sluiten bij de Nederlandse auteursrechtelijke uitgangspunten en leerstukken.

Tobias Cohen Jehoram en Mieke Merkelijn

IEF 11682

Dat deelnemers aan een pitch vogelvrij zijn

Rechtbank Amsterdam 1 augustus 2012, LJN BX4955 (eiser tegen BeFrank PPI N.V.)

Het pitchen van een reclameconcept en -strategie. Een pitch wordt gekwalificeerd als een contractueel aanbod. Er zitten geen IE-Rechten op een pitch. Er is ook geen bijzondere omstandigheid dat in strijd met maatschappelijk verkeer onbeschermde IE-rechten zijn gebruikt.

BeFrank PPI N.V. is een premiepensioeninstelling (PPI). Zij voert pensioenregelingen uit en bouwt pensioenvermogen op, maar draagt niet zelf het risico; het risico wordt gedragen door een verzekeraar. Eiser heeft een zogenoemd Communicatie- en Creatieadvies aan BeFrank gepresenteerd. Wat betreft intellectuele eigendomsrechten: De inhoud van de pitch van wordt niet beschermd door regels omtrent de bescherming van intellectueel eigendom (IE).

Eiser voert aan dat deelnemers aan een pitch vogelvrij zijn, en dat het denkbaar is dat bijzondere omstandigheden maken dat het gebruik maken van onbeschermde intellectuele voortbrengselen in een bepaald geval wel in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmee onrechtmatig. Zulke bijzondere omstandigheden zijn in casu echter niet gesteld en ook niet gebleken. De vorderingen worden afgewezen.

3.2. (...) Subsidiair stelt [handelsnaam] dat het handelen van BeFrank als onrechtmatig moet worden beschouwd. Immers, als het zou zijn toegestaan om (onderdelen van) een pitch-voorstel vrijelijk te gebruiken, dus zonder dat daarvoor van de desbetreffende niet-winnende pitcher toestemming is verkregen, dan zou dat betekenen dat deelnemers aan een pitch vogelvrij zijn, in die zin dat zij geen enkele bescherming van hun (werk)kapitaal genieten, dat voor het belangrijkste deel bestaat uit de door hen aangedragen ideeën en merk- en communicatiestrategieën. Dit kan niet het geval zijn, en door zonder toestemming van [handelsnaam] gebruik te maken van (onderdelen van) het Communicatie- en Creatieadvies handelt BeFrank dan ook in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [handelsnaam].

4.5.  De inhoud van de pitch van [handelsnaam] wordt – en partijen hebben hierover ook geen verschil van mening – niet beschermd door regels omtrent de bescherming van intellectueel eigendom (IE). Voor ideeën, zoals vervat in de pitch van [handelsnaam], heeft de wetgever geen bescherming willen bieden, in de zin van het toekennen van exclusieve en afdwingbare rechten op dergelijke ideeën. Deze keuze van de wetgever en het concrete resultaat daarvan – de inhoud van de pitch van [handelsnaam] is niet beschermd – maakt dat het (eventuele) gebruik van de ideeën van [handelsnaam] door BeFrank in beginsel niet in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Als dat anders was, zou dat immers in feite een verruiming van de door de wetgever afgebakende bescherming uit de IE-wetgeving betekenen. Denkbaar is dat bijzondere omstandigheden maken dat het gebruik maken van onbeschermde intellectuele voortbrengselen in een bepaald geval wel in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, en daarmee onrechtmatig. Zulke bijzondere omstandigheden zijn in casu echter niet gesteld en ook niet gebleken.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Rechtbank Amsterdam: pitch niet beschermd)
Quafi (Uitspraak: inhoud van een (elevator) pitch niet beschermd door het IE-recht)
SOLV (De juridische kwalificatie van een pitch)

IEF 11681

Boekaankondiging: A Century of Dutch Copyright Law

P.B. Hugenholtz, A.A. Quaedvlieg, D.J.G. Visser, e.a. (red), A Century of Dutch Copyright Law, Amsterdam: deLex 2012.

Congresbundel die op het gelijknamige evenement op 31 augustus 2012 zal worden gepresenteerd. Voor een uitgebreide inhoudsopgave, klik hier.

On September 23, 1912, the Dutch Copyright Act – Auteurswet – was enacted. A century after its enactment the Dutch law is one of the world’s oldest ‘living’ acts of the author’s rights tradition. While the Act has seen many small and large amendments since its adoption in 1912, it has never been thoroughly revised, so its conception and basic structure have remained essentially intact.

This book celebrates the hundredth anniversary of the Dutch Act. It traces and assesses, for an international readership, the development of Dutch copyright law since its codification in 1912 until today. The book focuses on the interesting or even unique features of Dutch copyright law, with a view to the on-going harmonization of copyright law in the European Union, and possible future unification. What can Europe or the world at large learn from a century of Dutch copyright law, jurisprudence and doctrine? What solutions might inspire the European legislature or law makers elsewhere in the world? What mistakes are better to be avoided?

Sixteen scholars on Dutch copyright have written extensive papers on distinct aspects of the Dutch Act, focussing on the characteristic elements of the Dutch Act from an international perspective, edited by Bernt Hugenholtz, Antoon Quaedvlieg and Dirk Visser. The book also contains an English translation of the Dutch Copyright Act.

Table of Contents (pdf)
EU Directives
Preface by Bernt Hugenholtz, Antoon Quaedvlieg, Dirk Visser
Willem Grosheide, The making of the Auteurswet 1912
Bernt Hugenholtz, Works of Literature, Science and Art
Annemarie Beunen, Geschriftenbescherming: The Dutch Protection for Non-original Writings
Anselm Kamperman Sanders, 100 Years of Copyright – The Interface with Design Law Coming Full Circle?
Jacqueline Seignette, Authorship, Copyright Ownership and Works made on Commission and under Employment
Mireille van Eechoud, Government Works
Bart Lenselink, Copyright Contract Law
Jaap Spoor, Verveelvoudigen: Reproduction and Adaptation under the 1912 Copyright Act
Dirk Visser, Openbaar maken: Communication to the public
Madeleine de Cock Buning, Cable Retransmission and Other Secondary Use
Feer Verkade, ‘First-sale’ or Exhaustion Doctrine in the Netherlands
Jan Kabel and Antoon Quaedvlieg, Moral Rights
Martin Senft leben, Quotations, Parody and Fair Use
Dirk Visser, Private Copying
Lucie Guibault, The Press Exception in the Dutch Copyright Act
Kamiel Koelman, Regulation of Collecting Societies

Annex: Copyright Act - Auteurswet (Unofficial translation)

IEF 11680

In de vordering tot staking, ligt schorsing besloten

Vzr. Rechtbank Arnhem 16 augustus 2012, LJN BX4908 (Lusaro b.v. c.s. tegen Tonli beheer b.v.)

Samenwerkingsovereenkomst. Vordering tot opheffing van het gelegde executoriale derdenbeslag en staking executie van de vonnissen van 16 mei 2011 [red. IEF 9796] en 13 juni 2012.

Bij vonnis in kort geding van 16 mei 2011 heeft de voorzieningenrechter eiser veroordeeld tot teruggave aan Lusaro van (het chassis van) de lichtgewicht caravan op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vordering tot voorzetting van de samenwerkingsovereenkomst, omdat deze niet rechtsgeldig zou zijn beëindigd, heeft de voorzieningenrechter afgewezen.

Bij eindvonnis: De samenwerkingsovereenkomst is niet rechtsgeldig ontbonden of opgezegd en eiser wordt veroordeeld tot nakoming. De (afzonderlijk) gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat het ter beschikking stellen van de neuswielmodule wordt beschouwd als een element van de voortzetting van de samenwerking, waartoe [eiser] c.s. reeds op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld. Gezien het feit dat aan deze veroordeling (aparte dwangsom voor niet ter beschikking stellen van de neuswielmodule) niet separaat een dwangsom is verbonden, is gezien het enkele feit dat de neuswielmodule nog niet is teruggegeven niet per se een dwangsom verbeurd. Dit aspect dient te worden betrokken bij de vraag of aan de veroordeling tot voortzetting van de samenwerking is voldaan.

Het feitencomplex zorgt er voor dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter er onvoldoende zekerheid bestaat dat er tot op heden dwangsommen zijn verbeurd. Dit leidt er toe dat de executie van het vonnis zal worden geschorst. Weliswaar heeft [eiser] c.s. geen schorsing maar staking van de executie gevorderd, maar in de vordering tot staking ligt het mindere, schorsing, besloten. Voor een bevel tot staking van de executie bestaat anderzijds namelijk ook onvoldoende grond. Het is niet zo evident dat er geen dwangsommen zijn verbeurd dat [gedaagde] c.s. alleen al op grond daarvan misbruik van bevoegdheid maken door de executoriale beslagen te handhaven. Het onder de Provincie Gelderland gelegde derdenbeslag worden opgeheven.

4.14.  Er staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter met onvoldoende mate van zekerheid vast dat een bodemrechter zal oordelen dat [eiser] c.s. met de door hem verrichte handelingen niet aan het gebod tot voortzetting van de samenwerkingsovereenkomst heeft voldaan en daarom dwangsommen heeft verbeurd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. In het vonnis van 13 juni 2012 is overwogen (ro. 3.6.) dat de partijen zich zullen moeten bezinnen op de vraag hoe uitvoering kan worden gegeven aan de samenwerkingsovereenkomst ‘Lusaro 2, voortzetting van Lusaro 1’ nu het subsidiebesluit van 9 september 2010 is gewijzigd door dat van 9 juni 2011. [eiser] c.s. heeft gesteld dat verdere samenwerking slechts mogelijk is indien de subsidieverstrekkende autoriteit daar haar medewerking aan verleent. Die stelling is niet gemotiveerd betwist zijdens [gedaagde] c.s., sterker nog, deze heeft verklaard dat het in 2010 aan hem verstrekte voorschot was verbruikt en daarmee in wezen bevestigd dat aanvullende subsidie zou dienen te worden verstrekt. Dat [eiser] c.s. voorstelt zich te richten op een wijzigingsverzoek aan de Management Autoriteit is in dat licht voorstelbaar. Met [gedaagde] c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van mening dat het aan [eiser] is om nadere informatie over de stand van zaken in het project te verstrekken, althans meer informatie dan het overzicht van 13 juli 2012, doch het gegeven dat [eiser] c.s. deze informatie nog niet heeft verstrekt, is onvoldoende voor het oordeel dat [eiser] c.s. in ernst niet kon betwijfelen dat wat hij deed onvoldoende was. Daarbij wordt tevens in overweging genomen dat een veroordeling tot voortzetting van de samenwerking in zekere mate een duurkarakter heeft, dat duidelijk is dat voor effectuering van de samenwerking nog nader overleg tussen de partijen nodig was, dat de bestreken periode de zomerperiode betreft waarin zowel de advocaat van [gedaagde] c.s. als die van [eiser] c.s. als [eiser] zelf met vakantie gingen en dat de eerste bespreking – van 9 juli 2012 – in ieder geval in overleg met de advocaat van [gedaagde] c.s. op die datum is gepland.

4.15.  Een en ander leidt er toe dat naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende zekerheid bestaat dat er tot op heden dwangsommen zijn verbeurd. Dit leidt er toe dat de executie van het vonnis zal worden geschorst. Weliswaar heeft [eiser] c.s. geen schorsing maar staking van de executie gevorderd, maar in de vordering tot staking ligt het mindere, schorsing, besloten. Voor een bevel tot staking van de executie bestaat anderzijds namelijk ook onvoldoende grond. Het is niet zo evident dat er geen dwangsommen zijn verbeurd dat [gedaagde] c.s. alleen al op grond daarvan misbruik van bevoegdheid maken door de executoriale beslagen te handhaven.

4.16.  De schorsing van de executie van de dwangsommen zal in zoverre worden toegewezen, dat schorsing van de executie van de dwangsommen tot en met de datum van dit vonnis zal worden bevolen. Voor een verdergaande veroordeling voor wat betreft de toekomst bestaat geen grond. Voor een veroordeling op straffe van een dwangsom is geen aanleiding. Aangenomen moet worden dat dit vonnis voldoende waarborg vormt dat de executerend deurwaarder alvorens daarover in een bodemprocedure is beslist niet tot executie van dwangsommen tot en met de datum van dit vonnis over zal gaan.

Beslag
4.17. Dan de vordering tot opheffing van de beslagen. Het beslag onder de provincie Gelderland zal worden opgeheven, aangezien namens [gedaagde] c.s. ter zitting is verklaard dat hij gezien het belang van ook [gedaagde] c.s. bij de voortgang van het project met opheffing daarvan kan instemmen. Weliswaar is zijdens [gedaagde] c.s. gesteld dat hij dan de voorkeur zou geven aan een geclausuleerde opheffing (alleen voor de vorderingen op de provincie die betrekking hebben op het project Lusaro II), maar ook met algehele opheffing kon hij instemmen, zo heeft de voorzieningenrechter begrepen. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat [gedaagde] c.s. geen misbruik van bevoegdheid maakt, is voor de opheffing van de overige beslagen geen grond. Dat [eiser] c.s. daardoor zwaar in hun belang worden getroffen en dat de voortgang van het project daardoor in gevaar komt – zoals zij stellen – maakt op zich niet dat [gedaagde] c.s. misbruik van bevoegdheid maakt.

IEF 11679

Oprichting andere vennootschap, dezelfde handelsnamen

Rechtbank Zutphen 15 augustus 2012, LJN BX4722 (Ingosur B.V. tegen VDC Groep en VDC International c.s.)

Als randvermelding. Geen IE, maar wel een onrechtmatige daad / handelsnaam-achtige overweging.

Ingosur c.s. heeft gesteld dat gedaagde, op 7 januari 2011 VDC International heeft opgericht, dat handelde onder dezelfde handelsnamen als Voertuig Documentatie Centrum en VDC Nederland. De activiteiten van VDC Groep lijken te worden beëindigd en te worden voortgezet door VDC International, met geen ander oogmerk dan het benadelen van de crediteuren van VDC Groep.

De rechtbank is van oordeel dat de door Ingosur c.s. gestelde feiten geen grondslag opleveren voor aansprakelijkheid van [gedaagde 4] voor de schulden van Nutzfahrzeuge en VDC Groep op grond van misbruik van identiteitsverschil, vereenzelviging of welke andere grondslag dan ook. De beschreven gedraging bestaande uit de oprichting van een vennootschap die dezelfde activiteiten uitoefent als VDC Groep en daarbij dezelfde handelsnamen hanteert levert als zodanig geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] jegens Ingosur c.s. op.

5.5. Aan haar vorderingen jegens [gedaagde 4] heeft Ingosur c.s. ten grondslag gelegd dat [gedaagde 4] (met VDC International) “meehelpt aan het rookgordijn dat door de andere gedaagden wordt opgeworpen”. Zij stelt in dat kader dat [gedaagde 4], tot 31 oktober 2008 algemeen directeur van VDC Groep, op 7 januari 2011 VDC International heeft opgericht, dat handelde onder dezelfde handelsnamen als Voertuig Documentatie Centrum en VDC Nederland. De activiteitenvan VDC Groep lijken te worden beëindigd en te worden voortgezet door VDC International, met geen ander oogmerk dan het benadelen van de crediteuren van VDC Groep, aldus Ingosur c.s.. Voorts stelt Ingosur c.s. dat [gedaagde 4] medewerking verleent aan het verijdelen van verhaal op vermogensbestanddelen van VDC Groep, aangezien uitgegevens van het Kadaster blijkt dat VDC Groep haar bedrijfspanden begin oktober 2010 heeft verkocht (maar nog niet geleverd) aan de heer [naam] en aan [gedaagde 4].

[gedaagde4] heeft in het kader van haar verweer onder meer aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij VDC International, dat geen van Ingosur c.s. afkomstige groene kaarten heeft verkocht en ook anderszins geen enkele rechtsverhouding met Ingosur c.s. heeft, heeft opgericht.

De rechtbank is van oordeel dat de door Ingosur c.s. gestelde feiten, indien die zouden komen vast te staan, geen grondslag opleveren voor aansprakelijkheid van [gedaagde 4] voor de schulden van Nutzfahrzeuge en VDC Groep op grond van misbruik van identiteitsverschil, vereenzelviging of welke andere grondslag dan ook. De beschreven gedraging bestaande uit de oprichting van een vennootschap die dezelfde activiteiten uitoefent als VDC Groep en daarbij dezelfde handelsnamen hanteert levert als zodanig geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] jegens Ingosur c.s. op. Hetzelfde geldt voor het kopen van onroerende zaken van

VDC Groep door [gedaagde 4], te meer nu de eigendom van die zaken kennelijk (nog) niet is overgegaan zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom zij daardoor aan verhaal door Ingosur c.s. zouden zijn onttrokken. Nu een grondslag voor toewijzing ontbreekt zullen de vorderingen, voor zover gericht tegen [gedaagde 4], worden afgewezen. De (overige) verweren van [gedaagde 4] behoeven daarom geen bespreking meer.

IEF 11678

Chunks of chunkies, riemen en armbanden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juni 2012, LJN BX4870 (Noosa tegen Intertoys en Nisu International)

Auteursrecht op riem (toegewezen). Auteursrecht op armband, chunks en modelrecht / slaafse nabootsing (afgewezen).

Noosa is een modebedrijf en ontwerpt, produceert en verkoopt lederen accessoires waarop drukkers, de zogenoemde 'chunks', kunnen worden geklikt. Noosa heeft geconstateerd dat Intertoys in haar winkels, in ieder geval in Amsterdam en Krommenie, armbanden met drukknopen aanbiedt die nagenoeg identiek zijn aan haar armbanden. Gebleken is dat Nisu deze artikelen aan Intertoys levert. Nisu verhandelt zelf ook armbanden, riemen en chunks die zijn nagebootst van Noosa en heeft ook de term ‘chunks’ overgenomen, door de drukknopen ‘chunkies’ te noemen.

De vordering van Noosa zijn op grond van auteursrechten, modelrechten en slaafse nabootsing van armbanden en riemen met verwisselbare elementen ("chunks"). De voorzieningenrechter wijst alleen de op auteursrechtinbreuk gebaseerde vorderingen terzake van de riemen toe.

Met betrekking tot de als model gedeponeerde drukknoop heeft Nisu c.s. terecht aangevoerd dat het hier slechts gaat om niet heel duidelijk zichtbare afbeeldingen van een drukknoop. Noosa heeft niet nader geconcretiseerd met welke producten Nisu c.s. op het modelrecht ten aanzien van deze drukknoop inbreuk heeft gemaakt, daargelaten dat bij de nieuwheid van dit model vraagtekens kunnen worden geplaatst. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Noosa zullen daarom worden afgewezen. De nevenvorderingen worden afgewezen.

Chunks
4.8. Voor wat betreft de afzonderlijke chunks heeft Nisu c.s. dan ook terecht aangevoerd dat Noosa onvoldoende heeft onderbouwd op welke werken haar vorderingen zijn gericht en waar de overeenkomsten met de volgens haar inbreukmakende producten precies in zitten.

Riemen
4.10. (...) De in het geding gebrachte catalogus van MyLOvE JEWELRY, wat daarvan ook zij, bevat afbeeldingen van (druk-) knopen en armbanden, maar niet van riemen die gelijkenis vertonen met de in het geding zijnde riemen van Noosa.

4.11. Voorts heeft Noosa voldoende aannemelijk gemaakt dat Nisu c.s. met de door haar verhandelde riemen inbreuk maakt op de rechten van Noosa. De riemen van Nisu zijn qua afmetingen (vrijwel) gelijk met die van Noosa, de drukknopen zijn in dezelfde aantallen, op gelijke afstand van elkaar en op dezelfde plaats als op de Noosa riemen aangebracht en geschikt om de chunks in aan te brengen en om de riemen te sluiten. De totaalindruk van de in het geding zijnde riemen is hetzelfde en aannemelijk is dat de riemen van Nisu aan die van Noosa zijn ontleend. Weliswaar is de kleur van de in het geding zijnde brede riem van Noosa bruin, en die van Nisu zwart, maar Nisu heeft niet betwist dat ook de zwarte (brede) riem tot het assortiment van Noosa behoort.

Armbanden
4.12. (...) Zo verschillen de plaats en het aantal drukkers op een van de Nisu armbanden van die op de Noosa armband en wijkt de kleur en het uiterlijk van het materiaal van de beide in het geding gebrachte exemplaren van Nisu af van het Noosa exemplaar. Daar komt bij dat Nisu c.s. documentatie, naar haar stelling daterend uit 2008, in het geding heeft gebracht (de onder 2.9 genoemde catalogus), waarin soortgelijke armbanden onder de aandacht van het publiek worden gebracht. Weliswaar heeft Noosa de authenticiteit daarvan in twijfel getrokken, maar, zonder nader onderzoek naar de feiten, bijvoorbeeld op het punt van de herkomst van de catalogus, kan op voorhand niet zonder meer van de originaliteit van de desbetreffende armband van Noosa worden uitgegaan.

4.14. Aangezien de armbanden niet als model zijn gedeponeerd, kunnen de daarop gebaseerde stellingen van Noosa haar ten aanzien van die artikelen niet baten. Met betrekking tot de als model gedeponeerde drukknoop heeft Nisu c.s. terecht aangevoerd dat het hier slechts gaat om (niet heel duidelijk zichtbare) afbeeldingen van een drukknoop. Noosa heeft niet nader geconcretiseerd met welke producten Nisu c.s. op het modelrecht ten aanzien van deze drukknoop inbreuk heeft gemaakt, daargelaten dat bij de nieuwheid van dit model vraagtekens kunnen worden geplaatst. De op het modelrecht gebaseerde vorderingen van Noosa zullen daarom worden afgewezen.

Slaafse nabootsing - eigen plaats in de markt
4.15. Noosa heeft zich tot slot, ook voor de armbanden en chunks, beroepen op slaafse nabootsing. Om een hierop gestoelde vordering te doen slagen, is in de eerste plaats vereist dat aannemelijk is dat het nagebootste product een eigen plaats inneemt in de markt. Dat wil zeggen dat het product zich uiterlijk van andere in de handel zijnde soortgelijke producten aanmerkelijk onderscheidt. Dat dit het geval is heeft Noosa tegenover de gemotiveerde betwisting door Nisu c.s., ondersteund met afbeeldingen van reeds voor 2009 in de handel zijnde (druk-)knopen en armbanden – waaronder die in de onder 2.9 genoemde catalogus waarvan niet zonder meer op voorhand kan worden aangenomen dat deze op een later tijdstip in elkaar is geknutseld – onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Op andere blogs
Charlotte's law & fine prints (Noosa chunks niet beschermd)

IEF 11677

Schrappen, dat voorkomt vertraging in unitair octrooirecht

Verslag van een algemeen overleg, Kamerstukken II 2011-2012, 21 501-32, nr. 632.

Nederland staat positief tegenover schrappen artikel 6-8 octrooiverordening, dat voorkomt vertraging in procudures voor unitair octrooirecht.

Vraag mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik kom nu op het kwekersrecht. Wij hebben een brief gevraagd over de ontwikkelingen in het Europees Parlement. Die brief hebben wij ontvangen, waarvoor dank. Wanneer en hoe gaat Nederland zich concreet inzetten voor een coalitie van gelijkgestemde landen? Ik ga er toch van uit dat de staatssecretaris nog steeds vierkant achter het kwekersrecht staat en die vrijstelling wil realiseren. Volgens mij moet hij dan wel in actie komen, want wij zien het de verkeerde kant op wegdrijven.

Antwoord Staatssecretaris Bleker: Er was een vraag over het kwekersrecht. Nederland staat positief tegenover het schrappen van artikel 6 tot en met 8 van de octrooiverordening [red. zie IEF 11538]. Dat voorkomt dat vertraging optreedt in de juridische procedures voor het unitair octrooirecht. Het bedrijfsleven is hier ook positief over. Wel zal de kwekersvrijstelling die was voorzien in de octrooiverordening moeten worden overgeheveld naar het rechtspraakverdrag. Wij moeten nu dus een andere route kiezen om het doel te realiseren. Uitstel van stemming in het Europees Parlement is nu even de beste oplossing, omdat dit ruimte geeft om een oplossing te zoeken. Wij moeten nu proberen om het in het rechtspraakverdrag te krijgen, rekening houdend met de wensen van het Europees Parlement, van de Kamer en van het kabinet waar het gaat om de kwekersvrijstelling. In samenspraak met en tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement kan naar een oplossing worden toegewerkt. De Kamer kan rekenen op een actieve rol van Nederland, samen met gelijkgestemde landen.