IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11124

Chinnovatie

Advies “de Chinese handschoen” van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, bijlage bij Kamerstukken II 27 406, nr 196.

p. 17: ‘Chinnovatie’ moet gezien worden als een blijvend fenomeen. Alleen al de spectaculaire groei van China met alle bijhorende sociale veranderingen wijst op een enorme innovatieve kracht. Te wijzen valt ook op Japan, in de jaren
zeventig een land met een namaakcultuur, maar vanaf de jaren tachtig en negentig wereldwijd toonaangevend in Technologieontwikkeling. Het is voor Nederland van belang te kijken naar een thematische overlap met de topsectoren.
China zal op een aantal terreinen een geduchte concurrent worden, maar er liggen ook kansen. Waar Nederlandse kennis en innovatie complementair is met de Chinese ambities kan samenwerking tot wederzijds voordeel leiden.

Ter voorkoming van namaak: zorg voor een sterk imago

p. 123: Voor Zwitserland is China een belangrijke economische kans vanwege de sterk groeiende economie. China wordt nauwelijks gezien als een bedreiging en dat heeft vooral te maken met het sterke imago van Zwitserse producten die erg gewild zijn in China. Juist het kopiëren van horloges en zakmessen heeft de Zwitserse merken nog sterker gemaakt; die rijkere Chinees wil een echt Zwitsers horloge, namaak is voor toeristen.

IEF 11130

Food for babies

Gerecht EU 29 maart 2012, zaak T-41/09 (Hipp & Co KG tegen BHIM / Nestlé)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het woordmerk BEBIO (5, 29, 30, 32, vooral baby-voeding) de houdster van het internationaal woordmerk BEBA (kl. 5, 29 en 30) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk toe, het beroep wordt vervolgens verworpen. Als middel wordt aangevoerd dat de kamer van beroep ten onrechte verwarringsgevaar heeft vastgesteld. Het Gerecht EU stelt vast dat er verwarringsgevaar bestaat (onder verwijzing naar de PAGESJAUNES-uitspraak) omdat er voldaan moet worden aan de cumulatieve voorwaarden (onder verwijzing naar BRICO CENTER-uitspraak) en wijst de middelen af.

56      In any event, it should be noted that the finding of a weak distinctive character for the earlier trade mark does not preclude a finding of a likelihood of confusion in the present case. Although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account when assessing the likelihood of confusion, it is only one factor among many involved in such assessment. Thus, even in a case involving an earlier mark of weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion on account, in particular, of a similarity between the signs and between the goods or services covered (see Case T‑134/06 Xentral v OHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM) [2007] ECR II‑5213, paragraph 70 and the case-law cited). Even if the component ‘beb’ can be considered to be descriptive of the goods in question and, therefore, the earlier mark is itself considered to be weakly distinctive, the degree of similarity between the goods covered by the marks at issue and the degree of similarity between the marks themselves, considered cumulatively, are sufficiently high to justify the conclusion that there is a likelihood of confusion (see, to this effect, judgment of 28 June 2011 in Case T‑475/09 ATB Norte v OHIM – Bricocenter Italia (Affiliato BRICO CENTER), not published in the ECR, paragraph 64).

57      It follows from all of the foregoing that, in the circumstances of the present case, there is a likelihood of confusion between the marks at issue. Given that the goods concerned are similar, or indeed identical, and given the degree of similarity of the signs at issue, particularly from the conceptual point of view, the Board of Appeal rightly held that there was a likelihood of confusion between the marks at issue.

IEF 11129

Geen extra, maar eerste en enige bewijzen

Gerecht EU 29 maart 2012, zaak  T-214/08 (Rehbein tegen BHIM / Martinho)

In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk Outburst de houdster van het Duitse woordmerk Outburst tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af en ook het beroep wordt verworpen. De aangevoerde middelen: er is wel sprake van normaal gebruik, ten onrechte is de onder ede afgelegde verklaring en het bijkomend bewijsmateriaal niet in aanmerking.

Het Gerecht EU vernietigt het beroep omdat er in het onderhavige geval  "geen extra bewijselementen [waren], maar de eerste en enige bewijzen inzake het gebruik".

47. In de onderhavige zaak heeft de kamer van beroep in de punten 27 tot en met 29 van de bestreden beslissing, op basis van de in de punten 41 tot en met 46 supra uiteengezette beginselen, geoordeeld dat zij niet over enige beoordelingsvrijheid beschikte op basis waarvan zij rekening kon houden met de door verzoekster voor het eerst voor haar overgelegde bewijzen, aangezien geen enkel nieuw element rechtvaardigde dat deze bewijzen te laat werden overgelegd.

53. Regel 22, lid 2, van verordening nr. 2868/95 moet immers aldus worden uitgelegd dat niets er zich tegen verzet dat rekening wordt gehouden met aanvullende bewijsstukken die louter worden toegevoegd aan andere binnen de gestelde termijn overgelegde bewijsstukken, wanneer de initiële bewijzen niet irrelevant zijn, maar onvoldoende zijn geacht. Een dergelijke overweging, die bovengenoemde regel geenszins overbodig maakt, klemt te meer daar verzoekster de gestelde termijnen niet heeft misbruikt door bewust gebruik te maken van dilatoire tactieken of door kennelijk blijk te geven van nalatigheid, en de door haar overgelegde aanvullende bewijsstukken de aanwijzingen die reeds uit de binnen de gestelde termijn overgelegde verklaringen onder ede voortvloeien, enkel staven.

54      Een dergelijke uitlegging lijkt niet strijdig met de in punt 46 supra vermelde rechtspraak, waarin de aan de zaak ten grondslag liggende feiten verschillend waren. In de zaak die heeft geleid tot het arrest HIPOVITON, punt 24 supra, had de opposant binnen de gestelde termijn bewijsstukken overgelegd. Later had de merkaanvrager in zijn bij de kamer van beroep ingediende memorie nieuwe feiten en argumenten aangedragen. Het Gerecht heeft de kamer van beroep evenwel verweten de opposant niet te hebben verzocht een standpunt over deze memorie in te nemen en heeft geoordeeld dat de opposant de mogelijkheid was ontnomen te beoordelen of het nuttig was aanvullende bewijselementen aan te dragen. Het heeft daaraan toegevoegd dat de kamer van beroep bijgevolg niet alle relevante omstandigheden in aanmerking had kunnen nemen bij de beoordeling of het gebruik van het oudere merk als normaal kon worden aangemerkt en dat zij zich aldus op een onvolledige feitelijke grondslag had gebaseerd (arrest HIPOVITON, punt 24 supra, punten 54 en 58). In de zaak die heeft geleid tot het arrest CORPO livre, punt 42 supra, heeft het Gerecht, om te oordelen dat het BHIM met betrekking tot de inaanmerkingneming van de na de gestelde termijn overgelegde bewijzen geen beoordelingsvrijheid had, uitdrukkelijk vastgesteld dat deze bewijzen „geen extra bewijselementen [waren], maar de eerste en enige bewijzen [...] inzake het gebruik” van de oudere merken die in deze zaak werden overgelegd (arrest CORPO livre, punt 42 supra, punt 50).
IEF 11128

Billijke kwekersrechtvergoeding

Conclusie AG HvJ EU 29 maart 2012, Zaak C-509/10 (Geistbeck en Geistbeck)

Kwekersrechtvergoeding. Verordening (EG) nr. 2100/94 van 27 Juli 1994.

Over de gepaste vergoeding, die een landbouwer aan de houder van een communautair kwekersrecht in overeenstemming met de verordening betaald. Deze vergoeding wordt gebaseerd op het gemiddelde bedrag van de vergoeding, die in hetzelfde gebied wordt gevraagd, voor het genereren van een overeenkomstige hoeveelheid van het onder licentie geproduceerd teeltmateriaal van de beschermde rassen van de betrokken plantensoorten.

Voor de berekening van de billijke vergoeding kan ten eerste de houder de situatie herstellen naar de situatie voordat de overtreding plaatsvond en de gevolgen van de inbreuk op zijn rechten elimineren. Ten tweede kan de houder de gemaakte kosten voor monitoring en controle in de licentievergoeding opnemen. De betaling daarvan kan alleen plaatsvinden als het gaat om extra (buiten)gerechtelijke kosten in verband met het onderzoek van een specifiek geval en waarvan de vergoeding van de kosten in overeenstemming met en zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in artikel 94, paragraaf 2 verordening nr. 2100/94 kan worden verlangd.

Conclusie AG, helaas (nog) niet in het Nederlands noch Engels beschikbaar.

Die angemessene Vergütung, die ein Landwirt dem Inhaber eines gemeinschaftlichen Sortenschutzrechts gemäß Art. 94 Abs. 1 der Verordnung (EG) Nr. 2100/94 des Rates vom 27. Juli 1994 über den gemeinschaftlichen Sortenschutz zu zahlen hat, weil er durch Nachbau gewonnenes Vermehrungsgut einer geschützten Sorte genutzt und die in Art. 14 Abs. 3 der Verordnung Nr. 2100/94 und Art. 8 der Verordnung (EG) Nr. 1768/95 der Kommission vom 24. Juli 1995 über die Ausnahmeregelung gemäß Artikel 14 Absatz 3 der Verordnung Nr. 2100/94 über den gemeinschaftlichen Sortenschutz in der durch die Verordnung (EG) Nr. 2605/98 der Kommission vom 3. Dezember 1998 geänderten Fassung festgelegten Verpflichtungen nicht erfüllt hat, ist nach dem Durchschnittsbetrag der Gebühr zu berechnen, die in demselben Gebiet für die Erzeugung einer entsprechenden Menge in Lizenz von Vermehrungsmaterial der geschützten Sorten der betreffenden Pflanzenarten verlangt wird. Da es die Bemessung der angemessenen Vergütung auf oben genannter Grundlage zum einen ermöglicht, den Sortenschutzinhaber wieder in die Lage zu versetzen, in der er sich vor dem Verstoß befunden hat, und die Folgen der Verletzung seiner Rechte zu beseitigen, und zum anderen davon auszugehen ist, dass der Sortenschutzinhaber angefallene Kontroll- und Überwachungskosten in die Lizenzgebühr hat einfließen lassen, kann die Zahlung dieser Kosten vom Sortenschutzinhaber nur insoweit verlangt werden, als es sich um zusätzliche vorgerichtliche oder gerichtliche Kosten im Zusammenhang mit der Prüfung eines besonderen Falls einer Verletzungshandlung handelt, deren Erstattung nach Maßgabe und unbeschadet der Voraussetzungen des Art. 94 Abs. 2 der Verordnung Nr. 2100/94 verlangt werden kann.

IEF 11127

Apple kan rolstoel BEATLE verbieden

Gerecht EU 29 maart 2012, zaak T-369/10 (You-Q tegen OHIM/Apple) - perscommuniqué

Apple Corps kan verhinderen dat een gemeenschapsbeeldmerk bestaande uit het woordelement „BEATLE” voor elektrische rolstoelen wordt ingeschreven Het is aannemelijk dat You-Q door het gebruik van dat merk een ongerechtvaardigd voordeel zou halen uit de bekendheid en de voortdurende aantrekkingskracht van de merken BEATLES en THE BEATLES van Apple Corps.

35 The existence of reputation must be established by reference to the public concerned by the earlier marks, namely the public at large, and not, contrary to the applicant’s assertion, by reference to the public concerned by the mark applied for, namely a specialist public, even if, in the circumstances of this case, as OHIM rightly stated at the hearing, those two sections of the public overlap, since the public at large also encompasses the specialist public. However, it should be borne in mind that the taking into consideration of the public concerned by the mark applied for occurs not in the context of the examination of reputation, but, as OHIM rightly observed, in the context of the examination of whether any unfair advantage has been taken of the distinctive character or reputation of the earlier marks. As is apparent from Intel Corporation, paragraph 33 above (paragraph 36), injury consisting of unfair advantage taken of the distinctive character or the repute of the earlier mark must be assessed by reference to average consumers of the goods or services for which the mark applied for is registered, who are reasonably well informed and reasonably observant and circumspect, in so far as what is prohibited is the drawing of benefit from the earlier mark by the proprietor of the mark applied for.

36 Third, with respect to the strength of the reputation of the earlier marks, which the applicant disputes, the Court would point out that the material mentioned in paragraph 16 of the contested decision (namely the witness statement of Mr A., the figures from the record company EMI, the copies of the accounts mentioning the figures) highlights the importance of the sales of one of the Beatles’ albums which reached the top chart position in over 30 countries and more than 8 million copies of which were sold. Moreover, it is apparent from the contested decision that combined sales of sound records bearing the mark BEATLES amounted to 28.7 million between 1995 and 2004, figures which were supported by accounting documents in the file and whose veracity and authenticity have not been contested by the applicant. Furthermore, amongst the numerous articles from various international press bodies, the Daily Express article of 19 October 2002, which the Board of Appeal cites specifically in paragraph 16 of the contested decision, highlights the fact that the Beatles group is considered to be a group having an exceptional reputation stretching over more than 40 years.

37 In the light of all the material mentioned in paragraph 16 of the contested decision, and which is in OHIM’s file which was lodged before the Court, the Board of Appeal was therefore entitled to find that the earlier marks THE BEATLES and BEATLES have an enormous reputation for ‘sound records, video records, films’.

38 Moreover, the Board of Appeal was also entitled to find that the earlier marks have a reputation for merchandising products such as toys and games, on account, first, of the manufacture, under licence, of model London taxis and double-decker buses as well as yellow submarines bearing the earlier marks and, second, of the sales figures generated by those goods between 2000 and 2005, although that reputation is lesser than that acquired by the earlier marks for ‘sound records, video records, films’.

39 On the basis of that material, and without its being necessary to rule on the inadmissibility – raised by OHIM – of the applicant’s argument contesting not the reputation of the earlier marks, but their extent as determined by the Board of Appeal, the Court considers that the Board was entitled to infer from the abovementioned material that the earlier marks have a very substantial reputation.
IEF 11126

Exclusievebevoegdheidsregel niet van toepassing in incident

Conclusie AG HvJ EU 29 maart 2012, Zaak C-616/10 (Solvay tegen Honeywell)

In navolging van IEF 9311, 9089. In steekwoorden: Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Rechtsvordering wegens inbreuk op Europees octrooi – Bijzondere en exclusieve bevoegdheid – Artikel 6, punt 1 – Pluraliteit van verweerders – Artikel 22, punt 4 – Bestrijding van geldigheid van octrooi – Artikel 31 – Voorlopige of bewarende maatregelen.

Conclusie:
„1)      Primair:
a)      Artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een procedure ter zake van inbreuk op een Europees octrooi waarin meerdere, in verschillende verdragsluitende staten gevestigde vennootschappen zijn betrokken, wanneer de vorderingen elk afzonderlijk handelingen betreffen die in dezelfde lidstaat zijn verricht en inbreuk maken op hetzelfde nationale deel van een Europees octrooi waarop hetzelfde rechtstelsel van toepassing is.

b)      Artikel 22, punt 4, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat de hierin vervatte exclusievebevoegdheidsregel niet van toepassing is wanneer de vraag naar de geldigheid van een octrooi enkel in een incidentele procedure wordt opgeworpen, voor zover de eventuele in die procedure te nemen beslissing geen definitieve gevolgen sorteert.

2)      Subsidiair:
Artikel 31 van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter niet bevoegd is een voorlopige maatregel toe te staan die geen effect op zijn grondgebied sorteert, hetgeen aan hem is om te bepalen.”

Op andere blogs:
DeBrauw (Advocate General saves Dutch cross-border practice)
IPKat (Patents and jurisdiction: Solving Solvay)

IEF 11125

Distributie (on)beschermde werken

Conclusie A-G HvJ EU 29 maart 2012, in zaak C-5/11 (Donner)

Vrijheid van goederenverkeer tegenover de medeplichtigheid aan handel in meubels die in Italië niet auteursrechtelijk beschermd zijn.

In steekwoorden: Vrij verkeer van goederen – Industriële en commerciële eigendom – Verkoop van goederen die auteursrechtelijk zijn beschermd in lidstaat van koper maar niet in lidstaat van verkoper – Strafrechtelijke sanctie voor bij verkoop en levering betrokken persoon – Verkoopovereenkomsten op afstand – Distributie van kopieën van werken – Richtlijn 2001/29.

Conclusie: „De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU tot regeling van het vrije goederenverkeer staan er niet aan in de weg dat medeplichtigheid aan de onrechtmatige distributie van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op grond van het nationale strafrecht strafbaar is, wanneer kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door verkoop in een lidstaat worden verspreid doordat zij voor het publiek in die lidstaat beschikbaar worden gemaakt door middel van een grensoverschrijdende verkoopovereenkomst op afstand die haar oorsprong vindt in een andere lidstaat van de Europese Unie waar het werk niet auteursrechtelijk was beschermd of auteursrechtelijke bescherming niet afdwingbaar was.”

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog (The Donner case: when EU law meets copyright law)

IEF 11123

Voeging na cassatie toegestaan

Hof 's-Gravenhage 28 februari 2012, LJN BW0267 (OrbusNeich Medical tegen Boston Scientific Scimed)

Octrooirecht. Tussenarrest in de stent-zaak over het Europees Octrooi inzake een ballonkatheter [zie inmiddels het arrest van 13 maart, IEF 11065]. De intrekking van de vordering tot voeging namens twee van de vier eiseressen, heeft tot gevolg dat de eiseressen niet-ontvankelijk worden verklaard.

De voeging na cassatie en de verwijzing in een octrooiprocedure wordt door het Hof toegestaan. Artikel 217 Rv namelijk bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, daarin kan vorderen te moegen voegen of tussenkomen. Daarbij is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een aantasting van rechten of een rechtsposities. In dit geval heeft de derde belang bij de uitkomst, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor hem kan hebben. De voeging wordt daarom toegelaten.

2.5.    Gelet op het voorgaande kan Boston Scientific zich niet met vrucht tegen de intrekking van de vordering door de eiseressen sub. 1 en 4. verzetten. Die intrekking heeft tot gevolg dat laatstgenoemden in hun vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

3.1.    Boston Scientific doet tevergeefs een beroep op de exceptio. Dat beroep zou slechts kunnen slagen – en dientengevolge tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen 2. en 3. in hun vordering tot toelating als gevoegde of tussenkomende partij kunnen leiden – indien tussen hen een rechtsverhouding bestaat die het rechtens noodzakelijk maakt dat de beslissing ten aanzien van alle bij die verhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. Boston Scientific heeft onvoldoende onderbouwd dat dit het geval is. Het is Boston Scientific geweest die eiseressen 1. tot en met 4. (in de door Boston Scientific tegen OrbusNeich gestarte procedure, zie rov. 1.8) gezamenlijk in rechte heeft betrokken, omdat zij alle tot de OrbusNeich-groep behoren en niet duidelijk is wie wel en wie niet betrokken is bij de verhandeling van de (volgens Boston Scientific inbreukmakende) producten (inleidende dagvaarding onder 2 in de procedure tussen Boston Scientific en OrbusNeich, productie 1 bij de incidentele memorie). De omstandigheid dat OrbusNeich zich niet tegen deze aanpak heeft verzet brengt niet mee dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding tussen de vier rechtspersonen, die tot gevolg heeft dat zij– ook in de onderhavige procedure – slechts gezamenlijk zouden kunnen optrekken. Dat zij dat aanvankelijk wel hebben gedaan en daarbij ter onderbouwing van hun vordering tot toelating als gevoegde of tussenkomende partij hebben gesteld dat dit tot een finale geschilbeslechting tussen hen en Boston Scientific zal leiden, ligt voor de hand, maar maakt niet dat het ook rechtens noodzakelijk is dat voeging dan wel tussenkomst ten aanzien van alle vier wordt toegelaten of afgewezen.

3.4.    Artikel217 Rv. bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (of daarin te mogen tussenkomen). Voor het aannemen van dat belang is, althans voor zover het gaat om voeging, voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Daarbij is niet noodzakelijk dat sprake is van een juridische aantasting van de rechten of de rechtspositie van de derde (door een ongunstige uitkomst van de procedure waarin de derde zich wenst te voegen). Voldoende moet worden geacht dat de derde belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor hem kan hebben.

IEF 11122

Een geblokkeerde forumgebruiker

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad locatie Zwolle 12 januari 2012, LJN BV3553 (Wirozo beheer tegen gedaagde)

In't kort: Domeinnaamrecht. De vraag of een geblokkeerde deelnemer van porscheforum.nl met het gebruik van de domeinnaam hetporscheforum.nl onrechtmatig handelt. De domeinnaam is anoniem geregistreerd bij SIDN. Het forum dient binnen 24 uur offline gehaald te worden (vordering 1). En gedaagde dient een domeinnaam met daarin een combinatie van de woorden "porsche" en "forum" te staken (vordering 2). De machtiging tot overschrijving van de SIDN-registratie dient binnen 72 uur te worden verstrekt.

Anonieme registratie
4.2.  De domeinnaam "hetporscheforum.nl" is anoniem geregistreerd bij de SIDN, waardoor op grond van deze registratie niet kan worden achterhaald wie de houder van de domeinnaam is. [gedaagde] is door Wirozo gesommeerd om het gebruik van de domeinnaam te staken. [gedaagde] heeft inhoudelijk gereageerd op deze sommaties en heeft verklaard dat hij de domeinnaam van het forum niet zal gaan veranderen. [gedaagde] heeft daarbij nimmer opgemerkt dat hij geen houder is van de domeinnaam of dat Wirozo zich dient te wenden tot zijn besloten vennootschap. Gelet op hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid mocht Wirozo aannemen dat [gedaagde] houder is van de domeinnaam. [gedaagde] heeft eerst in het kader van onderhavig kort geding aangevoerd dat hij geen rechthebbende van de domeinnaam is, doch deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Nu voor bewijslevering door [gedaagde] in dit kort geding geen plaats is, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat [gedaagde] houder is van de domeinnaam "hetporscheforum.nl".

Verschil leidt tot verwarring
4.3.  Het verweer van [gedaagde] dat sprake is van verschillende domeinnamen en dat zijn domeinnaam is geaccepteerd door de SIDN, waardoor er volgens hem geen sprake is van onrechtmatig handelen, faalt. Een als misbruik van recht te kwalificeren onrechtmatig handelen kan immers ook bestaan in het gebruik van een domeinnaam die een dermate grote gelijkenis vertoont met een reeds in gebruik zijnde domeinnaam dat argeloze bezoekers die op zoek zijn naar de website van de eerder geregistreerde domeinnaam terecht komen bij de website van een later geregistreerde domeinnaam. Voldoende aannemelijk is geworden dat daarvan in dit geval sprake is. Het verschil tussen de twee domeinnamen betreft enkel het aan de domeinnaam van [gedaagde] toegevoegde lidwoord "het". [gedaagde] heeft ter zitting ook erkend dat de grote gelijkenis tussen de domeinnamen tot verwarring leidt.

Om internetgebruikers te lokken
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zijn domeinnaam heeft geregistreerd en onderhouden met de bedoeling internetgebruikers die op zoek zijn naar het forum van Wirozo naar zijn eigen forum te lokken. Hiertoe is van belang dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat beide fora zich richten op dezelfde doelgroep en dat beide fora wat betreft uiterlijk en indeling een sterke gelijkenis vertonen. [gedaagde] heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij in samenspraak met andere deelnemers van "porscheforum.nl" uit onvrede over de gang van zaken op dat forum een eigen forum heeft opgericht. Dat op het internet verschillende fora aanwezig zijn met een domeinnaam waarin de woorden "porsche" en "forum" voorkomen en waartegen Wirozo niet optreedt, doet aan de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] niet af.

Waarde (mede) afhankelijk van aantal bezoekers
Voorts wordt overwogen dat de waarde die een domeinnaam vertegenwoordigt (mede) afhankelijk is van het aantal bezoekers. Voldoende aannemelijk is dat Wirozo schade lijdt door het op onrechtmatige wijze weglokken van internetbezoekers die op zoek zijn naar het forum van Wirozo.

Overdracht bevolen
4.5.  De voorzieningenrechter ziet eveneens aanleiding om het gevorderde onder 3 toe te wijzen, waarbij [gedaagde] een termijn wordt gegund van 72 uur. Hiertoe is van belang dat [gedaagde] de domeinnaam "hetporscheforum.nl" aan een derde zou kunnen overdragen en dat het forum dan kan worden voortgezet. Wirozo zou zich dan opnieuw moeten inspannen om het litigieuze gebruik van deze domeinnaam te doen staken. [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat het overdragen van de domeinnaam aan een ander of aan Wirozo slechts een eenvoudige administratieve handeling is. Het standpunt van [gedaagde] dat het niet gebruikelijk is om tot overdracht van een domeinnaam te worden veroordeeld is niet nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Weglokken internetters via domeinnaam verboden)

IEF 11121

Keuze voor Thuiskopieheffing is onvermijdelijk

Reactie van Erwin Angad-Gaur (muzikant en secretaris/directeur van de Ntb) op zowel het interview met Hugenholtz in't Amsterdams Balie Bulletin en de discussie met Tim Kuik [zie hier] als het opiniestuk van Dirk Visser [IEF 11115].

Begin december 2007 begonnen acteurs en musici een kort geding tegen de Nederlandse staat. Doel was het besluit van de minister van Justitie om “vooralsnog” geen heffing toe te staan op MP3-spelers en DVD-harddiskrecorders terug te draaien. Dinsdag kwam aan de procesgang een voorspelbaar einde door middel van het arrest van het Hof Den Haag [IEF 11110], waarin geoordeeld werd dat op de Nederlandse staat een resultaatsverplichting rust. Zoals, volgens recente Europese rechtspraak, op alle lidstaten die kiezen voor een thuiskopie-exceptie. De overheid is verplicht een deugdelijke vergoeding aan rechthebbenden te garanderen voor het recht dat de consument van de overheid krijgt om voor eigen gebruik te kopieren. Een helder en logisch gegeven. De Nederlandse staat zal de ontstane schade over de afgelopen jaren dan ook aan uitvoerend kunstenaars, maar logischerwijze ook aan andere rechthebbenden, volledig moeten vergoeden.

Het arrest werd door zowel rechthebbenden als door consumentenorganisaties met instemming begroet.

In zijn reactie op het arrest stelde professor Dirk Visser (advocaat van de betalingsplichtigen van de thuiskopieheffing) dat de, nu onvermijdelijke, heffing op hardware het gevolg is van de keuze van de politiek. Dat is op zich juist. Die keuze is er overigens een tussen een verbod op thuiskopiëren en een vergoedingensysteem en niet een, zoals opnieuw door Visser gesuggereerd, tussen een downloadverbod en een heffing. Op zich bestaat derhalve (zoals Tim Kuik onlangs opmerkte) ook de keuze voor een downloadverbod naast een heffingensysteem, een keuze die in de meeste landen om ons heen gemaakt is.

Visser stelt dat de heffing niet bij enkele euro’s per apparaat zal blijven, een merkwaardige stelling voor wie de tarieven in de ons omringende landen bekijkt. Het Belgische systeem bijvoorbeeld kent een heffing van tussen 1 en 3 euro, afhankelijk van geheugencapaciteit, op MP3-spelers en mobiele telefoons met MP3/MP4-functie.
Hij motiveert echter zijn stelling middels de bewering dat zonder downloadverbod de schade van rechthebbenden exponentieel zal stijgen, terwijl de verplichting op de overheid rust zorg te dragen voor een volledige vergoeding van die schade. Daardoor zal de keuze voor een heffing in zijn ogen wel moeten leiden tot draconische heffingen, uiteindelijk uitmondend in de vaak door hem geciteerde denkbeeldige universele geheugenchip, met een miljoenenheffing. De realiteit is uiteraard een andere.

Allereerst is de premisse voor zijn stelling dat een downloadverbod effectief handhaven mogelijk zou maken onjuist, zoals ook prof. Bernt Hugenholtz onlangs terecht opmerkte (lees hier) (“De omvang van het file sharen is in 2012 niet kleiner dan eind vorige eeuw toen Brein en andere piraterijbestrijders aan hun campagnes begonnen. Voor iedere kop die Brein de digitale draak heeft afgeslagen, zijn er – in Nederland of elders ter wereld –  tien bijgekomen. Erger: de sociale legitimatie van het auteursrecht lijkt door al deze handhavingsacties eerder ondermijnd dan versterkt te zijn.”). Zelfs het in opdracht van de NVPI vervaardigde rapport “Feiten om te delen” vermeld (in appendix II) terecht dat het downloadverbod in Zweden dat niet bij consumenten werd gehandhaafd (en daarmee goed vergelijkbaar is met het door Fred Teeven vorig jaar voorgestelde verbod) niet werkte, zoals nergens aantoonbaar is vastgesteld dat zwaardere vormen van downloadverboden (verboden die wel bij consumenten gehandhaafd worden) wel zouden werken. Zoals ook Hugenholtz vaststelde: uiteraard slaagt BREIN er in elk jaar een groot aantal illegale sites te sluiten en zoals Hugenholtz zal ook ik daar geen traan om laten. Het blijft echter dweilen met de kraan open, zolang niet gekozen wordt voor werkelijke oplossingen, die passen bij de aard van het internet en het digitale tijdperk.

De werkelijke politieke keuze voor de toekomst zal daarom zijn de keuze tussen het volledig dichtmetselen van het internet, een vrijwel onmogelijke, maar vooral onwenselijke richting, enerzijds en een keuze voor vergoedingsstructuren (in het verlengde van de thuiskopieregeling) anderzijds.

Zoals ooit de politieke keuze werd gemaakt dat het onwenselijk en ondoenlijk is bij mensen thuis te controleren of en wat zij voor eigen gebruik kopieren, zal de politiek moeten inzien dat het in een moderne informatiemaatschappij even onwenselijk en onuitvoerbaar is bij mensen op de computer te controleren of en wat zij up- of downloaden. Bij dat inzicht hoort de keuze voor vergoedingssystemen die rechthebbenden op een goede, eenvoudige en transparante wijze vergoedingen voor het gebruik van hun presaties garanderen. Vormen van (gedwongen) collectief beheer zoals het thuiskopiestelsel, de kabelvergoedingen en het “radiomodel” (collectieve incasso voor on demand streaming bij websites via Buma en Sena, zoals dat ook offline bij de radio gebeurd) vormen de logische toekomst van het rechtenbeheer online.

Uiteraard zal daarnaast handhaving nodig blijven: zowel individuen als de eigenaren van commerciele websites betalen niet altijd uit zichzelf een nette vergoeding. Een website die niet betalen wil, zal net als een radiostation dat weigert voor auteurs- en naburige rechten te betalen onder geen enkel auteursrechtensysteem een lang leven beschoren zijn. Het maakt wel dat de maatschappelijke regel weer het betalen van vergoedingen kan worden, in plaats van de uitzondering.
Dat verbieden van kopiëren in een democratische maatschappij zinloos en onwenselijk is, is een oude waarheid; dat geldt voor het kopiëren van bronnen online en bronnen offline. Die waarheid accepteren is wellicht een politieke, maar vooral een onvermijdelijke keuze.

Te hopen is daarom dat de Nederlandse politiek geconfronteerd met de heldere juridische boodschap dat het garanderen van redelijke inkomsten voor het gebruik van beschermd materiaal een verplichting is van de overheid, verstandige en daadwerkelijk houdbare keuzes zal maken.

Handhaving van een volwaardig thuiskopiestelsel is daartoe de eerste stap.

Erwin Angad-Gaur is muzikant en secretaris/directeur van de Ntb, de vakbond voor musici en acteurs. https://www.ntb.nl