IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 10861

Amendementen eenheidsoctrooi

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (COM(2011)0215–C7-0099/2011–2011/0093(COD))

Octrooirecht. Eenheidsoctrooi. Kwekersvrijstelling. Vernieuwingstaksen. Geen woord over de locatie van het gemeenschappelijk octrooigerecht.

Inclusief diverse amendementen betreffende dwanglicenties, toepasselijke schadevergoedingregimes, lagere tarieven voor kleine entiteiten, de gewenste spoed achter een gemeenschappelijk octrooigerecht en juiste (nationaalrechtelijke) juridische basis en een register voor eenheidsoctrooibescherming. En verder geen delegatie voor bepaling van taksen aan de Commissie, p. 35: Om te garanderen dat de verdeelde vernieuwingstaksen het in de verordening omschreven doel dienen en het verbeterde octrooisysteem in Europa ten goede komen, moet vermeld worden voor welke doeleinden de deelnemende lidstaten het hun toegewezen bedrag kunnen gebruiken.

Kwekersvrijstelling, p. 38: Het is van belang in een beperkt kwekersrecht te voorzien ter bescherming van de vrijheid om biologisch materiaal te gebruiken voor het ontwikkelen en ontdekken van nieuwe gewasvariëteiten.

Vernieuwingstaksen, p. 40: Met het oog op de verdeling van de vernieuwingstaksen onder de lidstaten is het wellicht praktischer om uit te gaan van de omvang van de markt (niet de grootte van de bevolking, maar van de markt waarvoor het octrooi geldt), maar moet tegelijk een soort minimumuitkering aan alle deelnemende lidstaten worden gegarandeerd.

 

Selectie van wat is toegevoegd

Overweging (9 bis) Dwanglicenties vallen niet onder deze verordening. Dwanglicenties voor Europese octrooien met eenheidswerking dienen te worden beheerst door de nationale wetgeving van de deelnemende lidstaten op hun respectieve grondgebied

Overweging (11 bis) De regeling voor schadevergoedingen dient te worden beheerst door het recht van de deelnemende lidstaten, met name de bepalingen ter uitvoering van artikel 13 van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.  

Overweging (6) , rekening houdend met de situatie van specifieke entiteiten zoals kleine en middelgrote ondernemingen, bijvoorbeeld door het hanteren van lagere tarieven

Overweging (21 ter) Om een goede werking van het Europees octrooi met eenheidswerking en de samenhang van de rechtspraak en daarmee de rechtszekerheid te waarborgen alsmede te zorgen voor kosteneffectiviteit voor octrooihouders, is het essentieel dat er een gemeenschappelijke octrooirechtbank wordt opgericht die geschillen aangaande het Europees octrooi met eenheidswerking behandelt en beslecht. Het is daarom van het allergrootste belang dat de deelnemende lidstaten de overeenkomst betreffende het gemeenschappelijk octrooigerecht conform hun nationale grondwettelijke en parlementaire procedures bekrachtigen en de nodige maatregelen nemen opdat die rechtbank zo spoedig mogelijk operationeel wordt

Art. 2 d bis) "register voor eenheidsoctrooibescherming": het register dat deel uitmaakt van het Europees Octrooiregister waarin eenheidswerking wordt geregistreerd alsook enige beperking, licentie, overdracht, herroeping of enig verval van een Europees octrooi met eenheidswerking

en wat is weggehaald.

overweging (19) Om een passende hoogte en een geschikte verdeling van de vernieuwingstaksen overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde beginselen te garanderen, moet de bevoegdheid handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot het niveau van de vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking en de verdeling van deze taksen tussen de Europese Octrooiorganisatie en de deelnemende lidstaten.

artikel 15 lid 4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, en artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen van de hoogte van de vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking (en hieraan verwant wordt deel van artikel 16/17 geschrapt)

IEF 10860

Wijzigingen in de procedure voorafgaand aan de verlening

Aanpassingen in Regel 71 EOV en invoering van nieuwe Regel 71a EOV

Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.

De Administrative Council van de Europese Octrooiorganisatie heeft op 26 oktober 2010 besloten de procedure voorafgaand aan de verlening van het Europees octrooi aan te passen. Dit betreft de situatie waarin de Onderzoeksafdeling (“Examining Division”) de octrooiaanvrager in kennis heeft gesteld van de tekst waarop het Europees Octrooibureau (EOB) voornemens is Europees octrooi te verlenen.

Behalve wijzigingen in bestaande Regel 71 EOV wordt een nieuwe Regel 71a EOV toegevoegd. Regel 71a EOV sluit de verleningsprocedure af.

Deze wijzigingen treden in werking op 1 april 2012.

Verzending van de communicatie volgens Regel 71(3) EOV

Zodra de Onderzoeksafdeling heeft besloten dat een Europees octrooi kan worden verleend, wordt de mededeling volgens Regel 71(3) EOV naar de octrooiaanvrager verstuurd met het verzoek de tekst goed te keuren zoals het EOB die van plan is te verlenen. In de bijgevoegde tekst van de te verlenen octrooiaanvrage (in het jargon wordt deze tekst het “Drückexemplar” genoemd) kunnen door de onderzoeksafdeling kleine (tekstuele) wijzigingen en correcties zijn aangebracht, waarvan normalerwijze wordt verwacht dat de octrooiaanvrager deze zal accepteren. In de mededeling volgens Regel 71(3) EOV wordt de aanvrager bovendien uitgenodigd de vergoeding te betalen voor het verlenen en publiceren van het Europees octrooi (“fee for grant and publishing”) en een vertaling van de octrooiconclusies aan te leveren in de twee andere officiële talen van het EOB dan de taal waarin het octrooi verleend wordt (“the language of the proceedings”). Volgens Regel 71(3) EOV moeten deze handelingen worden uitgevoerd binnen een niet-verlengbare termijn van vier maanden.

Indien de tekst van de Europese octrooiaanvrage die als basis dient voor de verlening meer dan vijftien octrooiconclusies bevat, wordt de octrooiaanvrager bovendien verzocht de claims fees te betalen binnen dezelfde termijn, tenzij deze claims fees al eerder betaald zijn (Regel 71(4) EOV).

Onder de nieuwe procedure kan de octrooiaanvrage op drie verschillende manieren reageren:

Reactie 1. De aanvrager stemt in met de voorgestelde tekst voor verlening
Indien de aanvrager de kosten betaalt voor het verlenen en publiceren van het Europees octrooi en de eventuele verschuldigde claims fees betaalt en de vertalingen van de octrooiconclusies binnen de gestelde termijn aanlevert, en bovendien geen correcties of wijzigingen voorstelt in de voorgestelde tekst als bijgevoegd in de mededeling volgens Regel 71(3) EOV (zie Regel 71(5) EOV), wordt de octrooiaanvrager geacht te hebben ingestemd (“approval”) met de tekst zoals het EOB die wil verlenen.

Nochtans kan na goedkeuring door de aanvrager in reactie op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV, de onderzoekafdeling de verleningsprocedure op elk gewenst moment hervatten tot aan het moment dat het besluit tot octrooiverlening wordt doorgegeven aan de interne postdienst van het EOB voor kennisgeving aan aanvrager. Dit komt zelden voor, maar kan noodzakelijk zijn indien bijvoorbeeld de onderzoekafdeling zich bewust wordt van zeer relevante stand van de techniek bijvoorbeeld doordat een derde “observaties” heeft ingediend (Artikel 115 EOV).

Reactie 2. De aanvrager keurt de voorgestelde tekst af
Als respons op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV kan de octrooiaanvrager de voorgestelde tekst simpelweg afkeuren door het niet betalen van de vergoedingen of door het niet indienen van de vertalingen van de octrooiconclusies. In dergelijke gevallen wordt de octrooiaanvrage afgewezen (“application refused”) op grond van Artikel 97(2) EOV met als reden dat er geen tekst is waarmee de octrooiaanvrager instemt (geen naleving van Artikel 113(2) EOV).

Reactie 3. De aanvrager stelt wijzigingen of correcties voor als respons op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV of geeft argumenten waarom hij het oneens is met de onderzoekafdeling
Indien de aanvrager binnen de 4-maands termijn als gesteld in de mededeling volgens Regel 71(3) EOV, met redenen omkleed wijzigingen of correcties voorstelt in de tekst die het EOB van plan is te verlenen, zal het EOB een nieuwe mededeling volgens Regel 71(3) EOV uitsturen, indien de onderzoeksafdeling instemt met de voorgestelde wijzingen of correcties (Regel 71(6) EOV). Indien de onderzoeksafdeling echter haar toestemming onthoudt, wordt de onderzoeksprocedure hervat. In dat geval is de octrooiaanvrager niet gehouden de vergoeding voor de verlening van het Europees octrooi te betalen en de vertaling van de octrooiconclusies te leveren binnen de 4-maands termijn als genoemd in de mededeling volgens Regel 71(3) EOV. Dit geldt ook indien de octrooiaanvrager verzoekt door de onderzoeksafdeling voorgestelde wijzigingen terug te draaien.

Hoewel de betaling van vergoedingen in respons op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV niet verplicht is als de octrooiaanvrager wijzigingen of correcties voorstelt, kan de aanvrager hieraan toch voldoen op vrijwillige basis. Als hij dit doet, worden de betaalde bedragen gecrediteerd (op grond van Regel 71a(5) EOV).
Octrooiaanvrage geacht te zijn ingetrokken.

Indien de aanvrager de vergoeding voor het verlenen en publiceren van het Europees octrooi niet betaalt of de vereiste vertalingen van de octrooiconclusies niet levert of de claims fees niet voldoet, wordt de octrooiaanvraag geacht te zijn ingetrokken op grond van Regel 71(7) EOV (“application deemed to be withdrawn”). In dat geval kan de aanvrager een verzoek tot verdere behandeling indienen (“further processing”) op grond van Artikel 121 EOV.

Verlening van het Europees octrooi
Zodra aan alle vereisten als vermeld in Regel 71a EOV is voldaan, wordt de beslissing genomen en uitgevaardigd om het Europees octrooi te verlenen, mits de jaartaksen en eventuele andere kosten zijn betaald.

IEF 10859

Novum niet tardief

Rechtbank 's-Gravenhage 25 januari 2012, HA ZA 11-451 (Lübbers Anlagen- und Umwelttechniek tegen Relco Wet  Dry)

Met dank aan Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier LLP.

Octrooirecht. Versnelde bodemprocedure. Lübbers is een Duits familiebedrijf dat hoogwaardige machines bouwt, in het bijzonder verdampings- en drooginstallaties. Namens de licentiegever Korporam, die houdster is van EP 1 105 202 (ringspleetinjector die kan worden toegepast in een zogenoemde zakkenfilter om mengsels van gas en vaste poederstoffen te scheiden), heeft zij toegezegd gedeeltelijk afstand te doen door doorhaling van de woorden "of aan" in opgesomde kenmerken. Relco heeft filterinstallaties geleverd in Nederland, België, Chili en Ierland.

Lübbers heeft de niet-nawerkbaarheidsbezwaren van Relco ex art. 83 EOV afgedaan als clarity-bezwaren ex 84 EOV. Een beroep op clarity kan niet in de onderhavige procedure worden gedaan, dat neemt niet weg dat de clarity bezwaren indirect kunnen doorwerken in een nationale procedure ten aanzien van de inbreukvraag. Geen ontoelaatbaar novum door voor het eerst bij pleidooi niet-inbreukargumenten te presenteren, omdat die argumenten een reactie vormen op de discussie tussen partijen en op stellingen die de wederpartij voor het eerst bij antwoord in reconventie heeft ingenomen. De rechtbank oordeelt dat kenmerken 1.8 en 1.9 in de filterinstallaties van Relco niet worden toegepast en dat daarom van inbreuk geen sprake is, mede gezien de uitleg die Lübbers aan deze kenmerken heeft gegeven ter afbakening van haar Octrooi van de stand van de techniek.

In reconventie zijn beide partijen in het ongelijk gesteld en draagt iedere partij zijn eigen kosten.

5.45. Bij pleidooi heeft Relco gesteld dat bij haar inrichtingen de drukhouder in alle gevallen binnen de omtrek van de filterbehuizing blijft en bijgevolg niet op enige plaats uit het filterhuis naar buiten is gevoerd. Hierom wordt geen inbreuk gemaakt op kenmerk 1.8. Zij stelt voorts dat (daarom) de stuurleiding niet buiten het filterhuis uit de drukhouder naar buiten is gevoerd, zodat zij ook geen inbreuk maakt op kenmerk 1.9.

5.46 De argumenten met betrekking tot de kenmerken 1.8 en 1.9 zijn door Reclo voor het eerste gevoerd bij pleidooi. In zoverre zijn zij als een ontoelaatbaar novum aan te merken, omdat binnen het regime van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken alle argumenten bij eerste gelegenheid dienen te worden gepresenteerd. De rechtbank acht evenwel in dit geval de verweren van Relco niet tardief, omdat zij zijn aan te merken als een reactie op de tussen partijen gevoerde discussie, met name voorzover die discussie zag op het door Relco aangevoerde punt met betrekking tot de duidelijkheid van het Octrooi en daarmee ook de beschermingsomvang daarvan. met name op de kwestie hoe de drukhouder naar buiten moet worden gevoerd heeft Lübbers eerste een standpunt ingenomen bij conclusie van antwoord in reconventie. De thans aangevoerde verweren van Relco zijn aan te merken als een reactie op die stellingname van Lübbers en daarom naar oordeel van de rechtbank niet tardief.

5.52 Lübers heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de Relco inrichtingen beantwoorden aan de kenmerken 1.8en 1.9 in de hiervoor gegeven uitleg (...) De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Relcoinrichtingen (...) geen nbreuk maken op het octrooi.

Lees het vonnis hier (Grosse, schone pdf)

Op andere blogs:
EPLawpatentblog

IEF 10858

Geen minimumbewijsmaatstaf

Gerecht EU 2 februari 2012, zaak T-387/10 (Goutier tegen OHIM/Eurodata) - dossier

Bewijsmaatstaf. Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het gemeenschapswoordmerk ARANTAX komt houdster van ouder Duits woordmerk ANTAX in de oppositieprocedure tegen (beiden klasse 35, 36, 42; belastingadvies). De oppositie wordt afgewezen, waarna in beroep een gedeelte van de aanvrage wordt afgewezen. Het ingeroepen middel: schending artt. 15 en 43 vanwege niet-geleverde bewijs en er is geen sprake van verwarringsgevaar.

Voor normaal gebruik (Ernsthaften Benutzung) is geen minimumbewijsmaatstaf en het overleggen van - in dit geval - handelsregisteruitdraai, getuigenverklaringen, uitdraai van internetsites en telefoonboek, is voldoende om dit aan te nemen. Het beroep wordt afgewezen.

 

42. Da es für den Nachweis der ernsthaften Benutzung kein Mindestmaß gibt und eine begrenzte Benutzung mit einer tatsächlichen Marktpräsenz vereinbar sein kann (Urteil des Gerichtshofs vom 11. Mai 2006, Sunrider/HABM, C‑416/04 P, Slg. 2006, I‑4237, Randnr. 65), ist angesichts der Rechnungen, der Handelsregisterauszüge, der Zeugenaussage des Geschäftsführers, der Auszüge aus den Internet‑Homepages und der Adressverzeichnisse festzustellen, dass die Streithelferin den Umfang der Benutzung der älteren Marke für die „Dienstleistungen eines Steuerberaters“ hinreichend bewiesen hat.
IEF 10857

Bekende sport en een populair spel

Gerecht EU 2 februari 2012, zaak T-596/10 (Almunia Textil tegen OHIM/FIBA Europe) - dossier


Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager voor het woordmerk EuroBasket komt in de oppositieprocedure houdster van nationaal en gemeenschapsbeeldmerk met het woordelement Basket (beiden sportkleding/activiteiten) tegen. De oppositie wordt er gedeeltelijk toegewezen, afwijzing van de aanvrage voor de klasse 9, 25, 28 en 41. Het beroep wordt toegewezen en de oppositie wordt afgewezen. Het middel: er is geen verwarringsgevaar.

Volgens het Gerecht EU verwijst Basket naar een bekende sport / een populaire spel. Maar er is geen sprake van verwarringsgevaar ondanks de prefix Euro en dat het oudere beeldmerk het woordelement Basket bevat. Beroep wordt afgewezen.

50. Unter diesen Umständen ist im Rahmen einer Gesamtbeurteilung der Verwechslungsgefahr angesichts des beschreibenden Charakters und der schwachen Kennzeichnungskraft des gemeinsamen Bestandteils „Basket“ sowie des Umstands, dass das maßgebliche Publikum aus den normal informierten und angemessen aufmerksamen und verständigen Durchschnittsverbrauchern besteht, davon auszugehen, dass die Unterschiede zwischen diesen Zeichen, die sich insbesondere aus der Präsenz des Wortes „Euro“ in der angemeldeten Marke, aus der Präsenz eines bildlichen Bestandteils in der älteren Marke und daraus ergeben, dass der gemeinsame Bestandteil „Basket“ der dominierende Bestandteil der älteren Marke, nicht aber der angemeldeten Marke ist, dafür ausreichen, dass die Ähnlichkeiten, die sich aus der Präsenz dieses gemeinsamen Bestandteils ergeben, trotz der Identität oder Ähnlichkeit der fraglichen Waren und Dienstleistungen keine Verwechslungsgefahr für die genannten Verbraucher mit sich bringen.

Op andere blogs:
Marques (Another slam-dunk delivered in General Court)

IEF 10856

Array box is beschrijvend

Gerecht EU 2 februari 2012, zaak T-321/09 (Skytron energy tegen OHIM) - dossier

Ville Hyvönen, CC BY SA

Gemeenschapsmerkaanvrage voor het woordmerk ARRAYBOX (voor een rij luidsprekerboxen) wordt afgewezen op absolute gronden vanwege het beschrijvende karakter en het ontbreken van onderscheidend vermogen. Het Gerecht  komt tot dezelfde conclusie.

 

37. Das Vorbringen der Klägerin, dass ein „array“ nur einen einzelnen Bestandteil bestimmter Waren der Klasse 9 darstelle, ist zurückzuweisen, da die Klägerin die Waren der Klasse 9 nicht bezeichnet, für die er nicht beschreibend sei.

 

38. Es ist daher der Schluss zu ziehen, dass das Wort „arraybox“ für die Merkmale der Waren und Dienstleistungen, für die die Eintragung beantragt wurde, beschreibend ist.

IEF 10855

Tussentijds hoger beroep tegen incident

Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 13 december 2011, LJN BV2559 (appellant tegen Kranendonk Production Systems B.V.)

Procesrecht. Art. 843a jo 1019a Rv.  Tussentijds hoger beroep tegen het in het incident ex art. 843 a Rv gewezen tussenvonnis staat niet open.

In het vonnis heeft de rechtbank de incidentele vordering van Kranendonk als bedoeld in art. 843a jo 1019a Rv toegewezen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen. De rechtsvordering ziet toe op auteursrecht, databankenrecht en onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen in de hoofdzaak en niet de op art. 843a Rv gebaseerde vorderingen in het incident.

3.2 Het hof overweegt hiertoe als volgt. De regel dat tussentijds hoger beroep tegen tussenuitspraken is uitgesloten behoudens rechterlijk verlof daartoe, strekt ertoe fragmentatie van de instructie van de zaak, vertraging en processuele complicaties tegen te gaan en daarmee de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen.

Bij een vonnis in een incident ex artikel 843a Rv gaat het niet om een vonnis waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, ten aanzien waarvan wel hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. Het gaat immers niet om een voorschot op de inzet van het geding. Naar het oordeel van het hof is evenmin sprake van een (deel)vonnis, nu niet door een uitdrukkelijk dictum een eind wordt gemaakt aan het geding omtrent enig deel van de rechtsvordering die inzet is van het geding. Als rechtsvordering die inzet is van het geding tussen Kranendonk en [appellant] moet worden verstaan de (op auteursrecht, databankenrecht en onrechtmatige daad gebaseerde) vorderingen in de hoofdzaak en niet de op art. 843a Rv gebaseerde vorderingen in het incident (vgl. HR 22 januari 2010, LJN BK1639). Tussentijds hoger beroep tegen de toewijzing van die vordering in het vonnis van 18 augustus 2010 staat derhalve– behoudens verlof van de rechter – in beginsel niet open.

IEF 10854

Het ´ondernemingsbegrip´ van de Handelsnaamwet

M. Buijnsters, 'Het ´ondernemingsbegrip´ van de Handelsnaamwet', IEF 10853.

Met commentaar van Mark Buijnsters, BRight advocaten.

Wanneer is er sprake van een “onderneming” in de zin van de Handelsnaamwet? Het antwoord op deze vraag is van groot belang bij het inroepen van enig handelsnaamrecht. Enkel een “onderneming” als zodanig kan namelijk een handelsnaam voeren en het gebruik van andere verwarringwekkende handelsnamen verbieden. Betreft het geen “onderneming” dan kan op grond van de handelsnaamwet niet opgetreden worden. Over hoe ver het ‘ondernemingsbegrip’ reikt, heeft het Hof ’s-Hertogenbosch zich recentelijk uitgesproken (IEF 10718)[1].

In het kort ging het in deze uitspraak om het gebruik van de namen ‘Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie’ en ‘TAN’. Deze namen werden eerst geruime tijd gebruikt door een onderzoekscentrum van de Universiteit van Tilburg en vervolgens is een maatschap onder deze namen gaan handelen. Na beëindiging van deze maatschap ontstond er een geschil over wie het recht heeft op het gebruik van deze namen. Om deze vraag te beantwoorden, diende het Hof allereerst te beoordelen in hoeverre een dergelijk onderzoekscentrum en een maatschap als “onderneming” in de zin van de Handelsnaamwet aangemerkt kunnen worden.

In de jurisprudentie (waaronder in het bekende Tandum-arrest [2]) is de volgende hoofdregel ontwikkeld. Een entiteit is een “onderneming” indien: “in een naar buiten optredend georganiseerd verband op commerciële wijze wordt deelgenomen aan het economisch verkeer, waarbij het oogmerk om materieel voordeel te behalen bestaat, dan wel dat men in concurrentie treedt met derden, die op commerciële wijze aan het economisch verkeer deelnemen. Wordt door een entiteit aan deze criteria voldaan, dan is zij een onderneming in de zin van de Handelsnaamwet en geniet de door haar gebruikte naam handelsnaamrechtelijke bescherming.

Zoals het Hof in casu ook aangeeft, vallen vrije beroepsbeoefenaren als zodanig in beginsel niet onder dit ondernemingsbegrip, ook niet indien zij in een maatschap georganiseerd zijn. Het zonder meer eenvoudig tezamen uitoefenen van een beroep, zonder bedrijfsmatig karakter, kan niet als onderneming beschouwd worden. Zo is in het (verre) verleden bijvoorbeeld geoordeeld dat een tandheelkundig instituut[3] en een mannenkoor[4] niet als “onderneming” zijn aan te merken. Het is slechts anders indien de vrije beroepsbeoefenaren als georganiseerd verband het oogmerk hebben om materieel voordeel te behalen.

Dit toepassend op de voor haar liggende kwestie komt het Hof tot de conclusie dat het onderzoekscentrum geen “onderneming” in de zin van de Handelsnaamwet is en de maatschap wel. Het onderzoekscentrum nam namelijk niet op commerciële wijze deel aan het economisch verkeer omdat het meer gericht was op wetenschappelijk onderzoek en niet op het nastreven van materieel voordeel. De maatschap presenteerde zich daarentegen als georganiseerd verband aan het handelsverkeer en verrichtte in die hoedanigheid testen tegen een commerciële vergoeding (en had derhalve het oogmerk materieel voordeel te behalen!). De handelsnaamrechten zijn derhalve pas gecreëerd in de periode nadat de maatschap was opgericht en niet al ten tijde van het onderzoekscentrum. De handelsnaamrechten behoren dan ook tot het vermogen van de maatschap.

De ruime opvatting van het ondernemingsbegrip die het Hof hier hanteert is niet nieuw. Immers, dit sluit nog steeds aan op het Tandem-arrest en de vele daaropvolgende uitspraken waarin is bepaald dat voor het antwoord op de vraag of aan vrije beroepsbeoefenaren handelsnaamrechten toekomen, beslissend is of het georganiseerd verband commercieel gewin beoogd heeft. Zo zijn reeds eerder als onderneming aangeduid: een maatschap van architecten, een maatschap van samenwerkende muzikanten, alsmede een verpleegkundige maatschap en een VOF van samenwerkende creatieve specialisten [5].

[1] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 december 2011, LJN BU8950.
[2] Hetgeen onder meer is bepaald in: HR 24 december 1976, NJ 1978, 431 (Tandem/Tendum).
[3] Rb. Amsterdam 8 oktober 1938, NJ 1939, 643.
[4] Rb. Zwolle 20 februari 1969, BIE 1971, 92.
[5] Respectievelijk Vzr. Rb. Breda 16 juli 2003, IER 2003, 75 (Parklaan Landschapsarchitecten); Pres. Rb. Utrecht 6 februari 1974, NJ 1974, 381 (Ekseption); Rb. Rotterdam 2 augustus 2007, VZ VERZ 04-3665 (Duozorg); HR 24 december 1976, NJ 1978, 431 (Tandem/Tendum).

IEF 10853

Medische implantatie

Rechtbank 's-Gravenhage 1 februari 2012, HA ZA 10-4199 (Tissue Processing International c.s. tegen Biobank)

Met dank aan Fleur Tuinzing-Westerhuis, Houthoff Buruma.

Bevoegdheidsincident. Biobank is houdster van twee Europese octrooien, EP 0 603 920 en EP 0 748 632 die zien op een werkwijze voor het behandelen van botweefsel en overeenkomstige implanteerbare biomaterialen. TPI c.s. zijn actief als producent van medische en farmaceutische producten, waaronder medische implantaten. TPI c.s. vorderen in hoofdzaak vernietiging van het Nederlandse deel van de Europese octrooien. Tevens vorderen zij een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten (maar door Biobank opgezegde) Framework Agreement nog van kracht is en dat Biobank wordt veroordeeld een licentieovereenkomst aan te gaan met TPI c.s.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het contractuele geschil. Artikel 28 lid 3 EEX-Vo (verknochtheid vorderingen) schept geen bevoegdheid. Met de in artikel 5 lid 1 onder a EEX-Vo bedoelde verbintenis wordt in beginsel bedoeld de contractuele verbintenis die aan het gevorderde ten grondslag ligt. De bevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de verklaring voor recht, kan daar niet op worden gebaseerd omdat aan de door TPI gevorderde verklaring voor recht geen uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting ten grondslag ligt, maar het bestaan van die overeenkomst zelf. De rechtbank acht zich wel bevoegd ten aanzien van het gevorderde wapperverbod, maar alleen voor zover dit ziet op klanten in Nederland.

IEF 10852

Gedeeltelijk, gedeeltelijk, gehele afwijzing

Gerecht EU 1 februari 2012, zaak T-353/09 (mtronix tegen OHIM/Growth Finance)

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk MTRONIX (klasse 9 en 10) komt in de oppositieprocedure houder van woordmerk MONTRONIX (o.a. klasse 9) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk toe, in beroep wordt dat herhaald. Middel: schending van 8 lid 1 sub b geen verwarringsgevaar. Er is geen fout gemaakt door de eerdere instanties en het Gerecht EU wijst het beroep af.

 

46      Die umfassende Beurteilung impliziert eine Wechselbeziehung zwischen den in Betracht kommenden Faktoren, insbesondere zwischen der Ähnlichkeit der Zeichen und der Ähnlichkeit der mit den Zeichen gekennzeichneten Waren und Dienstleistungen. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen höheren Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen u. a.], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

47      Die Beschwerdekammer hat die Ansicht vertreten, dass die ältere Marke eine durchschnittliche Kennzeichnungskraft aufweise und dass angesichts der hohen visuellen und der zumindest durchschnittlichen klanglichen Ähnlichkeit für identische und ähnliche Waren eine Verwechslungsgefahr bestehe. Keine Verwechslungsgefahr bestehe dagegen für unähnliche Waren wie „Feuerlöschgeräte“, wie von der Widerspruchsabteilung festgestellt und von der Klägerin nicht in Abrede gestellt, sowie für „Verkaufsautomaten und Mechaniken für geldbetätigte Apparate“ (Randnrn. 32 bis 34 der angefochtenen Entscheidung).

48      Die Klägerin bestreitet das Vorliegen von Verwechslungsgefahr zwischen den einander gegenüberstehenden Zeichen ohne weitere Präzisierung, während das HABM die Bewertung der Beschwerdekammer bezüglich der in der angefochtenen Entscheidung für identische und ähnliche Waren festgestellten Verwechslungsgefahr zwischen den Zeichen teilt.

49      Zunächst ist festzustellen, dass sich den Akten kein Grund entnehmen lässt, die von der Beschwerdekammer getroffene Feststellung einer durchschnittlichen Kennzeichnungskraft der älteren Marke in Frage zu stellen. Diese Feststellung ist von der Klägerin zudem nicht bestritten worden. Folglich ist sie zu bestätigen.