IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10817

Bepaalde immuniteit van rechtsmacht

Hof van Cassatie van België 28 januari 2011, Nr. C.08.0607.N, Juridat N-20110128-1 (BOIE tegen Jtekt Corp Ltd / Jacobs Trading Nv)

In navolging van JTEKT-serie. Merkenrecht. Voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de uitoefening van de taken en het bereiken van de doelstellingen van de Organisatie.

Wanneer in het kader van een oppositieprocedure het Benelux-Bureau voor intellectuele eigendom, dat overeenkomstig artikel 1.2.2.c van het Benelux-verdrag inzake intellectuele eigendom een orgaan is van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom, een beslissing neemt overeenkomstig artikel 2.16 van voormeld verdrag, kadert dergelijke beslissing in de officiële werkzaamheden van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom, onder meer, de bescherming van merken en tekeningen of modellen in Benelux-landen.

Wanneer dergelijke beslissing het voorwerp uitmaakt van een beroep op grond van artikel 2.17 van het verdrag, geniet de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom derhalve de in artikel 3.1 van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom bepaalde immuniteit van rechtsmacht en kan zij op grond hiervan niet in de beroepsprocedure betrokken worden, in welke hoedanigheid ook (1).

Het Hof van Cassatie vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de exceptie van immuniteit van rechtsmacht van de eiseres verwerpt. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Brussel, anders samengesteld.

(1) Het O.M. had dezelfde opvatting over de immuniteit van de BOIE, doch was van mening dat het onderdeel feitelijke grondslag mistte, daar het verkeerdelijk ervan uitging dat het bestreden arrest de exceptie van de eiseres in het kader van de oppositieprocedure verwierp, terwijl het de beslissing schorst in afwachting van het antwoord van het Benelux-Gerechtshof dat inmiddels zijn (in voetnoot 1 vermeld) arrest had uitgesproken, waarbij het O.M. zich uiteraard aansloot. BenGH, 26 juni 2009, zaak A 2008/1, www.courbeneluxhof.be, met concl. van advocaat-generaal LECLERCQ.

Lees het arrest hier (Juridat N-20110128-1 , pdf).

IEF 10816

Union Round Table

Onder de noemer "INVENTIONS Teach Them Right, or Lose Your Right" organiseert de Patents Commission and the Litigation Commission van UNION een Round Table in München d.d. vrijdag 24 februari. U kunt de folder hier (pdf) downloaden.

An applicant must teach his invention, in order to get his exclusive right. But this description is also used to interpret the claims and the nature and extent of the interplay between the description and claims is under dispute. The Bundesgerichtshof refused to protect a product disclosed in Aga-Occlutech, because this would have conflicted with a literal claim interpretation. This decision is controversial in Germany, but not in most of Europe.

IEF 10815

Wetsvoorstel SOPA momenteel nog volop in discussie

Auteursrechtbeleid; Brief regering; Mogelijke effecten van de invoering van de Stop Online Piracy Act (SOPA) in de Verenigde Staten voor Nederlandse burgers en bedrijven, Kamerstukken II 29 838, nr. 47.

Minister Verhagen geeft, mede namens Staatssecretaris Teeven, informatie over de te verwachten effecten van SOPA voor Nederlandse bedrijven en burgers:

Na een eerste kennisneming van het wetsontwerp, dat nog in behandeling is in het Congres van de Verenigde Staten, kan ik hierover meedelen dat het wetsontwerp in de versie van 26 oktober 20111 bevoegdheden bevat om op te treden tegen sites die inbreuk maken op auteursrecht of die auteursrechtinbreuk faciliteren. De bevoegdheden kunnen ook worden uitgeoefend jegens sites uit andere landen dan de VS indien deze sites zich (gedeeltelijk) richten op gebruikers in de VS. In het wetsontwerp staat onder andere dat aanbieders van internet toegangsdiensten door de rechter verplicht kunnen worden de toegang tot inbreukmakende sites voor hun abonnees te blokkeren. Daarnaast kunnen aanbieders van zoekmachines verplicht worden een inbreukmakende site uit de zoekresultaten weg te laten, kunnen aanbieders van betalingssystemen worden verplicht de verwerking van betalingsverkeer ten behoeve van een dergelijke site te staken, en kunnen aanbieders van online advertenties verplicht worden de verkoop van advertentieruimte voor deze site te staken.

Een nadere beoordeling van de mogelijke effecten van het wetsvoorstel zou meer onderzoek vereisen. Ik merk hierbij op dat het wetsvoorstel momenteel nog volop in discussie is, ook in de Verenigde Staten zelf. Het Witte Huis heeft zich uitgesproken tegen het wetsvoorstel in de huidige vorm2. Recente berichten3 wijzen erop dat de behandeling van SOPA zal worden aangehouden en dat het voorstel wordt geamendeerd4. Het is daarom in dit stadium voorbarig om verder uitspraken over dit voorstel en mogelijke effecten daarvan te doen.

1. Laatst bekende versie.
2. Zie het blog van het Witte Huis.
3. Zie hierover bijvoorbeeld The New York Times en de Washington Post.
4. Zie het nieuwsbericht van indiener Lamar Smith.

IEF 10814

Teeven gaat in op aantal punten AO

Brief naar aanleiding van toezegging tijdens algemeen overleg auteursrecht, kenmerk 5721934/12/6.

Staatssecretaris Teeven gaat in op een aantal punten die tijdens het algemeen overleg aan de orde zijn gesteld, namelijk:
1. De risico‟s van monopolieposities van cbo's;
2. De toepassing van het zogenaamde "radiomodel" op internet;
3. Het door het College van Toezicht aanstellen van bestuurders bij cbo's;
4. De ervaringen met handhaving in Zweden;
5. De verdeling van thuiskopievergoedingen; en
6. De bezoldiging van bestuurders en directeuren van collectieve beheersorganisaties.

Hieronder een selectie...

1. De risico‟s van monopolieposities van cbo‟s;
In algemene zin zijn de heer Taverne en ik het er, denk ik, over eens dat we in Nederland zoveel mogelijk moeten streven naar 1-loket, waar gebruikers hun gebruik van beschermde werken zoveel mogelijk en uniform kunnen regelen. (...) Ik heb niet de indruk dat de praktijk zit te wachten op nog meer cbo‟s, zeker als nieuwe cbo‟s zich niet bij dit 1-loket kunnen of willen aansluiten. (...) Voor grensoverschrijdend gebruik ligt dat anders. Voor auteursrechtlicenties op het internet – dat per definitie niet aan grenzen gebonden is – lijkt het mij goed om in EU-verband aan te dringen op meer grensoverschrijdende concurrentie tussen cbo‟s uit verschillende landen.

2. De toepassing van het zogenaamde „radiomodel‟ op internet
Ik onderschrijf, met de D66-fractie, ten volle het belang van de ontwikkeling van nieuwe businessmodellen op internet en daarmee van een groter legaal online-aanbod. Extrapolatie van het radiomodel naar internet heeft bovendien de grote attractiviteit van de eenvoud: het is een beproefd model, met een relatief makkelijke clearance van rechten, dat zijn meerwaarde voor producenten, makers en gebruikers ruimschoots heeft bewezen. Tegelijk is de juridische context, zoals de D66-fractie terecht impliceert, een andere, zeker als ook rekening wordt gehouden met de exploitatie van audiovisuele werken. Vaak zullen geen vergoedings-, maar verbodsrechten in het geding zijn, prevaleert individuele boven collectieve rechtenuitoefening en brengt het territoriale karakter van veel licenties mee dat een Europese markt voor bijvoorbeeld digitale on-demand-diensten maar moeizaam tot stand komt.

(...) Het kan, naar mijn indruk, voor de “clearance” van rechten voordelen hebben als de individuele rechtenuitoefening voor muziekwerken op internet op termijn kan worden vervangen door een verplichte collectieve rechtenuitoefening.(...) Voor filmwerken ligt dit gecompliceerder.

3. Het door het College van Toezicht aanstellen van bestuurders bij cbo's;
In het wetsvoorstel toezicht is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gegeven over de inrichting en het bestuur van een collectieve beheersorganisatie (...) De amvb-grondslag is met name gericht op het stellen van nadere regels die bijvoorbeeld waarborgen dat het bestuur voldoende representatief is samengesteld en dat de bestuurders niet worden beïnvloed door tegenstrijdige belangen. Indien dergelijke regels voor good governance in de praktijk niet worden nageleefd kan het College optreden, zonodig met behulp van de nieuwe instrumenten van een last onder dwangsom en bestuurlijke boete.

4. De ervaringen met handhaving in Zweden;
Deze [red. IP Enforcement Directive]wet voorziet in een verplichting van internetproviders om na tussenkomst van de rechter aan rechthebbenden op hun verzoek persoonsgegevens te verstrekken die horen bij IP-adressen waarvan wordt vastgesteld dat zij gebruikt worden voor het ter beschikking stellen en/of het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal. (...) Uit onderzoeken naar de effecten die de IPRED-wet nu nog heeft volgt geen eenduidig beeld. Enkele onderzoeken wijzen uit dat illegale filesharing weer toeneemt of zelfs bijna op het oude niveau terug is. Andere onderzoeken wijzen juist uit dat illegale filesharing nog steeds veel minder vaak voorkomt dan voor de inwerkingtreding van de wet.

5. De verdeling van thuiskopievergoedingen;
[ná inwerkingtreding van het wetsvoorstel versterking toezicht zullen] ook collectieve beheersorganisaties op vrijwillige basis straks aan het College van Toezicht inzichtelijk moeten maken hoe zij de door hen voor hun achterban geïncasseerde gelden verdelen alsmede welke beheerskosten zij daarvoor in rekening brengen en welke inhoudingen zij verrichten. Het terugdringen van de beheerskosten is voor mij een belangrijk punt omdat het geïnde geld naar de makers moet vloeien en niet bij de cbo‟s moet blijven hangen.

6. De bezoldiging van bestuurders en directeuren van collectieve beheersorganisaties.
De strekking van dat amendement was om de topinkomens bij auteursrechtenorganisaties te normeren tot –samengevat- maximaal 130% van het inkomen van een minister.

IEF 10813

Functioneel ontwerp voor een broncode

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 augustus 2011, KG ZA 11-682 (Teachers Channel c.s. tegen Holding XXL)

Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Auteursrecht. Databankrecht. Geen afgifte kopie van de meest recente broncodes. Teachers Channel c.s. (hierna: TC) ontwikkelen en verzorgen professionele scholing en onderwijsinformatie via tv, internet en andere media. Ditnet (met als enig bestuurder Holding XXL) ontwikkelt, adviseert, implementeert en houdt informatietechnologische-/webapplicaties actueel. Holding XXL en Ditnet hebben een portal voor TC hebben ontwikkeld, en partijen van mening verschillen over de vraag wie de auteursrechten (en databankrechten) heeft ten aanzien van de portal en de broncode. TC vorderen afgifte van de meest recent broncode, zodat zij deze verder kan doorontwikkelen.

TC bepleiten als volgt: Op het functioneel ontwerp hebben TC het auteursrecht. Omdat XXL onder leiding van TC deze software tot stand heeft gebracht moeten TC als maker worden aangemerkt.

Holding XXL en Ditnet bepleiten als volgt: XXL heeft de portal ten behoeve van TC gebouwd aan de hand van de reeds bestaande portal, deze is door XXL aangepast ten behoeve van TC. Het doel daarbij was dat de mogelijkheid werd geboden de content in externe databases op trefwoord te doorzoeken en weer te geven in de portal. Noch de koppeling, de zoekfunctionaliteit en de werking konden middels het functioneel ontwerp worden gerealiseerd.

Het valt niet uit te sluiten dat de aangebrachte veranderingen (n.a.v. het functioneel ontwerp) van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen. Het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft. Ook dat TC als producent in de zin van art. 1b Databankenwet heeft te gelden, kan haar niet baten, met verwijzing naar art.1 lid 3 Databankenwet.

Er volgt geen afgifte van de broncode op basis van de OSA noch art. 45j en k Auteurswet.

4.9. (...) zelfs indien de broncode van het door XXL ontwikkelde functioneel ontwerp ten behoeve van TC Concept zouden zijn gebaseerd op het functioneel ontwerp van TiM - XXL en Ditnet betwisten dat en daarmede staat de relevantie van de het Wend-ontwerp voor de thans door TC gepretendeerde rechten op zijn minst ter discussie - dan valt niet uit te sluiten dat de door XXL nadien aangebrachte veranderingen aan dit ontwerp van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen en daarmee het persoonlijk stempel van XXL en/of Ditnet bezit.

(...) het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft.

4.10. Ook de stelling van TC dat zij als producent in de zin van artikel 1b Databankwet heeft te gelden kan haar niet baten. De voorzieningenrechter verwijst naar artikel 1 lid 3 Databankwet.

IEF 10812

Eerste gedachtewisseling over de digitale interne markt

Geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen 1-3 februari Kopenhagen, kenmerk IB/DE / 12007380, p. 2-3.

Het voorzitterschap wil een eerste gedachtewisseling houden over de digitale interne markt. Een mogelijk startpunt kan zijn één collectieve beheersorganisatie in iedere lidstaat, waar gebruikers een EU-brede licentie kunnen krijgen (one-stop shop).

p.2/3: Van een aantrekkelijk en substantieel legaal aanbod van online content, zoals muziek en video’s, is op dit moment geen sprake. Consumenten richten zich op dit moment daarom vooral op illegale bronnen. Het is daarbij met name van belang dat er nieuwe business modellen voor online content komen. Onderzoek laat zien dat consumenten onder voorwaarden bereid zijn om te betalen voor content komen.

Voorts vormt het huidige systeem voor auteursrecht een belangrijke belemmering voor de goede werking van de digitale interne markt. Door territoriale restricties in het auteursrecht zijn rechten nationaal vastgelegd en moet een gebruiker die EU-breed content wil aanbieden in iedere lidstaat een licentie aanvragen. Nederland acht het van belang om de territoriale beperkingen voor het verlenen van licenties binnen het systeem van auteursrechten terug te dringen en zo te komen tot pan-Europese licenties. Een mogelijk startpunt kan zijn een collectieve beheersorganisatie in iedere lidstaat, waar gebruikers een EU-brede licentie kunnen krijgen (one-stop shop). Nederland zal er daarom op aandringen dat de Commissie zo spoedig mogelijk komt met de reeds lang aangekondigde richtlijn inzke de harmonisatie van collectieve beheersorganisaties.

IEF 10811

Na overname van een website

Kantonrechter Amsterdam 23 december 2011, Rolnr. 1238149  CV (Cozzmoss tegen Klap)

Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Auteursrecht. Na overname van een website, ook aansprakelijk voor door rechtsvoorganger openbaargemaakte artikelen. Geen schadevergoeding.

Cozzmoss houdt zich bezig met de handhaving en exploitatie van auteursrechten en heeft een lastgevingsovereenkomst met de Volkskrant. Klap heeft op haar website pensioendeskamsterdam.nl artikelen van de Volkskrant openbaar gemaakt. Klap voert aan dat zij de domeinnaam heeft gekocht en dat haar rechtsvoorganger de artikelen op de site heeft geplaatst. Zij betoogt dat de artikelen vrijwel direct na aankoop zijn verwijderd, aangezien zij niet zeker wist of deze gepubliceerd mochten worden en omdat zij er geen nieuwswaarde meer in zag.

Er wordt een verklaring voor recht gegeven voor de inbreuk op auteursrechten. Echter er wordt geen schadevergoeding toegekend, omdat artikelen (vrijwel) direct zijn verwijderd na overname van de website en de artikelen zijn direct verwijderd nadat Klap ervan op de hoogte raakte dat deze nog via Google cache en haar server bereikbaar waren.

7. Ter discussie staat of Klap als domeinhouder in 2010 (nog) inbreuk maakte op het auteursrecht van de Volkskrant. Volgens Klap was in 2010 geen sprake meer van openbaarmaking in de zin van artikel 12 Aw. Klap betwist dat de overlegde screenshots op 18 januari 2010 direct van haar website zijn gemaakt. Zij betwist dat zij aansprakelijk is voor Google cache bestanden en voor op haar server aanwezige bestanden. Als onweersproken staat overigens vast dat Klap zowel de Google cache bestanden als de bestanden op haar server in maart 2010 heeft verwijderd. Cozzmoss betwist dat zij de screenshots heeft gemaakt van Google cache bestanden, en stelt dat deze - anders dan screenshots van Google cache bestanden - bovenaan geen groot grijs kader vertonen.

8. (...) Anders dan Klap heeft betoogd, kan het geplaatst houden van bestanden op een server, indien de locatie niet wordt afgeschermd, worden aangemerkt als openbaarmaking of verveelvoudiging in de zin van artikel 12 en 13 Aw. Geoordeeld wordt dat derhalve Klap in de periode tussen de overname in 2008 en de verwijdering van de artikelen van haar server in 2010 door na te laten de artikelen van de server te verwijderen, inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de Volkskrant.

10. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding en de daarop betrekking hebbende verklaring voor recht (r.o. 2.1 onder c) wordt als volgt overwogen. Nu als onweersproken vast staat dat Klap de artikelen destijds niet zelf heeft geplaatst, het er gelet op het hiervoor overwogene voor moet  worden gehouden dat zij deze vrijwel direct na de overname in 2008 van de website heeft verwijderd, en bovendien door Klap onweersproken is aangevoerd dat zij de artikelen direct nadat zij ervan op de hoogte raakte dat deze nog via Google cache en haar server bereikbaar waren, ook deze heeft verwijderd wordt geoordeeld dat er geen plaats is voor het toekennen van een schadevergoeding. De in dit kader gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen. De gevorderde administratiekosten komen evenmin voor toewijzing in aanmerking.

IEF 10810

Een handelspersoon (afwikkeling)

Hof van Cassatie van België 15 september 2011, nr. C.04.0432.N (UDV North America tegen Brandtraders)

In navolging van IEF 7691 (HvJ EG). België. Het begrip ‘gebruik’ in de zin van artikel 9 GMVo heeft betrekking op  een situatie, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een handelstussenpersoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van een verkoper in zijn stukken voor zakelijk gebruik een teken dat gelijk is aan een gemeenschapsmerk, gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.

De overige grieven kunnen niet leiden tot ruimere cassatie. Er is dus sprake van een (ruim) gegrond middel, zodat het Hof van Cassatie de beperkte zaak doorverwijst naar het Hof van Beroep te Gent.

Beoordeling
1. Het middel voert aan dat het arrest dat beslist dat er geen gebruik is in de zin van artikel 9.1.a) en 9.2.d) van de verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, op grond dat de verweerster “het teken niet heeft gebruikt als belanghebbende bij een verhandeling van goederen waarin zijzelf verbonden partij was, aangezien zij optrad voor rekening van een derde”, de artikelen 9.1.a) en 9.2.d) van die verordening schendt.

2. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bij beschikking van 19 februari 2009, in zaak C-62/08, verklaard voor recht: “Het begrip ‘gebruik’ in de zin van artikel 9, leden 1, sub a, en 2, sub d, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, heeft betrekking op een situatie, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een handelstussenpersoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van een verkoper, en derhalve geen belanghebbende is bij een verkoop van waren waarin hij zelf wel verbonden partij is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik een teken dat gelijk is aan een gemeenschapsmerk, gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.”

Het middel is in zoverre gegrond.

Franstalige uitspraak: hier.

IEF 10809

Ingekleurd met groen- en roodtinten

Conclusie AG Verkade HR 11 november 2011, 10/05136 HR (7-Eleven Inc. tegen Laprior)

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

In navolging van IEF 4664 (Gem. Hof NA en Aruba), IEF 7821 (Concl. AG), IEF 7885 (HR) en IEF 9055 (Gem. Hof NA en Aruba).

Auteursrecht in navolging van een niet-geslaagd merkenrechtelijk beroep in een langlopende zaak. In deze zaak - waarin de feiten zich afspelen op Sint Maarten - heeft de internationaal, maar niet op Sint Maarten opererende supermarktketen 7-Eleven zich tevergeefs gekeerd tegen het gebruik van de handelsnaam '7 Alive' door Laprior op Sint Maarten.

Het geschil is al eerder bij de Hoge Raad geweest, hetgeen heeft geleid tot het arrest HR 8 mei 2009, LJN BH2956. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan het beroep van 7-Eleven op een haar krachtens art. 8 Auteursverordening 1913 (hierna ook: Av) toekomend auteurschap. Thans - in deze nieuwe ronde bij de Hoge Raad - is aan de orde of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: GHJNA en Aruba of kortweg: het hof) andere bepalingen uit de Av juist heeft toegepast.

Pas in hoger beroep is een beroep op auteursrecht gedaan. Voor het (behoud van) merkrecht geldt de eis van merkgebruik in dat land, daaraan werd door 7-Eleven niet voldaan. Voor het auteursrecht geldt deze eis niet. Dat het (vernieuwde) logo uit 1968 ten opzichte van het logo van 1946 geen juridisch relevante afwijking bevat, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter (lees: voldoende (aanvullend) persoonlijk stempel) te hebben verkregen is een niet onjuiste maatstaf.

Het onderdeel dat zich richt tegen een onbegrijpelijke overweging dat de inkleuring van de logo’s uit 1946 en 1968 gelijk is, wordt verworpen. Ondanks dat 7-Eleven stelling heeft genomen dat er verschillen zijn. Zowel het oude als het nieuwe logo is immers ingekleurd met groen- en roodtinten. Tot slot middel tegen een deeloverweging waarbij het middel nog eens stil staat bij een zestal verschillen en dat die de auteursrechtelijke drempeleis overschrijden. Dit middel wordt eveneens verworpen.

Het cassatiemiddel noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. En de AG concludeert tot verwerping van het beroep.

IEF 10808

Soortnaam in beginsel slechts voor woordmerken

HR 20 januari 2012, LJN BU7244 (Bach Flower Remedies tegen Healing Herbs; concl. AG Verkade)

In navolging van IEF 8612 en IEF 5215. Merkenrecht. Verwording tot soortnaam geldt in beginsel slechts voor woordmerken, is onjuist. Onderscheid beoordeling woord- en beeldmerken.

Zowel Flower Remedies als Healing Herbs brengt producten op de markt die zijn vervaardigd volgens de door dr. Bach ontwikkelde methode. Flower Remedies is houdster van diverse Beneluxmerken, waaronder THE BACH REMEDIES. In Engeland zijn de woordmerken BACH en BACH FLOWER REMEDIES uit het merkenregister verwijderd, de beeldmerken werden voorzien van een disclaimer.

Rechtspraak.nl: Merkenrecht. Vordering tot nietig- althans vervallenverklaring van depots. Voor beoordeling onderscheidend vermogen ingeschreven merk moet feitelijke situatie ten tijde van depot in aanmerking worden genomen, doch met toepassing van het recht zoals dat op moment beoordeling geldt. Oordeel hof dat mogelijkheid verval merkrecht wegens verwording merk tot soortnaam in beginsel slechts geldt voor woordmerken, onjuist. Bewoordingen Richtlijn noch BVIE maken in dit opzicht onderscheid, en HvJEU heeft in arrest van 27 april 2006 (nr. C-145/05, IER 2006/60; Levi Strauss/Casucci) betrokken regel ook op beeldmerk toepasselijk geacht. Aan BenGH 19 december 1997, nr. A96/2, NJ 2000/574 (Beapharm/Nederma) komt op dit punt geen betekenis meer toe.

Conclusie AG start met de woorden: Deze zaak gaat in de kern om de vraag in hoeverre in de Benelux aan één onderneming exclusieve merkrechten voor bepaalde producten kunnen toekomen op de familienaam van iemand (dr. E. Bach) wiens receptuur gebruikt wordt, terwijl (i) die - idealistische - persoon bij leven in publicaties heeft aangegeven hoe mensen zelf die receptuur kunnen toepassen, en terwijl (ii) wereldwijd decennialang door derden volgens deze receptuur vervaardigde producten onder die naam of met verwijzing naar die naam, op de markt worden gebracht.
In het cassatiedebat wordt - meer toegespitst - vooral gestreden over de vraag of hierop 'oud' Benelux-merkenrecht, of 'nieuw' Europees geharmoniseerd Benelux-merkenrecht van toepassing zou zijn, en over de vraag in hoeverre merken met zowel de familienaam als toegevoegde figuratieve elementen anders beoordeeld zouden moeten worden dan woordmerken.

Beoordeling: Uit hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen volgt dat de klachten van het onderdeel, die uitgaan van toepasselijkheid van het voor 1996 geldende recht, op een onjuiste rechtsopvatting berusten, zodat zij falen. In citaten:

Ten aanzien van onderscheid beoordeling woord- en beeldmerken

4.2 Het onderdeel gaat terecht ervan uit dat het hof wat het toepasselijke recht aangaat, geen onderscheid heeft gemaakt tussen de beoordeling van de woord- en de beeldmerken. Het mist evenwel feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden. Weliswaar heeft het hof in rov. 6 overwogen het recht van voor 1996 te moeten toepassen, maar blijkens hetgeen het vervolgens heeft overwogen en geoordeeld, in het bijzonder in rov. 8, 9, 11, 13 en 16, heeft het hof het recht toegepast zoals het onder de Richtlijn, mede door de rechtspraak van het HvJEU, vorm heeft gekregen. Dat heeft het hof terecht gedaan. Nu noch de Richtlijn, noch het Protocol tot wijziging van de toenmalige BMW op dit punt overgangsbepalingen kent, zal voor de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een ingeschreven merk de feitelijke situatie ten tijde van het depot in aanmerking moeten worden genomen, doch met toepassing van het recht zoals dat op het moment van de beoordeling geldt.

Een andersluidende opvatting zou tot gevolg hebben dat rechten op merken die zijn verkregen voorafgaande aan de implementatie van de Richtlijn (buiten het geval van inburgering) blijvend onaantastbaar zouden zijn, in weerwil van het door de Richtlijn nagestreefde doel van algemeen belang dat generieke tekens of benamingen door eenieder ongestoord moeten kunnen worden gebruikt (vgl. HvJEU 12 februari 2004, nr. C-363/99 (Postkantoor)). Die consequentie kan, bij gebreke van een overgangsbepaling in de Richtlijn die dit meebrengt, niet worden aanvaard.

Betreft verwording tot soortnaam van beeldmerk
4.4.1 Onderdeel III keert zich tegen het in rov. 17 van het tussenarrest neergelegde oordeel van het hof dat de mogelijkheid van verval van een merkrecht wegens verwording van het merk tot soortnaam (art. 12 lid 2, aanhef en onder d, Richtlijn; art. 2.26 lid 2, aanhef en onder b, BVIE) in beginsel slechts geldt voor woordmerken. Het oordeel van het hof berust inderdaad op een onjuiste rechtsopvatting. De bewoordingen van Richtlijn noch BVIE maken in dit opzicht onderscheid tussen woord- en andere merken en het HvJEU heeft in zijn arrest van 27 april 2006 (nr. C-145/05, IER 2006/60; Levi Strauss/Casucci) de betrokken regel ook op een beeldmerk toepasselijk geacht. Onder het geharmoniseerde Europese merkenrecht komt derhalve op dit punt geen betekenis meer toe aan het arrest BenGH 19 december 1997 (nr. A96/2, NJ 2000/574, Beapharm/Nederma). Er is voorts geen grond anders te oordelen waar het gaat om nietigverklaring van een merk in het vergelijkbare geval, bedoeld in art. 2.28 lid 1, aanhef en onder d, BVIE.

4.4.2 Het onderdeel is dus gegrond, maar kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hof heeft immers in de door onderdeel II tevergeefs bestreden rov. 16 van het tussenarrest geoordeeld dat en op welke grond aan de beeldmerken - blijkens de bewoordingen van die overweging: ook op het moment waarop het hof oordeelde - onderscheidend vermogen toekwam. Het hof waarnaar de zaak zou worden verwezen, zou derhalve niet tot een ander oordeel kunnen komen dan dat van verwording van de beeldmerken tot generieke aanduiding geen sprake is.

Op andere blogs:
Octrooibureau (Verlies van merkrecht op een logo)