IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22199
21 augustus 2024
Uitspraak

Europese Commissie mag geografische aanduiding afwijzen ondanks goedkeuring van lidstaat, aldus advocaat-generaal

 
IEF 22198
20 augustus 2024
Uitspraak

Kunstmatig neurale netwerken zijn op zichzelf niet octrooieerbaar, aldus de Britse rechter

 
IEF 10569

Voor de vaststelling van de verschuldigdheid

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 november 2011, KG ZA 11-981 (Stichting De thuiskopie tegen Q-Supply GmbH)

Bij verstek gewezen vonnis. Stichting Thuiskopie krijgt via de rechter inzage in de boeken van het Duitse Q-Supply, dat via diverse sites onder de naam BigDennis aan Nederlandse klanten blanco dragers levert. Alles met verklaring van een registeraccountant en op straffe van een dwangsom van €10.000 per dag tot één miljoen euro.

3.3. beveelt gedaagde om binnen viertien dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres volledig en gespecificeerde opgave te doen van het aantal, door in Nederland wonende of gevestigde afnemers, door middel van middellijk of onmiddellijk door gedaagde geëxploiteerde websites, waaronder in ieder geval (...) gekochte blanco informatiedragers, met vermelding van soort, aantal opslag capaciteit en/of speelduur, alsmede zulke opgave te blijven doen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van €10.000,- voor iedere keer en iedere dag dat gedaagde in gebreke is met de naleving van dit bevel, tot een maximum van €1.000.000,-

3.4. veroordeelt gedaagde om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres alle bescheiden, daaronder in elk geval begrepen alle verkoopfacturen, ter hand te stellen waarvan de kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de thuiskopievergoeding, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke is met de naleving van deze veroordeling, tot een maximum van € 1.000.000,-

IEF 10568

Afkeer van dikke getatoeëerde mensen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 november 2011, LJN BU5796 (eiser tegen Uitgeverij)
Portretrecht. Eiser, die zonder zijn toestemming is geportretteerd in het boek "Platter & Dikker", vordert het uit de handel nemen van dit boek, danwel zijn portret uit het boek te verwijderen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft de vordering afgewezen. Hierbij is van belang geacht dat de foto bij een openbare gelegenheid is genomen en dat eiser zich niet in een compromitterende of aanstootgevende situatie bevindt. De schade die hij als gevolg van de publicatie lijdt is niet aanmerkelijk groot, terwijl toewijzing van de vordering wel tot aanmerkelijke schade zou leiden aan de zijde van de uitgeverij.

4.2.  In dit geval is sprake van een portret van [eiser] dat is gemaakt zonder dat hij daartoe een opdracht heeft verstrekt. Publicatie van dit portret is niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van [eiser] zich hiertegen verzet (artikel 21 Aw). Als publicatie van een portret een schending van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer oplevert (zoals neergelegd in artikel 8 EVRM), is daarin in beginsel een redelijk belang gelegen als bedoeld in artikel 21 Aw. In dit geval kan de publicatie van het portret van [eiser] in het boek ‘Platter & dikker’ als een dergelijke schending worden aangemerkt. Het portretrecht van [eiser] is echter niet absoluut. Het dient te worden afgewogen tegen, in dit geval, het recht van Uitgeverij [uitgever] op openbaarmaking van die foto, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM (de vrijheid van meningsuiting). Om te beoordelen aan welke van beide grondrechten, die in beginsel van gelijke rangorde zijn, in een concreet geval voorrang toekomt, dienen aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen.

4.3.  In het kader van de hiervoor bedoelde belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De bezwaren van [eiser] richten zich op de context van “heb- en vraatzucht, hufterigheid, agressie, consumentisme en exhibitionisme” waarin de foto is gepubliceerd. Die context blijkt, aldus [eiser], uit de titel van het boek, uit het essay van [journalist] en uit de overige foto’s die in het boek zijn opgenomen, maar vooral ook uit hetgeen de fotograaf in de veel bekeken uitzending van het televisieprogramma ‘De wereld draait door’ van 11 oktober 2011 heeft gezegd (zie 3.2 van dit vonnis). De fotograaf gaf hierbij blijk van zijn afkeer van dikke getatoeëerde mensen. In deze televisie-uitzending is de foto van [eiser] tot drie keer toe in beeld geweest, aldus [eiser]. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan [eiser] kan worden toegegeven dat de combinatie van het essay, de tekst op de achterkant van het boek en een aantal van de foto’s uit het boek enerzijds en de publicatie van zijn foto in het boek anderzijds niet positief voor hem is. Het is ook begrijpelijk dat [eiser] hiermee niet in verband wil worden gebracht. Verder heeft [eiser] terecht aangevoerd dat een boek als ‘Platter & dikker’ door de media-aandacht een eigen leven kan gaan leiden (in die zin dat de foto’s uit het boek ook elders te zien zijn) en dat Uitgeverij [uitgever] hiervoor als uitgever van het boek mede-verantwoordelijk is, ook als zij niet zelf actief de publiciteit opzoekt. Voorshands acht de voorzieningenrechter Uitgeverij [uitgever] echter niet mede-verantwoordelijk voor de uitlatingen van de fotograaf in ‘De wereld draait door’. Niet is komen vast te staan dat Uitgeverij [uitgever] hiermee enige bemoeienis heeft gehad. Dat [eiser] ooit eerder aan twee televisieprogramma’s heeft meegewerkt (die op Youtube zouden zijn terug te vinden), maakt [eiser] niet, zoals hij terecht heeft aangevoerd, tot een publieke figuur die meer zou moeten dulden dan een ‘gemiddelde’ persoon.

4.4.  Daar staat het volgende tegenover. [eiser] heeft tegen de foto op zich geen bezwaren aangevoerd. Bij monde van zijn advocaat heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat hij geen zaak was begonnen indien de gewraakte foto op neutrale wijze in een krant was gepubliceerd. Dat [eiser] tegen de foto op zich geen bezwaren heeft, acht de voorzieningenrechter terecht. De foto, waarbij overigens de naam van [eiser] niet is vermeld, toont [eiser] immers zoals hij is. De foto is gemaakt bij een openbare gelegenheid en [eiser] bevindt zich niet in een compromitterende of aanstootgevende situatie. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] in redelijkheid kon verwachten dat op een Harley Davidson-herrie dag foto’s zouden worden gemaakt en dat gezien zijn postuur en zijn grote aantal tatoeages een fotograaf hem zou uitkiezen om te portretteren. Toch heeft hij zich – blijkens de foto – rustig in de menigte opgesteld; de foto is immers niet gemaakt terwijl hij “voorbijflitste”. Door zijn opstelling hoefde Uitgeverij [uitgever] in redelijkheid niet te begrijpen dat [eiser] lijdt onder zijn zwaarlijvigheid, hoe belastend dit overigens voor hemzelf kan zijn. Over de vraag of [eiser], zoals hij stelt, gezien de context waarin de foto is gepubliceerd schade heeft geleden, omdat zijn omgeving hem in verband brengt met het boek, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] schadelijke gevolgen ondervindt door reacties vanuit zijn omgeving. Desgevraagd heeft zijn raadsman ter zitting verklaard dat de omgeving van [eiser] hem enkel te kennen geeft dat hij actie moet ondernemen tegen het boek. Dat duidt niet op een schadepost. Ook is bij betwisting door Uitgeverij [uitgever] niet door [eiser] aangetoond dat hij een compagnonschap als tatoeëerder is misgelopen door de publicatie. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de voorzieningenrechter de door [eiser] geleden schade dan ook voorshands niet aanmerkelijk groot. Voor wat betreft de voor [eiser] negatieve context van het boek wordt verder in aanmerking genomen dat het boek een tijdsbeeld wenst te schetsen, waarvan dikke en/of getatoeëerde mensen een onderdeel uitmaken. Om dit tijdsbeeld goed te kunnen schetsen is het publiceren van portretfoto’s bijna onvermijdelijk. Daarbij komt dat het toewijzen van de vorderingen aanmerkelijk grote schade voor Uitgeverij [uitgever] zou opleveren.

4.5.  Gezien alle hiervoor onder 4.3 en 4.4 geschetste feiten en omstandigheden, wegen de belangen van Uitgeverij [uitgever] zwaarder dan die van [eiser]. Dit betekent dat het recht op uitingsvrijheid van Uitgeverij [uitgever] in deze zaak de doorslag geeft en de publicatie niet onrechtmatig wordt geacht. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van de vorderingen onder 1 en 2 en evenmin is er een grondslag voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

IEF 10567

Ongetekende (concept)koopovereenkomst

Rechtbank Arnhem 9 november 2011, LJN BU5826 (eiser en gedaagde Beheer b.v.)

Handelsnaam en goodwill. Gedaagde onderhandelt over een ongetekende (concept)koopovereenkomst, echter wel is overgedragen, er bestond geen overeenstemming over de vergoeding voor goodwill en handelsnaam.

Een redelijke prijs wordt door een deskundige, aangewezen bij tussenvonnis, bepaald aan de hand van omzet, bruto omzetresultaat, personeels- en huisvestingskosten, afschrijvingen en overige kosten. Per 1 februari 2006 bedraagt de redelijke prijs voor de goodwill en handelsnaam van de autolakcentrale "nihil".

Eiser houdt vast aan een (verminderde) vordering van €135.362,40, maar de enkele stelling dat de redelijke prijs erg vreemd voorkomt, is onvoldoende om niet aan de juistheid van de bevindingen van de deskundige te twijfelen. Gedaagde in conventie is per saldo dus geen bedrag meer aan eiser in conventie verschuldigd. Vordering in zoverre afgewezen. Overige vorderingen in conventie en reconventie deels toegewezen.

2.10.  De enkele stelling van [eiser in conventie] dat de bepaling van de redelijke prijs door de deskundige hem ‘erg vreemd voorkomt’, is in ieder geval onvoldoende om aan te nemen dat de deskundige in redelijkheid niet tot zijn oordeel heeft kunnen komen. Het mag zo zijn dat [gedaagde in conventie] op 28 november 2005 tijdens de onderhandelingen een bedrag van € 175.000,00 heeft genoemd als mogelijke koopsom voor de goodwill en handelsnaam, maar het stond haar ook vrij dat te doen, nu zich dit afspeelde in de zogenaamde precontractuele fase. Daarmee is echter niet gezegd dat dit bedrag bij het tot stand komen van de overeenkomst voor [gedaagde in conventie] nog steeds als uitgangspunt gold. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundige en neemt deze daarom over.

2.12.  Concluderend volgt de rechtbank de deskundige, dat de redelijke prijs voor de goodwill en handelsnaam van de onderneming Autolakcentrale All-In per 1 februari 2006 ‘nihil’ bedraagt. Als gevolg hiervan is [gedaagde in conventie] per saldo dus geen bedrag meer aan [eiser in conventie] verschuldigd.

IEF 10566

Sobere dispensers & reguliere presentatie

HR 25 november 2011, LJN BS8874 (Agio c.s. tegen Staat)

Parallelle publicatie RB 1215. In navolging van IEF 8522 (Hof) en LJN BB8243 (Rb). Onrechtmatige daad; handhavingspraktijk Staat reclameverbod Tabakswet. De uitstalling van doosjes sigaren in sobere dispensers op de toonbank van benzinestations is een vorm van 'reguliere presentatie' (Rechtbank).

Begrip “reguliere presentatie” in art. 5 lid 3, aanhef en onder b, (oud) Tabakswet (thans art. 5 lid 4, aanhef en onder b, Tabakswet). Het oordeel van het Hof dat het opstellen van dispensers op de toonbank benzinestations valt onder het reclameverbod is juist en niet onbegrijpelijk. Uitzondering op reclameverbod reikt niet verder dan nodig om in tabaksverkooppunt te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Elke presentatie die verdergaand aanprijzend karakter heeft dan deze reguliere presentatie, valt onder reclameverbod. Overige klachten verworpen met toepassing art. 81 RO.

3.4.3 Het standpunt van Agio c.s. komt erop neer dat onder "reguliere presentatie" als bedoeld in art. 5 lid 3, aanhef en onder b, moet worden verstaan elke wijze van presenteren van tabaksproducten die voor de invoering van het reclameverbod feitelijk gebruikelijk was. Dat standpunt kan niet worden aanvaard. Op het algemene verbod tot het maken van iedere vorm van reclame voor tabaksproducten is in de Tabakswet slechts een zeer beperkte uitzondering gemaakt, waarmee is beoogd een belemmering voor de verkoop van tabaksproducten weg te nemen die door dit verbod zou ontstaan. Die uitzondering reikt, mede in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis, niet verder dan nodig is om in een tabaksverkooppunt te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Dat brengt mee dat elke presentatie die een verdergaand aanprijzend karakter heeft dan deze reguliere presentatie, valt onder het reclameverbod.
De opvatting van het hof omtrent hetgeen onder "reguliere presentatie" moet worden verstaan, is dus juist.

3.4.4 Het hof heeft geoordeeld dat de onderhavige presentatie van de doosjes sigaren in op de toonbank geplaatste dispensers, voor welke presentatie Agio c.s. de exploitanten van benzinestations betaalden, verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat deze tabaksproducten worden gepresenteerd op een wijze die verder gaat dan nodig is om te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.

IEF 10565

Webpagina's op het internet achtergebleven

Vzr. Rechbank Amsterdam 24 november 2011,  KG ZA 11-1567 Pee/TF (HvM tegen JS)

Met dank aan Marc de Boer, Boekx advocaten.

Executiegeschil in navolging van IEF 9671. Op de homepage na, was onder de domeinnaam galeriewijdemeren.com een volledig functionerende website in de lucht gebleven, die op eenvoudige wijze door het gewone publiek kon worden gevonden door te zoeken (op naam van schilders of de galerie) of door de eenvoudige en voor de hand liggende URL www.galeriewijdemeren.com/[naam schilder].html in te typen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de enkele opzegging door de veroordeelde aan zijn provider van de website voldoende is en dat hem niet kan worden verweten dat er daarna nog losse webpagina’s op het internet te vinden zijn. De voorzieningenrechter wijkt daarmee af van de lijn die is uitgezet in twee eerdere uitspraken van dit jaar, te weten voorzieningenrechter rechtbank Amsterdam, IEF 9405 (Geen Stijl / “Majesteit”) en voorzieningenrechter rechtbank Breda, IEF 10147 (Benstout/Dreamgirl). Daar werd getoetst aan het criterium of de informatie na het opgelegde verbod nog op eenvoudige wijze door het gewone publiek kon worden gevonden. Er volgt een afwijkende kostenveroordeling (niet ex 1019h Rv).

4.3. (...) Het verweer van Schipper dat Van Moerkerken een duidelijk belang had om de betreffende webpagina´s in de lucht te houden omdat deze onder meer een link naar een andere website van Van Moerkerken www.19thcent-paintings.com bevatten en dat dit er dus op duidt dat Van Moerkerken doelbewust deze pagina's op internet heeft laten staan, wordt niet gevolgd. Nergens is uit gebleken dat Van Moerkerken heeft getracht zich aan de veroordeling in het vonnis te onttrekken. Aannemelijk is dat Van Moerkerken heeft gedaan wat op grond van het vonnis van hem mocht worden verwacht. (...) kan ook niet worden geoordeeld dat Van Moerkerken zich schuldig heeft gemaakt aan (...) verbod tot onrechtmatig handelsnaamgebruik. Gelet op het voorgaande is in dit geding niet gebleken dat Van Moerkerken dwangsommen heeft verbeurd en dient de tenuitvoerlegging van het bonnis met betrekking tot de vermeende overtreding voorlopig te worden geschortst totdat in een aanhangig te maken bodemprocedure hier definitief over kan worden beslist. De vordering zal dan ook worden toegewezen als na te melden.

4.4. Het betreft immers niet een zuivere IE zaak, maar een eenvoudig executiegeschil dat zich aan de zijde van de eiser niet onderscheidt van ieder ander executiegeschil buiten het gebied van de intellectuele eigendom. Enig debat op het terrein van de intellectuele eigendom heeft Van Moerkerken niet behoeven te voeren.. Hoewel in de toelichting bij de indicatietarieven in IE/zaken is bepaald dat de toepassing van deze tarieven ook kan plaatsvinden in vervolgprocedures, bijvoorbeeld een executiegeschil, wordt daarom in onderhavige zaak aanleiding gezien het tarief te matigen tot het normale tarief.

Behandelend advocaat: Gedaagde stelt spoedappel in.

IEF 10564

Van artiestennaam tot pretpark

Gerechtshof Amsterdam 15 november 2011, zaaknr. 200.023.306/01 (X tegen Nedstede Leisure Holding B.V./Speelpark "Oud Valkeveen" B.V.)

In navolging van IEF 7365. Contractrecht en "ongeschreven intellectuele eigendomsrechten". Overdracht rechten op artiestennaam en recht tot gebruik voor pretpark. De tweemaandelijkse facturen voor het gebruik van de naam Boltini zijn sinds november 2005 onbetaald gebleven en eiser De Gilde vordert i.c. nakoming van de overeenkomst.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen X en Jasper B.V. rechtsgeldig is en na overlijden van naamgever van circus in stand is gebleven. De buitengerechtelijke ontbinding is zonder rechtsgevolgen en Jasper B.V. is dientengevolgen de overeenkomst onverkort na te leven. Totaalbedrag aan facturen is inmiddels opgelopen tot €32.210,51 incl. btw en te vermeerderen met de wettelijke rente.

Nedstede c.s. worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg ad €268,32 voorschotten en €3.474 salaris advocaat, de kosten hoger beroep €1.071,80 voorschotten en €4.632 advocaat en in incidenteel appel ad €2.316 advocaatsalaris.

2.3. (...) Ook T. heeft verklaard dat met de overeenkomst werd beoogd X van een inkomen te verzekeren, dat A. had bedacht dat het gebruik van de naam Boltini in de overeenkomst moest komen, maar dat voor de getuige en haar echtgenoot nooit de "insteek is geweest die naam echt te gaan gebruiken.

2.5. (...) Daarmee staat ook vast (...) dat de in de overeenkomst van december 1987 neergelegde betalingsverplichting onderdeel uitmaakte van, alhtans in nauwe samenhang moet worden bezien met, het verlenen van het recht van opstal in het kader van de door Jaspect B.V. van de exploitatie van het recreatiepark, zodat Jasper B.V. c.q. haar rechtsopvolger (...) de betaling aan X hoe dan ook verschuldigd is zoland deze het recreatiepark exploiteert.

2.6. (...) Evenmin is in dit kader relevant dat in de overeenkomst (...) dat X die naam ook zelf is blijven gebruiken.

IEF 10563

Post mortem persoonlijkheidsrechten

BGH, Beschluss des I. Zivilsenats vom 9.11.2011 - I ZR 216/10 ("Stuttgart 21") - OLG Stuttgart 6 oktober 2010, 4 U 106/10

Uit't persbericht. Duitsland. Persoonlijkheidsrechten ontwerp stationsgebouw post mortem. Kort gezegd: Aan persoonlijkheidsrechten komt na jaren of decennia na de dood van de auteur minder gewicht toe. In dit geval is er meer dan drie kwart van de auteursrechtelijke termijn verlopen, dus komt er minder bescherming toe.

Het Centraal Station van Stuttgart is gebaseerd op een ontwerp van prof. Dipl.-Ing. Paul Bonatz en gebouwd in het jaar 1911. Dit ontwerp is auteursrechtelijk beschermd. Auteursrechtelijke bescherming duurt voort, nadat de architect overleed in 1956, tot het einde van het jaar 2026.

De planning van het door Deutsch Bahn AG gepresenteerde infrastructuurproject "Stuttgart 21" voorziet daarin dat de zijvleugels en de trap in de grote zaal worden gesloopt. Eén van deze vleugels is al gesloopt in 2010.

Eiser ziet in dit plan, en de reeds gedeeltelijk sloop van het stationsgebouw, een inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van Paul Bonatz. Met die actie hij de reconstructie van de noordwestelijke vleugel bewerkstelligen, en de afbraak van de zuid-oostelijke vleugel en de trap voorkomen.

Zowel de rechtbank als het Oberlandesgericht van Stuttgart hebben de vorderingen verworpen. De herziening werd niet goedgekeurd door het Oberlandesgericht. Het BGH bevestigt de beslissing van het Oberlandesgericht Stuttgart en ziet geen gronden voor een revisie.

1. Die von der Beschwerde als grundsätzlich erachtete Rechtsfrage, ob im Rahmen der gebotenen Abwägung der betroffenen Interessen des Urhebers einerseits und des Eigentümers andererseits den urheberpersönlichkeitsrechtlichen Interessen des Urhebers nach seinem Tode ein geringeres Gewicht als zu seinen Lebzeiten beigemessen werden kann, ist bereits geklärt. Der Senat hat entschieden, dass die Urheberinteressen Jahre oder Jahrzehnte nach dem Tod des Urhebers nicht notwendig dasselbe Gewicht haben wie zu seinen Lebzeiten (Urteil vom 13. Oktober 1988 - I ZR 15/87, GRUR 1989, 106, 107 - Oberammergauer Passionsfestspiele II). Daran hat der Senat in seiner jüngeren Rechtsprechung festgehalten (Urteil vom 19. März 2008 - I ZR 166/05, GRUR 2008, 984 Rn. 29 = WRP 2008, 1440 - St. Gottfried). Die Nichtzulassungsbeschwerde hat keine beachtlichen Gründe für eine Überprüfung dieser Rechtsprechung dargelegt. Das Berufungsgericht konnte daher ohne Rechtsfehler berücksichtigen, dass die (postmortale) Schutzfrist des Urheberrechts von Paul Bonatz 56 Jahre nach dessen Tod bereits zu mehr als drei Vierteln abgelaufen ist.

 

IEF 10562

To block or not to block

Stichting BREIN, Europese Hof bevestigt dat ISP's geen algemene toezichtverplichting mag worden opgelegd, anti-piracy.nl/nieuws 24 november 2011.

In navolging van IEF 10551. BREIN is niet verbaasd over grenzen van filteren op netwerkniveau in de zaak Scarlet Extended tegen SABAM. Zij ziet juist "common sense" in het blokkeren van een buitenlandse site die volgens rechterlijk verbod al ontoegankelijk moet zijn, mede in aanloop naar de uitkomst in de bodemprocedure BREIN tegen Ziggo en XS4ALL (hier):

BREIN is niet verbaasd over de uitspraak. Het gaat in deze zaak om de grenzen aan filteren op netwerkniveau door een access provider. Het Europees Hof bepaalde al eerder in haar l'Oreal / eBay arrest (waar het over een veilingsite ging) dat ISP's geen algemene verplichting kan worden opgelegd tot het actief toezicht houden op alle gegevens van iedere klant om elke toekomstige inbreuk te voorkomen maar dat zo een (legale) tussenpersoon wel gelast kan worden (minder vergaande) maatregelen te nemen om bestaande inbreuken te beëindigen en toekomstige inbreuken te voorkomen.

De regel staat er dus niet aan in de weg dat access providers wel verplicht kunnen worden de toegang tot bepaalde illegale platforms te blokkeren, zoals bijvoorbeeld ThePirateBay. Zulke blokkering is dan ook toegewezen in meerdere EU lidstaten en momenteel onder de rechter in Nederland in een BREIN vordering tegen Ziggo en XS4all. Ook staat de regel er niet aan in de weg dat een filterverplichting wordt opgelegd aan een structureel inbreuk-makend of inbreuk-faciliterend (oftewel illegaal) platform, zoals bijvoorbeeld in het BREIN vonnis tegen Mininova dat daarom tegenwoordig een legaal platform is.

Citaat uit Stichting BREIN, To block or not to block, verslag zitting BREIN / Zigg, XS4all, anti-piracy.nl/nieuws 24 november 2011.

BREIN bestrijdt de tegendraadse houding van de ISP’s en ziet juist “common sense” in het blokkeren van een buitenlandse site die volgens rechterlijk verbod al ontoegankelijk zou moeten zijn en vindt daarvoor een basis in de Nederlandse wet in artikel 26d Auteurswet en 15e Wet Naburige Rechten of 6:196c lid 5 en 6:162 Burgerlijk Wetboek.

IEF 10535

BBMM beroepsopleiding

In januari 2012 start de Beroepsopleiding voor Merken- en Modellengemachtigden. De opleiding biedt plaats aan 25 cursisten en er zijn nog enkele plaatsen beschikbaar. In de brochure en op de BBMM website vindt u alle informatie en een inschrijfformulier (hier), inschrijven vóór 15 december. Meer informatie hier.

IEF 10520

Kunstgrepen De Wenende Madonna

Hof van Beroep Brussel 15 november 2011, Rolnr. 2001AR665 (Erven van A.W. tegen L.R c.s.)

Als randvermelding. België. Kunstgrepen. Overeenkomst opberging schilderijen in gemeenschappelijke kluis. Wilsgebreken. Bedrog. Verkoop. Gevorderd is de teruggave van de schilderijen "De Wenende Madonna", en een "Cabinet Anversois" (Intérieur de château), alsmede verschillende kunstvoorwerpen, bestaande uit Vlaamse primitieven, houten en bronzen beelden, jade, koraal e.d., ter waarde te samen van tevens 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro ; onder last van dwangsom (bijna €50.000) [afbeelding betreft slechts ter illustratie]

Bedrog veronderstelt dat één van de partijen bij de contractsluiting kunstgrepen aanwendt (materieel element) en bewust (psychologisch element) de wederpartij doet dwalen, zonder welke kunstgrepen zij klaarblijkelijk het contract niet zou hebben aangegaan. Er is sprake van bedrog wanneer bij het sluiten van een overeenkomst feiten verzwegen werden die zodanig zijn dat, indien de contractpartij er kennis van had gehad, tegen voor deze minder bezwarende voorwaarden zou zijn gecontracteerd.

Er is sprake van misbruik van vertrouwen en "De Wenende Madonna" dient te worden teruggegeven. Schadevergoeding wegens nodeloze kopzorgen wordt uitgesproken en deze morele schade betreft €2.000.

2.7. Bijgevolg staat afdoend vast dat M. R. op het ogenblik van de aankoop wel degelijk meende zich een werk te hebben aangeschaft daterend van de periode van de Vlaamse primitieven en dat W., misbruik makend van het vertrouwen dat R. in hem stelde, een werk versaste, dat blijkbaar van zeer goede kwaliteit was maar van een veel latere periode (19e eeuw of nog jonger ).

Terwijl W. wist (zie verklaring van 15 juni 1979)dat het werk in kwestie, waarvan hij voorheen de exclusieve eigenaar was, niet onder de omschrijving viel, opgenomen in de overeenkomst van 22 april 1977, staat vast dat R. hiervan niet op de hoogte was, zelfs niet kon zijn, gezien de consorten R. thans blijven volhouden dat in 1977 wel degelijk een echte Vlaamse primitieve werd verhandeld, quod non.

De overeenkomst van 22 april 1977 dient dan ook te worden vernietigd op grond van bedrog.

2.8. De vernietiging van de overeenkomst van 22 april 1997 brengt met zich mee dat geïntimeerden gehouden zijn het schilderij " De Wenende Madonna " - dat thans in handen is van de gerechtsdeurwaarder - terug te geven aan de consorten W. en dat deze laatste partij gehouden is tot teruggave van het " cabinet Anversois " of bij gebreke hiervan tot betaling van de tegenwaarde van 1.000.000 BEF en tot teruggave van de diverse kunstvoorwerpen, vermeld in deze overeenkomst, of bij gebreke hiervan tot betaling van de tegenwaarde van 1.000.000 BEF.

2.9 (...) Er kan niet ontkend worden dat de hele hetze rond het schilderij " De Wenende Madonna " voor de consorten R. heel wat nodeloze kopzorgen met zich meebracht. De morele schade die zij uit dien hoofde geleden hebben, wordt in alle redelijkheid, ex aequo et bono geraamd op 2.000 euro . 

Dictum
Het hof verklaart de hogere beroepen gegrond in de hierna volgende mate. 
Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk en gegrond in de hierna volgende mate. 
Bevestigt het bestreden vonnis (zaak 92.371 en 22.245) in zoverre hierin: 
- de overeenkomst van 22 april 1977 vernietigd werd ten nadele van W.; 
- de consorten W. veroordeeld worden tot teruggave van een "Cabinet Anversois" (Intérieur de château) ter waarde van 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro alsmede verschillende kunstvoorwerpen, bestaande uit schilderijen, houten en bronzen beelden, jade, koraal e.d., ter waarde te samen van tevens 1.000.000 BEF of 24.789,35 euro ; 
- gezegd wordt voor recht dat geïntimeerden gehouden zijn het schilderij "Wenende Madonna", thans in bewaring bij gerechtsdeurwaarder Libbrecht, terug te geven aan appellanten; 
- de gerechtskosten begroot worden. Hervormend voor het overige,

Lees het arrest hier (Juridat en pdf)