IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10093

Onlosmakelijk daaraan verbonden antwoorden

Rechtbank Haarlem 17 augustus 2011, LJN BR6523 (Noordhoff Uitgevers B.V. en ThiemeMeulenhoff B.V. tegen Van A.)

Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van ex parte IEF 8317, de bodemprocedure: Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff. Dit wordt bevestigd door Rechtbank Haarlem.

Uitwerking in antwoordboeken berust op creatieve keuzes: "Het is immers een feit van algemene bekendheid (dat er meerdere manieren zijn om tot het antwoord te komen van wis- en natuurkundige vragen op VWO-niveau en dat het aantal tussenstappen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen eveneens kan variëren."

Via servers waarnaar de website verwijst, structureel versturen van antwoorden aan derden en uitnodigen tot toesturen van stukken is openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet.

Auteursrecht 4.4. De rechtbank volgt Van A. niet in dit betoog en overweegt daartoe het volgende. Noordhoff c.s. heeft terecht gesteld dat de leerboeken met oefenopgaven en de antwoordenboeken niet los van elkaar kunnen worden gezien. De leerboeken met de daarin opgenomen oefenopgaven - en daarmee de onlosmakelijk daaraan verbonden antwoorden - zijn gebaseerd op creatieve keuzes van de makers: de makers selecteren welke lesstof wordt behandeld en welke opgaven aan de leerlingen worden voorgelegd. Ook de wijze waarop de makers de specifieke uitwerkingen van de antwoorden in de antwoordenboeken hebben vastgelegd, berust op creatieve keuzes. Het is immers een feit van algemene bekendheid (dat er meerdere manieren zijn om tot het antwoord te komen van wis- en natuurkundige vragen op VWO-niveau en dat het aantal tussenstappen om tot de oplossing van een vraagstuk te komen eveneens kan variëren, zoals Noordhoff c.s. terecht heeft gesteld. Dat het uiteindelijke antwoord hetzelfde zal zijn, doet daaraan niet af. De antwoordenboeken bezitten derhalve een eigen oorspronkelijk karakter en dragen het persoonlijk stempel van de makers, zodat zij zijn aan te merken als auteursrechtelijk beschermde werken.

Openbaarmaking 4.11. Gelet op de hiervoor onder 4.8. tot en met 4.10. genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat Van A. (delen van) de betreffende antwoordenboeken heeft geplaatst op de servers waarnaar op zijn website wordt verwezen. Aldus maakt hij de auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken openbaar in de zin van de Auteurswet, zonder dat hij daarvoor toestemming heeft van de auteursrechthebbenden.

4.12. Noordhoff c.s. heeft tevens met stukken onderbouwd dat Van A. (delen van) auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken per e-mail heeft toegestuurd aan derden en derden heeft uitgenodigd om hem een e-mail te sturen ter zake de niet meer toegankelijke auteursrechtelijk beschermde antwoordenboeken. Van A. heeft dit niet betwist. Aan Van A. kan worden toegegeven dat het tot één enkele persoon richten van een e-mail geen openbaarmaking hoeft te zijn. Echter, gelet op zijn aanbod om per e-mail de stukken toe te sturen, moet worden aangenomen dat Van A. kennelijk structureel auteursrechtelijke beschermde bestanden toestuurt aan derden, hetgeen onder de gegeven omstandigheden heeft te gelden als openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet.

Lees het vonnis hier (pdf / zuivere pdf / LJN).

IEF 10092

Op privé-CD-ROM's

Gerechtshof Arnhem 25 mei 2011, LJN BR5322 (klager tegen Staat der Nederlanden, ministerie van Defensie, Commando Luchtstrijdkrachten)

Als randvermelding: klaagschrift in't strafrecht. Mede-auteursrecht in't kader en ten behoeve van militair interventieteam. Bestanden op (Privé-)CD-ROM's branden.

Militair is ontslagen en drie CD-Rom's zijn inbeslaggenomen. Na klacht en inbreng door belanghebbende, komt hof tot conclusie dat klager niet rechthebbende is op de (meeste) bestanden; de inhoud van de bestanden worden gerelateerd aan werkzaamheden bij Elektronische Oorlog Voering Instructieteam. Het zou ook gaan om een zelf bedacht programma dat hij zowel privé als voor zijn werk kon gebruiken. Niet aannemelijk dat de bestanden uit openbare bronnen komen. Voor een deel geldt dat militair mede-auteur kan zijn, echter op grond van hun inhoud en doel onmiskenbaar in het kader en ten behoeve van de werkzaamheden van het EOVI-team gemaakt.

De betoging dat de CD-ROM's en de bestanden van hem zijn, omdat het op privé-CD-ROM's staat, is niet aannemelijk gemaakt en door het branden van bestanden op privé-CD-ROM’s klager nog geen eigenaar of rechthebbende op die bestanden.

14. Belanghebbende heeft gepersisteerd bij het klaagschrift. Daarin heeft hij onder meer aangevoerd dat de gegevens op de CD-ROM’s tijdens werktijd dan wel in opdracht zijn verzameld en opde CD-ROM’s zijn gezet, dat het gaat om gegevens die toebehoren aan belanghebbende en dat deze vanwege de rubriceringen niet aan derden c.q. onbevoegden kunnen en mogen worden vrijgegeven. Volgens belanghebbende komt klager op grond van artikel 7 van de Auteurswet geen eigendomsrecht c.q auteursrecht toe.Verder heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de weigering (van klager) om de gegevens terug te geven en het voornemen (van klager) om deze - al dan niet op commerciële basis aan derden ter beschikking te stellen strijdig is met de artikelen 98, 98a, 98b, 98c, 272 en 273 van het Wetboek van Strafrecht . Ter zitting van 21 april 2011 heeft belanghebbende herhaald dat nu ter zitting gebleken is dat op de CD-ROM’s gerubriceerde gegevens staan deze aan belanghebbende moeten worden teruggegeven. Bovendien heeft klager volgens belanghebbende niet aangetoond dat de bestanden niet in werktijd zijn gemaakt. Belanghebbende heeft verder aangegeven dat het niet gaat om privé-informatie en dat nietvalt uit te sluiten dat er op de CD-ROM’s sprake is van gevoelige informatie waarmee, zo begrijpt het hof het betoog, niet leken hun voordeel kunnen doen.

21. Voor een deel van de bestanden geldt dat klager daarvan medeauteur kan zijn. Het hof heeft daarbij met name het oog op de hiervoor onder 17 genoemde documenten met betrekking tot het deelexamen en de bestanden in de map DN161. Deze bestanden zijn op grond van hun inhoud en doel onmiskenbaar in het kader en ten behoeve van de werkzaamheden van het Elekronische Oorlog Voering Instructieteam gemaakt. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan de totstandkoming daarvan heeft bijgedragen, maar als daarvan veronderstellenderwijs wordt uitgegaan, maakt zo’n bijdrage nog niet dat hij als rechthebbende moet worden aangemerkt, nu, mede op grond van zijn verklaring ter zitting van 6 december 2010, moet worden aangenomen dat die bijdrage onderdeel uitmaakte van zijn werk voor het team. Daarbij is niet van belang of die bijdrage buiten werktijd tot stand is gekomen. Voor zover klager heeft gesteld dat hij ook heeft meegewerkt aan een of meer van de hiervoor onder 19 bedoelde Duitse presentaties, geldt hetzelfde.

22. Het hof heeft geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de bestanden in de map EOV-IT op de CD-ROM met het beslagnummer LE.1101-9. Volgens klager kunnen deze bestanden alleen gelezen worden door middel van het programma LabView. Hij beschikt daarover en naar zijn zeggen in ieder geval in het verleden ook het Elekronische Oorlog Voering Instructie team. Uit hetgeen klager ter zitting van 6 december 2010 naar voren heeft gebracht, leidt het hof af dat het klager bij zijn wens tot teruggave eigenlijk, althans in het bijzonder gaat om deze map en de zich daarin bevindende bestanden. Het zou gaan om een zelf bedacht programma dat hij zowel privé als voor zijn werk kon gebruiken. Nu het hof geen kennis heeft kunnen nemen van deze bestanden, kan niet uitgesloten worden dat klager als rechthebbende moet worden aangemerkt op de bestanden in deze map. Voor het overgrote deel van de overige bestanden op deze CD-ROM (en de andere twee CD-ROM’s) komt het hof echter tot de conclusie dat belanghebbende als rechthebbende moet worden aangemerkt, zodat (ook) wat betreft de teruggave van deze CD-ROM ten gunste van belanghebbende zal worden beslist. Nu met de onderhavige beslissing geen definitieve beslissing wordt gegeven met betrekking burgerrechtelijke eigendoms- en bezitsrechten, laat die beslissing onverlet, dat indien alsnog blijkt dat klager rechthebbende is op de map EOV-IT en de zich daarin bevindende bestanden (en eventueel andere bestanden op de CD-ROM’s), deze alsnog door belanghebbende aan klager ter beschikking behoren te worden gesteld.

23. Voor het geval klager heeft beoogd te betogen dat de CD-ROM’s en de daarop voorkomende bestanden van hem zijn omdat hij privé-CD-ROM’s heeft gebruikt om daarop die bestanden te branden, volgt het hof hem niet in dat standpunt. Nog daargelaten dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat die CD-ROM’s van hem privé zijn, wordt door het branden van bestanden op privé-CD-ROM’s klager nog geen eigenaar of rechthebbende op die bestanden.

Lees het arrest hier (link / pdf)

IEF 10091

Gevraagd om meer creativiteit

Beleidsnota Biotechnologie, Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 202.

Tijdens het Algemeen Overleg van 18 mei jl. over landbouw en biotechnologie (kamerstuk 27 428, nr. 189) tussen de staatssecretaris en uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is ter beantwoording van enkele vragen de toezegging gedaan om uw Kamer nader te informeren over de actuele stand van zaken bij de oplossing van de octrooiproblematiek van kwekers, te weten:
1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht;
2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode;
3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst;
4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn.

1. Uitvoering van het tweesporenbeleid voor de introductie van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht
Eerste spoor: beperkte veredelingsvrijstelling

Over het wetsontwerp voor de introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 is ambtelijke overeenstemming bereikt met Curaçao en Sint Maarten. Het wetsontwerp zal na instemming van de Rijksministerraad voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ontvangst van dit advies zal het wetsvoorstel met het Nader Rapport vervolgens zo spoedig mogelijk aan uw Kamer ter behandeling worden aangeboden. Dat zal, zoals in het Algemeen Overleg van 18 mei al aangekondigd, pas na het zomerreces het geval kunnen zijn.
Tweede spoor: uitgebreide veredelingsvrijstelling

a. Lopende consultatie onder belanghebbende partijen
Een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal alleen werkbaar zijn in internationaal verband. Ik acht het niet zinvol op nationaal niveau een uitgebreide vrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995 te introduceren. Dat is niet alleen omdat Nederland daarmee mogelijk inbreuk zou plegen op de bio-octrooirichtlijn, maar ook omdat een internationaal door te voeren geharmoniseerde oplossing verre de voorkeur geniet boven een nationale oplossing die Nederland in een nadelige geïsoleerde positie zou kunnen brengen. Ook de veredelingsbedrijven hebben aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling alleen werkbaar is in internationaal verband.

Zoals al aan de Tweede Kamer is bericht, in antwoord op vragen van het lid Van Gerven (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, 2545), loopt er reeds een consultatie over haalbaarheid, wenselijkheid en te verwachten effecten van een brede vrijstelling, en mogelijke alternatieven daarvoor die mogelijk sneller tegemoet komen aan de wensen van de Nederlandse kwekers. Bij die consultatie zijn VNO-NCW en de branche-organisaties Plantum, LTO, NIABA en Nefarma betrokken, terwijl enkele grote bedrijven ongevraagd eveneens inbreng hebben geleverd voor de consultatie. De schriftelijke inbreng van deze organisaties en bedrijven zal grondig worden geanalyseerd en worden gebruikt voor nader overleg om een beter inzicht te krijgen in relevante randvoorwaarden en verdere stappen voor oplossingen. Naar verwachting zal dit consultatieproces na het zomerreces kunnen worden afgerond. De uitkomst is ook van belang voor verdere stappen in internationaal verband en verdere uitwerking van alternatieve oplossingen.

Zowel voorafgaand als na het Algemeen Overleg van 18 mei hebben vele belanghebbende partijen, bedrijven en instanties zich gemeld bij de Tweede Kamer en het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met een beargumenteerd standpunt als voor- of tegenstander van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Voorstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn:
Dutch Produce Association, Flora Holland, Koninklijke Algemeen Vereeniging Voor Bloembollencultuur, LTO Nederland en Plantum.
Tegenstanders van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht zijn: AKZO Nobel, Biofarmind, Dow Benelux, DSM, ENZA Zaden, Europa Bio, Monsanto, Nefarma, NIABA, Nunhems Zaden, NXP Semiconductors, Philips, Shell, Syngenta, Tata Steel Europe, Unilever en de VNCI. Onder de genoemde bedrijven bevinden zich ook enkele grote zaadveredelingsbedrijven.

In het recentelijk onder de titel «Bron voor Groene Economie» verschenen Topsectoradvies Tuinbouw en Uitgangsmaterialen is gevraagd om bemiddeling van de overheid bij het vinden van een optimale balans tussen kwekersrecht en octrooirecht.

«[...] Binnen de veredelingsindustrie is nu een discussie gaande hoe het kwekers- en octrooirecht het best kunnen worden gecombineerd. Wij vragen de overheid in deze discussie een leidende en bemiddelende rol te nemen, omdat hier een groot maatschappelijk belang in het geding is: het behoud van de voedselbeschikbaarheid en -veiligheid op lange termijn. Een goede balans tussen kwekers- en octrooirecht moet met de verschillende stakeholders op Europees niveau leiden tot duidelijke werkbare oplossingen en afspraken..»

De hiervoor reeds genoemde lopende consultatie is daar al de eerste aanzet toe. Ik vind dit een waardevolle suggestie. De aangenomen motie van het lid Van Bemmel (PVV) (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 197) over een wenselijke dialoog met de stakeholders, om te onderzoeken wat de haalbaarheid en de wenselijkheid zijn van en de mogelijke alternatieven voor het invoeren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, zal aldus ten uitvoer worden gebracht. Daarbij zal nog een onafhankelijke voorzitter worden aangezocht conform de motie van het lid Ormel (CDA) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 198). Ook de aangenomen motie van het lid Wiegman-Van Meppelen Scheppink (CU) (Kamerstukken II, 27 428, nr. 195), betreffende een onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van monopolisering in de Nederlandse veredelingssector, zal een passende uitwerking krijgen.

b. Internationale sondering
In het Algemeen Overleg van 18 mei is ook toegezegd te onderzoeken of het verantwoord is om een uitgebreide veredelingsvrijstelling in de Europese octrooirichtlijn te introduceren. Via de te betrekken landbouwattaché’s en technisch-wetenschappelijke attaché’s zal ik nagaan hoe in verschillende Europese landen, waaronder Frankrijk, Duitsland en Denemarken, wordt gedacht over de wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, of met die landen wellicht samenwerking opportuun is om een daartoe strekkende wijziging van richtlijn 98/44/EG (hierna bio-octrooirichtlijn) te bepleiten, of om andere oplossingen te overwegen die tegemoet komen aan de wensen van de kwekers.

Zoals in het Algemeen Overleg is aangegeven, is het wenselijk om vanuit een oogpunt van voedselzekerheid monopolisering tegen te gaan. Voor zover het de mogelijke introductie van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht betreft is daarbij de randvoorwaarde gesteld dat een zodanige vorm wordt gevonden dat andere belangen (zoals van de chemische of farma industrie) niet, of zo min mogelijk, worden geschaad. Of dat mogelijk is, en welke effecten daarvan zijn te verwachten, zal ook worden verkend in het nadere overleg met de (branche)verenigingen en bedrijven die al betrokken zijn bij de lopende consultatie over dit onderwerp. Daarnaast zullen mogelijke alternatieven voor een uitgebreide vrijstelling in kaart worden gebracht.

2. De lopende dialoog over een licentiegedragscode

Omdat nog geen formele rapportage van de betrokken werkgroep van bedrijven beschikbaar kon komen in de korte tijd tussen het Algemeen Overleg van 18 mei jl. en deze brief, volsta ik thans met mede te delen dat binnen het sectoroverleg over het verkrijgen van licenties tegen redelijke voorwaarden op constructieve manier gesproken wordt over mogelijke oplossingen. Er is op dit moment nog geen duidelijkheid te geven over de eventuele uitkomsten en het moment van het beschikbaar komen daarvan. Ik streef er naar in de volgende voortgangsbrief over dit onderwerp uitgebreider te rapporteren.

3. De vraag of een uitgebreide veredelingsvrijstelling strijdig is met de TRIPs-Overeenkomst

In de «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage) is aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in strijd wordt geacht met zowel de TRIPs-Overeenkomst als de bio-octrooirichtlijn.
Sommige leden bleken te twijfelen aan de juistheid van deze analyse onder verwijzing naar andere deskundigen die de opvatting zouden huldigen dat met invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling geen sprake zou zijn van strijdigheid met de genoemde regelingen. Plantum gaat in haar standpunt van 2009 uit van een noodzakelijke wijziging van de bio-octrooirichtlijn om een uitgebreide veredelingsvrijstelling mogelijk te maken. Dat wordt bevestigd in de brief van Plantum van 29 maart 2011 (kenmerk Plantum -20111090) aan uw Kamer, waarin opnieuw werd opgeroepen om een aanpassing van de richtlijn 98/44/EG om die vrijstelling mogelijk te maken. Vanwege de betwiste juistheid van de uitkomsten van de juridische analyse ben ik voornemens om aan de Raad van State, bij het vragen van advies over het wetsontwerp over de beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995, tevens te verzoeken om aandacht te schenken aan de aanwezig geachte strijdigheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht met de TRIPS-Overeenkomst en de bio-octrooirichtlijn.

4. Mogelijkheden voor een creatieve benadering van de bio-octrooirichtlijn

In het AO van 18 mei is voorts gevraagd om meer creativiteit om na te gaan of mogelijkheden misschien onbenut blijven door de wijze waarop met de bio-octrooirichtlijn wordt omgegaan. In de lopende consultatie van VNO-NCW en de brancheorganisaties, Plantum, LTO, NIABA en Nefarma, is alle ruimte geschapen voor inbreng van alternatieve en creatieve oplossingen voor de problematiek. Nadere verkenning van dergelijke alternatieven zal mogelijk leiden tot nieuwe invalshoeken en oplossingen die kunnen bijdragen aan de oplossing van de problematiek.
De volgende brief over de voortgang bij de in deze brief behandelde onderwerpen kunt u verwachten na afronding van de lopende consultatie van de betrokken partijen.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M. J. M. Verhagen

IEF 10090

De evolutie van de klomp

Rechtbank ´s-Gravenhage 17 augustus 2011, HA ZA 09-876 (Crocs Inc c.s. [X] Holding B.V., [X] Sieraden B.V. c.s.)

Met gelijktijdige dank aan Caspar Brouwers, TRC Advocaten.

Sterk geïllustreerde uitspraak inzake Crocs: Auteursrecht. Modellenrecht en merkenrecht. Onrechtmatig handelen en slaafse nabootsing. In citaten:

Vordering 3.1. Crocs c.s. vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat gedaagden inbreuk maken op de auteursrechten, modelrechten en merkrechten van Crocs Inc. en dat gedaagden jegens Crocs c.s. onrechtmatig handelen door de Crocs-producten slaafs na te bootsen. Daarnaast vordert Crocs c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeling van gedaagden tot het staken van de inbreuken op de rechten van Crocs c.s. en het onrechtmatig handelen, tot het doen van accountantsgecertificeerde opgave van onder meer verhandelde aantallen, prijzen en toeleveranciers, tot recall van geleverde inbreukmakende producten alsmede tot afgifte daarvan en overige voorraad tot vernietiging, alles op straffe van een dwangsom, alsmede tot betaling van schadevergoeding en hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de volledige proceskosten op de voet van 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’).

Bekend merk 4.9. Dat de CROCS woordmerken als bekende merk moeten worden aangemerkt brengt met zich dat het een sterk onderscheidend vermogen bezit en een ruime beschermingsomvang toekomt. Hoe groter de bekendheid en onderscheidend vermogen van een merk zijn, des te eerder er sprake zal zijn van inbreuk in de zin van artikel 9 lid 1 sub c GMeVo (HvJ EG 14 september 1999, C-357/97, General Motors).

Merkenrecht 4.10. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen de geconstateerde overeenstemming tussen de CROCS woordmerken en het FROG’S teken, de overeenstemming tussen de producten waarvoor de merken en dat teken worden gebruikt, de zelfde doelgroep en de bekendheid en het grote onderscheidende vermogen van de CROCS woordmerken, neemt de rechtbank aan dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de CROCS woordmerken en het FROG’S teken, in die zin dat het door Sieraden gebruikte FROG’S teken de CROCS woordmerken in gedachten oproept bij de gemiddelde consument van de producten waarvoor de CROCS woordmerken zijn ingeschreven. Diezelfde factoren brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat Sieraden ongerechtvaardigd voordeel trekt uit de bekendheid van de CROCS woordmerken en voorts dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van de CROCS woordmerken, zeker nu de afwerking van de door Sieraden aangeboden schoenen zichtbaar van mindere kwaliteit is dan de afwerking van de onder de CROCS woordmerken aangeboden schoenen.

4.11. Sieraden heeft nog aangevoerd dat met het gebruik van het teken FROG’S de CROCS woordmerken wordt geparodieerd, maar dat verweer kan haar niet baten. Niet is gesteld noch is gebleken dat sprake is van enig algemeen belang dan wel grondrecht waarvoor het ongestoord genot door Crocs Inc. van haar exclusieve merkrechten zou moeten wijken. De conclusie is daarom dat met gebruik van het teken FROG’S door Sieraden inbreuk wordt gemaakt op de merkrechten van Crocs Inc.

Auteursrecht 4.24. De rechtbank is met Sieraden c.s. van oordeel dat gelet op Bihos (zie 2.23 hiervoor) het aanbrengen van openingen als zodanig in de boven- en zijkant van het schoeisel noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Het aanbrengen van openingen is immers noodzakelijk (onder meer) om het probleem van zweetvoeten op te lossen. Dit geldt ook voor de openingen aan de zijkant vlak boven de zool, die (mede) het technisch doel van het lozen van binnengekomen water dienen. Ook voor het aanbrengen van een profilering in de binnenzool en op de buitenzool als zodanig geldt dat dit een technisch effect heeft, vanwege het anti-slip effect dat daarmee wordt bereikt, zoals Sieraden c.s. terecht heeft aangevoerd.

4.25. Een en ander leidt evenwel niet tot de conclusie dat de Aqua Clog in het geheel niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, zoals door Sieraden c.s. gesteld. Zoals hiervoor overwogen komt die bescherming in elk geval de basisvorm van de Aqua Clog toe. Daarnaast zijn ook het aantal, de grootte en de vorm van de openingen en de plaatsing daarvan (het patroon), de wijze van profilering van de binnen- en buitenzool, de vorm van de zijkant van de zool en het kroontjesmotief op de wreef het resultaat van subjectieve keuzes. Deze elementen zijn binnen de door de technische eisen gelaten ontwerpvrijheid op een zodanige wijze uitgevoerd dat die een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen en komen aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. De markante basisvorm en genoemde elementen dragen tezamen zoveel bij aan het door de Aqua Clog opgeroepen totaalbeeld dat geoordeeld moet worden dat de Aqua Clog als geheel auteursrechtelijke bescherming geniet. [wisselend oordeel betreft auteursrechtinbreuk in opvolgende r.o.'s]

Slaafse nabootsing 4.36 (...) De stelling van Sieraden c.s. dat ‘in de evolutie van de klomp geen andere weg gekozen had kunnen worden’ wordt derhalve verworpen. Sieraden c.s. is aldus tekortgeschoten in de op haar rustende verlichting alles te doen wat redelijkerwijs – zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar schoenen – mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de gelijkenis met de Beach en Cayman modellen gevaar voor verwarring ontstaat, hetgeen jegens Crocs c.s. onrechtmatig is [zie HR 20 november 2009, LJN BJ6999 (Lego / Mega Brands)]

Nietigheidsverweer geldigheid gemeenschapsmodel 5.15 verstaat dat de schorsing van de zaak in conventie en de zaak in reconventie voor zover betrekking hebbend op het Gemeenschapsmodel 000257001-0001 totdat in laatste instantie uitspraak is gedaan over de geldigheid daarvan zoals bepaald bij vonnis in het incident van 8 juli 2009 van kracht blijft..

IEF 10089

Redneck Olympics

Commentaar in't kort van Femke Vos, Louwers IP|Technology advocaten.

In de aanloop naar de Olympische Spelen die in 2012 in Londen zullen plaatsvinden, spelen de juridische conflicten omtrent het gebruik van de aanduiding ‘Olympic’ weer op. Dit keer speelt het conflict zich af in Hebron, Maine (Verenigde Staten). Daar werd in het weekend van 5 t/m 7 augustus 2011 voor het eerst een jaarlijks terugkomend evenement georganiseerd onder de naam ‘Redneck Olympics’. Zoals de naam al doet vermoeden, weken de sportieve activiteiten enigszins af van wat we gewend zijn. Tijdens het evenement werden de deelnemers beoordeeld op de volgende sportieve prestaties: bobbing for pigs’ feet, wife carrying competition, greased watermelon haul, toilet-seat horseshoes, lawn mower races, a mud run and pie-eating contest. Datum: 5 t/m 7 augustus 2011. Zie voor meer informatie over het evenement hier en video's.

De dag na afloop van het evenement werd de organisator al gebeld door de juridische afdeling van de United States Olympic Committee (USOC). Daarbij kreeg hij te horen dat hij de naam van het evenement volgend jaar aan moet passen om een juridische procedure te voorkomen. De USOC is namelijk van mening dat de aanduiding ‘Redneck Olympics’ inbreuk maakt op de exclusieve rechten van de USOC op het woord ‘Olympic’.

IEF 10088

Wie uitvinder is, is niet beslissend

Hof 's-Gravenhage 26 juli 2011, LJN BR5340 (Vetus N.V. tegen Inno Nautic B.V.)

Met dank aan Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten.

In navolging van o.a. IEF 10013.

Eerst in't kort. Octrooirecht flexibele pop-up tank voor de nautische markt (PCT  en Espacenet).

Mislukte samenwerking over ontwikkelen en vermarkten van een opblaasbare vloeistoftank voor schepen tussen uitvinder en beoogde licentienemer. Processueel: moet niet door advocaat getekende memorie van antwoord buiten beschouwing worden gelaten op grond van art. 83 lid 2 Rv? In dit geval niet. 

Beoogd licentienemer heeft gedwaald bij het aangaan van de tussen partijen gesloten (intentie)overeenkomst op grond waarvan hij diverse bedragen moest betalen, nu uitvinder niet tevens octrooihouder was. Beoogd licentienemer heeft gehandeld in strijd met geheimhoudingsverplichtingen door van vertrouwelijke informatie gebruik te maken bij het buiten de uitvinder om op de markt (willen) brengen van de tank. rechtvaardigt slechts een beperkt/tijdelijk verbod. Beoogd licentienemer moet octrooi aan uitvinder overdragen, dat door beschikkingsonbevoegde derde aan beoogd licentienemer is overgedragen.

Geen vordering die ziet op de handhaving van IE-Rechten; geen 1019h Rv. Algemene liquidatietarief.

35. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof het vonnis voor zover tussen Inno Nautic en Vetus in conventie gewezen zal bekrachtigen voor zover Vetus is veroordeeld om het NL-octrooi 185 en de PCT-aanvrage te naam te stellen van (over te dragen aan begrijpt het hof) Inno Nautic en voor het overige zal vernietigen en de conventionele vorderingen alsnog zal afwijzen, met compensatie van de kosten. Hoewel niet duidelijk is of, gelet op het voormelde incidentele arrest, Vetus op grond van het vonnis iets heeft betaald, zal de vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis, voor zover vernietigd, is betaald worden toegewezen, te vermeerderen met de (gewone) wettelijke rente.
In reconventie zal het hof het vonnis vernietigen en alsnog de gevorderde vernietiging en de vordering tot betaling van € 76.457,50 toewijzen, met veroordeling van Inno Nautic in de kosten van het geding in reconventie. Nu er geen sprake is van een vordering die ziet op handhaving van IE-rechten als bedoeld in artikel 1019h Rv - waarbij het moet gaan om de vraag of sprake is van (dreigende) inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht of een daarmee samenhangende vordering, terwijl in deze zaak de vorderingen juist niet gebaseerd zijn op octrooi-inbreuk - , zal het hof de kosten begroten aan de hand van het algemene liquidatietarief. De in hoger beroep bij eisvermeerdering ingestelde vorderingen zal het hof afdoen als hiervoor overwogen. De proceskosten in hoger beroep zal compenseren nu partijen over weer deels in het ongelijk zijn gesteld.

Lees het arrest hier (link / pdf)

IEF 10087

Zogenoemde 'fustenpool'

Vzr. Rechtbank Amsterdam 18 augustus 2011, LJN: BR5357 (Heineken, Amstel en Brand c.s. tegen Olm Brouwerijen B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Hannes Bierman, Stibbe N.V..

Eerste in 't kort. Merkenrecht. Het navullen van gestanste bierfusten (Viking Gas/Kosan Gas, IEF 9944). Over Fustenpools en kelderbierinstallaties. Reclame-uiting in overeenkomsten met Heineken.

Heineken beticht Olm van bierfraude. Volgens Heineken vult Olm bierfusten en kelderbierinstallaties in Heinekencafés met Olmbier en wordt dat Olmbier als ware het Heinekenbier verkocht. Of er daadwerkelijk sprake is van een grootschalige fraude zoals Heineken doet vermoeden en of Olm hiervan een verwijt kan worden gemaakt, dient hoofdzakelijk in de bodemprocedure te worden beoordeeld.

Hierop vooruitlopend heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op vordering van Heineken geoordeeld dat Olm merkinbreuk pleegt door Heinekenfusten na te vullen met Olmbier. Tevens heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat Olm onrechtmatig handelt jegens Heineken door het navullen met Olmbier van zogenaamde kelderbierinstallaties die zich in Heinekencafés bevinden. Olm wordt op grond hiervan met onmiddellijke ingang verboden kelderbierinstallaties na te vullen met Olmbier. Daarnaast dient Olm te stoppen met het navullen van Heinekenfusten op een termijn van 30 dagen na de datum van dit vonnis. Ook moet Olm aan Heineken informatie verstrekken, onder meer over de hoeveelheid verhandelde Heinekenfusten gevuld met Olmbier sinds 1 april 2008.

(1) De eigendom van de Heinekenfusten 5.4. Niet bestreden is dat de Heinekenfusten waarin de woorden ‘PROP/EIG HEINEKEN’ zijn gestanst, door Heineken zijn aangeschaft en in het verkeer gebracht. Vooralsnog heeft Olm niet voldoende aannemelijk weten te maken dat alle (in Nederland gevestigde) brouwerijen meewerken aan een zogenoemde ‘fustenpool’ op grond waarvan voor iedere aangesloten brouwerij het recht zou bestaan de fusten van andere brouwerijen te gebruiken door ze met haar eigen bier te vullen.

(2) Het navullen van de fusten en de merkenrechtelijke relevantie hiervan 5.7.  De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen is dat Heineken vooralsnog kan worden aangemerkt als eigenaar van al die fusten waarin haar naam (tevens haar merk) is gestanst. De eigendom van die fusten komt derhalve niet bij derden te liggen, waardoor geen sprake is van uitputting van de merkenrechten van Heineken. De voorzieningenrechter volgt het bij monde van mr. Bierman namens Heineken gevoerde verweer dat Olm zich ook in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Viking Gas/Kosan Gas niet op uitputting kan beroepen. In die zaak was wel sprake van uitputting van het merkrecht. De kopers van de Kosan gasflessen werden immers daadwerkelijk eigenaar van die gasflessen, zij moesten over hun eigendomsrecht kunnen beschikken, zij hadden geïnvesteerd in die flessen en Kosan heeft bij verkoop de economische waarde van de gasflessen gerealiseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken deze factoren de situatie in de uitspraak Viking Gas/Kosan Gas wezenlijk anders dan die in het onderhavige geschil tussen Heineken en Olm.

5.8.  Met het opnieuw vullen met Olmbier van Heinekenfusten – waarin het merk Heineken is gestanst – pleegt Olm merkinbreuk, ongeacht beantwoording van de vraag hoe Olm het bier vervolgens (als Olmbier of als ware het Heinekenbier) aan de man brengt. Er is voorshands sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE, te weten dat merk en teken gelijk zijn en in het economisch verkeer worden gebruikt voor dezelfde waar. Verwarringsgevaar wordt in die situatie verondersteld. Het gebruik door Olm van het teken Heineken doet afbreuk aan de wezenlijke functie van het merk van Heineken, te weten de aanduiding van de herkomst van de waar. Het navullen door Olm van Heinekenfusten kan derhalve op de merkenrechtelijke grondslag worden verboden. Of Olm met het navullen van de Heinekenfusten tevens een verwijt treft van onrechtmatig handelen jegens Heineken – en het verweer van Olm dat dit niet het geval is omdat die fusten “verdwijnen” in een keten van handelaren en afnemers en Olm er dus geen zicht op heeft op welke wijze die fusten aan de man worden gebracht – behoeft dan ook geen verdere bespreking.

5.9.  Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de vorderingen van Heineken die zien op het terughalen en terugleveren van de fusten (vordering 1 tot en met 4) kunnen worden toegewezen omdat die fusten haar eigendom zijn. Heineken heeft een spoedeisend belang bij toewijzing omdat met die fusten merkinbreuk wordt gepleegd. Diezelfde merkinbreuk rechtvaardigt een jegens Olm uit te spreken verbod om nog langer Heinekenfusten met Olmbier na te vullen. Dit betekent dan ook dat de vorderingen 5 tot en met 9 met betrekking tot de fusten van Heineken in beginsel voor toewijzing gereed liggen. Over de wijze en termijn waarop de vorderingen kunnen worden toegewezen, wordt hierna geoordeeld.

De kelderbierinstallaties 5.10.  Algemeen bekend in de branche is dat Heineken met caféhouders overeenkomsten sluit, waaronder de Overeenkomst Kelderbierinstallatie, en dat die overeenkomsten voor de caféhouders – in meer of mindere mate – de verplichting kennen exclusief Heinekenbier te tappen. Eveneens is algemeen bekend dat een café waarvan de eigenaar een overeenkomst met Heineken heeft gesloten, is voorzien van Heinekenreclamemateriaal (uithangborden, glazen, viltjes etc.). Indien een caféhouder desalniettemin gerechtigd is naast Heinekenbier ook bier van een ander merk te tappen, zal dit normaal gesproken op de bar van het café te zien zijn, omdat zich op die bar dan meerdere tappunten bevinden, elk voorzien van hun eigen biermerk. Heineken heeft onweersproken aangevoerd, en zij heeft hiervan ook foto’s in het geding gebracht, dat op de kelderbierinstallaties die zij aan caféhouders in bruikleen geeft, het Heineken(beeld)merk is aangebracht. Indien Olm de kelderbierinstallatie van een Heinekencafé, zoals hiervoor beschreven, vult met Olmbier, wordt dit – afgezien van beantwoording van de vraag of hiermee merkinbreuk wordt gepleegd – onrechtmatig geacht jegens Heineken. Uitgangspunt is dan immers dat Olm weet of behoort te weten dat de caféhouder wanprestatie pleegt jegens Heineken en dat Olm daarvan profiteert. Olm kan zich er niet achter verschuilen dat zij zich niet hoeft af te vragen of de caféhouder wel een overeenkomst met Heineken heeft, ondanks dat voorstelbaar is dat het in de praktijk wel eens voorkomt dat een caféhouder eigenaar is geworden van een kelderbierinstallatie die aanvankelijk van Heineken was en thans geen overeenkomst meer heeft met Heineken. Uitgangspunt is immers dat in een Heinekencafé die overeenkomst er wèl is, tenzij van het tegendeel blijkt. Olm draait dit uitgangspunt ten onrechte om. De voorzieningenrechter merkt de door Olm gevolgde handelwijze van het navullen van kelderbierinstallaties in Heinekencafés voorshands aan als een onrechtmatige vorm van concurrentie, namelijk het uitlokken dan wel profiteren van de wanprestatie van de caféhouder jegens Heineken. (...) Een en ander rechtvaardigt een in dit kort geding op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) uit te spreken verbod – zoals door Heineken gevorderd onder 5 tot en met 9 – om kelderbierinstallaties in Heinekencafés na te vullen. De vraag of Olm zich hiermee (tevens) schuldig maakt aan merkinbreuk kan dan ook onbesproken blijven. De wijze waarop dit verbod zal worden gegeven, zal hierna worden bepaald.

Artikel 2.22 lid 6 BVIE 5.11.  Nu de vorderingen van Heineken met betrekking tot de fusten (op grond van het merkenrecht) en met betrekking tot de kelderbierinstallaties (op grond van onrechtmatige daad) toewijsbaar zijn, behoeft het beroep van Heineken op artikel 2.22 lid 6 BVIE (op grond waarvan tussenpersonen kunnen worden bevolen diensten te staken die door derden kunnen worden gebruikt om inbreuk op een merkrecht te plegen) geen bespreking.

IEF 10079

Octrooi ruzie: Airbus tegen Boeing

Interessante beslissing inzake een oppositie tegen een Europees octrooi.

Commentaar in 't kort, Michiel de Baat, Arnold + Siedsma.

Achtergrond: Tussen Airbus en Boeing loopt ondertussen een langdurige (thans 8 jaar) octrooi-oorlog in Europa. Dit is ongeveer het 200ste Europese octrooi van Boeing dat geopponeerd is door Airbus. In een groot aantal van die zakenis ook Appeal ingesteld. De succesrate van Oppositie is gemiddeld als volgt: in 33% van de gevallen wordt de oppositie afgewezen (en blijft het octrooi ongewijzigd overeind), in 33% van de gevallen wordt het octrooi volledig vernietigd en in 33% van de gevallen blijft het octrooi gewijzigd overeind. In de Boeing-Airbus ruzie blijkt dat Boeing in 90%-95% van de gevallen het (gewijzigde) octrooi behoudt.

Tijdens de zitting/Oral Proceedings werd een volledige nieuw argument voor gebrek aan inventiviteit (onder 21 in de minutes) gepresenteerd. Dit argument is toegelaten en is overgenomen (beslissing:overweging 2.3.4) door de Opposition Division. Het nieuwe argument was gestoeld op reeds in de procedure gebrachte documenten. Nieuwe documenten worden vaak niet toegelaten tijdens Oral Proceedings.

Dat dit argument is overgenomen is bijzonder: volgens het argument wordt de meest nabije stand van de techniek gevormd wordt door elementen van een systeem (het zogenaamde AIME system), welke elementen beschreven worden in verschillende documenten (D5, D8, D9,D10). De ratio van het EOB hierbij lijkt te zijn dat de documenten naar elkaar verwijzen (zie laatste regel, eerste paragraaf onder 2.3.4 van de beslissing) en zodoende toch één geheel vormen.

Ook bijzonder: zie onder 16. van de Minutes. De Opponent maakt bezwaar tegen een afhankelijke conclusie (conclusie 3) op basis van 'extension of subject matter'. Dit bezwaar wordt overgenomen door het EOB en leidt dus tot aanpassing van de afhankelijke conclusie. Een dergelijke aanpassing van alleen een afhankelijke conclusie kan tot enorme kosten leiden bij de octrooihouder (i.v.m. de registratie van het octrooi in de respectieve EP landen). Die kosten staan m.i. niet in verhouding staan met de winst aan rechtszekerheid.

Lees de belangrijkste stukken hier (pdf).

IEF 10086

Niet identiek

Hof 's-Hertogenbosch 16 augustus 2011 zaaknummer HD 103.006.165 (Biomet Nederland B.V. tegen Heraeus Kulzer GmbH).

Met dank aan Rutger Kleemans, Freshfields Bruckhaus Deringer LLP.

Merkenrecht. Reclamerecht. Hoger beroep in bodemzaak. Geschil gaat over merkinbreuk, misleidende reclame en onrechtmatig handelen. In kort geding was verbod opgelegd met dwangsom. Nu KG vonnis is vernietigd door het Hof (IEF 3933) vervalt de rechtsgrond van de dwangsom met terugwerkende kracht. Vernietigt vonnis van beroep (IEF 4914) voor wat betreft de dwangsommen. Bevestigt oordeel rechtbank dat het Biomet niet vrij staat om te suggereren dat beide producten identiek zijn.

4.8.4 Terecht heeft Heraeus opgemerkt dat geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de verschillen, zoals door de rechtbank in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep weergegeven. Deze worden derhalve als vaststaand aangemerkt. Het hof is van oordeel dat deze verschillen niet als van kennelijk ondergeschikt belang kunnen worden beschouwen, nu deze van de gebruikers - de chirurgen - een andere werkwijze vereisen dan bij het gebruik van Refobacin Palacos. De verwerkingstijd van beide producten is bijvoorbeeld verschillend. Deze verschillen leiden er reeds toe dat – wat er ook van zij van een eventueel mogelijk te bereiken eindresultaat – dat de producten niet als uitwisselbaar kunnen worden beschouwd. Daarvoor zou vereist zijn dat de beoogde gebruikers zonder meer ervan uit kunnen gaan dat er geen enkel relevant verschil bestaat, noch qua bereidingswijze, noch qua eindresultaat. Tussen partijen staat voorts vast dat er ten aanzien van Refobacin Bone Cement (nog) geen resultaten van een in vivo onderzoek voorhanden zijn, terwijl als niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden vast staat dat slechts na een dergelijk in vivo onderzoek kan worden beoordeeld of die producten, vooral wat betreft het eindresultaat, als gelijkwaardig en/of uitwisselbaar zijn te kwalificeren.

4.8.5 Bij deze stand van zaken staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderszins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

4.8.6. Daaraan doet de door Tüv afgegeven EG-markering niet af. Ook is vast komen te staat dat Tüv die verklaring niet heeft afgegeven op basis van eigen onderzoek van de producten, maar (slechts) op basis van de door Biomet aangeleverde documentaire.

4.9.2. De grieven slagen. Het vonnis in kort geding van 16 februari 2006 is door het hof volledig vernietigd. In geval van vernietiging van een vonnis ontvalt de kracht aan de vernietigde uitspraak met terugwerkende kracht, Dat brengt mee dat de rechtsgrond aan de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen ook met terugwerkende kracht is ontvallen.

Lees het arrest hier (pdf).

IEF 10085

Het merk Geert Wilders

Het Financieele Dagblad berichtte gisteren dat de PVV de naam 'Geert Wilders'als woordmerk heeft laten registreren bij het Benelux Merkenregister. De PVV wil hiermee voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de naam Geert Wilders op diverse websites. Volgens hoogleraar IE-recht Tobias Cohen Jehoram echter "is het wekken van een dergelijke valse suggestie onrechtmatig en heb je geen merk nodig om dat tegen te gaan." Het merk is in diverse klassen vastgelegd, onder andere voor Kl. 16 Papier en karton, Kl. 45 juridische diensten, Kl. 25 Kledingstukken en hoofddeksels en Kl. 31 Land-, tuin- en bosbouwproducten en zaden. Wilders moet het merk wel gaan gebruiken, anders vervalt zijn recht na vijf jaar.