IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10050

- opnieuw - rectificeren

Hof Amsterdam 2 augustus 2011, zaak 200.089.702/01 SKG (Telegraaf Media Nederland Landelijke Media B.V. tegen Pretium Telecom B.V.)

 Met dank aan Peter Kok, Houthoff Buruma en Pauline Kuipers, Bird&Bird.

In navolging van randvermelding IEF 9969. Mediarecht. Spoedappel inzake tijd en duur van rectificatie. Deelarrest is op 1 juli 2011 gewezen, vonnis van voorzieningenrechter wordt deels vernietigd. Incidentele vorderingen van Pretium zijn (deels) niet toewijsbaar.

Waar het om gaat: Rectificatie van een onrechtmatig artikel 'Blinde bejaarde keihard belazerd' in De Telegraaf en verschillende aan dat dagblad gekoppelde digitale media, zoals Facebook en Twitter. Moeilijkheden bij digitale rectificatie (klik afbeelding voor de rectificatie). Rectificatie krant, op www.telegraaf.nl, op https://telegraaf.mobi en op andere websites. Doorleiden naar rectificatie. Verwijderen artikelen, links en reacties van alle websites. Verbod openbaarmaking artikelen. Verwijdering artikel uit (cache)archief derden. Verwijderen reacties van sociale media van derden. 

3.20. Bij het in het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juli 2011 neergelegde arrest heeft het hof, als gezegd, reeds een beslissing in het principale appel en een beslissing op vordering 4.6 van Pretium genomen, met bijkomende beslissingen. Het arrest luidt als volgt.

Het hof:

bepaalt dat de tijd gedurende welke Telegraaf de onder 5.3 van het vonnis waarvan beroep bedoelde aankondiging op de homepage van de website www.telegraaf.nl boven de page break aldaar geplaatst moet houden, eindigt op zaterdag 2 juli 2011 te 12:00 uur, zodat die aankondiging op dat tijdstip aldaar verwijderd mag worden en nadien aldaar verwijderd mag blijven;

gebiedt Telegraaf uiterlijk op maandag 4 juli 2011 de websites/blogs:
- TROS Opgelicht
- Fraudehelpdesk
- Infosite rond blinde en slechtziende personen
- Teaparty121
(zoals bedoeld in productie 28 van Pretium), althans de (rechts)personen die deze sites/blogs beheren, schriftelijk te verzoeken het geheel of gedeeltelijk overgenomen litigieuze artikel te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, met kopie van de door haar verzonden brieven per gelijke post aan Pretium;
(...)

4. (...) gebiedt Telegraaf om binnen twee werkdagen na betekening van dit arrest de in het vonnis respectievelijk onder 5.2 en 5.4 bedoelde rectificatieberichten - opnieuw - op de websites www.telegraaf.nl en https://telegraaf.mobi te plaatsen en gedurende één jaar geplaatst te houden, waarbij lettertype en -grootte van de kop en van de tekst dezelfde zijn als van die van het onrechtmatige digitale artikel, zonder weglatingen, aanvullingen of commentaar en zonder de mogelijkheid daarbij reacties te plaatsen.

IEF 10049

Nog een gedachte

P.G.F.A. Geerts, 'Nog een gedachte naar aanleiding van de conclusie van A-G Verkade in de ‘zaklampenzaak’ (Mag Instrument/Edco)', IEF 100049.

Commentaar in't kort; met dank aan Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen
Naar aanleiding van de conclusie van A-G Verkade in de ‘zaklampenzaak’ (Mag Instrument/Edco, IEF 9934)

1. Op 8 juli jl. heeft A-G Verkade conclusie genomen in de ‘zaklampenzaak’ (Mag Instrument/Edco). In cassatie staan vragen met een auteursrechtelijke- en merkenrechtelijke grondslag centraal en een vraag met betrekking tot het leerstuk van de slaafse nabootsing. Ik beperk mij in deze korte bijdrage tot een bespreking van de slaafse-nabootsings-vraag.

2. Die vraag heeft betrekking op het per 1 december 2003 schrappen van art. 14 lid 8 (oud) BTMW. In die bepaling was een samenloopverbod opgenomen: nabootsing van modelrechtelijk te beschermen vormgeving kon alleen bestreden worden met een modelrecht en niet met een beroep op art. 6:162 BW. Op dit samenloopverbod, aanvankelijk een hoeksteen van de BTMW, is in de loop der tijd kritiek geuit. De wetgever heeft de implementatie van de Modellenrichtlijn aangegrepen om art. 14 lid 8 (oud) BTMW te schrappen. Dat betekent dat de producent (hierna belanghebbende genoemd) die geen modelrecht (meer) heeft sinds 1 december 2003 weer een beroep kan doen op de slaafse nabootsings-jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit is tot uitdrukking gebracht in de woorden ‘Onverminderd de toepassing van het gemene recht betreffende de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad’ in de aanhef van art. 3.16 lid 1 BVIE. Men zou kunnen spreken van een herlevend onrechtmatige daadsrecht.

3. Levert dat geen overgangsrechtelijke problemen op? Met name dient daarbij gedacht te worden aan de concurrent die voor 1 december 2003 (ten tijde van het samenloopverbod en dus – zoals A-G Verkade het noemt - rechtens correct) het product van belanghebbende is gaan nabootsen. Mag die concurrent na het schrappen van art. 14 lid 8 (oud) BTMW doorgaan met de exploitatie van het product of kan dit hem met de per 1 december 2003 heropende mogelijkheid tot bestrijding van nabootsingshandelingen via art. 6:162 BW met succes door belanghebbende worden verboden?

4. Met Verkade ben ik van mening dat het onredelijk zou zijn als de concurrent met zijn exploitatie van het nagemaakte product zou moeten stoppen. Meer concreet: het gaat niet aan bevoegdheden te verkorten van hen die – rechtens correct – het gelijke(nde) product zijn gaan (na-)maken, en daartoe allicht investeringen hebben gedaan (conclusie A-G nr. 4.51.5). Wij verschillen ‘slechts’ van mening over de wijze waarop dit resultaat bereikt kan worden. Verkade ziet genoeg ruimte om deze kwestie onder het bereik van overgangsartikel IV van het Protocol 2002 te laten vallen, terwijl ondergetekende die ruimte niet ziet maar via een analogische toepassing van even bedoelde bepaling (of via een andere regel van (ongeschreven) overgangsrecht) tot hetzelfde resultaat komt, te weten dat voor 1 december 2003 begonnen handelingen niet door een verbod ex art. 6:162 BW getroffen kunnen worden. Omdat niet gesproken kan worden van een ‘acte clair’ of een ‘acte éclairé’ heeft A-G Verkade geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het BenGH (zie nr. 4.54).

5. Ik laat die vragen hier verder rusten. Er is iets anders dat ik onder de aandacht wil brengen. Zowel Verkade als ondergetekende zijn er (impliciet) vanuit gegaan dat de belanghebbende per 1 december 2003 een actie ex art. 6:162 BW toekomt. Maar – zo vraag ik mij (bij nader inzien) af – is dat ook daadwerkelijk het geval? Aan belanghebbende komt immers pas een slaafse-nabootsings-actie ex art. 6:162 BW toe wanneer zijn product een eigen plaats op de markt heeft (ook wel onderscheidend vermogen genoemd). Welnu is dat in casu het geval? Dat hangt af van het antwoord op de vraag welk tijdstip beslissend is voor de vaststelling van het onderscheidend vermogen van het product. Is dat het tijdstip dat tussen 1 januari 1975 en 1 december 2003 ligt waarop de nabootsing op de markt verscheen of het tijdstip waarop de slaafse-nabootsings-actie ex art. 6:162 BW van belanghebbende is ontstaan, te weten 1 december 2003?

6. In een ‘normale nabootsingszaak’ (waarin de nabootsingshandelingen na 1 december 2003 zijn begonnen) meen ik dat beslissend is het tijdstip waarop de nabootsing op de markt verschijnt. Maar is dat in het geval de nabootsingshandelingen voor 1 december 2003 zijn begonnen ook het beslissende tijdstip? Daar ben ik eerlijk gezegd niet zeker van en wel om de doodeenvoudige reden dat er op dat tijdstip (door het samenloopverbod van at. 14 lid 8 (oud) BTMW) geen actie uit art. 6:162 BW mogelijk was. Kan aan dat tijdstip dan wel beslissende betekenis worden toegekend? Onder die bijzondere omstandigheid lijkt het gerechtvaardigd om van de hoofdregel af te wijken en 1 december 2003 als beslissend tijdstip te hanteren. Het tijdstip waarop de art. 6:162 BW-actie is ontstaan.

7. De vraag welk tijdstip beslissend is, is een vraag van nationaal Nederlands recht en dient door de Hoge Raad beantwoord te worden. Indien de Hoge Raad 1 december 2003 inderdaad als het beslissende tijdstip zou aanmerken, dan dient geconcludeerd te worden dat het product van belanghebbende geen eigen plaats op de markt heeft, omdat zijn concurrent de nagebootste producten op 1 december 2003 eveneens op de markt heeft verhandeld. Aan belanghebbende komt dan geen slaafse-nabootsings-vordering toe (dat is dan het ten deze na 1 december 2003 geldende recht; zie conclusie A-G Verkade nr. 4.46). Aan de hierboven besproken overgangsrechtelijke problematiek komen wij dan evenmin toe. Die problematiek speelt dan – als ik het goed zie – domweg niet en dat betekent dat ook geen prejudiciële vragen aan het BenGH gesteld hoeven te worden over de reikwijdte van overgangsartikel IV van het Protocol 2002. Indien de Hoge Raad echter van oordeel zou zijn dat het tijdstip waarop de nabootsing tussen 1 januari 1975 en 1 december 2003 op de markt verscheen beslissend is, komt belanghebbende wel een slaafse-nabootsings-vordering toe en zijn de prejudiciële vragen aan het BenGH op zijn plaats.

Paul Geerts 
Annen, 8 augustus 2011
(zie pdf bovenaan met juiste voetnootverwijzingen)

IEF 10048

Willoos werktuig

Rechtbank Alkmaar 21 juli 2011, LJN BR4348 (X tegen Uitgeverij Sport Nederland BV)

Als randvermelding. Misbruik handelsnaam en toezending valse facturen.

Bij verstekvonnis van 12 mei 2011 is X onder meer verboden gebruik te maken van de handelsnaam “Online Bedrijvengids” en facturen te versturen met daarop de vermelding ‘Online Bedrijvengids’ en klanten van USN te benaderen met facturen voor niet geleverde diensten, op straffe van een dwangsom. Voorschot op de door USN geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en proceskosten veroordeling artikel 1019h Rv.

4.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft USN tegenover de gemotiveerde betwisting door X onvoldoende aannemelijk gemaakt dat X actief betrokken is geweest bij het misbruik van de handelsnaam van USN en de toezending van valse facturen aan de klanten van USN en dat zij het in haar macht had en heeft deze praktijken te beëindigen. De voorzieningenrechter is, mede gelet op de persoon van X en de indruk die zij ter zitting heeft gemaakt - een onzekere en naïef overkomende jonge vrouw -, geneigd om in het kader van dit kort geding vooralsnog geloof te hechten aan het relaas van X. De implicaties van dat relaas zijn dat X een willoos werktuig in de handen van meergenoemde Y is geweest. De verweten handelingen kunnen onder die omstandigheden niet aan X worden toegerekend.

4.2. USN heeft gewezen op een aantal inconsistenties in het verhaal van X, maar die zijn niet van dien aard dat het maatschappelijk aanvaardbaar is om de bij verstek uitgesproken veroordeling in stand te laten totdat meer duidelijk is geworden. Daarvoor is met name redengevend dat er na het hiervoor genoemde telefonisch contact meermalen mailcontact tussen X en de advocaat van USN is geweest. Blijkens de inhoud van dat mailcontact is X open en mededeelzaam geweest. De voorzieningenrechter neemt aan dat USN ook face to face contact met X had kunnen krijgen, als ze dat had gewild. Ze had samen met X naar de ING kunnen gaan, als ze dat had gewild. Zij had, kortom, het relaas van X aangehoord hebbend, rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat X net als zijzelf slachtoffer was, en had met X samen kunnen optrekken om verdere schade te voorkomen. Zij heeft dit niet gedaan.

IEF 10047

Oormerk tag voor schapen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 8 augustus 2011, KG ZA 11-863 (APK Identification tegen Schippers Europe B.V.)

Met gelijktijdige dank aan mr. G.L. Kooy, Vriesendorp & Gaade.

Modellenrecht. Exclusieve leveringsovereekomst. Auteursrecht op oormerken met Radio Frequency IDentification-chips, met name nieuw model voor het vrouwelijke deel van de tag voor schapen.

Eiser heeft een gemeenschapsmodel (001652249-0001) en produceert en levert aan gedaagde middels een Supply Agreement met exclusiviteitsbeding inhoudende dat APK preferred supplier is en eerst onderhandeld zal worden over o.a. prijs als Schippers een andere leverancier zou willen. APK legt verklaringen over van Schippers dat zij al in hoge aantallen (inbreukmakende) tags inkoopt in China, echter dit zijn tags die door APK zijn geleverd aan Schippers en er is slechts offerte aangevraagd in China.

Afwijzing ordering, het is niet aannemelijk dat kopieën heeft (laten) vervaardigen, en uitputting van tags die APK zelf aan Schippers heeft geleverd. Geen wanprestatie of slaafse nabootsing. Proceskosten ex 1019h Rv: €4.467,86.

Spoedeisend belang 4.2. Het spoedeisend belang van APK bij het gevorderde verbod vloeit voort uit het voortdurende karakter van de gestelde inbreuk, de gestelde tekortkoming en het gestelde slaafse nabootsen. Beoordeeld moet dus worden of er sprake is van een inbreuk, een tekortkoming of een slaafse nabootsing.

Uitputting 4.3. Naar voorlopig oordeel is geen sprake van een inbreuk op de rechten van APK. Schippers heeft namelijk aangevoerd dat de door haar verhandelde tags waar APK op doelt, door APK zelf aan Schippers zijn geleverd. De voorzieningenrechter begrijpt dat Schippers daarmee een beroep doet op uitputting van het Gemeenschapsmodel- en auteursrecht (art. 21 GModVo en art. 12b Auteurswet). Dat beroep slaagt naar voorlopig oordeel omdat (i) niet in geschil is dat APK het afgelopen jaar meer dan een miljoen APK-tags aan Schippers heeft geleverd en (ii) de door APK bij afnemers van Schippers aangetroffen tags – ook volgens APK – volledig identiek zijn aan de APK-tags.

 

4.4. APK heeft de uitputting slechts weersproken met de stelling dat de directeur van Schippers tijdens een gesprek met APK zou hebben erkend dat Schippers in China kopieën van de APK-tags laat vervaardigen. Die erkenning is echter op geen enkele manier onderbouwd door APK en wordt uitdrukkelijk betwist door Schippers. Volgens Schippers heeft de directeur in het betreffende gesprek slechts aangegeven dat Schippers een Chinese producent, die al andere tags voor Schippers maakt, heeft gevraagd een offerte te maken voor de productie van op APK-tags gelijkende producten. Schippers heeft uitgelegd dat zij dat heeft gevraagd omdat zij in het kader van heronderhandelingen met APK moest kunnen aantonen dat er sprake was van een “significant change in the market selling price” in de zin van artikel 3 van de Overeenkomst. Die uitleg is voorshands aannemelijk aangezien vast staat dat partijen over de prijs hebben heronderhandeld (zie r.o. 2.7) en dat Schippers in dat kader een offerte van een Chinese producent heeft ingebracht (productie 3 van Schippers). In ieder geval is de blote stelling van APK over de erkenning door Schippers voorshands onvoldoende om de gestelde uitputting te weerspreken.

 

4.5. Het spreekt voor zich dat het voorgaande meebrengt dat ook de gestelde wanprestatie en slaafse nabootsing moeten worden verworpen. Het verhandelen van originele APK-tags is uiteraard niet in strijd met de Overeenkomst of onrechtmatig jegens APK.

Proceskosten 4.6. APK zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Schippers vordert onder verwijzing naar artikel 1019h Rv een bedrag van in totaal, met inbegrip van het griffierecht, € 4.467,86. Aangezien APK de redelijkheid en evenredigheid van die kosten niet heeft weersproken, zal zij worden veroordeeld tot betaling van dat volledige bedrag.

IEF 10046

Praktijkervaring opdoen

Antwoord minister Van Bijsterveldt-Vliegenthart (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)  op kamervragen Peters over de NPO die Nederlandse series niet wil delen met derden (ontvangen 24 juni 2011), Aanhangsel Handelingen TK 2010-11, 2970, 2011Z11351.

Over de toegankelijkheid van (door de publieke omroep gefinancierde) oude series die de NPO niet wil delen met derden middels online platform. Exploitatie van auteursrechten, toestemmingen volgens mediawet en onontgonnen terrein van online distributie door derden.

3 Bent u het met mij eens dat film-, documentaire- en televisieproducenten de
mogelijkheid moeten hebben om zelf online hun auteursrecht te exploiteren?
Zo nee, waarom niet?

Ja, indien dit in overeenstemming is met het contract dat een producent heeft gesloten met de omroep die de serie of film uitzendt en bekostigt. Afspraken over online hergebruik en daarmee de exploitatie van auteursrechten kunnen van geval tot geval verschillen.

4 Hoe beoordeelt u de handelswijze van de NPO om geen toestemming te verlenen aan individuele omroepen om mee te werken aan Ximon.nl, terwijl de NPO zelf geen auteursrecht heeft ten aanzien van de betreffende series en het ministerie van OCW meer dan een miljoen euro heeft geïnvesteerd in het platform?

Ik vind het gewenst dat mensen toegang krijgen tot Nederlandse televisieseries en speelfilms die in het verleden door de publieke omroep zijn uitgezonden. Dat kan de publieke omroep zelf doen, en in samenwerking met een partij als Ximon. Ik begrijp tegelijk ook de aarzelingen van de NPO, want men moet ook afwegen hoe een dergelijke samenwerking zich verhoudt tot de eigen actuele programmering en uitvoering van de wettelijke taak. Online distributie door derden is wat dat betreft nog ontontgonnen terrein. Juist daarom lijkt het mij goed dat de publieke omroep praktijkervaring op doet met Ximon . Mede op basis van deze ervaring kan de NPO vervolgens algemeen beleid formuleren voor hergebruik van ouder materiaal door derden, rekening houdend met de spelregels van de Mediawet.

Vanuit de bovenstaande noties, heeft het ministerie van OCW bemiddeld in deze zaak, maar uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid bij de raad van bestuur van de NPO en de afzonderlijke (rechthebbende) omroeporganisaties. De Mediawet staat samenwerking met Ximon niet in de weg. Het Commissariaat voor de Media heeft de betrokken afzonderlijke omroeporganisaties al toestemming verleend voor deze nevenactiviteit.

5 Waarom is het aan de NPO om al dan niet toestemming te verlenen om mee te werken aan Ximon.nl? Welk publiek belang wordt daarmee gediend?

Het betreft hier een nevenactiviteit van afzonderlijke omroeporganisaties. Het Commissariaat voor de Media toetst of deze nevenactiviteiten in overeenstemming zijn met de Mediawet. De raad van bestuur van de NPO moet op grond van de Mediawet eveneens toestemming verlenen aan nevenactiviteiten van afzonderlijke omroeporganisaties; hij toetst voorgenomen nevenactiviteiten aan het algemene belang van de publieke omroep als geheel. Deze bevoegdheid maakt onderdeel uit van een geheel aan bevoegdheden die de raad van bestuur heeft ter realisering van de publieke taak. In de kern stelt de raad van bestuur vast wat de programmatische strategie is van de publieke omroep als geheel. Daaronder valt ook de strategie voor distributie van nieuw en ouder materiaal via diverse radio en televisiekanalen en op internet. Zonder deze regisserende rol voor de raad van bestuur, zouden afzonderlijke publieke omroeporganisaties ieder hun eigen keuzes maken, waardoor goede prestaties van de publieke omroep als geheel onvoldoende zijn geborgd.

6 Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de NPO zodat de televisieseries snel toegankelijk zullen zijn voor het publiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek informeren voor 15 juni 2011?

Mijn departement heeft diverse malen met de NPO over samenwerking met Ximon gesproken. De raad van bestuur van de NPO heeft mij onlangs laten weten dat hij heeft besloten alsnog groen licht te verlenen aan samenwerking van afzonderlijke omroepen met Ximon. Het zou gaan om televisieseries van vijf jaar en ouder en om een proefperiode van anderhalf jaar. De nadere voorwaarden zijn nog onderwerp van overleg. Omroepen beslissen als (mede) rechthebbende uiteindelijk zelf of ze daadwerkelijk met Ximon in zee gaan.

IEF 10045

VVV Appelscha e.a.

Op Domjur.nl staan Nederlandse uitspraken en rechtspraak met betrekking tot domeinnamen. In het bijzonder .nl-domeinnamen. Meest recente uitspraken die nog niet hier zijn gepubliceerd.

WIPO Arbitration and Mediation Center 2 juni 2011, Zaak-/rolnummer: DNL2011-0013, DomJur 2011-696 (Stichting VVV Group Nederland tegen VRTBO)

Eiseres is Stichting VVV Groep NL die diensten aanbiedt op het gebied van recreatie, toerisme en vrije tijd en merkhouder VVV en handelsnaam VVV. Verweerder is Vereniging Toeristisch Recreatief Belang Ooststellingwerf (VRTBO) heeft als doel informatie verstrekken op het gebied van toerisme en die de domeinnaam vvvappelscha.nl heeft geregistreerd. Eiser vordert overdracht van de domeinnaam. Verwarringwekkende overeenstemming. Appelscha is louter beschrijvend. Geen recht of legitiem belang verweerder. Overdracht bevolen.

Verder
Kaspersky Lab ZAO over kasperskylab.nl: link
Mediq N.V. over mediqpharmaceuticals: link
Egon Zehnder International B.V. over egonzehnder.nl: link

IEF 10043

Bescherming van ‘characters’ door middel van IE-Rechten

Met dank aan Elise Menkhorst, De Gier | Stam & Advocaten.

E.C. Menkhorst, ‘De  Bescherming van ‘Characters’ door middel van Intellectuele Eigendomsrechten’, IE-Forum nr. 10043, 5 augustus 2011. (deze pdf bevat alle voetnoten)

Onlangs oordeelde het Commissariaat voor de Media dat de licentieverlening door de VARA van het ‘character’ (naam en portret) van Mien Dobbelsteen aan wasmiddelenfabrikant Henkel een toegestane nevenactiviteit is van de omroep. De vraag die vervolgens gesteld kan worden: hoe zit het met de bescherming van characters? In het hiernavolgende wordt (niet-uitputtend) een aantal voorbeelden genoemd van zaken waarin door nietsvermoedende characters werd opgetreden tegen de boze wolven en stiefmoeders van deze wereld.

Het auteursrecht

Reeds in 1984 bevestigde de Hoge Raad dat getekende characters onder het auteursrecht kunnen vallen.  Door Verkuil werd destijds een tweetal strips gepubliceerd, met de tot de verbeelding sprekende namen ‘De Keizerkraker’ en ‘De Glunderende Gluurder’. Beide strips waren een parodie op de originele Suske en Wiskes van Vandersteen. De eerste strip had een politieke context, de context van de tweede strip laat zich raden.

In navolging van het Hof oordeelt de Hoge Raad dat Suske, Wiske, Lambiek, Tante Sidonia en Jerom ‘dienen te worden beschouwd als even zovele ‘teekenwerken’ in de zin van art. 10 lid 1 onder 6 van de Auteurswet 1912’. Voorwaarde is wel dat zij beschikken over een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker.

Een character dat zich sindsdien meermaals op haar auteursrechten heeft moeten beroepen, is Nijntje. In 2009 publiceerde punt.nl parodieën waarin Nijntje onder andere lijntjes en als Zwijntje zo stoned als een garnaal was. De voorzieningenrechter oordeelde toen dat punt.nl zich ten aanzien van de meeste afbeeldingen op de parodie-exceptie kon beroepen. Een jaar later was Nijntje succesvoller, in de strijd tegen Kathy.  In dit beoogde vriendinnetje van Hello Kitty kwamen volgens de voorzieningenrechter vrijwel alle auteursrechtelijk beschermde elementen van Nijntje terug, zodat er sprake was van inbreuk.

De vraag kan worden gesteld of, naast de getekende weergave, ook de kenmerken en karaktereigenschappen van het character zelf door het auteursrecht beschermd kunnen worden. In 1959 oordeelde de rechter ten aanzien van Sjors en Sjimmie dat dit niet het geval is, nu enkele ideeën niet door het auteursrecht worden beschermd.  Tegenwoordig lijken de kenmerken van een character door de rechter wel onder de bescherming van de auteurswet te zijn geplaatst. Voorbeelden hiervan zijn Sjef van Oekel en Bassie en Adriaan. Hierbij dient een kleine slag om de arm gehouden te worden, nu de rechter in het eerste geval niet toekwam aan (extensieve) toetsing van het character als werk. De partijen verschilden namelijk niet van mening over de vraag of er auteursrecht aan het character toekwam, maar aan wie deze auteursrechten toebehoorden.  In het geval van Bassie en Adriaan leek het Hof niet alleen de characters, maar het hele programmaformat van de kinderserie aan de werktoets te onderwerpen. 

Merkrechten

Het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) bepaalt dat als individuele merken worden beschouwd die tekens die dienen om de waren of diensten van een onderneming te onderscheiden. Ook characters kunnen die onderscheidingsfunctie vervullen – en zijn daarmee geschikt om als merk ingeschreven te worden. Het schoolvoorbeeld hiervan is Mickey Mouse, dat al decennialang het icoon van Disney is. Ook Spongebob Squarepants is met een aantal inschrijvingen in ons Benelux merkenregister vertegenwoordigd.

Dat een merkinschrijving een groot voordeel kan opleveren, bleek wel uit de eerder aangehaalde Nijntjezaak van 2009.  Daar waar Nijntje werkloos toe moest zien hoe de rechter op grond van het auteursrecht enkele parodieën geoorloofd achtte, slaagde het konijn er merkenrechtelijk wel in om op te treden. Zo werd de afbeelding getiteld ‘Nijn-eleven’, waarin Nijntje met vliegtuig en al op een gebouw afkoerste, door de rechter inbreukmakend geoordeeld. Door Nijntje in verband te brengen met terrorisme, werd volgens de rechter afbreuk gedaan aan het merk.

Met name zijn er veel oppositieprocedures gevoerd door characters, hoewel die niet altijd goed voor hen afliepen. De dappere Galliër Asterix ging met wonderdrank en al ten onder in de oppositieprocedure tegen Starix  en Obelix stuitte op flink verzet toen hij opposeerde tegen MobiliX.  Tot slot moest beroepsschurk dr. No de inschrijving van het merk dr. No over zijn kant laten gaan.

Onrechtmatige daad

Sinds de Sjors en Sjimmie-zaak uit 1959 is ook artikel 6:162 BW een beproefd wapen geworden voor characters, waarmee zij op kunnen treden tegen meeliften, parasiteren en het freeriden op coat-tails.  Hoewel de vorderingen van het duo op grond van het auteursrecht spaak liepen, was de rechter wel van oordeel dat op onrechtmatige wijze werd geprofiteerd van de algemene bekendheid van de twee stripfiguren.

Portretrechten

Tot slot kan de vraag worden gesteld of characters ook op kunnen treden op grond van hun portretrechten. De (natuurlijke) personen die de characters vertolken, kunnen dit onder omstandigheden wel.  Omdat Suske en Wiske er vermoedelijk geen nacht minder om hebben geslapen toen zij in compromitterende poses werden afgebeeld in het verhaal van ‘De Glunderende Gluurder’, lijkt dit voorlopig nog een brug te ver…

Elise Menkhorst
De Gier | Stam & Advocaten

IEF 10042

Verkeerde handelsnaamhouder dagvaardt

Vzr. Rechtbank Haarlem 3 augustus 2011, LJN BR4079 (Enrico B.V. tegen Plesqu management en beheer h.o.d.n. Querino)

Als randvermelding. Handelsnaam leidt tot vergissing van de kant van de feitelijke eiser in de persoon van eisende partij. Gedagvaard in naam van een partij die niets met geschil te maken heeft, maar dezelfde handelsnaam draagt als degene die het geding feitelijk aanhangig heeft gemaakt. Volgt ook geen overdracht uit feiten en omstandigheden.

Niet-ontvankelijk verklaring met veroordeling in proceskosten. Gedaagden zijn in persoon verschenen, artikel 1019 Rv, toewijzing helft van de daadwerkelijke advocatenkosten die gedaagden in verband met verweer hebben gemaakt.

4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat met de feiten en omstandigheden die in de dagvaarding aan de orde worden gesteld Enrico Gaanderen niets van doen heeft en dat Enrico Amsterdam materieel de onderhavige vordering heeft ingesteld, zonder dat Enrico Gaanderen daar op enigerlei wijze bij betrokken is. Enrico Amsterdam kan niet namens Enrico Gaanderen een vordering instellen, nu niet gesteld of gebleken is dat zij daartoe opdracht heeft gekregen. Enrico Amsterdam zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het beroep op de onder 4.3 genoemde wetsartikelen kan Enrico Amsterdam niet baten, nu die artikelen betrekking hebben op de situatie dat een dagvaarding aan gebreken lijdt die met nietigheid zijn bedreigd. Die situatie doet zich hier niet voor.

4.5. Enrico Amsterdam zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Gedaagden hebben een kostenveroordeling gevraag op basis van artikel 1019h Rv en daartoe facturen in het geding gebracht van de advocaat die zij ter zake van het verweer tegen de vordering hebben geraadpleegd. Die facturen belopen in totaal EUR 1.787,98. Onderdeel 3.1.a van de vordering heeft geen betrekking op de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1019 Rv. Bij het gevorderde onder 3.1.b is dat wel het geval. Nu het geschil slechts voor de helft is aan te merken als een geschil als bedoeld in artikel 1019h Rv, zal dehelft van voornoemd bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen. Voorts zal Enrico Amsterdam worden veroordeeld in het door gedaagden verschuldigde griffierecht. Nu gedaagden gezamenlijkéén verweer hebben gevoerd blijft dat beperkt tot EUR 560,--, het voor een rechtspersoon geldende tarief bij zaken van onbepaalde waarde.

IEF 10041

Ook persoonlijk in negatieve zin

Vzr. Rechtbank Arnhem 8 juli 2011, LJN BR3905 (RechtinNederland.nl)  

Mediarecht. Onrechtmatige publicatie, kritiek op rechterlijke uitspraak. Het is op zichzelf niet ongeoorloofd dat op een particuliere website, in dit geval www.rechtinnederland.nl, kritiek wordt geleverd op een uitspraak van een rechter en/of op het handelen van een bepaald persoon, althans dat een geschil tussen partijen uiteen wordt gezet. Gedaagde is hier evenwel over de grens van het toelaatbare gegaan, nu hij zich niet heeft beperkt tot zakelijke informatie over het geschil tussen hem en eiser, maar zich ook persoonlijk in negatieve zin over eiser heeft uitgelaten.

 4.5. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met zijn website www.[naam site].nl informatie verstrekken wil over specifieke (civiele) rechtszaken, zodat controle op de rechtspaak in Nederland mogelijk wordt gemaakt. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat hij zijn persoonlijke mening over [eiser] op de website heeft geplaatst alsook de processtukken uit de procedure die [gedaagde] tegen [eiser] heeft gevoerd bij de kantonrechter te Breda. Volgens [gedaagde] blijkt de waarheid inzake het conflict tussen [gedaagde] en [eiser] uit de processtukken en kan het publiek/de lezer deze stukken, nu ze op de website zijn gepubliceerd, zelf interpreteren.

4.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

Het is op zichzelf niet ongeoorloofd dat op een particuliere website kritiek wordt geleverd op een uitspraak van een rechter en/of op het handelen van een bepaald persoon, althans dat een geschil tussen partijen uiteen wordt gezet. [gedaagde] is hier evenwel over de grens van het toelaatbare gegaan, nu hij zich niet heeft beperkt tot zakelijke informatie over het geschil tussen hem en [eiser], maar zich ook persoonlijk in negatieve zin over [eiser] heeft uitgelaten. De betreffende passages op de website www.[naam site].nl, zoals opgenomen onder 2.7. van dit vonnis, wekken minstgenomen de indruk dat [eiser] geen betrouwbare partner is voor zijn klanten en dat klanten dan ook uiterst waakzaam en alert moeten zijn bij samenwerking met [eiser].

Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze passages, die nodeloos grievend van aard zijn (want eventuele kritiek op [eiser] had ook in veel zakelijke bewoordingen vervat kunnen worden) negatieve gevolgen kunnen hebben voor [eiser] en voor zijn relatie met zijn werkgever, terwijl [gedaagde] in dit kort geding ook niet duidelijk heeft kunnen maken op welke concrete feiten of gebeurtenissen hij zijn uitlatingen over [eiser] doet steunen, anders dan dat hij heeft gewezen op de procedure die hij vergeefs heeft gevoerd bij de kantonrechter te Breda en de (proces)stukken van die zaak, die [gedaagde] eveneens op de website www.[naam site].nl heeft geplaatst. Hieruit kan evenwel niet de conclusie worden getrokken, zoals [gedaagde] doet, dat – kort gezegd – [eiser] een leugenaar is, die geld incasseert voor niet geleverde prestaties. De kantonrechter te Breda heeft overwogen dat [eiser] geen partij was bij de overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam stichting] en dat evenmin na beëindiging van de relatie tussen [gedaagde] en [naam stichting] tussen [gedaagde] en [eiser] mondeling is overeengekomen dat [eiser] zelfstandig de samenwerking met [gedaagde] zou voortzetten, waarna de vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van ruim € 2.500,00 ook is afgewezen. [gedaagde] is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.

Dit vonnis, dat gewezen is op basis van de gewisselde processtukken, kan aan de juistheid van de uitlatingen van [gedaagde] dan ook in geen enkel opzicht steun bieden. [gedaagde] heeft in dit kort geding voor het overige geen enkel concreet stuk overgelegd waaruit wel steun voor de juistheid van die uitlatingen zou kunnen blijken. Voorshands geoordeeld moet het er daarom voor gehouden worden dat [gedaagde] geen enkele feitelijke grond heeft voor zijn gewraakte uitlatingen en dat hij derhalve de grenzen van zorgvuldigheid die hij jegens [eiser] in acht had moeten nemen, heeft overschreden. Voorshands valt het handelen van [gedaagde] jegens [eiser] als onrechtmatig te kwalificeren. Het belang van [eiser] om gevrijwaard te worden van ongefundeerde verdachtmakingen en beschuldigingen dient tegen deze achtergrond dus zwaarder te wegen dan het belang dat [gedaagde] kennelijk stelt te hebben bij zijn uitlatingen.

4.7. De vordering van [eiser] onder 1. zal dan ook in zoverre worden toegewezen dat [gedaagde] de onder 2.7. vermelde grievende opmerkingen/uitlatingen op de website www.[naam site].nl dient te verwijderen en verwijderd dient te (doen) houden. (…)

4.9. De vordering onder III. (het verwijderen van de processtukken van de website) zal worden afgewezen. [eiser] – op wie daartoe de last rust – heeft nagelaten voldoende deugdelijk en concreet de grondslagen van deze vordering te stellen en te onderbouwen. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de privacy van [eiser] wordt gemaakt met het publiceren van de processtukken op de website www.[naam site].nl is onvoldoende om tot toewijzen van de vordering te kunnen komen.

IEF 10040

Koppen tussen aanhalingstekens

Rechtbank Amsterdam 4 augustus 2011, LJN BR4125 (Eiser tegen Mountain Media c.s.)

Mediarecht. Onrechmatige (koppen van) publicatie. Op vordering van [eiser, een bekende Nederlandse profvoetballer] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de uitgever van Dagblad De Pers en de houder van de website www.camilleri.nl veroordeeld tot het plaatsen van rectificaties van de koppen boven publicaties over een incident op 2 juni 2011 in de Leidsekruisstraat in Amsterdam. Bij dit incident werden twee jongeren geslagen en een van hen zou van zijn horloge zijn beroofd. Volgens de rechter wekken de koppen ‘[eiser] mag ik m’n horloge terug’, ‘[eiser] betrokken bij aftuigen jongeren’ en ‘Aangiften tegen [eiser] c.s.’ de suggestie dat [eiser] bij diefstal en/of mishandeling betrokken zou zijn. Volgens de voorzieningenrechter is voor deze suggestie geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal.

4.7.  Onder 4.4 is reeds overwogen dat de kop van het artikel en van de tweede publicatie schadelijk zijn voor de reputatie van [eiser]. De vraag is vervolgens of de inhoud van deze koppen gerechtvaardigd is op grond van het feitenmateriaal. Weliswaar is het uitgangspunt dat de kop van een artikel pakkend en kernachtig moet zijn en dientengevolge in de regel minder nuances bevat dan het artikel zelf, maar dat neemt niet weg, dat ook mededelingen in een kop steun dienen te vinden in de feiten en, als dat niet het geval is, onder omstandigheden onrechtmatig kunnen zijn. Voor de suggestie in de koppen dat [eiser] iets te maken heeft gehad met diefstal van een horloge of met mishandeling, is voorshands geen steun te vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Aangezien het hier wel een ernstige, de reputatie van [eiser] aantastende beschuldigingen betreft, zijn dergelijke uitingen in beginsel onrechtmatig. De Pers c.s. heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bij het artikel gehanteerde kop, in combinatie met de foto van [eiser] waarop hij uitdagend is afgebeeld, de lading van het artikel dekt. De enkele mogelijkheid dat het iemand uit de vriendengroep van [eiser] geweest zou kunnen zijn die de mishandeling en/of de diefstal gepleegd heeft, is daartoe onvoldoende. Overigens heeft [eiser] ook dat betwist en heeft hij onweersproken gesteld dat geen van de personen die de bewuste avond deel uitmaakten van zijn gezelschap, voldeed aan een van de door [persoon 1] en/of [persoon 2] opgegeven signalementen van degenen tegen wie hun aangifte was gericht. Aan De Pers c.s. kan worden toegegeven dat een uiting die niet (geheel) steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal niet onder alle omstandigheden onrechtmatig is, maar dan moet voor zo een uiting toch een zekere rechtvaardiging te vinden zijn, wat hier, voor zover het de koppen bij de publicaties betreft in combinatie met de foto’s van [eiser], vooralsnog niet het geval is.

4.8.  Dat de koppen tussen aanhalingstekens zijn geplaatst neemt de onrechtmatigheid ervan niet weg. De inhoud van het artikel rechtvaardigt immers niet het citaat ‘[eiser] mag ik m’n horloge terug?’ en er blijkt ook niet uit dat één van de geïnterviewden zich letterlijk zo heeft geuit. Het lijkt er meer op dat de koppenmaker ‘creatief’ is omgesprongen met de citaten van [persoon 1] en de naam van [eiser] in de kop heeft vermeld om daarmee extra aandacht van het publiek te trekken. Ook de kop van de andere publicatie ‘[eiser] betrokken bij aftuigen jongeren’ is niet een citaat dat op grond van deze publicatie aan één van de geïnterviewden kan worden toegeschreven en/of steun vindt in de vermelde feiten.

4.9.  De conclusie tot zover is dat de inhoud van de koppen, anders dan die van het artikel zelf, wel onrechtmatig jegens [eiser] wordt geacht. Het enkele feit dat in het programma RTL Boulevard al aandacht aan het incident op 2 juni 2011 is besteed, ontneemt aan de publicaties voor zover het de koppen betreft niet het onrechtmatig karakter.