IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9994

Wij gaan dat doen, ligt ook op mijn bordje

Verslag van een algemeen overleg over biotechnologie, 27 428, nr. 189. Handelingen II 2010-11, nr. 96. 

Kwekersrecht. Octrooirecht, bio-octrooirichtlijn 98/94/EG. Aantal moties betreffende de kwekersvrijstelling en het octrooieren van genen en genetische eigenschappen, met reacties staatssecretarissen Bleker & Atsma.

Staatssecretaris Bleker: De motie op stuk nr. 190 [volledige kwekersvrijstelling en aansluiting met Duitsland en andere landen], refererend aan de interruptie van mevrouw Dijksma, is ondersteuning van beleid. Wij gaan dat doen. Wij hebben het over een volledige vrijstelling van alle materiaal voor kwekers en veredelaars. Wij willen dat realiseren in Europees verband, waarbij wij het belang goed afwegen ten opzichte van de belangen van de chemie en een aantal andere sectoren.

De motie op stuk nr. 194 [verzoekt de regering, zich in te spannen om het patenteren van genen en genetische eigenschappen onmogelijk te maken”] ligt ook op mijn bordje. Ik ontraad het aannemen van deze motie, want het zou de ontwikkelingen tegenhouden. Het bedrijfsleven is gebaat bij innovaties en zou op deze manier worden geblokkeerd.

De motie op stuk nr. 195 [onderzoek naar de mate, vormen en mogelijke maatschappelijke gevolgen van verdere monopolisering in Nederlandse veredelingssector] zie ik eveneens als ondersteuning van beleid. Ik neem het mee in mijn inzet voor een in Europees verband te regelen volledige kwekersvrijstelling. Dat is een motie van mevrouw Wiegman en van de heer Dijkgraaf.

De motie op stuk nr. 197 [met stakeholders haalbaarheid en wenselijkheid invoering uitgebreide kwekersvrijstelling onderzoeken] is ondersteuning van beleid en wordt meegenomen in de consultaties van belanghebbenden en brancheverenigingen.

De motie op stuk nr. 198 [onafhankelijke voorzitter aanzoeken die dit overleg kwekers- en octrooirecht vormgeeft], een motie van de heer Ormel, mevrouw Wiegman en de heer Dijkgraaf zie ik eveneens als ondersteuning van beleid. Die sluit trouwens aan bij de motie die ik hieraan voorafgaand van advies heb voorzien.

Staatssecretaris Atsma: motie nr. 191 [tegen belangenverstrengeling, dubbele petten en draaideurconstructies in de EFSA] Ik zou dat overigens breder willen zien, want het gaat bij belangenverstrengeling niet alleen om deze organisatie; het is meer in algemene zin. Ik kan niet anders dan dit als ondersteuning van beleid zien en ik ben het er zeer mee eens.

Motie nr. 192 [bepleiten voor opname van directe en indirecte milieueffecten van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in de indicatieve lijst met sociaaleconomische criteria voor een eventuele landelijke vrijstelling van toelating van het betreffende ggo-gewas] Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat dit alleen kan als er sprake is van nieuwe gegevens. In dit geval is er volgens mij sprake van dubbel werk. Wij gaan het werk van de EFSA niet overdoen. Ik moet deze motie dus ontraden, omdat zij overbodig is.

Motie nr. 193 [positieve grondhouding aan te nemen jegens vrijstellingsverzoeken van lidstaten, zoals nu Oostenrijk, betreffende toelating van genetisch gemodificeerde gewassen] In beginsel zijn wij natuurlijk positief, maar ook in dit geval geldt dat vrijwaringen alleen aan de orde kunnen zijn als er sprake is van risico's. Zo algemeen geformuleerd kunnen wij niet met deze motie uit de voeten. Dat hebben wij ook al heel nadrukkelijk gewisseld in het algemeen overleg. Ik moet deze motie dus op grond van dat gegeven ontraden.

Motie nr. 196 [opnemen van milieucriteria, zoals resistentieontwikkeling en gevolgen voor de biodiversiteit, in de lijst met criteria die lidstaten mogen hanteren bij de nationale toelating van de teelt van gg-gewassen] In de motie op stuk nr. 196 van de fracties van de SGP en de ChristenUnie wordt de regering verzocht om zich actief in te zetten voor het opnemen van milieucriteria zoals resistentieontwikkeling en gevolgen voor de biodiversiteit. Ook hierbij geldt dat er, kijkend naar wat de EFSA doet, sprake zou kunnen zijn van dubbel werk. Ik heb al eerder aangegeven dat wij daar niet voor voelen. Vandaar dat ik ook deze motie op grond van dat gegeven moet ontraden.

Motie nr. 199 [pleiten voor een Europese onderbouwingsprocedure voor een proportionele uitzonderingsmogelijkheid die per genetisch gewas voor het gehele grondgebied van een lidstaat dient te worden aangevraagd] In die zin zullen wij hier met een positieve grondhouding naar kijken, met name omdat die positieve onderbouwing voor uitzonderingen per staat is geduid. De houding ten aanzien van deze motie is dus positief. Ik zie haar als ondersteuning van het beleid.

IEF 9993

Gedane uitbetalingen van het loon

Kantonrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch 22 juli 2011, LJN BR2780 (Eisers tegen Health Center Uden B.V. en Achmea Health Centers B.V.)

Als randvermelding. Franchise. Overgang van onderneming. Voorzetting handelsnaam, instaan van Franchisegever voor betaling van lonen van eisers.

Eisers zijn werkzaam bij Health Center Uden. Dit health center heeft Health Center Uden op 1 januari 2008 gekocht van Achmea Health Centers. Tevens hebben zij een franchiseovereenkomst gesloten. Gedane toezeggingen betreft alle financiële zaken naar het hoofdkantoor van Achmea niet zonder meer een overgang van onderneming dan wel (terug) overname op grond waarvan loonbetalingsverplichting zijn overgegaan van HC Uden op Achmea HC.

De vorderingen jegens Achmea Health Centers worden afgewezen en die jegens Health Center Uden toegewezen.

3.4. Voorshands staat het volgende tussen partijen vast.
Achmea Health Centers is in 2001 een health center in Uden gestart. Op 1 januari 2008 heeft Achmea Health Centers het health center verkocht aan Health Center Uden. Tegelijk met de verkoop heeft Achmea Health Centers een franchiseovereenkomst gesloten met Health Center Uden.
In artikel 3 van de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat Health Center Uden al het op 1 januari 2008 bij Achmea Health Centers Uden in dienst zijnde personeel overneemt.
In artikel 1 van de franchiseovereenkomst is onder meer bepaald dat Health Center Uden de handelsmerken, de handelsnamen en de logo's van Achmea Health Centers mag gebruiken. In artikel 10 van de ze overeenkomst is bepaald dat Health Center Uden het health center voor eigen rekening en risico exploiteert, dat door Health Center Uden gesloten overeenkomsten met derden nimmer Achmea Health Centers verbinden, en dat Health Center Uden niet bevoegd is op naam en/of voor rekening van Achmea Health Centers te handelen.

3.6. Waar in de arbeidsovereenkomsten van de overige eisers "Achmea Health Centers" is vermeld als werkgever, hebben deze eisers daaruit niet zonder meer mogen afleiden dat Achmea Health Centers B.V. de werkgever is. "Achmea Health Centers" (zonder aanduiding van rechtspersoonlijkheid) kan immers niet anders dan een handelsnaam zijn.
Vast staat dat de onderhavige arbeidsovereenkomsten steeds zijn ondertekend door een vertegenwoordiger van Health Center Uden, dat de betreffende eisers arbeid verrichten onder het gezag van personen die bij Health Center Uden werkzaam zijn, en dat hun loonstroken op naam van Health Center Uden zijn gesteld.
Onder deze omstandigheden hebben de onderhavige eisers alleen het gerechtvaardigd vertrouwen mogen hebben dat Achmea Health Centers hun werkgever is (althans dat Achmea Health Centers een toereikende volmacht had gegeven om de arbeidsovereenkomst namens haar aan te gaan), indien zij dat op grond van een verklaring of gedraging van Achmea Health Centers hebben aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten aannemen.
De onderhavige eisers hebben niet aangevoerd dat zij bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst op grond van een verklaring of gedraging van Achmea Health Centers hebben aangenomen dat zij de werkgever was.
De enige door deze eisers aangevoerde omstandigheid die in dit verband relevant zou kunnen zijn is de omstandigheid dat Achmea Health Centers tot en met april 2011 het loon heeft betaald. Bij de door Achmea Health Centers gedane uitbetalingen van het loon is evenwel als kenmerk vermeld "Health Center Uden B.V.".
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de kantonrechter voorshands van oordeel dat de onderhavige eisers niet hebben mogen aannemen - indien zij dat hebben gedaan - dat Achmea Health Centers hun werkgever was.
De voorlopige conclusie is - mede gelet op het feit dat Health Center Uden dat niet heeft bestreden - dat Health Center Uden in ieder geval ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomsten met (ook) deze eisers als werkgever moet worden beschouwd.

3.8. Vast staat wel dat Achmea Health Centers bij het sluiten van de koopovereenkomst aan Health Center Uden heeft toegezegd om financiële ondersteuning te verlenen in het geval dat nodig zou zijn. Dat is kennelijk ook gebeurd, aangezien Achmea Health Centers gedurende vele maanden het salaris van eisers heeft betaald.
De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat de gedane toezeggingen en het feit dat Achmea Health Centers gedurende enkelemaanden 'alle financiële zaken van Health Center Uden naar het hoofdkantoor heeft gehaald' (zoals de heer [T] het in zijn e-mail beschrijft) niet zonder meer een overgang van onderneming dan wel (terug) overname inhouden, op grond waarvan de loonbetalingsverplichtingen van Health Center Uden jegens eisers zijn overgegaan op Achmea Health Centers. (De directe betalingen van de lonen door Achmea Health Centers is een opmerkelijke constructie, maar niet geheel onbegrijpelijk in het kader van de franchiseovereenkomst en de toegezegde steun.)
Onvoldoende aannemelijk is daarom dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat op Achmea Health Centers loonbetalingsverplichtingen jegens eisers rusten. De vorderingen jegens Achmea Health Centers worden derhalve afgewezen

IEF 9992

Ruimte als fotostudio

Vrz. Rechtbank Amsterdam 22 juli 2011, LJN BR2790 (eiser tegen De Telegraaf)

gelinkt van imageshack

In navolging van RvdJ 12 maart 2011, nr. 2011/6 (L. de Deugd tegen M. Koolhoven en hoofdredacteur van De Telegraaf). Onrechtmatige publicatie. Eiser is gespecialiseerd fotograaf in alternatieve lifestyle fotografie o.m. bondage en fetisj. Artikel op De Telegraaf-site met als titel “Rotterdamse moslimwijk in shock”, en in print: "ENG EN VERSCHRIKKELIJK!", met subkop "Rotterdamse moslimwijk in shock na komst fetisjfotograaf. Sinds de publicatie is het adres voldoende bekend. Verder wordt de suggestie gewekt dat daadwerkelijk sexuele handelingen worden verricht, "[D]e vermelding dat [eiser] van beroep fotograaf is doet daar niet aan af, nu bij de gemiddelde lezer van De Telegraaf zeer wel de indruk kan zijn ontstaan dat in het pand waar het artikel over gaat sexuele handelingen worden verricht. De berichtgeving in het artikel betreft daarmee niet het gebruik van de ruimte als fotostudio en kan daarom als onjuist en tendentieus worden gekenmerkt."

Voorzieningenrechter wijst immateriele schadevergoeding van € 5.000,- toe na onrechtmatige publicatie in De Telegraaf. De vordering tot vergoeding van materiele schadevergoeding wordt afgewezen nu het bestaan van de schade niet voldoende aannemelijk is.

4.6.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt door in het artikel het woord “BDSM-studio” te gebruiken, daarbij te vermelden dat BDSM staat voor bondage, discipline en sadomasochisme, in combinatie met de vermelding dat het “werktuig” van [eiser] zou bestaan uit “touwen, kettingen en vleeshaken”, de opmerking dat [eiser] “een jonge naakte vrouw met kettingen aan het kruis” heeft geketend en het gebruik van de term “gruwelpraktijken”, de suggestie gewekt dat [eiser] in zijn bedrijfsruimte daadwerkelijk sexuele handelingen op het gebied van bondage, discipline en sadomasochisme verricht of laat verrichten. De vermelding dat [eiser] van beroep fotograaf is doet daar niet aan af, nu bij de gemiddelde lezer van De Telegraaf zeer wel de indruk kan zijn ontstaan dat in het pand waar het artikel over gaat sexuele handelingen worden verricht. De berichtgeving in het artikel betreft daarmee niet het gebruik van de ruimte als fotostudio en kan daarom als onjuist en tendentieus worden gekenmerkt. Met het gesuggereerde gebruik van de bedrijfsruimte van [eiser] als studio waar bondage, discipline en sadomasochisme daadwerkelijk worden beoefend in een overwegend islamitische wijk lokt het artikel negatieve reacties en tegenreacties uit, met het risico dat deze zich ook tegen [eiser] zelf of zijn bedrijfsruimte keren. Het artikel vermeldt verder de naam van de straat waar het door [eiser] gehuurde pand zich bevindt. Weliswaar wordt daarbij niet het huisnummer genoemd, maar door wel te vermelden welke bedrijven [eiser] als buren heeft en een omschrijving te geven van de voorzijde van het pand wordt het adres van de studio de facto toch bekend gemaakt. Dit laatste vormt een vergaande inbreuk op de privacy van [eiser], waarvan De Telegraaf niet heeft aangetoond dat deze vanuit journalistiek oogpunt noodzakelijk was. De voorzieningenrechter acht de publicatie om al deze redenen onrechtmatig.

4.8.  Uitgaande van het onrechtmatige karakter van de publicatie en in aanmerking genomen de onder 4.7 genoemde gevolgen daarvan, en rekening houdend met bedragen die in zaken als de onderhavige plegen te worden toegekend, acht de voorzieningenrechter in dit geval een bedrag van EUR 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, gelet op de aard van de geleden schade ondanks het tijdsverloop, in kort geding toewijsbaar. Dit bedrag geldt als voorschot op en ter verrekening met hetgeen De Telegraaf ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn. De voorzieningenrechter acht, mede gelet op de omvang van het bedrag, geen zodanig restitutierisico aanwezig dat dit aan toewijzing ervan in de weg zou kunnen staan.

5.1.  veroordeelt De Telegraaf tot betaling aan [eiser] van een bedrag van EUR 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 april 2010 tot de dag der algehele voldoening;

5.2.  veroordeelt De Telegraaf in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.697,31;

IEF 9991

Auteursrechten op Luchtfoto’s

Een lezer vroeg ons:

Sinds wanneer zit er auteursrecht op luchtfoto’s?

Zolang er sprake is van een  originele luchtfoto, dan zal deze in beginsel beschermd zijn. De foto dient daarvoor een zogenaamd eigen en oorspronkelijk karakter te bezitten en een persoonlijk stempel van de maker te dragen. De drempel voor deze toets is over het algemeen vrij laag. Overigens noemt artikel 10 Auteurswet expliciet fotografische werken (sub 9).
 
In geval van luchtfoto’s (IEF 9968), lijkt de ‘aardobservatie’ meer te zijn dan slechts data. Foto’s zijn onder een bepaalde hoek genomen, terwijl ook een ander hoek gekozen had kunnen worden. Deze foto’s worden bovendien slechts bij één bepaalde belichting genomen. Ook hierin ligt een creatieve keuze. Ook de hoogte van waar een luchtfoto wordt genomen, gaat gepaard met een creatieve keuze. Kortom, als deze keuzes worden gemaakt dan zal worden voldaan aan de bovengenoemde toets van originaliteit.

Eerder in 2006 oordeelde de Amsterdamse rechtbank over auteursrecht op luchtfoto’s (Rechtbank Amsterdam 8 maart 2006, IEF 1773):

De rechtbank Amsterdam is van oordeel dat de foto van Martens in beginsel auteursrechtelijke bescherming geniet maar niet dat er sprake is van voldoende overeenstemming om van een verveelvoudiging te kunnen spreken. Het onderwerp en het fotograferen van een prominent onderdeel van de brug (namelijk de pylon) zijn geen auteursrechtelijk te monopoliseren elementen.

Dat bedrijven, zoals Webbaviation - een bedrijf gespecialiseerd in het maken van luchtfoto’s - al dan niet in opdracht, auteursrecht op luchtfoto’s claimen, welke je kunt afkopen, is begrijpelijk. Ook het Kadaster claimt auteursrechten op (door haar gemaakte) luchtfoto’s, zie hier:

Voor publicatie van kaarten en luchtfoto’s die ouder zijn dan 70 jaar worden geen auteursrechten in rekening gebracht. Wél moet altijd de bron worden vermeld.

Evenals het officiële Kadaster Land Information New Zealand, zie hier:

Acknowledging copyright. Where aerial images or orthophotos are reproduced, derived or copied from Land Information New Zealand material the following acknowledgement note should be shown on the product and associated media: Eg Sourced from Aerial photography S.N. 12345. Crown Copyright Reserved or Sourced from Orthophoto V21 Napier. Crown Copyright Reserved.

En (in het kader van rechtsvergelijking) een verdere beschouwing van luchtfoto’s tegenover orthophoto’s, zie hier. Waarin duidelijk wordt dat orthophoto’s duidelijk anders zijn:

The fact a photograph is taken from a helicopter or other perspective by a human author has no bearing on the issue of originality and the court will look for the same indicators of originality as in other photographs. The photographer has to make choices as to the focus, time to take the photograph, angle, etc. Where, however, the images are taken automatically or are intended to be an accurate scale representation of land the position is more difficult. A standard aerial photograph will have no uniform scale and will distort the image due to perspective and the topography of the land. An orthophoto corrects these distortions and produces an image with a uniform scale from which distances can be measured as they could be from a scale map. An orthophoto is intended to reproduce as accurately as possible various features of its subject topography. In some ways therefore orthophotos entirely lack originality as they are mere copies of geographical features. It is submitted that orthophotos are comparable to maps and should be treated for the purpose of assessing originality in a similar way to maps. Protection does not extend to the geographical features represented but only to the orthophotographer's selection of geographical data, presentation, use of symbols and annotation and any other artistic additions. [63: Cary v Longman (1801) 1 East 357; Geographia Ltd v Penguin Books Ltd [1985] F.S.R. 208,209]

Oftewel zitten wel degelijk auteursrechten op luchtfoto’s met een eigen en oorspronkelijke karakter, sinds 1801, 1985 of anders in ieder geval sinds 2006, zolang het maar geen orthofoto’s zijn. Die laatste categorie is niet aan de orde gekomen in de onderhavige “Google Earth”- zaak en getuigd aldus van een juiste rechtsopvatting dat een luchtfoto (ook) onder auteursrechtelijke bescherming valt.

IEF 9990

Verhuisbericht GoversVanZoest

Persbericht GoversVanZoest Advocaten is verhuisd en is voortaan gevestigd in Spaces Zuidas. De nieuwe adresgegevens zijn als volgt:

Barbara Strozzilaan 201
1083 HN Amsterdam

Telefoon- en faxnummers blijven ongewijzigd.
GoversVanZoest Advocaten is gespecialiseerd in het intellectueel eigendomsrecht, reclamerecht en franchising.

IEF 9989

Verwijst naar universiteit

WIPO Arbitration and Mediation Center. Geschillenbeslechter 30 juni 2011, zaaknr. D2011-0636 (Cooperative Unive U.A. tegen Ashantiplc Ltd en Domain Name Privacy LLC, inzake unive.com) Arbiters: Lothian, Machado en Lyon.

Even kort. Domeinnaamrecht. Merkennaamrecht. WIPO geschillenbeslechting. Woord "unive" wordt wijdverbreid gebruikt, vaak als afkorting van universiteit. Uit klacht valt niet af te leiden dat verweerder op de hoogte had moeten zijn van het merk van klager. Klacht heeft geen kwade trouw van verweerder aangetoond. Klager heeft klacht niet onderbouwd en probeert WIPO Panel te misleiden, dus sprake van kwade trouw van klager. Misbruik van procesrecht. Klacht is afgewezen.

The record shows that “unive” is a term in widespread use both as a truncation of ‘university’ and with other meanings. Furthermore, it is clear to the Panel that, while the term can refer to the Complainant’s trademark, the overwhelming search association of the term “unive” is to subject matter relating to universities. Moreover, the Panel finds that there is nothing in the Complaint (including annexes) to indicate that (i) the Respondent was or should have been aware of the Complainant or its mark when it registered the disputed domain name, (ii) the Respondent ever used the disputed domain name for any insurance-related matter or directed its contents to Internet users in The Netherlands, or (iii) the Respondent targeted the Complainant or its trademark in any way at any time.

The Complaint contains no allegation of facts from which bad faith on the part of the Respondent could reasonably be inferred, and absolutely no evidence of such. The Complainant effectively asserts that any person who uses the term “unive” in any way is ipso facto acting in bad faith, solely by virtue of the Complainant’s trademark. The Complainant does not describe or provide evidence of the use to which Respondent put the disputed domain name other than a screenshot of the website associated with the disputed domain name, which incidentally supports the Respondent’s contention that it uses the term in connection with its association with universities. The Complainant merely asserts that the Respondent’s use is “commercial”.

Lees de gehele arbitrage hier (link / pdf)

IEF 9988

Door alsnog te betalen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juli 2011, LJN BR2598 (More-In B.V. tegen DPA Goup N.V.)

Met dank aan Diederik Stols, Boekx advocaten.

Auteursrecht. Vormgeving van website. Naar aanleiding van een offerte-aanvraag stelt eiser een nieuwe vormgeving voor. Gedaagde heeft hier geen budget voor, korte tijd later heeft gedaagde een nieuwe website met 'zonder dat de noodzaak daarvoor is gesteld of gebleken precies of nagenoeg dezelfde keuze': Call me now-button, Twitter followers button, Koersinformatie het jaarverslag en het DPA paspoort.

Inbreukvorderingen toegewezen. Voorwaardelijk: in die zin dat zal worden bepaald dat More-In aan deze veroordeling geen rechten ontlenen kan indien DPA haar voor het gebruik van het ontwerp €4000,- exclusief BTW betaalt. Bedrag is afkomstig van de eerdere offerte die bij het voormelde voorstel werd medegedeeld. Indicatietarieven in IE-zaken ipv 1019h Rv.

4.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. More-In beroept zich, terecht, niet op de bouwstenen die DPA aanvoert zelf te hebben aangedragen, maar op de manier waarop die bouwstenen visueel in het ontwerp verwerkt zijn. (...) Voor het ontwerp van More-In is voldoende oorspronkelijk en komt dus voor auteursrecht in aanmerking. Daarbij spelen met name de volgende elementen een rol: de vlakverdeling, de tekstverdeling (waar de tekstblokken zijn geplaatst en waar juist niet), het kleurgebruik (hoewel de kleuren rood en grijs door DPA zijn aangedragen zijn met het gebruik van die kleuren veel verschillende mogelijkheden) de twee horizontale balken boven en onder, het DPA-logo linksboven in beeld, het roze tekstblok onder met daarin de laatste publicaties, de twee afbeelding als button rechts, de zigzag rode lijnen tussen de verschillende divisies van DPA Group links in de bovenste balk en de manier waarop de beurskoers van DPA onder wordt weergegeven in blokjes. Al deze elementen maken dat het ontwerp kan worden aangemerkt als een voortbrengsel van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Op het ontwerp rust derhalve auteursrecht.

4.4. Weliswaar staat het een marktpartij in beginsel vrij om elementen van een ander te gebruiken, maar die vrijheid haar begrenzing vindt waar inbreuk wordt gemaakt op rechten van intellectuele eigendom of andere subjectieve rechten. Daarbij dient te worden gekeken naar het samenstel van elementen die de totaalindruk van het ontwerp bepalen en niet zozeer naar de afzonderlijke elementen op zich.De voorzieningenrechter is, gelet op die totaalindruk van zowel het ontwerp van More-In als de nieuwe website van DPA, van oordeel dat DPA bij het vormgeven van haar nieuwe website te weinig afstand genomen heeft van het ontwerp van More-In. In een aantal afzonderlijke elementen heeft DPA zonder dat de noodzaak daarvoor is gesteld of gebleken precies of nagenoeg dezelfde keuze gemaakt als More-In in haar ontwerpvoorstel, waardoor de totaalindruk in belangrijke mate overeenstemt.

4.6.  De conclusie is dat DPA met het gebruik van de website die sinds 16 juni 2010 in de lucht is inbreuk maakt op het auteursrecht van More-In. De voorzieningenrechter verbindt daaraan de volgende consequenties. DPA zal worden veroordeeld het gebruik van haar website in de huidige vorm te staken, althans om die website op zodanige wijze aan te passen dat daarmee geen inbreuk meer wordt gemaakt op het auteursrecht van More-In. Gelet op het subsidiair verweer van DPA dat zij voor een aanpassing tenminste 1 maand nodig heeft zal die termijn in acht worden genomen. Wel zal DPA de mogelijkheid worden gegeven de onrechtmatigheid van het gebruik van het ontwerp weg te nemen, door More-In alsnog voor het gebruikte ontwerp te betalen. Het belang van More-In bij haar vordering is er immers in gelegen dat zij schade heeft geleden doordat zij inspanningen heeft verricht waarvoor zij geen vergoeding heeft ontvangen.

4.7.  Voor het bedrag dat DPA aan More-In dient te betalen voor het gebruikte ontwerp zal worden uitgegaan van de offerte bij het ontwerpvoorstel van 12 november 2009 (zie 2.8). De voorzieningenrechter is van oordeel dat DPA voor alleen het ontwerp van de website een bedrag van € 4.000,- (design concept ontwikkeling) zou moeten betalen. Dat is immers de dienst waar DPA bij de besprekingen in 2009 om heeft gevraagd, en van die ontwerpinspanningen van More-In heeft DPA gebruik gemaakt toen zij haar huidige website heeft gebouwd. Het bouwen van de website is door DPA zelf gedaan, althans niet door More-In. Van de overige onderdelen van de prijsopgave als genoemd in 2.6 is voorshands onvoldoende aannemelijk dat dit kosten zijn die betrekking hebben op alléén het ontwerpen van de website, en niet ook op het bouwen. Voorshands wordt € 4.000,- een redelijk bedrag geacht voor het ontwerp.

4.8. Gelet op het voorgaande zal de veroordeling het huidige gebruik van de website te staken een voorwaardelijke zijn, in die zin dat zal worden bepaald dat More-In aan deze veroordeling geen rechten kan ontlenen indien DPA haar voor het gebruik van het ontwerp €4000,- exclusief BTW betaalt.

Lees de uitspraak hier (pdf / LJN / schone pdf).

IEF 9987

Ben je op zoek naar...

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 22 juli 2011, KG ZA 11-593 (Race Hardware B.V. tegen gedaagde h.o.d.n. Brax Race Hardware)

Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. racehardware.nl. Handel in materialen voor autosport. Sponsor en preferred supplier Dutch Supercar Challenge en maakt reclame rond televisie-uitzendingen. Reclame-uiting gedaagde: "Ben je opzoek naar Race Hardware kom naar braxracehardware.nl". Voor zover geen onderscheidend vermogen, zo stelt verweerder, is i.c. handelsnaam ingeburgerd door gebruik: inschrijving handelsregister, actief middels domeinnaam, zakelijke correspondentie en promotiefilmpjes op YouTube. Vorderingen toegewezen. Dwangdom €5.000 maximum €100.000. 1019h Rv proceskosten €6.651,71.

Gebruik handelsnaam Race Hardware 4.2. Voorshands moet worden aangenomen dat de handelsnaam RACE HARDWARE al werd gebruikt voor de onderneming van Race Hardware toen [Gedaagde] op 18 januari 2011 zijn gewraakte handelsnaam ging voeren. Dat de handelsnaam RACE HARDWARE werd gevoerd is voldoende aannemelijk gelet op het feit Race Hardware onweersproken heeft aangevoerd (i) dat haar onderneming sinds 1 januari 2010 onder (onder meer) die naam staat ingeschreven in het handelsregister, (ii) dat de onderneming sinds 2002 actief is op internet onder de domeinnaam racehardware.nl, (iii) dat Race Hardware de handelsnaam in 2009 heeft gebruikt in zakelijke correspondentie (productie 22 van Race Hardware) en (iv) dat zij de handelsnaam in 2010 heeft gebruikt in het kader van promotionele filmpjes op youtube (productie 18 van Race Hardware). In het licht daarvan moet het betoog van [Gedaagde] dat Race Hardware uitsluitend onder de handelsnaam “ [Y] Race Hardware” naar buiten treedt, voorshands worden verworpen.

Onderscheiden vermogen 4.4 (...) Ten eerste heeft [Gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat “race hardware” daadwerkelijk een gangbare aanduiding van autosportmaterialen is voor het relevante publiek, te weten autosportliefhebbers in Nederland.

4.5. Ten tweede heeft Race Hardware aangevoerd dat zij jarenlang intensief gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam RACE HARDWARE. Door dat gebruik zou volgens Race Hardware haar handelsnaam zijn ingeburgerd en bekendheid genieten bij het relevante publiek. Dat heeft [Gedaagde] niet steekhoudend weersproken. Voor zover hij ook in dit verband heeft willen aanvoeren dat Race Hardware voornamelijk naar buiten treedt onder de handelsnaam “ [Y] Race Hardware”, kan hem dat niet baten. Naar voorlopig oordeel kan een handelsnaam namelijk ook inburgeren door gebruik als onderdeel van andere handelsnaam. Ook als de onderneming voornamelijk zou zijn gedreven onder de handelsnaam “ [Y] Race Hardware”, kan het relevante publiek door dat gebruik een verband gaan leggen tussen het element “race hardware” en de betreffende onderneming. In deze zaak is voorshands aannemelijk dat dit verband zal worden gelegd, gelet op het feit dat als
onweersproken vast staat dat Race Hardware (tot de komst van [Gedaagde]) jarenlang de enige in Nederland was die automaterialen verhandelde onder een handelsnaam waarin “race hardware” voorkomt en dat het specialistische publiek bekend is met “grote spelers” zoals Race Hardware. Voor zover de handelsnaam van huis uit een beperkt onderscheidend vermogen zou hebben, moet dus voorhands worden aangenomen dat dit onderscheidend vermogen – en de daarmee corresponderende beschermingsomvang van het handelsnaamgebruik – door het bedoelde gebruik is toegenomen.

Inbreuk 4.6. In het licht van het voorgaande maakt [Gedaagde] met de handelsnaam BRAX RACE HARDWARE inbreuk op het handelsnaamrecht van Race Hardware. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het onderscheidend vermogen en op het feit dat beide ondernemingen in autosportmaterialen handelen en zich richten op dezelfde landelijke doelgroep, wijkt de handelsnaam BRAX RACE HARDWARE naar voorlopig oordeel onvoldoende af van de handelsnaam RACE HARDWARE om verwarringsgevaar in de zin van artikel 5 Handelsnaamwet te voorkomen. Daarbij weegt mee dat onder het gevaar voor verwarring in de zin van die bepaling ook indirecte verwarring valt, dat wil zeggen de situatie dat het publiek wel verschillen tussen de ondernemingen onderkent, maar een economische of juridische band tussen de ondernemingen veronderstelt. Voorshands is voldoende aannemelijk dat het relevant publiek door het gebruik van het identieke element “RACE HARDWARE” een verband tussen de ondernemingen zal veronderstellen, ook als het publiek door de toevoeging van het element “BRAX” zou begrijpen dat het om een andere onderneming gaat. Daar komt bij dat [Gedaagde] het gevaar voor verwarring vergroot door zijn onder 2.10 beschreven wijze van adverteren. Mede gelet op het gebruik van de hoofdletters in de zin “ben je op zoek naar Race Hardware, kom dan naar […] www.braxracedhardware.nl” (onderstreping toegevoegd, Vzr) en het feit dat de advertentie is geplaatst op de website van een evenement waarvan Race Hardware sponsor en preferred supplier is, is aannemelijk dat ten minste een deel van het publiek die advertentie zal opvatten als een verwijzing naar Race Hardware.

IEF 9986

Naar beneden wijzende bolling

Rechtbank 's-Gravenhage 22 juli 2011 (bij vervroeging) KG ZA 11-752 (Firstbike International B.V. en Eiser sub 2 tegen Ridder Ride)

Modelrecht. Gemeenschapsmodel kinderloopfietsen (hier). Eiser heeft Firstbike exclusieve licentie verstrekt en gemachtigd om op eigen titel op te treden. Duits ex parte bevel, nu toch verhandeling via rentepuntenwinkel ING (plaatje lees verder).

Beoordeling: Chopper wekt andere algemene indruk, geen inbreuk modelrecht noch auteursrecht, ook onderdelen voldoende afwijkend. Enduro: geen spoedeisend belang, en bewijs dat wordt verhandeld niet (voldoende) geleverd. Ook geen belang bij de nevenvorderingen. Proceskostenveroordeling 1019h RV voor eiser á €7.150,85.

Chopper 4.2. Naar voorlopig oordeel maakt Ridder Ride door verhandeling van de Chopper geen inbreuk op het Gemeenschapsmodel van Firstbike. De Chopper wekt vooral door de naar beneden wijzende bolling van het frame en de minder verticale stand van de voorvork een andere algemene indruk dan het Gemeenschapsmodel. Die kenmerken maken dat de Chopper daadwerkelijk doet denken aan het model chopper dat bekend is voor motoren.

Gemeenschapsmodel / auteursrecht 4.7. Geconcludeerd moet dus worden dat Ridder Ride door de verhandeling van de Chopper geen inbreuk maakt op het Gemeenschapsmodel. De geconstateerde verschillen tussen de Chopper en het Gemeenschapsmodel brengen ook mee dat er naar voorlopig oordeel geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht. De door Firstbike ontworpen en verhandelde fiets is namelijk identiek aan het Gemeenschapsmodel en wijkt dus op dezelfde punten af van de Chopper. Daargelaten dat Firstbike niet heeft aangegeven wat de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar fiets zijn (terwijl Ridder Ride gemotiveerd heeft betoogd dat vele kenmerken van de fiets niet voor bescherming in aanmerking komen), moet gezien de geconstateerde verschillen worden aangenomen dat voor zover er auteursrechtelijke beschermde trekken zijn overgenomen, de totaalindruk van de Chopper voldoende afwijkt. Hetzelfde geldt voor het beroep op slaafse nabootsing. Gegeven de geconstateerde verschillen moet worden geconcludeerd dat Ridder Ride niet tekort is geschoten in haar verplichting om bij het vermeende nabootsen van de fiets van Firstbike alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van haar product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat.

Auteursrecht onderdelen 4.8. Het beroep op auteursrechtelijke bescherming ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen van kinderloopfiets van Firstbike (frame, voorvork en zadel) moet eveneens worden verworpen. Firstbike heeft niet aangegeven welke trekken van die onderdelen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, terwijl Ridder Ride erop heeft gewezen dat vele trekken worden bepaald door de technische functie van het betreffende onderdeel. Voor zover de onderdelen niet-technische trekken hebben die blijk geven van een persoonlijk stempel van [Eiser sub 2], wijken de onderdelen van de Chopper naar voorlopig oordeel voldoende af gelet op de verschillen die Ridder Ride heeft opgesomd, zoals de afwijkende vorm van de gaten van het frame, de breedte van de voorvork en de gaten in de zadelpen. Als wordt gekeken naar de afzonderlijke onderdelen, kunnen die verschillen naar voorlopig oordeel niet worden aangemerkt als ondergeschikte details.

4.9. In het midden kan blijven of Ridder Ride door verhandeling van de Enduro inbreuk zou maken op de rechten van Firstbike en/of onrechtmatig handelt. De daarop gerichte vorderingen komen niet voor toewijzing in aanmerking vanwege een gebrek aan spoedeisend belang.

4.11 (...) Aangezien de bewijslast van de gestelde continuering van de leveringen bij Firstbike ligt en er in het kader van dit kort geding geen ruimte is voor nadere bewijslevering, moet er in deze procedure van worden uitgegaan dat Ridder Ride geen Enduro-fietsen heeft geleverd aan ING en dat de verklaring van Ridder Ride over het staken van de handel in de Enduro per 31 januari 2011 dus juist is. Dat gegeven, in combinatie met het – door Firstbike geweigerde – aanbod van Ridder Ride om vast te leggen dat Ridder Ride de Enduro niet meer op de markt zal brengen op straffe van een boete, heeft Firstbike onvoldoende spoedeisend belang bij een verbod.

IEF 9985

Gazette juli 2011

Gazette juli 2011 Raad voor plantenrassen, Stcrt. 2011, 13 326 (pdf)

Tal van groenten, fruit, vlassen en bloemen passeren de revue in de nieuwe Gazette gepubliceerd door de Raad voor plantenrassen. Aanvragen, rasbenamingen, intrekking van aanvragen, beslissingen en mededelingen rondom de Zaaizaad- plantgoedwet 2005 en UPOV staan erin.

Naast de kwekersrechtelijke aspecten, is er een rectificatie:

* Per abuis is in het publicatieblad van 16-06-2011 het onderstaande ras onder de verkeerde benaming toegelaten En merkt de raad op dat

... teeltmateriaal van ingeschreven rassen ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 slechts onder de ingeschreven benaming in het verkeer gebracht en verder verhandeld mag worden. De handelsnaam of het merk mag vanzelfsprekend ook gevoerd worden, doch niet in plaats van de rasbenaming.

Lees de Gazette hier (link en pdf)

 

Phaseolus vulgaris L.

Boon

BON1732

Bartava

Monsanto Holland B.V.

33182

30-05-11