IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 9942

Door basisoctrooi beschermd product

HvJ EU 13 juli 2011, Conclusie A-G Trstenjak inzake gevoegde zaken C-322/10 Medeva BV tegen Comptroller- General of Patents, Designs and Trade Marks (Prejudiciële vragen Court of Appeal England and Wales) en C-422/10 Georgetown University, University of Rochester, Loyola University of Chicago tegen Comptroller-General of Patents, Designs and Trade Marks (Prejudiciële vragen High Court of Justice of England and Wales).

"Verzoek om een prejudiciële beslissing – Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) – Uitlegging van artikel 3, sub a en sub b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PB L 152, blz. 1) – Voorwaarden voor de afgifte van het certificaat – Begrip „door een van kracht zijnd basisoctrooi beschermd product” – Criteria – Bestaan van bijkomende of andere criteria voor een geneesmiddel dat meer dan één werkzame stof bevat of voor een combinatievaccin („multi-disease vaccine”)?"

125. In the light of the foregoing considerations, I propose that the Court answer the questions referred for a preliminary ruling as follows:

A – Questions 1 to 5 of the Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Case C-322/10)

1) The condition for the classification of an active ingredient or combination of active ingredients of a medicinal product as a product within the meaning of Article 3(a) of Regulation (EC) No 469/2009 of the European Parliament and of the Council of 6 May 2009 concerning the supplementary protection certificate for medicinal products is that that active ingredient or combination of active ingredients forms the subject‑matter of a basic patent within the meaning of Article 1(c) of that regulation. Whether an active ingredient or combination of active ingredients of a medicinal product forms the subject‑matter of a basic patent within the meaning of Article 1(c) and whether that active ingredient or combination of active ingredients is protected by a basic patent in force in accordance with the requirement of Article 3(a) are determined, in principle, according to the rules governing the basic patent. However, the definition of the basic patent laid down in Article 1(c) of the regulation precludes use of the protective effect of the basic patent from being invoked as a criterion for the purpose of answering the question whether an active ingredient or combination of active ingredients of a medicinal product forms the subject‑matter of a basic patent.

2) In the context of the assessment of a supplementary protection certificate application relating to a medicinal product with multiple active ingredients or to a multi‑disease vaccine, there are no further or different criteria for determining whether a product within the meaning of Article 3(a) of Regulation No 469/2009 exists and whether that product is protected by a basic patent in force.

3) The questions whether a multi‑disease vaccine can be classified as a product within the meaning of Article 3(a) of Regulation No 469/2009 and whether that product is protected by a basic patent in force where only one of its active ingredients or each of its active ingredients against one of the diseases is protected by a basic patent in force must, in principle, be answered according to the rules governing the basic patent. However, the protective effect of the basic patent must not be used as a criterion for the purpose of answering the question whether a product within the meaning of Article 3(a) of the regulation exists.

B – Sixth question of the Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Case C-322/10) and sole question of the High Court of Justice of England and Wales Chancery Division (Patents Court) (Case C-422/10)

4) A valid authorisation to place the product on the market as a medicinal product within the meaning of Article 3(b) of Regulation No 469/2009 exists for a single active ingredient or combination of active ingredients where that active ingredient or combination of active ingredients is contained together with one or more other active ingredients in a medicinal product which was the subject of a valid marketing authorisation granted in accordance with Directive 2001/83/EC or Directive 2001/82/EC.

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9941

Paarse rechthoek niet onderscheidend genoeg voor registratie

Gerecht EU 13 juli 2011, zaak T-499/09 (Evonik Industries AG tegen OHMI)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk verzoek Kl. 1 tot 45. Nagaan of beeldmerk onderscheidend is. Beeldmerk bestaat uit paarse kleur en rechthoekige vorm met bolling aan rechterkant. Zowel kleur (paars pantone 513 C) als vorm, zelfs tesamen genomen, zijn niet onderscheidend genoeg. Weigering beeldmerk in te schrijven als Gemeenschapsbeeldmerk.

21 Überdies erscheint der Purpurfarbton nicht als ein spezifischer überaus seltener Farbton. Selbst wenn man mit der Klägerin annimmt, dass diese Farbe, die als „Purpur Pantone 513 C“ beansprucht wird, in den von ihr angeführten Branchen nicht verwendet wird, kann nach der Aktenlage im Hinblick auf das umfassende Waren- und Dienstleistungsverzeichnis keine Feststellung zur Ungewöhnlichkeit oder Auffälligkeit dieser Farbe getroffen werden, weshalb die Beschwerdekammer zutreffend der Ansicht war, dass Purpur eine „einfache und gängige“ Farbe sei. Auch wenn diese Farbe somit beim Verbraucher einen Gedanken oder ein positives Gefühl erweckt, ist sie mangels besonderer Elemente, die ihr einen kennzeichnenden Charakter verleihen könnten, im vorliegenden Fall nicht als geeignet anzusehen, als betrieblicher Herkunftshinweis zu dienen.

22 Daher ist davon auszugehen, dass der Purpurfarbton als solcher nicht geeignet ist, die Waren und Dienstleistungen der Klägerin von denjenigen anderer Unternehmen zu unterscheiden. Die Tatsache, dass es sich um „Purpur Pantone 513 C“ handelt, das sich auf den ersten Blick nicht vom gemeinhin bekannten Purpurfarbton unterscheidet, ändert an dieser Beurteilung nichts.

28 Wegen seiner Einfachheit wird die rechteckige Form den angesprochenen Verkehrskreisen keine eindeutige Aussage vermitteln, und diese werden annehmen, dass es sich um ein mit den Waren oder Dienstleistungen imZusammenhang stehendes Etikett, eine Dekoration oder eine ästhetischen Zwecken dienende Verzierung handele, nicht aber um einen Hinweis auf die betriebliche Herkunft der beanspruchten Waren und Dienstleistungen. Somit fehlt es der Darstellung, die aus einem auf einer Seite nach außen gewölbten Rechteck besteht, als solcher an Unterscheidungskraft.
34 Was drittens die angemeldete Bildmarke in ihrer Gesamtheit betrifft, so vermag die Kombination von zwei als solchen nicht unterscheidungskräftigen Bestandteilen die Wahrnehmung durch die angesprochenen Verkehrskreise nicht zu ändern. Die Verbraucher sind es nicht gewohnt, die Herkunft von Waren aus einer einfachen geometrischen Form in gängiger Farbe abzuleiten. Insoweit wird das angemeldete Zeichen als solches nicht wie eine eigenständige Bildmarke wirken, sondern allenfalls wie ein dekoratives Farbelement, ein farbiges Etikett oder ein einfaches Farbmuster. Im Fall von Dienstleistungen wird das angemeldete Zeichen auch als Etikett für eine vorzunehmende Beschriftung oder einfach als ein banales Gestaltungselement in der Werbung für diese Dienstleistungen in Form von Anzeigen, Plakaten und Informationsbroschüren oder auch als Blickfang wahrgenommen werden. Die Klägerin hat auch nicht erläutert, für welche Waren und Dienstleistungen sie das Zeichen konkret zu benutzen gedenkt, und keine Beispiele für eine mögliche Benutzung des angemeldeten Zeichens angeführt, die geeignet wäre, auf die betriebliche Herkunft hinzuweisen (vgl. in diesem Sinne Urteil Kombination von 24 Farbkästchen, Randnr. 57).

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9940

Doorlinken domeinnaam

Vrzr. Rechtbank Almelo 11 juli 2011, KG ZA 11-114 (eiseres tegen gedaagde)

Domeinnamen. Gedaagde heeft domeinnamen geregistreerd in opdracht van eiseres. Weigering domeinnaam overschrijven op naam eiseres is inbreuk op rechten eiseres. Belang eiseres bij twee domeinnamen is evident. Overdracht van deze twee domeinnamen wordt daarom toegewezen. Geen evident belang bij één domeinnaam want nog niet in gebruik. Domeinnaam dat doorlinkt naar concurrent en gebruik van handelsnaam eiseres om door te verwijzen naar concurrent is onrechtmatig, dient daarom te worden gestaakt. Dwangsom van toepassing.

 

4.3 Uit de stukken, waaronder de facturen met betrekking tot de registratie van de domeinnamen en de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de domeinnaam en website lierenshop.nl zijn geregistreerd en ontwikkeld door [gedaagde], maar [eiseres] de kosten voor registratie heeft vergoed en bovendien regelmatig betalingen heeft verricht aan [gedaagde] voor geleverde diensten. Daarmee is in voldoende mate komen vast te staan dat [gedaagde] de desbetreffende werkzaamheden en registraties in opdracht van en voor [eiseres] heeft verricht. Dat [eiseres] mogelijk geen expliciete instructie zou hebben gegeven ten aanzien van de inhoud van de webshop en dat [gedaagde] naar eigen zeggen onvoldoende betaald heeft gekregen voor de ontwikkeling en het bijhouden van de webshop, doet daaraan niet af. De weigering van [gedaagde] om de domeinnaam naar [eiseres] te doen overschrijven maakt daarom naar voorlopig oordeel inbreuk op de rechten die [eiseres] op de website kan doen gelden. Het belang van [eiseres] om over de domeinnaam lierenshop.nl te kunnen beschikken is, gelet op al het voorgaande, evident. De enkele dreiging van [gedaagde] - ook al heeft hij ter zitting gesteld een en ander niet zo bedoeld te hebben - om de website op ‘zwart te zetten’ geeft [eiseres] daartoe reeds voldoende belang. [Eiseres] heeft er immers belang bij om zijn inkomsten uit de webshop te kunnen waarborgen. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter de gevorderde overdracht van de domeinnaam lierenshop.nl toewijzen.
4.5 Aannemelijk is dat het doorlinken via de domeinnaam waarvan [gedaagde] houder is naar de website van een concurrent van [eiseres], alsmede het gebruik van de naam “lierenshop” op allerlei doorlinksites, waarbij eveneens naar de website van de concurrent van [eiseres] wordt verwezen, het publiek dat die websites bezocht in verwarring kon brengen omtrent de identiteit van de aanbieder van de op die website vermelde producten. Het profiteren van een dergelijke verwarring (en het daarmee mogelijk schaden van de webwinkel van [eiseres]), kan jegens [eiseres] onrechtmatig zijn. Hoewel in het beperkte kader van dit kort geding niet kan worden vastgesteld, dat [gedaagde] betrokken is bij de onderneming van LuWe Trading, is wel komen vast te staan dat [gedaagde] de domeinnaam lieren-shop.nl heeft doorgelinkt naar de website van LuWe Trading, en gebruik maakt van de naam lierenshop in allerlei doorlinksites, waarbij de consument eveneens naar LuWe Trading wordt doorverwezen. [Eiseres] gebruikt “lierenshop” als handelsnaam. Het gebruik van deze handelsnaam van [eiseres], met als doel potentiële klanten door te verwijzen naar LuWe Trading, een concurrerende onderneming, is onrechtmatig. [Eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt belang te hebben bij de overdracht van de domeinnaam lieren-shop.nl en het gelasten van een ordemaatregel ten aanzien van ieder gebruik van de naam lierenshop, alsmede daarmee op verwarringwekkende wijze overeenstemmende andere namen.

Lees het gehele vonnis hier (pdf)

IEF 9939

Catering bij EPO

Gerechtshof 's-Gravenhage sector civiel 21 juni 2011, LJN BR 0188 KG ZA 10-11 (European Patent Organisation tegen Stichting Restaurant De La Tour) 

De Stichting verzorgt catering bij EPO. Stichting komt in kort geding op tegen gunningsvoornemen EPO. Beperking rechtstoegankelijkheid niet gerechtvaardigd door het doel dat met immuniteit van rechtsmacht van EPO is gediend. Beleidsregels EPO staan niet in de weg tot staking van aanbesteding en desgewenst tot heraanbesteding.

14. Deze voor Restour aldus ontstane beperking in rechtstoegankelijkheid wordt in het onderhavige geval naar voorlopig oordeel van het hof niet gerechtvaardigd door het doel dat met de door EPO ingeroepen immuniteit van rechtsmacht is gediend. Het hof onderkent dat de EPO als (orgaan van een) intergouvernementele organisatie toekomende immuniteit van rechtsmacht voor haar van groot belang is voor het ongehinderd en onafhankelijk van het gastland (“waardevrij”) kunnen uitvoeren van haar werkzaamheden, maar die werkzaamheden dienen dan wel te vallen binnen de omschrijving van de door de Verdragsluitende Staten aan haar opgedragen taken. Als orgaan van de EOO heeft EPO tot taak “het verlenen van Europese octrooien” (artikel 4, derde lid EOV). Uit artikel 3, eerste lid Protocol blijkt vervolgens dat het kader van de haar toekomende immuniteit van rechtsmacht wordt gevormd door haar “officiële werkzaamheden”, terwijl blijkens het vierde lid van dat artikel onder “officiële werkzaamheden” die werkzaamheden worden verstaan “welke strikt noodzakelijk zijn voor de administratieve en technische uitvoering van haar taken zoals die zijn vastgesteld in het Verdrag”. Voor zover er derhalve al enig (en onmiddellijk) verband zou bestaan tussen het bieden van een catering-faciliteit voor (vooral) werknemers en ten behoeve van bijeenkomsten en vergaderingen enerzijds en (de technische of administratieve uitvoering van) het verlenen van Europese octrooien anderzijds, dan is deze (al dan niet door EPO gesubsidieerde) faciliteit naar voorlopig oordeel van het hof in elk geval niet aan te merken als daarvoor “strikt noodzakelijk”. Anders dan EPO heeft betoogd ziet het hof in de Duitstalige, Engelstalige of Franstalige tekst van het Verdrag geen aanwijzing voor een ruimere opvatting van de in het Verdrag bedoelde, binnen de taakomschrijving van EPO vallende, officiële werkzaamheden (“..alle Tätigkeiten .., die für ihre im Übereinkommen voorgesehene Verwaltunsarbeit und technische Arbeit unbedingt erforderlich sind”, respectievelijk “..such as are strictly necessary for its administrative and technical operation..” en “sont celles qui sont strictement nécessaires à son fonctionnement administratif et technique …”). Aangezien (de uitgeschreven aanbesteding van) de geboden catering-faciliteit niet kan worden geacht voor de uitvoering van de aan EPO opgedragen taken “strikt noodzakelijk” te zijn en EPO deze taken, niettegenstaande de door Restour ingeroepen rechterlijke toetsing, waardevrij en onafhankelijk van het gastland kan blijven uitoefenen, acht het hof de Restour ontzegde toegang tot de rechter disproportioneel ten opzichte van het met de door EPO ingeroepen immuniteit beoogde doel en in dit geval derhalve strijdig met artikel 6 EVRM. Het beroep dat EPO in dit verband nog heeft gedaan op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 23 oktober 2009 (NJ 2009/527, inzake EPO/Bertrand ) onderschreven, EPO toekomende immuniteit van jurisdictie faalt reeds omdat in die zaak, anders dan in het onderhavige geval, vast stond dat voor de (ex-) werknemer Bertrand een effectieve rechtsgang bij het Amtenarengerecht open stond of had open gestaan. De eerste twee grieven treffen dan ook geen doel.

24. Terecht heeft Restour hiertegen ingebracht dat de Tender Guidelines EPO de mogelijkheid laten om een aanbestedingsprocedure in bepaalde gevallen te staken en tot heraanbesteding over te gaan. In artikel 6.6, eerste lid van de Financial Regulations is bepaald dat EPO in daarin nader omschreven gevallen of “for any other serious reason” tot staking van de aanbesteding mag overgaan, terwijl in het vierde lid staat opgenomen: “After cancellation, a new invitation to tender may be issued (…)”. Zonder nadere toelichting, die EPO verzuimd heeft te geven, valt niet in te zien waarom de reeds door de voorzieningenrechter gegeven (en door het hof in de rechtsoverwegingen 18 en 19 van dit arrest onderschreven) voorlopige oordelen aangaande de ondeugdelijkheid van de gevolgde aanbestedingsprocedure in redelijkheid niet zouden kunnen worden aangemerkt als een voldoende “serious reason”. Anders dan EPO heeft betoogd, staan haar eigen (beleids)regels er derhalve niet aan in de weg om ook met eerbiediging van de haar verleende autonomie tot staking van de onderhavige aanbesteding en desgewenst, met inachtneming van het bepaalde in artikel 55 van de Financial Regulations, tot heraanbesteding over te gaan.

Lees het gehele arrest hier (pdf)

IEF 9937

Verwarringsgevaar

Gerecht EU 13 juli 2011, zaak T-88/10 (Inter IKEA Systems BV tegen OHIM en Meteor Controls International Ltd.) 

Merkenrecht. Gemeenschapsmerkaanvraag GLÄNSA. Oppositie van ouder merk GLANZ toegewezen. Goederen deels identiek en deels in zekere mate overeenstemmend. Sprake van verwarringsgevaar, want visueel en auditief overeenstemmend. Uit art. 8 (1) (b) Regulation No. 207/2009 volgt niet dat verwarringsgevaar nodig is in alle lidstaten en alle EU talen. Beroep wordt verworpen.

51 As it is, it should be borne in mind that, according to the line of authority referred to in paragraph 38 above, where the earlier mark upon which the opposition is founded is a Community mark, it does not follow from Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 that, for a mark to be refused registration as a Community trade mark under that provision, the likelihood of confusion must exist in all Member States and in all linguistic areas of the European Union.

Lees het gehele arrest hier (link)

IEF 9936

Broncode auteursrechtelijk beschermd

Rechtbank 's-Gravenhage sector civiel 12 juli 2011, KG ZA 11-691 (Kamernet B.V. tegen Kamerenzo)

Met dank aan Jaap Bremer en Eline Schiebroek, BarentsKrans N.V.. Kamernet exploiteert website die verhuurders en huurders met elkaar in contact brengt. Kamerenzo heeft soortgelijke website. Broncode Kamernet is auteursrechtelijke beschermd want eigen intellectuele schepping. Sprake van inbreuk op auteursrecht, want Kamerenzo gebruikt voor 90 - 95 % dezelfde broncode. Spoedeisend belang want voortdurende inbreuk. Verbod op inbreuk toewijsbaar, website Kamerenzo mag niet meer gebruikt worden in huidige vorm. Blijft in het midden of inbreuk wordt gemaakt op look and feel van website. Dwangsom aan verbod verbonden. Schadevergoeding niet toegewezen. Geen rectificatie, want geen dreiging dat bezoekers Kamerenzo auteursrecht van Kamernet zullen schenden en verbod is voldoende om verwatering look and feel tegen te gaan.

5.6. Gelet op het voorgaande resteert slechts de vraag of Kamerenzo de broncode van Kamernet zodanig heeft aangepast dat de auteursrechtelijk beschermde trekken daarvan onvoldoende terugkomen. Naar voorlopig oordeel is dat niet het geval. Kamernet heeft namelijk als zodanig onweersproken aangevoerd dat de broncodes van de pagina’s van de beide websites voor 90 tot 95 procent overeenstemmen. Ter onderbouwing daarvan heeft zij de CSS-bestanden en JS-bestanden van beide websites overgelegd, die naar voorlopig oordeel inderdaad een zeer grote overeenstemming vertonen. Kamerenzo heeft een en ander niet steekhoudend bestreden. De toevoegingen in de broncode die Kamerenzo naar voren heeft gebracht zijn zo beperkt, dat het verweer de juistheid van de stelling van Kamernet over de mate van overeenstemming eerder bevestigt, dan ontkracht.

5.12. De gevorderde plaatsing van een “rectificatie” op de website van Kamerenzo en op websites van sociale media wordt afgewezen. Kamernet heeft betoogd dat die rectificatie nodig is om te voorkomen dat derden de auteursrechten zullen schenden. Enige dreiging dat de bezoekers van de genoemde websites dat zullen doen, is echter gesteld noch gebleken. De gevorderde rectificatie kan ook niet worden toegewezen op grond van de “verwatering van de look and feel van de website”. Daargelaten of Kamernet aanspraak kan maken op bescherming tegen de gestelde verwatering, is het uit te spreken verbod naar voorlopig oordeel afdoende om die gestelde verwatering te stoppen. 

Lees het gehele vonnis hier (pdf)

IEF 9935

Gebruik foto zonder toestemming rechthebbende

Rechtbank Breda 6 juli 2011, team kanton, zaaknr. 655466 CV (Van Hasselt tegen de J. en het CDA).

Met dank aan Kitty van Boven, i-ee. Auteursrecht. Gebruik foto zonder toestemming van auteursrechthebbende. Gedaagden erkennen onrechtmatig gebruik. Vordering tot betaling schadevergoeding toegewezen. Gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Het staat Van Hasselt vrij om gemachtigde in te schakelen, deze kosten zijn redelijk en evenredig en billijkheid verzet zich niet tegen toewijzing. 

3.6 (...) De J. en het CDA voeren aan dat zij deze proceskosten echter voor rekening en risico van Van Hasselt dienen te komen, omdat hij degene is die direct een gemachtigde heeft ingeschakeld in plaats van eerst in overleg met de J. en het CDA te treden. Zij stellen verder dat als Van Hasselt zelf met hen in overleg was getreden zij wel tot een regeling waren gekomen. Het voorgaande is echter geen argument om de proceskosten af te wijzen, dan wel te matigen. Het staat Van Hasselt immers vrij om direct een gemachtigde in te schakelen. Daarbij wordt opgemerkt dat zowel de J. en het CDA na de eerste sommatiebrieven van de zijde van de gemachtigde niet hebben erkend dat er sprake was van een inbreuk op het auteursrecht en ook niet bereid waren om tot betaling van schadevergoeding over te gaan, zodat hierover verder is gecorrespondeerd.

Lees het gehele vonnis hier (pdf)

IEF 9934

HR 8 juli 2011, 10/00642 (Conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake Mag Instrument Incorporated tegen Edco Eindhoven BV en P.P.Impex BV

HR 8 juli 2011, 10/00642 (Conclusie A-G D.W.F. Verkade inzake Mag Instrument Incorporated tegen Edco Eindhoven BV en P.P.Impex BV

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper. Auteursrecht. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. In navolging van IEF 8286 en IE 3706 : Hof bepaalt dat vormmerken geen onderscheidend vermogen hebben en door inburgering niet hebben gekregen. De vorm is functioneel bepaald). Rechtspraak.nl destijds: Geen inbreuk op merkenrechten / auteursrechten op Mag-Lite zaklampen van Mag Instrument door de Alu-zaklamp van Edco. Geen onderscheidend vermogen vormmerken Mag-Lite, ook niet door inburgering. Vormen als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 BVIE. Geen auteursrecht op grond van reciprociteitsregel van art. 2 lid 7 Berner Conventie en bewijslast. Ook geen slaafse nabootsing op grond van artikel 14 lid 8 (oud) BTMW.

In deze conclusie past A-G Verkade de concrete toetsing toe op de auteursrechtelijke elementen. Art. 2 lid 7 BC toepassen voor bescherming specifiek product in land van oorsprong. Mag Instrument moet bewijzen dat zij voor zaklampen in VS auteursrechtelijke bescherming geniet.

Betreft de merkenrechtelijke vordering vindt de A-G het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, fraaiheid vormafwijkingen bepalen in belangrijke mate marktwaarde en/of vormafwijkingen zijn functioneel.

Betreft de slaafse nabootsing stelt A-G voor om vragen te stellen aan Benelux-Gerechtshof over bedoelde handelingen art. IV Protocol wijziging BTMW: omvat dit ook handelingen waartegen niet verzet kon worden krachtens toenmalige art. 14 lid 8 BTMW. 

4.54 De aan het Benelux-Gerechtshof te stellen vragen zouden kunnen luiden:
1. Dient artikel IV van het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen van Brussel, 20 juni 2002, aldus uitgelegd te worden daat onder de aldaar bedoelde handelingen in de zin van artikel 14 lid 1 (oud) BTMW (thans: artikel 3.16 lid 1 BVIE), verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol was begonnen, en waartegen de belanghebbende zich niet kon verzetten krachtens de tekst van artikel 14 zoals deze luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol, mede omvat handelingen waartegen de belanghebbende zich niet kon verzetten krachtens het toenmalige lid 8 van voormeld artikel 14?
2. Indien vraag 1 ontkennend beantwoord wordt, moet dan een regel van (ongeschreven) overgangsrecht aanvaard worden, met eenzelfde effect als in vraag 1 bedoeld?
3. Indien vraag 1 en 2 ontkennend beantwoord worden, welke (andere) regel van (ongeschreven) overgangsrecht moet dan gelden vóór het optreden op grond van de wettelijke bepalingen inzake de bestrijding van ongeoorloofde mededinging, indien het gaat om handelingen in de zin van artikel 14 lid 8 BTMW (oud), waartegen ingevolge die bepaling zodanig optreden niet mogelijk was, indien met deze handelingen vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol is begonnen?

Lees de gehele conclusie hier (pdf)

IEF 9933

Commentaar Dirk Visser op HvJ EU C-324/09 (l'Oréal - eBay)

Met dank aan Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap. Commentaar op HvJ EU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (l'Oréal e.a. tegen eBay). O.a. ter voorbereiding van het Seminar Trademark use in the online market place: L'Oreal v. eBay op 14 juli van 14.00  tot 16.15 uur op de Vrije Universiteit Amsterdam (gratis entree), sprekers: Prof. dr. M.R.F. Senftleben, Prof. mr. D.J.G. Visser, Prof. mr. Ch. Gielen, Prof. M. Barrett, Mr. A. Tsoutsanis, zie voor het programma IEF 9879.

"Dear friends and colleagues,
Today, 12 July 2011, the ECJ rendered its long awaited judgement in the L’Oréal v. eBay case and we will probably all be studying it over the next few days, weeks or months. The ECJ published a press release and there will probably some coverage in the popular press as well.
I would like to share my first impressions with you and I am curious to learn yours.
The case is, as you probably all know, about the liability of eBay for the sale by third parties of perfumes, which have not been brought on the market in the EU by the trademark owners, over eBay’s online auction platform, and the liability of eBay for the advertising through Google Adwords and otherwise for such sales.
In the course of trade
As far as I am concerned the first new and interesting bit can be found in par. 55:
“Accordingly, when an individual sells a product bearing a trade mark through an online marketplace and the transaction does not take place in the context of a commercial activity, the proprietor of the trademark cannot rely on his exclusive right as expressed in Article 5 of Directive 89/104 and Article 9 of Regulation No 40/94. If, however, owing to their volume, their frequency or other characteristics, the sales made on such a marketplace go beyond the realms of a private activity, the seller will be acting ‘in the course of trade’ within the meaning of those provisions”. "

Lees het gehele commentaar hier (pdf)

IEF 9932

Aansprakelijkheid beheerder elektronische marktplaats

HvJ EU 12 juli 2011, zaak C-324/09 (l'Oréal e.a. tegen eBay) 

Eerst even voor jezelf lezen. Prejudiciële vragen High Court of Justice (England and Wales).

Merkenrecht. Aansprakelijkheid beheerder van elektronische marktplaats betreft de door gebruikers gepleegde inbreuken op merkrechten.  En het bevel te gelasten om doeltreffende maatregelen te treffen om niet alleen inbreuken die met behulp van die marktplaats worden gepleegd te beëindigen, maar ook om nieuwe inbreuk te voorkomen.

Beoordeling door nationale rechter. Beheerder elektronische marktplaats heeft actieve rol wanneer hij helpt bij optimaliseren van wijze van online vertoning of promotie van aanbiedingen. Dan geen beroep op vrijstelling aansprakelijkheid. Ook niet indien hij had moeten vaststellen dat verkoopaanbiedingen onwettig waren en niet gehandeld heeft om gegevens te verwijderen of toegang te blokkeren. Nationale rechter kan beheerder gelasten maatregelen te treffen tot beeïndiging en voorkomen van merkinbreuk. Bevelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en geen belemmering zijn voor legitiem handelsverkeer.

Reminder: 14 juli 2011, 14.00 - 16.15 uur op de VU: Seminar Trademark use in the online market place: L'Oreal v. eBay. Zie eerder bericht IEF 9879

Lees eerdere berichten over deze zaak hier: IEF 9275 en IEF 9277.

Lees het gehele arrest hier (pdf).