IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9862

Signaal moet worden opgesplitst

Hof Amsterdam 24 mei 2011, LJN BQ9802 (St. Radio Nederland Wereldomroep en St. Beste van Vlaanderen en Nederland tegen GMDS Administratie B.V.)

Als randvermelding. Media. Contractrecht. Signalen. Infrastructuur. Aanleg van glasvezelkabel en de doorgifte Radio- en TV-signalen. Doorgifte signaal via Satelliet (Telstar-12) tot de aanleg van glasvezelnetwerk. Vertraging oplevering, definitieve uitschakeling satelliet, verwisseling stekkers, geen maandelijkse rapportages, Glasvezelkabel die 6 Mbps aankan ipv 4 keer 1,5 Mbps. Geen bewijs dat reserveapparatuur niet conform ovk is geleverd. Ontbinding overeenkomst omdat de aanleg van de kabel niet deugdelijk zou zijn. Principaal appel. Aangehouden behandeling van grieven.

3.19 Evenmin is komen vast te staan dat de overdracht van televisie- en radiosignalen door vier kabels – waardoor het signaal moet worden opgesplitst - significant onbetrouw¬baarder is dan de overdracht met behulp van één kabel. De rapportages waarop RNW c.s. in dit verband wijst, zijn daarvoor niet vol¬doende concreet en toegespitst op de onderhavige situatie. Bovendien heeft RNW c.s. niet (gemotiveerd) gesteld dat de door haar gestelde problemen met de overdracht van het tele¬visie- en radiosignaal zijn te wijten aan het gebruik van vier kabels.

3.20 Bij deze stand van zaken gaat het hof voorbij aan het aanbod van RNW c.s. bewijs door middel deskundigen te leveren voor de nadere onderbouwing van hun stelling dat de door GMDS geleverde verbinding afwijkt van hetgeen in de overeenkomst is bepaald. Dit bewijsaanbod ziet overigens eraan voorbij dat het antwoord op de vraag of GMDS heeft voldaan aan de overeenkomst in dit geval aankomt op de uitleg van de overeenkomst en niet (zonder meer) een kwestie is waarvoor de inschakeling van een deskundige rele¬vant zou kunnen zijn. Evenmin zal het hof RNW c.s. toelaten tot het bewijs door deskundigen dat de door GMDS geleverde glasvezelverbinding technisch ondeugdelijk was. Het had op de weg van RNW c.s. gelegen dergelijk bewijs direct – bij memorie van grieven of ten tijde van het pleidooi – over te leggen indien zij dit voor de beslechting van het geschil noodzakelijk had gevonden.

Tussenconclusie in het principaal appel
3.22 Het hof concludeert dat het antwoord op de vraag of RNW c.s. de overeenkomst op 4/11 maart 2008 zonder ingebreke¬stelling hadden mogen ontbinden ervan afhangt of het signaal op 20/21 februari 2008 is uitgevallen en dat GMDS RNW c.s. hierover niet heeft geïnformeerd. Het hof zal de verdere behandeling van de grieven aanhouden.

3.23 Het hof zal het beroep op artikel 3:44 BW verwerpen. Wanneer zou komen vast te staan dat GMDS niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, vormt dat op zichzelf geen bedrog in de zin van die bepaling. RNW c.s. hebben onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat RNW c.s. door een opzettelijke mededeling of verzwijging van GMDS zijn bewogen tot het aangaan van de onderhavige overeen¬komst. Dit betekent dat de grieven 4 en 5 falen en dat de nieuwe vorderingen die in het kader van deze grieven naar voren zijn gebracht niet zullen worden gehonoreerd. Grief 6 faalt voorzover RNW c.s. daarmee betogen dat de overeenkomst per 8 september 2007 behoort te worden ver¬nietigd.

Lees de uitspraak hier (link)

IEF 9861

SPONGEBOB vs. PLUNGE BOB

USPTO 15 juni 2011, pending Oppositie nr. 91200266 (Viacom International Inc. tegen CSE Designs, LLC inzake PLUNGE BOB)

Omdat het leuk is. In de Verenigde Staten is op 15 juni j.l. oppositie ingediend tegen een merkaanvraag  van CSE Designs voor endoscopisch gereedschap met de welluidende merknaam PLUNGE BOB. Viacom, houdster van de merken SPONGEBOB en SPONGEBOB SQUAREPANTS voor de gelijknamige kinderheld, heeft die oppositie ingediend. De SPONGEBOB merken zijn in Amerika geregistreerd voor allerlei waren variërend van kleding tot hondenvoer, maar niet voor medische toepassingen – al heeft Viacom wel een licentie verleend aan Johnson & Johnson om haar merken te gebruiken op (kinder)pleisters (hier).

Uit de Notice of Opposition van Viacom blijkt dat zij haar oppositie naar Amerikaans recht primair baseert op verwarringsgevaar met haar bekende en onderscheidende SPONGEBOB merken en subsidiair op gevaar voor verwatering daarvan. Ook voert Viacom aan dat het PLUNGE BOB merk de aan de SPONGEBOB merken verbonden goodwill zal schaden.

Aan Viacom kan worden toegegeven dat er sprake is van enige (auditieve) overeenstemming tussen PLUNGE BOB en het oudere bekende merk SPONGEBOB. Het door Viacom gestelde verwarringsgevaar is op het eerste gezicht minder evident. Wie het venijnig ogende endoscopisch gereedschap, de Plunge Bob, ziet, zal wellicht niet meteen aan het vrolijke tekenfilmfiguurtje Spongebob denken. Verwarringsgevaar of niet, Viacom is er in ieder geval van overtuigd dat CSE Designs met haar merk PLUNGE BOB bewust wil meeliften op de populariteit van SPONGEBOB. Saillant detail in dit verband is dat de naam PLUNGE BOB – hoe toepasselijk - ook in zwang blijkt te zijn bij loodgieters (hier). Of zij zich (ook) hebben laten inspireren door Spongebob is niet bekend.

De zaak wordt nauwlettend in de gaten gehouden door de redactie. 
Moet je hier meer mee doen? Zie
IEF 9834.
Lees de oppositie hier (pdf / link)

IEF 9860

Hotelkamergelden

HvJ EG 29 juni 2011, zaak C-162/10, concl. A-G Trstenjak (Phonographic Performance (Ireland) LTD tegen Ierland)

Prejudiciële vragen High Court of Ireland. Auteursrecht. Naburige rechten. Openbaarmaking televisie en/of radio's waaraan hotelexploitanten uitgezonden signaal doorgeven. 

A-G concludeert dat televisie en radio in hotels indirecte communicatie betreft en dat een hoteleigenaar via andere toestellen ter beschikking stelt eveneens een gebruiker is.

Prejudiciële vragen:

(i) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten televisies en/of radio’s beschikbaar stelt waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, een "gebruiker" die fonogrammen die kunnen worden afgespeeld in een uitzending "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van de gecodificeerde richtlijn 2006/115/EG [1] van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006?
(ii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: verplicht artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG lidstaten om naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, te voorzien in een recht op een billijke vergoeding door de hotelexploitant voor het afspelen van het fonogram?
(iii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a?
(iv) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten toestellen (andere dan een televisie of radio) en fonogrammen in fysieke of digitale vorm ter beschikking stelt, die door middel van een dergelijk toestel kunnen worden afgespeeld of gehoord, een "gebruiker" die de fonogrammen "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG?
(v) Indien vraag (iv) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115/EG?

A-G concludeert als antwoord op de prejudiciële vragen (Nederlandse taalversie nog niet beschikbaar):

179. On the abovementioned grounds, I propose that the Court answer the questions referred as follows:

1-  Article 8(2) of Directive 2006/115/EC of the European Parliament and of the Council of 12 December 2006 on rental right and lending right and on certain rights related to copyright in the field of intellectual property (codified version) and of Council Directive 92/100/EEC of 19 November 1992 on rental right and lending right and on certain rights related to copyright in the field of intellectual property is to be interpreted to the effect that a hotel or guesthouse operator which provides televisions and/or radios in bedrooms to which it distributes a broadcast signal uses the phonograms played in the broadcasts for indirect communication to the public.

2- In such a case, the Member States are required, in transposing Directives 2006/115 and 92/100, to provide for a right to equitable remuneration vis-à-vis the hotel or guesthouse operator even if the radio and television broadcasters have already paid equitable remuneration for the use of the phonograms in their broadcasts.

3- Article 8(2) of Directive 2006/115 and of Directive 92/100 is to be interpreted as meaning that a hotel operator which provides its customers, in their bedrooms, with players for phonograms other than a television or radio and the related phonograms in physical or digital form which may be played on or heard from such apparatus uses those phonograms for communication to the public.

4-  Article 10(1)(a) of Directive 2006/115 and of Directive 92/100 is to be interpreted to the effect that a hotel or a guesthouse operator which uses a phonogram for communication to the public does not make private use of it and an exception to the right to equitable remuneration under Article 8(2) of Directive 2006/115 is not possible even if the use by the customer in his bedroom has private character.

Lees de conclusie hier (link
Richtlijn 2006/115/EG

IEF 9859

Wachtkamergelden

HvJ EG, 29 juni 2011, zaak C-135/10, concl. A-G Trstenjak  (SCF Consorzio Fonografici tegen Marco Del Corso)

Prejudiciële vragen Corte di Appello di Torino, Italië. Auteursrecht. Naburige rechten. Openbaarmaking radio-uitzendingen in wachtkamer van tandartsenpraktijk. Uitleg van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ of 'beschikbaarstellen aan het publiek'. A-G concludeert dat ook een tandarts die in zijn wachtkamer de radio plaatst en een radio-uitzending hoorbaar maakt, een passende vergoeding dient te betalen voor de publieke mededeling. Genoemde verdragen zijn niet rechtstreeks van toepassing.

Prejudiciële vragen:
1. Zijn de Conventie van Rome inzake naburige rechten van 26 oktober 1961, de TRIPs-overeenkomst (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) en het WIPO-verdrag (World Intellectual Property Organization) inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) rechtstreeks toepasselijk in de communautaire rechtsorde?
2. Werken de voornoemde regelingen van eenvormig internationaal recht eveneens rechtstreeks tussen particulieren?
3. Komt het begrip "mededeling aan het publiek" in de aangehaalde internationale verdragen overeen met het communautaire begrip in de richtlijnen [92/100/EG]1 en 2001/29/EG2? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke bron heeft voorrang?
4. Vormt de kosteloze uitzending van fonogrammen in besloten tandartspraktijken waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze onafhankelijk van hun wil genieten, een "mededeling aan het publiek" of "beschikbaarstelling voor het publiek" in de zin van artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG?
5. Hebben producenten van fonogrammen op grond van deze uitzending recht op een vergoeding?

A-G concludeert als antwoord op de prejudiciële vragen (Nederlandse taalversie nog niet beschikbaar):

164. Aus den vorgenannten Gründen schlage ich dem Gerichtshof vor, wie folgt auf die Vorlagefragen zu antworten:

1. Art. 8 Abs. 2 der Richtlinie 92/100/EWG des Rates vom 19. November 1992 zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums bzw. der Richtlinie 2006/115/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 12. Dezember 2006 zum Vermietrecht und Verleihrecht sowie zu bestimmten dem Urheberrecht verwandten Schutzrechten im Bereich des geistigen Eigentums (kodifizierte Fassung) sind so auszulegen, dass ein Zahnarzt, der in seinem Wartezimmer einen Radioapparat aufstellt und darüber eine Radiosendung für seine Patienten hörbar macht, verpflichtet ist, eine angemessene Vergütung für die mittelbare öffentliche Wiedergabe der Tonträger zu zahlen, die in der Radiosendung genutzt werden.

2. Nach den Maßstäben des Unionsrechts sind weder Art. 12 des Abkommens von Rom vom 15. September 1965 über den Schutz der ausübenden Künstler, der Hersteller von Tonträgern und der Sendeunternehmen noch Art. 15 des WIPO-Vertrags vom 20. September 1996 über Darbietungen und Tonträger (WPPT), noch Art. 14 des Übereinkommens über handelsbezogene Aspekte der Rechte des geistigen Eigentums (TRIPS) völkerrechtliche Vorschriften, auf die sich eine Partei in einem Rechtsstreit zwischen Privaten unmittelbar berufen kann.

Lees de conclusie hier (link).

IEF 9858

Personalia Wisemen | Clifford Chance

WiseMen Advocaten breidt zijn team uit

WiseMen Advocaten in Den haag heeft al in mei zijn team uitgebreid met Mark Krul. Hij is sinds 1999 advocaat en specialist op het gebied van IT-recht en Intellectuele Eigendom. Eerder was Krul werkzaam bij Kneppelhout & Korthals en GMW Advocaten. "De wens werkzaam te zijn op een écht nichekantoor deed hem besluiten de overstap te maken naar WiseMen."WiseMen is een op IT-recht en Intellectuele Eigendomsrecht gericht nichekantoor voor ondernemers in de IT- en creatieve sector.

Clifford Chance benoemt Line Poliquin tot counsel.

Line Poliquin is werkzaam binnen de praktijkgroep Corporate en maakt deel uit van de wereldwijde TMT groep. Line is gespecialiseerd in M&A, outsourcing en joint ventures, met name in de TMT sector.

IEF 9857

Klaarblijkelijk ruimte over

Vrz. Rechtbank Utrecht 29 juni 2011, KG ZA 2011 (Gielissen Holland B.V. tegen Qbtec B.V.)

Ontwerp Gielissen Qbtec

Bouwtekening Verkerk beursstand Qbtec

Met dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD.

Auteursrecht. Opdrachtgeversauteursrecht. Interieurs voor beurzen, beursstands. Gielissen (ontwerper) heeft in opdracht van Qbtec ontwerp gemaakt voor beursstand. Nu klaarblijkelijk ruimte is voor het maken van verscheidenheid van beeldbepalende creatieve keuzes, zijn er slechts enige wensen en randvoorwaarden geuit en is niet voldaan aan art. 6 Aw. Verder geen overeenstemming over prijs zodat andere standbouwer dit kan realiseren. Geen aanvaarding aanbod. Inbreuk vanwege overeenstemmende totaalindruk, minimale verschillen. Vorderingen toegewezen. (meer ontwerptekeningen en foto's)

Maker art. 6 Aw (...) Indien deze vier ontwerpen in de zin van artikel 6 Aw onder leiding en toezicht van Qbtec tot stand zouden zijn gebracht, zouden die vier ontwerpen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter naar alle waarschijnlijkheid slechts op ondergeschikte punten en in geringe mate van elkaar hebben afgeweken. Nu volgens de verklaring van Qbtec het tegenovergestelde het geval is, lieten de door Qbtec gegeven instructies klaarblijkelijk ruimte over tot het maken van een verscheidenheid aan beeldbepalende creatieve keuzes. Met het oog hierop acht de voorzieningenrechter het - voorhand oordelend - aannemelijk dat Qbtec als opdrachtgever slechts enige wensen en randvoorwaarden heeft geuit, in welk geval niet aan de vereisten van artikel 6 Aw is voldaan (zie Spoor.Verkade.Visser, "Auteursrecht: Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht", p.30). In het navolgende zal Gielissen dan ook als maker van het ontwerp worden aangemerkt en dient aldus te worden beoordeeld of Qbtec inbreuk op het ontwerp van Gielissen maakt.

Inbreuk 4.8 (...) Nu deze gezichtsbepalende auteursrechtelijke elementen door Qbtec in haar ontwerp zijn overgenomen, is er sprake van een overeenstemmende totaalindruk. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat Qbtec het auteursrechtelijk beschermde ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd.

4.9 De tussen het ontwerp van Gielissen en de beursstand van Qbtec bestaande verschillen maken bovenstaand oordeel niet anders.

Ontlening Nu de voorzieningenrechter in 4.8 heeft geoordeeld dat Qbtec het ontwerp van Gielissen ongeoorloofd heeft verveelvoudigd, is aannemelijk dat van ontlening sprake is. Dit vermoeden is in onderhavig geval (mede) gegrond op de omstandigheid dat Kretz ter zitting heeft verklaard dat zij het ontwerp van Gielissen aan Verkerk heeft getoond en dat zij daarbij heeft aangewezen welke elementen zij van het ontwerp van Gielissen mooi vindt. Hiermee staat vast dat de maker van het jongere werk bekend is met het oudere werk (zie Spoor/Verkade/Visser, "Auteursrecht, naburige rechten en databankenrecht", p. 169-170). Qbtec mag tegen dit vermoeden tegenbewijs leveren, maar zal hiertoe wel voldoende moeten stellen (HR 21 februari 1992, NJ 1993, 164, Barbie). Aan dat bewijs worden hoge eisen gesteld (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 209, Shoppingspel). De voorzieningenrechter is voorhands van oordeel dat Qbtec niet in dat bewijs is geslaagd. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorhands van oordeel dat (al dan niet bewuste) ontlening gegeven is.

Conclusie: Qbtec met haar beursstand inbreuk maakt op de auteursrechten die het ontwerp van Gielissen rusten en worden de vorderingen van Gielissen toegewezen. Nu de vorderingen van Gielissen reeds op de primaire grond worden toegewezen, wordt aan de subsidiaire grondslagen van Gielissen niet meer toegekomen.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9856

Vrijheidsbeeld op het Rode Plein

L. de Gier en J. Kuhlmann, ‘Vrijheidsbeeld op het Rode Plein’, in Automatiseringsgids 11 februari 2011, p. 12-13.

I-Stock / edited by Automatisering Gids, february 2011

Met dank aan Louise de Gier en Joost Kuhlmann, De Gier | Stam & Advocaten.

Een BP-logo verandert in een lekkend olievat, het Vrijheidsbeeld op het Rode Plein, het kenteken van een auto onthult direct of de eigenaar lid is van een criminele organisatie. Dat is allemaal mogelijk met augmented-realitytoepassingen. Maar wat zijn de juridische gevolgen van AR?
 
Iedereen herinnert zich de rel die de zogenaamde Bavaria-babes bij het laatste wereldkampioenschap voetbal veroorzaakten. Hoofdsponsor Budweiser van de FIFA kon weer rustig ademhalen nadat de dames het stadion waren uitgezet. Maar wat als de dames en de Bavaria-jurkjes virtueel weer tevoorschijn zouden komen, als men simpelweg een telefoon met camera op de tribune had gericht? Met een augmentedrealitytoepassing (‘AR’) en een smartphone met camera is een dergelijke situatie niet ondenkbaar. AR voegt virtuele informatie toe aan de werkelijkheid. Dergelijke toepassingen hebben grote invloed op de rechten van personen en hebben vele juridische consequenties.
 
Louise de Gier en Joost Kuhlmann bespreken, in een artikel dat werd gepubliceerd in de Automatiseringsgids, onder meer het merkenrecht, het auteursrecht, het privacy- en het internationaal privaatrecht, lees verder hier.

IEF 9855

DomJur WIPO

Op Domjur.nl staan Nederlandse uitspraken en rechtspraak met betrekking tot domeinnamen. In het bijzonder .nl-domeinnamen. Een overzicht van de recente drie uitspraken die nog niet hier waren gepubliceerd.

WIPO Arbitration and Mediation Center 5 april 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0014, DomJur 2011-678 (Leidse Onderwijsinstellingen B.V. tegen Edoco LTD) link

Eiseres is Leidse Onderwijsinstellingen B.V., een onderwijsorganisatie en beeldmerkhouder LOI en LOI KIDZZ (1). Verweerder is Edoco LTD, houder van de domeinnaam loikidz.nl. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam. Verweerder dient geen verweerschrift in.

Verwarringwekkende overeenstemming. Bewust verwarring scheppen+ parkeerpagina met links naar concurrenten LOI, dus geen niet-commercieel belang. Geen recht of legitiem belang verweerder. Overdracht bevolen.

WIPO Arbitration and Mediation Center 13 mei 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0023, DomJur 2011-683 (LEGO Juris A/S tegen verweerder) link

Eiser is LEGO, de beroemde speelgoedfabrikant. Verweerder heeft de domeinnaam legoworldshop.nl geregistreerd. Eiser vordert overdracht van de domeinnaam. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De geschillenbeslechter oordeelt dat verwarring voor de hand ligt aangezien het merk van eiser (LEGO) geheel voorkomt in de domeinnaam. De toevoeging ‘worldshop’ is niet onderscheidend en voorkomt de verwarring niet. Ook heeft verweerder geen recht of legitiem belang bij het gebruik van de domeinnaam. Verweerder gebruikt de domeinnaam niet bona fide en is ook niet algemeen bekend onder de domeinnaam. Registratie te kwader trouw wordt aangenomen omdat, gelet op de bekendheid van eisers merk, verweerder waarschijnlijk bekend was met eisers merk en omdat de registratie is geschied met het oog op commercieel gewin door het bewust stichten van verwarring. Overdracht bevolen.

WIPO Arbitration and Mediation Center 20 april 2011 , Zaak-/rolnummer: DNL2011-0080, DomJur 2011-684 (Hamburg Mannheimer Consulting N.V. tegen verweerder) link

Eiser is Hamburg Mannheimer Consulting, bemiddelaar bij verkoop verzekeringen en hypotheken, gebruiker van domeinnaam hetverzekeringsplein.nl. Verweerder is actief als hypotheekadviseur en houder van de domeinnaam verzekeringsplein. Eiseres vordert overdracht van de domeinnaam.

Eiser opereert vooral onder naam ERGO Life, hetverzekeringsplein.nl wordt niet tevens als handelsnaam gebruikt. Geen verwarringwekkendeovereenstemming handelsnaam of merk.

Het staat onvoldoende vast dat verweerder geen recht of legitiem belang heeft. Hoewel heel beschrijvend door combinatie product of dienst met het woord plein. Intentie voor eigen bedrijfsmatig gebruik en verder geen kwader trouw registratie. Vorderingen afgewezen.

IEF 9854

Resolutie van EPLAW

EPLaw Resolution on Unitary Patent and European Patent Court

European Patent Lawyers Association (EPLAW) is een vertegenwoordiging van advocaten met lange ervaring in 'Patent Litigation'. De discussie rondom EU/Eenvormig octrooi is nauwlettend gevolgd, destemeer omdat de 'Expert Committee on the future patent court' bestond uit leden van EPLAW. EPLAW komt met een resolutie met vier hoofddoelen voor het bevredigend functioneren van een litigation system, getekend door Pierre Véron, Kevin Mooney, Willem Hoyng en dr. Jochen Pagenberg.

It should fit within the legal order of the EU but, as the EPC system is broader than membership of the EU, no further substantive patent law at the EU level should be created and, as advised by the Commission’s expert
group, Arts 6 to 8 of the draft Regulation, 2011/0093 published as Annex I in doc.10629/11 of May 26, 2011, should be deleted.

Cases should be heard by expert judges. This cannot be guaranteed simply by education of judges; the necessary expertise can only be obtained by training on the job. It is of key importance for the users and the success of the system that there be clarity as to how this is to be achieved.

An effective litigation system should aim for 12 months a first instance decision for ordinary cases with a final decision of the Court of Appeal within the same timeframe.  A system which grants patents which cannot be enforced within that timeframe will not encourage innovation and will lead to frustration of the users.

Litigation should be reasonably priced and proportionate to the importance of the case.

IEF 9853

Beschrijf-het-zelf

Gerecht EU 28 juni 2011, Zaken T-475/09 tot en met T-483/09 (ATB Norte tegen OHIM - Bricocenter Italia)

Merkenrecht. Negen oppositieprocedures gebaseerd op oudere Gemeenschapsbeeldmerken ATB CENTROS DE BRICOLAGE BRICO CENTRO en CENTROS DE BRICOLAGE (voor bouwmarkten) tegen aantal Gemeenschapsmerkaanvragen met bestandeel BRICO CENTER (klik plaatje voor vergroting van aangevraagde/ingeroepen). Afgewezen door OHIM, deels toegewezen door Gerecht EU. De term ‘brico’ (doe-het-zelf) beschrijvend, maar zelfs dan kan het (zwak) onderscheidend vermogen bezitten waardoor bij identieke waren verwarringsgevaar kan ontstaan.

63      Cette conclusion n’est pas remise en cause par les autres arguments de l’OHMI et de l’intervenante. D’une part, concernant l’argumentation de l’OHMI relative au prétendu caractère distinctif très faible de la marque antérieure, il convient de relever que, contrairement aux affirmations de l’OHMI, tout en qualifiant l’élément « brico » et l’expression « brico center », ou des variations de celle-ci, de faiblement distinctifs, voire non distinctifs, la chambre de recours n’a pas expressément qualifié les marques antérieures de faiblement distinctives. Lors de l’appréciation globale du risque de confusion, elle n’a insisté que sur le degré de caractère distinctif des éléments des signes en cause. Or, il convient de souligner qu’il y a lieu de distinguer entre le facteur tiré du caractère distinctif de la marque antérieure, qui est lié à la protection accordée à une telle marque, et le caractère distinctif que possède l’élément d’une marque complexe, qui se rattache à la faculté de celui-ci de dominer l’impression d’ensemble produite par cette marque (ordonnance de la Cour du 27 avril 2006, L’Oréal/OHMI, C‑235/05 P, non publiée au Recueil, point 43). S’il est vrai qu’il convient d’examiner le caractère distinctif d’un élément d’une marque complexe dès le stade de l’appréciation de la similitude des signes, afin de déterminer les éventuels éléments dominants du signe, le degré de caractère distinctif de la marque antérieure est l’un des éléments à prendre en considération dans le cadre de l’appréciation globale du risque de confusion.

64      De surcroît, il convient de rappeler que, si le caractère distinctif de la marque antérieure doit être pris en compte pour apprécier le risque de confusion, il n’est qu’un élément parmi d’autres intervenant lors de cette appréciation. Ainsi, même en présence d’une marque antérieure à caractère distinctif faible, il peut exister un risque de confusion, notamment, en raison d’une similitude des signes et des produits ou des services visés [voir arrêt du Tribunal du 13 décembre 2007, Xentral/OHMI – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM), T‑134/06, Rec. p. II‑5213, point 70, et la jurisprudence citée]. Or, à supposer même que le terme « brico » puisse être considéré comme descriptif pour les services concernés et que, par conséquent, la marque antérieure soit elle-même considérée comme faiblement distinctive, le degré de similitude entre les services désignés par les marques en conflit mentionnés au point 16 de la décision attaquée, en l’espèce, ainsi que le degré de similitude entre celles-ci, considérés cumulativement, s’avèrent suffisamment élevés pour pouvoir conclure à l’existence d’un risque de confusion.

65      D’autre part, les arguments de l’OHMI et de l’intervenante relatifs aux conditions de commercialisation des services concernés et, en particulier concernant l’intervenante, à l’importance de l’aspect visuel des marques en conflit doivent également être rejetés. En effet, dans la description des services en cause visés par les marques antérieures et la marque demandée, il ne figure aucune limitation quant aux lieux de vente des services en cause. En outre, rien ne permet d’exclure que les services en cause ne fassent pas l’objet d’une communication orale, notamment lors d’opérations de démarchage téléphonique ou de publicité par voie radiophonique. Dès lors, il n’y a pas lieu d’attacher une importance particulière à la similitude visuelle entre les signes en conflit. En outre, même à considérer qu’il convienne de lui accorder davantage d’importance, il y a lieu de rappeler que les marques en conflit présentent une similitude visuelle élevée.

66      Il résulte de tout ce qui précède que c’est à tort que la chambre de recours a conclu à l’absence d’un risque de confusion entre les marques en conflit dans l’esprit du public pertinent, en ce qui concerne les services de « publicité », de « gestion des affaires commerciales » et d’« administration commerciale », visés par la marque demandée.

Lees de arresten hier (link).