IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9877

Not to further the development

EPO Enlarged Board of Appeal 27 juni 2011, Zaak R 0001/11 (Gemalto SA en XIRING tegen D. Molnia)

Octrooirecht. Overdracht van octrooi. Bewijs dat octrooi is overgedragen vóór verlopen van beroepstermijn. Tijdens beroepstermijn was er één octrooirechthebbende gemachtigd om beroep in te stellen. Beroep wordt geweigerd en bij het Enlarged Board worden (soort)gelijke vragen neergelegd o.a. Recht om gehoord te worden, tekortkomingen ex art. 112a(2)(d) en 104(b). Beroep wordt geweigerd,  'clearly unallowable'.

4. The question of uniformity of the application of the law also underlies the questions the Enlarged Board is asked by Petitioner I to answer. It is immediately apprent that they overlag the questions submitted to the Board of Appeal as a request for referaal to the Enlarged Board, which request was rejected by the Board of Appeal (see paragraph 3 above). The treatment of such questions pertains to a different procedure governed by a completely different legal framework an thus falls outside the ambit of the present proceedings (see Explanatory remarks to Article 112a EPC point 5 where it is clearly stated that the function of the petition for review is to remedy intolerable deficiens occurring in individual appeal proceedings, not to further the development of EPO procedural practice or to ensure the uniform application of law, OJ Special edition 4, 2007).

5. The Enlarged Board, after a careful scrutiny of the entire submission filed as a petition for review is unable to find anything which could correspond to a definition of a deficiency listed in Article 112a and Rule 104 EPC, let alone a deficiency in the decision. Furthermore, the Enlarged Board has no obligation to broach issues expressed through such general considerations that do not call for any legal answer (the time allocated to each party during oral proceeding for instance). It follows from the foregoing that, with respect to Petitioner I, the petition has to be rejected as being clearly unallowable.

Lees de beslissing hier (link / pdf)
Gemalto en Xiring acquisitie hier.

IEF 9876

Not considered in isolation

OHIM Second Board of Appeal 15 april 2011, Zaak R 1689/2008-2 (Land Rover tegen LWMC Ltd.)

Met dank aan Neeltje Beens, BRight advocaten

Wellicht ten overvloede. Merkenrecht. Oppositie. Ouder Woord- en beeldmerken LANDROVER tegen aanvrage LANDWIND. Board of Appeal oordeelt in navolging van Opposition Division dat vorderingen zowel op grond van 8(1)(b) als artikel 8(5) CTMR wordt afgewezen. Beginwoord, gevormd door 4 letters, worden door consument niet apart, maar als onderdeel van geheel gelezen. Geen verwarring tussen de merken, zelfs niet ter onderscheiding van identieke goederen op dezelfde markt. LANDWIND wordt als merk ingeschreven voor alle aangeduide goederen en diensten.

59 In the present case, the earlier word marks consist of two words, the first one ('LAND') being identical to the beginnings of the word mark applied for ('LANDWIND'). However, these marks have a different structure and composition. The earlier figurative trade marks also have a different nature, and consequently differ in the figurative element, when compared to the mark applied for. It has already been found aboven (see para. 32) that the signs at issue are not similar. The fact that the word 'LAND' is not an element on its own in the mark applied for as well as the different composition of the marks, introduce important visual and phonetic differences in the overall impression of the marks. Thus, the similarities between the conflicting trade marks cannot enable consumers to establish a link between them since the 'LAND' element of the earlier marks has no independent distinctive rol in the sign applied for. The beginning 'LAND' in contested mark will not be considered by the consumer in isolation but as an integrating part of the sole word 'LANDWIND'. Moreover, as explained above, the enhanced distinctiveness of the earlier marks affects the mark 'LAND ROVER' as a whole and not the 'LAND' element alone. Consequently, the Board considers that the mere coincidence of the marks in their beginnings based on these four letters, taking into account their role in the overall impression of the signs, cannot lead to the conlude that the publish will establish a link between the marks, even when they identify identical goods on the same market (see for this reasoning, judgment of 17 February 2011, T-10/09, 'F1 Live', para 67)

IEF 9875

Normale waarde

Kabinetsreactie op kenbaarheid van normen en normalisatie Kamerstukken II 2010/11, kenmerk: ETM/MC / 11080967

Octrooirecht en standaardisering. Auteursrecht op normen en normalisatie. Dwingende normen dienen kosteloos beschikbaar te zijn. NEN staat open mits compensatie (vanaf 2014).

Als er dwingend naar een norm wordt verwezen, is er geen vrije keuze meer de norm al dan niet toe te passen. De norm moet worden ingezien om aan de wet te kunnen voldoen. Daarom zal het kabinet er bij inhoudelijk nieuwe regelgeving die op of na 1 januari 2012 in werking treedt voor zorgen dat indien hierin dwingend naar nationale normen wordt verwezen, deze normen vanaf inwerkingtreding van die regelgeving kosteloos beschikbaar zijn. Het vraagt zorgvuldigheid en daarmee tijd om de, ten tijde van het uitbrengen van deze kabinetsreactie, reeds bestaande regelgeving door te lichten en eventuele overbodig geachte dwingende verwijzingen om te zetten in verwijzingen op basis van bewijsvermoeden.

(...) Ook voor deze normen geldt dat zij per 1 januari 2014 gratis ter beschikking worden gesteld. NEN heeft aangegeven, onder voorwaarden voor compensatie van gederfde inkomsten door de overheid, open te staan voor de kosteloze beschikbaarstelling van nationale normen waarvan NEN auteursrechthebbend is. Onderhandelingen met NEN zullen hierover worden gestart zodra inventarisatie heeft uitgewezen welke verwijzingen dwingend zijn en zullen blijven.

IEF 9874

Databanken domeinnamen tegen cybercrime

Als randvermelding. Cybercrime aanpakken kan soms heel simpel: bij het vastleggen van webadressen en domeinnamen. Dáár valt de eerste winst te pakken, zeggen experts [hier]. Voorstellen om daarover afspraken te maken met Icann, de overkoepelende domeinnaamuitgever, waren tot voor kort slecht bespreekbaar. Maar vorige week in Singapore, op de openbare jaarvergadering van ICANN, was er opeens een beetje witte rook. Van de oorspronkelijke twaalf aanbevelingen voor een gedragscode voor whois databanken, zijn er negen aangenomen.

BRON: copsincyberspace.wordpress.com

IEF 9873

Boekaankondiging: Engelstalige IE-boeken

S. Luginbühl, European Patent Law-towards a Uniform Interpretation, CIER-serie, Edward Elgar Publishers

Voormalig CIER-promovendus dr. S. Luginbühl behandelt in zijn boek de huidige stand van het octrooirecht in de Lidstaten van de Europese Unie, de verschillende gezichtspunten van de Lidstaten en de verscheidene benaderingen tot unificatie van het octrooirecht. Het boek presenteert op een heldere en begrijpelijke wijze de complexe situatie en verschillende meningen vanaf het begin van de discussie zonder dat de lezer eerdere kennis moet hebben en is daarom voor iedereen die interesse heeft in het onderwerp aanbevolen.

Meer hier (link)

W. Grosheide, Intellectual Property and Human Rights – A Paradox, CIER-serie, Edward Elgar Publishers

Niet alleen hebben IE-rechten en mensenrechten eenzelfde achtergrond, beiden hebben zelfde ontwikkeling meegemaakt in de twintigste eeuw. De relatie tussen beiden is erg lang zwak geweest, maar heeft tijdens laatste decennium aandacht gekregen. Men onderzocht de relatie tussen beiden pas recent. Twee stromingen daarin: eerste school zegt dat beiden fundamenteel in conflict zijn met elkaar. Sterke IE-bescherming is niet te verenigen met mensenrechtenverplichtingen, in het bijzonder op het gebied van economie, sociale en culturele rechten. Dit conflict kan worden beslecht door primaat van mensenrechten boven IE-rechten te stellen omdat IE-rechten een instrument zijn om mensenrechten te bevorderen. De tweede school zegt dat ze wel verenigbaar zijn en naast kunnen co-existeren omdat mensenrechten en IE-rechten beiden het welzijn verbeteren en ten dienste van de maatschappij staan. Beiden juridische regimes verzoeken een juiste verdeling van privérechten af te wegen tegen bescherming van het publieke belang.

Meer hier (link / pdf)

IEF 9872

Besmettelijk plantenvirus

Hof 's-Hertogenbosch 7 september 2010, LJN BR0016 (Westlandse Plantenkwekerij B.V. tegen Societe Marachaite de l'ouest h.o.d.n. S.I.C.A. Saveol)

Als randvermelding. Voor kwekersrecht. Internationale onrechtmatige daad besmettelijk plantenvirus. Wet conflictrecht onrechtmatige daad. 

Voortzetting van LJN BR0015 Weens Koopverdrag; appellante (een Nederlands bedrijf) 'bestelt' tomatenplantzaden bij geïntimeerde (een Frans bedrijf). Bewijsvraag: is er een koopovereenkomst tot stand gekomen? Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Wet conflictenrecht onrechtmatige daad; levert het advies van geïntimeerde aan een aantal Franse bedrijven om geen tomatenplanten af te nemen van appellante vanwege een in Nederland heersend, zeer besmettelijk plantenvirus in casu een onrechtmatige daad op? Onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat geïntimeerde jegens appellante onrechtmatig heeft gehandeld.

8.10.3. Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt het hof als volgt.
Het hof begrijpt de stellingen van Saveol aldus, dat krachtens artikel 5 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: WCOD) Nederlands recht van toepassing is, nu de beweerdelijke onrechtmatige daad nauw is verbonden met de rechtsverhouding tussen Saveol en WPK. WPK heeft het bestaan van die nauwe verbondenheid niet betwist noch - ondanks uitdrukkelijke uitnodiging zich bij akte over het toepasselijke recht uit te laten - overigens feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan haar op onrechtmatige daad gegronde vordering niet naar Nederlands recht zou moeten worden beoordeeld.
Nu het op 1 juni 2001 in werking getreden artikel 5 WCOD een codificatie van de daarvóór geldende jurisprudentie bevat, is het hof van oordeel dat gelet op de onbetwiste nauwe verbondenheid met de rechtsverhouding tussen partijen, de beweerdelijke onrechtmatige daad naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.

8.10.4. Naar het oordeel van het hof heeft WPK onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Saveol jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
Saveol heeft ter rechtvaardiging van haar handelen gewezen op het destijds in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus. Dat dit zeer besmettelijke plantenvirus in Nederland heerste ten tijde van het annuleren van de orders door [X.] c.s. is tussen partijen niet in geschil. Onder deze omstandigheden is zonder nadere onderbouwing niet duidelijk waarom het door Saveol aan [X.] c.s. gegeven advies om geen tomatenplanten van WPK af te nemen onrechtmatig zou zijn jegens WPK.
Ook indien de stelling van WPK juist is dat Saveol aan [X.] c.s. heeft laten weten dat zij geen tomatenplanten aan haar mocht leveren indien deze door WPK zouden zijn gekweekt, heeft WPK, gelet op het in Nederland heersende, zeer besmettelijke plantenvirus, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom dit onrechtmatig zou zijn jegens haar, zelfs al zou deze mededeling van Saveol de reden zijn geweest dat [X.] c.s. de tomatenplanten niet heeft afgenomen van WPK.
Voor zover WPK heeft gesteld dat Saveol de ziekte schromelijk heeft overdreven om goedkopere afname te bewerkstelligen, heeft WPK dit evenmin met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd.
Nu WPK niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de beweerdelijke onrechtmatige daad door Saveol, komt het hof niet toe aan de bewijsfase, zodat het hof voorbijgaat aan het door WPK in dit kader gedane bewijsaanbod.

IEF 9871

Eerste BMM Rotterdam Event goed bezocht

Ingezonden door het secreriaat BMM en met dank aan Simone Pelkmans, Unilever N.V.

Overgenomen uit't persbericht: Afgelopen dinsdagavond 28 juni vond in Rotterdam in de Pub van de Machinist (door een van de aanwezigen Rotterdammers de BMM-Kuip genoemd) het eerste BMM Rotterdam Event plaats. Zo’n 40 IE-liefhebbers, zowel BMM-leden als andere geïnteresseerden,waren ondanks de hitte en het onweer afgereisd naar Rotterdam om onder het genot van een drankje te luisteren naar twee interessante presentaties. 

Michel Rorai (Unilever) sprak over diverse uitdagingen voor merkhouders bij het gebruik van social media. Aan de orde kwamen onder meer het onderzoeken van een social media naam, het gebruik van social media logo’s en het optreden tegen inbreukmakend gebruik op social media.

Willem Leppink (Ploum Lodder Princen) begon met een korte update over recente ontwikkelingen op het gebied van nieuwe top level domain names, gevolgd door een uiteenzetting over de diverse geschillenbeslechtingsregelingen op het gebied van domeinnamen en praktische tips voor het voeren van dergelijke procedures.

De locatie, naar Brussels voorbeeld ‘op café’, was sfeervol en nodigde uit om na te borrelen en na te praten. Gezien de vele positieve reacties zal in het najaar weer zo’n Rotterdamse BMM bijeenkomst worden georganiseerd. Ideeën voor onderwerpen en sprekers zijn welkom.

Het BMM Bestuur

IEF 9870

Ook het gebruik van initialen

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 1 juli 2011, KG ZA 11-420 (Cofra Holding A.G. en C&A Nederland tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Rogier Overbeek, Kennedy Van der Laan

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Handelsnaamrecht. Verwateringsgevaar. Eigen naam. Arrondissement 's-Gravenhage bevoegd naar 4.6 BVIE. Zeer bekend merk 9(1)(c) GMVo en 2.20 lid 1 sub c BVIE; verwarringsgevaar hoeft niet te bestaan. In voldoende mate overeenstemming G&A DESIGN en C&A merken, dominante element is auditief en visueel bepaalde gelijkenis. Eigen naam tegen bekende merken geen eerlijk handelsgebruik (12 sub a GMV o en 2.23 lid 1 sub a BVIE). Vorderingen toegewezen, bijzonder: KvK-inschrijving aanpassen.

4.3. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of het gebruik van het G&A DESIGN-teken ook leidt tot verwarring bij de consument, zoals C&A heeft gesteld en [Gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Voor het aannemen van afbreuk aan het onderscheidend vermogen van de C&A-merken in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en 2.20 lid 1 sub c BVIE is het bestaan van verwarringsgevaar namelijk geen vereiste (o.m. HvJ EG 23 oktober 2003, C-408/01, Adidas-Salomon).

Overeenstemmend teken 4.4. Naar voorlopig oordeel stemt het teken G&A DESIGN in voldoende mate overeen met de C&A-merken om te kunnen spreken van een overeenstemmend teken in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE. Het meest onderscheidende en dominante element van het teken G&A DESIGN, te weten het element G&A, vertoont namelijk auditief en visueel een bepaalde gelijkenis met de C&A-merken.

Dezelfde waren 4.7. Naar voorlopig oordeel gebruikt [Gedaagde] het teken G&A DESIGN voor identieke waren. Het in dit verband door [Gedaagde] aangevoerde verweer dat het uiterlijk en de kwaliteit van de door hem verhandelde kleding en schoenen niet identiek is aan het uiterlijk en de kwaliteit van de onder de C&A-merken verhandelde kleding, moet worden verworpen. Ten eerste heeft het Hof van Justitie beslist dat in het kader van een beoordeling van de vraag of er sprake is van een inbreuk, moet worden uitgegaan van de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven (HvJ EG 27 november 2008, C-252/07, Intel). Onder de vrij algemene categorieën “kleding” en “schoenen” waarvoor de C&A-merken zijn ingeschreven, vallen de producten van [Gedaagde] onmiskenbaar. Ten tweede moet op basis van de door C&A in het geding gebrachte foto’s voorshands worden aangenomen dat ten minste een deel van de door [Gedaagde] onder het teken G&A DESIGN verhandelde collectie vergelijkbaar is met de specifieke kleding en schoenen waarvoor C&A de C&Amerken gebruikt en dat er een aanzienlijke overlap is in het relevante publiek, te weten de doelgroepen waarop C&A en [Gedaagde] zich richten. Die feitelijke overlap vergroot naar voorlopig oordeel het risico dat het gebruik van het G&A DESIGN-teken afbreuk zal doen aan de C&A-merken.

Afbreuk 4.8. Gegeven de hiervoor geconstateerde overeenstemming tussen de merken en het teken, de overeenstemming tussen de producten en het zeer grote onderscheidende vermogen en de zeer grote bekendheid van de C&A-merken, moet voorshands worden aangenomen dat het publiek een verband zal leggen tussen de C&A-merken en het teken G&A DESIGN, in die zin dat het G&A DESIGN-teken de C&A-merken in gedachten oproept bij de gemiddelde consument van de kleding en schoenen waarvoor de C&Amerken zijn ingeschreven, zeker wanneer het teken wordt uitgesproken. Diezelfde factoren brengen naar voorlopig oordeel mee dat er afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van de C&A-merken in die zin dat die merken verwateren.

Eigen naam 4.10. Het verweer van [Gedaagde] dat het element “G&A” verwijst naar de initialen van zijn eigen naam ([Voornaam Gedaagde] [Achternaam Gedaagde]) kan niet slagen. De voorzieningenrechter begrijpt dat Gedaagde] hiermee een beroep heeft willen doen op een geldige reden in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en/of op de beperking op het merkenrecht voor het gebruik van een eigen naam in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en art. 2.23 lid 1 sub a BVIE. Daargelaten of onder deze uitzonderingen ook het gebruik van initialen valt, kan het beroep op die bepalingen om de volgende reden niet slagen. C&A heeft er in dit verband – onweersproken – op gewezen dat er geen enkele reden bestaat voor de toevoeging van het &-symbool aan die initialen, terwijl die toevoeging wel aanzienlijk bijdraagt aan de overeenstemming met de C&A-merken en daarmee aan de mate waarin het publiek een verband zal leggen tussen de producten van [Gedaagde] en C&A. Gegeven de bekendheid van de C&A-merken, had [Gedaagde] zich daarvan bewust moeten zijn en dat besef had hem moeten weerhouden van het gebruik van het teken G&A DESIGN. Dat brengt naar voorlopig oordeel mee dat de gestelde reden voor het gebruik van het teken niet geldig is in de zin van de artikelen 9 lid 1 sub c GMVo en art. 2.20 lid 1 sub c BVIE en dat dit gebruik niet overeenstemt met de eerlijke handelsgebruiken
in de zin van de artikelen 12 sub a GMVo en art. 2.23 lid 1 sub a BVIE.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9869

Vliegoverall

Rechtbank 's-Gravenhage 29 juni 2011, HA ZA 10-3577 (S.A. UTEXBEL N.V. tegen A-Industries B.V. en de Staat der Nederlanden, Defensie)

ter illustratie

Met gelijktijdige dank aan Otto Swens, Vondst advocaten.

Even voor jezelf lezen. Octrooirecht. VRO-procedure Aanbesteding door Defensie. Vliegoverall. Textiel, hoogwaardige garens en weefsels voor beschermingskledij. Octrooi EP 1 598 475. Wijziging van eis ontoelaatbaar wegens strijdigheid karakter VRO-procedure. Geen inbreuk.

3.1. Stellende dat de door gedaagden verhandelde en in voorraad gehouden overalls vallen binnen de beschermingsomvang van het Octrooi, vordert Utexbel bij dagvaarding – kort samengevat – een verklaring voor recht dat A-Industries en de Staat inbreuk maken op het Octrooi, een verbod tot verdere inbreuk, met nevenvorderingen, zich uitstrekkende tot alle gedesigneerde landen. Na wijziging van eis heeft Utexbel deze vorderingen als primaire vorderingen gehandhaafd en voorts subsidiair gevorderd – kort samengevat – een verklaring voor recht dat A-Industries en de Staat onrechtmatig jegens haar handelen door misleidende mededelingen te doen respectievelijk door bij de aanbestedingsprocedure onvoldoende controle uit te oefenen of aan het Programma van Eisen is voldaan, alsmede een verbod ter zake. Utexbel stelt daartoe – kort gezegd – dat als geen sprake is van inbreuk op het Octrooi, de overalls geleverd door A-Industries niet kunnen voldoen aan de vereisten van Duitse leger standaard TL 8305-0331 respectievelijk aan het programma van eisen dat bij de aanbestedingsprocedure is gehanteerd en dat verwijst naar TL 8305-0331.

4.9. De slotsom luidt dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van inbreuk op het Octrooi zodat de vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen. Gedaagden hebben wat betreft het grensoverschrijdende karakter van de vorderingen nog een beroep gedaan op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake GAT/LuK (HvJ EU 13 juli 2006, NJ 2008, 76), stellende dat het Octrooi nietig is. Volgens vaste rechtspraak na HR Roche/Primus (30 november 2007, NJ 2008, 77) betekent een gevoerd nietigheidsverweer niet dat de rechtbank geen grensoverschrijdend bevoegdheid heeft. Het staat de rechtbank echter vrij de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het door een partij uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter, doch slechts indien de eisende partij dat wenst. Indien eiser geen aanhouding wenst, dient de rechtbank de vordering af te wijzen. In deze zaak valt echter niet in te zien welk belang er is bij aanhouding (in afwachting van beslissing door buitenlandse rechters) op dit punt, nu de grensoverschrijdende vorderingen reeds voor afwijzing gereed liggen zonder dat het nietigheidsverweer beoordeeld
behoeft te worden.

4.10. De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat van inbreuk op het Octrooi sprake is. Nu die voorwaarde niet is vervuld, komt de rechtbank aan beoordeling daarvan niet toe.

IEF 9867

Meinedig heeft geoordeeld

Vrz. Rechtbank Amsterdam 30 juni 2011, LJN BQ9943 (Renault Nederland N.V. tegen gedaagde)

Als randvermelding. Stukgelopen samenwerking. Rechtmatige opzegging dealerovereenkomst. Uiting in vakblad Automotive: beschuldigingen van meineed jegens diverse media hangende procedures. Vrijheid van meningsuiting, beperkt door 6:162 BW. Vorderingen toegewezen, waaronder rectificatie.

4.9.  De onjuiste en suggestieve uitlatingen van [gedaagde] zijn onnodig grievend jegens [eiser sub 1] c.s. [eiser sub 1] is in zijn eer en goede naam aangetast doordat [gedaagde] in de media ten onrechte heeft gesuggereerd dat het gerechtshof de getuigenverklaring van [eiser sub 1] meinedig heeft geoordeeld. Renault is in haar eer en goede naam aangetast doordat [gedaagde] ten onrechte heeft gesuggereerd dat het gerechtshof heeft geoordeeld dat Renault welbewust een opzeggingsbrief heeft gestuurd om [gedaagde] bij de onderhandelingen met [kandidaat-koper] onder druk te zetten.

4.10.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen toewijsbaar zijn, voor zover zij betrekking hebben op de drie hiervoor genoemde uitlatingen. Voor zover de vordering ziet op een verbod voor [gedaagde] om [eiser sub 1] publiekelijk van meineed te beschuldigen kan die slechts in zoverre worden toegewezen, dat hem niet kan worden verboden melding te maken van de door hem gedane aangifte. Een rectificatie en een verbod wordt voorts proportioneel geacht, nu voldoende aannemelijk is dat elk van de verschillende media waarin is gepubliceerd, maar in elk geval het vakblad Automotive, een groot publiek heeft binnen de branche, zodat aannemelijk is dat Renault en [eiser sub 1] schade kunnen ondervinden zolang de uitlatingen van [gedaagde] niet worden rechtgezet. Hoewel [gedaagde] niet degene is die het bewuste artikel in Automotive heeft gepubliceerd, heeft hij niet het verweer gevoerd dat het voor hem niet mogelijk is een rectificatie te plaatsen. De voorzieningenrechter acht het ook voldoende aannemelijk dat [gedaagde] in staat is een rectificatie te plaatsen, eventueel door middel van het inkopen van advertentieruimte, zoals ook in de sommatiebrief van 26 april 2011 is verzocht. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen zoals hierna in het dictum te bepalen.

Dictum: 5.1.  veroordeelt [gedaagde] in de eerstvolgende editie van de papieren versie van het vakblad Automotive die na een week na betekening van dit vonnis verschijnt ofwel op de voorpagina linksonder met een breedte van 5 cm en een hoogte van 10 cm, ofwel op pagina 3 rechtsonder met een breedte van 10 cm en een hoogte van 15 cm de navolgende rectificatie te (doen) plaatsen, in een zwart kader en in een gebruikelijk lettertype en een gebruikelijke lettergrootte, zonder toegevoegd commentaar in woord en geschrift:

“RECTIFICATIE
Onder meer in het artikel “[gedaagde] stapt naar politie”, dat verschenen is in de editie van Automotive van 15 april 2011 heb ik voormalig Renault-directeur [eiser sub 1] er van beschuldigd dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan meineed. Tevens heb ik gezegd dat ook de rechter zou hebben vastgesteld dat een door [eiser sub 1] afgelegde verklaring onwaar zou zijn en dat het Amsterdamse Gerechtshof vorig jaar heeft bepaald dat Renault Nederland door de opzegging van de dealerovereenkomsten met twee van mijn vennootschappen onrechtmatig druk op mij zou hebben uitgeoefend.
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam heeft geoordeeld dat ik door het doen van deze uitlatingen onrechtmatig jegens [eiser sub 1] en Renault heb gehandeld en heeft mij bij vonnis van 30 juni 2011 veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.

[gedaagde] te [woonplaats]”,

Lees het vonnis hier (link)