IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9673

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3321 (Rademaker B.V. tegen Fritsch GmbH)

Dwarsrollers en hulpverzoeken

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3321 (Rademaker B.V. tegen Fritsch GmbH)

met gelijktijdige dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD advocaten & notarissen

Octrooirecht. Rademaker en fritsch houden zich bezig met ontwerpen en bouwen van bakkerijmachines. Rademaker vordert nietigverklaring van het Nederlandse deel van EP 255, met veroordeling van Fritsch in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Aan haar vordering legt Rademaker ten grondslag dat EP 255 niet inventief is. Vorderingen toegewezen. Het betoog van Rademaker dat de in EP 255 geclaimde uitvinding op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek, slaagt. Dat zal hierna worden toegelicht aan de hand van de zogeheten problem-and-solution-approach die beide partijen ook hebben gehanteerd in hun argumentatie.  Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het betoog dat ook het hulpverzoek niet inventief is, slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat een octrooi dat geen probleem oplost, niet kan beschikken over de vereiste inventiviteit.

4.16. Het verweer van Fritsch dat de in EP 225 geclaimde uitvinding niet voor de hand ligt omdat de vakman op grond van ervaringsregels “in beginsel” zou kiezen voor de toepassing van een ketting en tandheugel in een dwarsrolinrichting, moet worden gepasseerd. Fritsch heeft niet gesteld dat die ervaringsregels de vakman ervan zouden hebben weerhouden om tandriemen toe te passen als hij daartoe wordt aangezet door het probleem met het onderhoud van de ketting en tandheugel. Voor zover Fritsch dat wel bedoeld heeft te stellen, moet die stelling worden verworpen omdat Rademaker gemotiveerd heeft bestreden dat de genoemde ervaringsregels wegwijzen van toepassing van tandriemen in een dwarsrolinrichting zoals de Dwarsroller 1979 en Fritsch daar niet op heeft gereageerd.

4.21. Fritsch heeft niet steekhoudend weersproken dat haar weergave van het krachtenspel inderdaad incompleet is. Fritsch heeft alleen aangevoerd dat ook in dat geval er ten gevolge van onder meer wrijving een kracht op de deegroller zal werken in de richting tegengesteld aan de richting van voortbeweging (de rechte rode pijl). Dat mag zo zijn, maar laat onverlet dat er ook een kracht op de roller werkt ten gevolge van de aandrijving van de deegroller. Die kracht beweegt de deegroller voort en trekt samen de voorstuwende kracht van het aandrijfmechanisme (15) (rechte blauwe pijl) de slede voort. Fritsch heeft niet gesteld, laat staan voldoende toegelicht dat ook als die kracht wordt meegenomen, het gestelde voordeel ten opzichte van de stand van de techniek (minder wrikkende draaibelasting bij de lineaire geleiding) zich voordoet.

4.22. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het betoog dat ook het hulpverzoek niet inventief is, slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat een octrooi dat geen probleem oplost, niet kan beschikken over de vereiste inventiviteit.

Lees het vonnis hier (pdf)

IEF 9672

Gerecht EU 17 mei 2011, zaak T-207/08 (Corporación Habanos SA tegen OHIM - Tabacos de Centroamérika SL)

Indiaan of Aboriginal

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Het beeld van een Indiaan of Aboriginal. Oppositieprocedure. Aanvraag communautair beeldmerk KIOWA en ouder nationaal beeldmerk COHIBA (2). Relatieve weigeringsgrond. Beroep op Art. 8 lid 1 onder b Vo. EG 207/2009 en lid 5 (bekend merk). Afwezigheid van verwarringsgevaar. Visueel en begripsmatig slechts in geringe mate overeenstemming. Geen bekend merk. Afwijzing van het beroep in zijn geheel.

62      Il résulte également de la jurisprudence que, en l’absence de toute similitude entre la marque antérieure et la marque demandée, la notoriété ou la renommée de la marque antérieure, l’identité ou la similitude des produits ou des services concernés ne suffisent pas pour constater le risque de confusion entre les marques en conflit (voir arrêt de la Cour du 2 septembre 2010, Calvin Klein Trademark Trust/OHMI, C‑254/09 P, non encore publié au Recueil, point 53, et la jurisprudence citée).

63      En l’espèce, il ressort de ce qui précède que les signes en conflit sont différents sur les plans visuel et conceptuel et qu’il n’existe qu’un faible degré de similitude phonétique entre eux. Les différences visuelles et conceptuelles qui les caractérisent suffisent toutefois à neutraliser leur faible similitude phonétique, car le mot « kiowa » possède une signification claire et déterminée, de sorte qu’elle peut être saisie directement par le public pertinent.

64      En conséquence, la chambre de recours n’a commis aucune erreur en considérant qu’il n’existe pas de similitude entre les marques en conflit de nature à amener le public pertinent, même hispanophone et faisant preuve d’un degré d’attention accru, à penser que les produits visés par les signes en conflit proviennent de la même entreprise ou, le cas échéant, d’entreprises liées économiquement.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9671

Vzr. Rechtbank Amsterdam 17 mei 2011, KG ZA 11-491 (Jeanette S. h.o.d.n. Galerie Wijdemeren tegen Hans van M.)

De handelsnaam Galerie Wijdemeren

Met dank aan Marc de Boer, Boekx.

Handelsnaam. Merkdepot te kwader trouw. Samenwerking onder de naam Galerie Wijdemeren in de vorm van twee eenmanszaken. Gebruik oudere handelsnaam verbieden met een beroep op jonger merkrecht is niet mogelijk.

Toegewezen wordt verbod op openbaarmaking website en gebruiksverbod op de naam Galerie Wijdemeren. De gevorderde overdracht van de domeinnaam galeriewijdemeren.com wordt wegens onvoldoende spoedeisend belang afgewezen. Volledige toewijzing gevorderde proceskosten.

5.4 (...) op dit moment voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat S degene is die sind oktober 2005 feitelijk en rechtmatig de handelsnaam Galerie Wijdemeren voor haar handelsactiviteiten heeft gebruikt. Dat De B de handelsnaam in juli 2005 aan hem heeft overgedragen, zoals Van M stelt, doet daar niet aan af. Uit de gedingstukken blijkt niet dat hij daar gebruik van heeft gemaakt.

5.5 (...) De rechthebbende op een oudere handelsnaam kan het gebruik ervan in zijn gevestigde bedrijfsdebiet niet worden verboden met een beroep op een jonger merkrecht. Voldoende is komen vast te staan dat S de naam Galerie Wijdemeren vanaf oktober 2005 als handelsnaam heeft gevoerd. Eveneens is voldoende aannemelijk dat zij daarbij het logo gebruikte dat thans door Van M als beeldmerk is gedeponeerd. Gelet hierop heeft Van M dit beeldmerk naar voorlopig oordeel niet te goeder trouw gedeponeerd. Dat Van M stelt dat hij dit logo heeft ontworpen maakt dit niet anders. Nu niet is gebleken dat hij dat logo vóór het depot daarvan als beeldmerk zelf gebruikte, wordt er voorhans van uitgegaan dat hij het logo destijds voor, dan wel in opdracht van, S heeft gemaatk en dat zij ook daarop een ouder recht kan doen gelden.

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9670

Gerecht EU 18 mei 2011, Zaak T-502/07 (IIC - Intersport International Corp. GmbH tegen OHIM - The McKenzie Corporation Ltd.)

McKinley is nog geen McKenzie

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositie. Aanvrage voor woordmerk McKENZIE klasse 18, 25 tegenover ouder woord- en beeldmerk McKINLEY (klasse 18, 20, 22 , 25 en 28) Relatieve weigeringsgrond. Wel voor gelijksoortige waren, maar verwarringsgevaar nauwelijks aanwezig: visueel zwakke, fonetisch enige en begripsmatig geen overeenstemming. Beroep op art. 8 lid 1 onder b Vo nr. 207/2009. Afgewezen.

27 With regard to the comparison of the goods, the Board of Appeal’s conclusion concerning the similarity of the goods at issue is not disputed in the present case. The Board of Appeal confirmed the reasoning and the conclusions of the Opposition Division, which had stated that the goods referred to in the trade mark application and certain goods covered by the earlier trade marks were identical or ‘very similar’, that the goods referred to in the trade mark application and other goods covered by the earlier trade marks were of average or weak similarity, and that the goods referred to in the trade mark application and other goods covered by the earlier trade marks were not similar. However, unlike the Opposition Division, it concluded that the ‘belts’ referred to in the trade mark application and the ‘articles of clothing’ covered by the earlier marks were ‘very similar’ or identical.

28      In addition, concerning the relevant public with reference to which the analysis of the likelihood of confusion must be carried out, it is not disputed that this is constituted by the ‘average Community consumer’.

Lees het arrest hier (link)

IEF 9669

Rechtbank Assen 18 mei 2011, LJN BQ4868 (Converse Inc en Kesbo Sport B.V. tegen Scapino B.V., gevoegde partij Sporttrading Holland B.V.)

Per ongeluk geautoriseerde schoenen

Met gelijktijdige dank aan Peter Claassen en Janneke Klompmakers, AKD.

Merkrecht. Woord- en beeldmerken "Converse", "Converse Chuck Taylor All Star", "All Star" en "Converse". Scapino heeft, door Sporttrading geleverde schoenen met deze merken verhandeld. Converse: Counterfeit en wanneer toch authentiek, dan kan Converse zich verzetten tegen de bodemprijzen. Uitputting. Strijd met 2.20 BVIE?

Drie categorieën schoenen in omloop: authentieke, counterfeit en counterfeit die per ongeluk geautoriseerd zijn voor de EU. Weliswaar verhandeling van counterfeit Converse schoenen, maar omdat die schoenen voor verkoop op de Europese markt door Converse zijn geautoriseerd, is de merkbescherming voor die schoenen uitgeput. Zonder nadere toelichting is het niet begrijpelijk waarom de verkoop van Converse schoenen door Scapino een inbreuk met zich meebrengt.

4.4.  (...). De rechtbank acht het om de hierna te bespreken redenen van belang om een onderscheid te maken tussen enerzijds counterfeit Converse schoenen in de zin dat deze schoenen niet-authentiek zijn en anderzijds counterfeit schoenen die volgens Converse niet-authentiek zijn maar die door Converse wel voor verkoop op de Europese markt zijn geautoriseerd.

4.6.  In de brief van 2 juli 2009 stelt de advocaat van Converse verder dat de onderzochte schoenen in drie categorieën kunnen worden verdeeld:
A. Authentic CONVERSE shoes
B. Counterfeit CONVERSE shoes
C. Counterfeit CONVERSE shoes that may be part of four shipments of shoes mistakenly authorized for sale in the EU

(...) 4.17.  Aldus staat de rechtbank voor de vraag of, als ervan moet worden uitgegaan dat Scapino Converse schoenen heeft verhandeld die volgens Converse geen counterfeit zijn, er toch sprake is van een merkinbreuk. Converse voert subsidiair aan dat dat het geval is, omdat de verhandeling van die schoenen door Scapino ernstig schadelijk is voor de exclusiviteit van de Converse merken. Wat Converse in dit verband stelt, berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van het door Converse in dit verband (onvolledig) aangehaalde arrest van het Europese Hof van Justitie van 23 april 2009, zaak nummer C-59/08 (Copad/Dior). In de zaak die tot dat arrest heeft geleid staat centraal dat een licentieovereenkomst niet werd nageleefd door een distributeur die waren leverde aan een onderneming die als discounter actief was. Converse stelt in deze zaak geen feiten waaruit volgt dat een licentieovereenkomst is geschonden. Dit brengt met zich dat zonder nadere toelichting die Converse niet geeft, niet begrijpelijk is waarom de verkoop van Converse schoenen door Scapino, in het licht van de concrete feiten en omstandigheden van dit geval, een inbreuk op de merkrechten van Converse met zich brengt. De rechtbank is daarom van oordeel dat Converse haar subsidiaire vordering niet laat rusten op een grondslag die die vordering kan dragen.

4.18.  In al wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen ligt besloten dat niet blijkt dat Scapino inbreuk heeft gemaakt op de merkrechten van Converse. Dit brengt met zich dat evenmin blijkt dat Scapino het op de voet van art. 1019e Rv op 2 april 2009 gegeven inbreukverbod heeft overtreden en Scapino daarom dwangsommen heeft verbeurd.

4.19.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Converse zullen worden afgewezen.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)

IEF 9668

Rechtbank Dordrecht 18 mei 2011, LJN BQ4771 ([eiseres] tegen Gemeente Papendrecht)

Ontbinding schenking kunstcollectie

Schenking. Kunstcollectie aan Gemeente Papendrecht. Wanprestatie ter zake van bewaren, beheer en niet tentoonstellen in museum De Rietgors. Schade door vochtig depot en geslonken collectie door bezuinigingen. Ontbinding schenking. Reconventionele vordering tot wijziging van overeenkomst: ook in Dordrecht tentoonstellen, teruggave kunstwerken van [eiser]  aan gemeente Papendrecht. Schenking is geen wederkerige overeenkomst (6:265 en 261 lid 2 BW). Tussenvonnis. Volledige inventarisatie van de collectie en uiteenzetting intreden van en genomen maatregelen tegen schade bevolen. Houdt iedere nadere beslissing aan.

3.2.  De gemeente Papendrecht handelt in strijd met de schenkingsvoorwaarden door de kunstcollectie niet goed te bewaren, niet goed te beheren en de niet binnen de gemeente Papendrecht tentoon te stellen:
-de kunstcollectie is niet onder de juiste klimatologische omstandigheden binnen de gemeente Papendrecht bewaard. Er is sprake van aantasting door vocht, schimmel en zilvervisjes. Dit blijkt uit taxaties uit 2005 en 2009. Hierdoor is ernstige schade ontstaan en is er gerestaureerd. De gemeente Papendrecht erkent dat zij financieel niet in staat is om de kunstcollectie deugdelijk te beheren.
-de omvang van de kunstcollectie is geslonken. De kunstcollectie was in haar geheel circa € 3.106.907 waard. Een deel van de kunstcollectie, met een waarde van circa € 775.000, is verdwenen. De kunstcollectie is niet gescheiden gehouden van de kunstcollectie van het inmiddels wegens bezuinigingen gesloten museum de Rietgors. Het is niet duidelijk welke kunstobjecten zijn geruild en hoe de verzameling zich heeft uitgebreid door koop, ruil en schenking. Van de 124 voorwerpen porselein en ceramiek die sinds 1972 zijn geschonken zijn er nog maar 33 over. Een duidelijke administratie of catalogus van de kunstcollectie ontbreekt. Niet duidelijk is welke transacties hebben plaats gevonden.

-de kunstcollectie wordt sinds 2001 niet meer in haar geheel in de gemeente Papendrecht ten toon gesteld. Volgens de schenkingsbedingen moest de kunstcollectie bijeen blijven in de bungalow van [erflater], die speciaal was gebouwd om de kunstcollectie in onder te brengen. Eventueel mocht de gemeente Papendrecht de kunstcollectie in haar geheel overbrengen naar een passend gebouw in de gemeente Papendrecht, zoals een cultureel centrum. Hieruit volgt weliswaar niet met zoveel woorden dat er een expositieplicht bestaat, maar dit is wel de strekking van het beding. De gemeente Papendrecht is voornemens om de kunstcollectie onder te brengen bij het stadsdepot van de gemeente Dordrecht terwijl de naslagwerken dan aan de bibliotheek Papendrecht ter beschikking zullen worden gesteld. Volgens de schenkingsvoorwaarden is het niet toegestaan om de kunstcollectie ergens anders dan in de gemeente Papendrecht onder te brengen.

5.1.  De gemeente Papendrecht vordert, kort gezegd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-de schenkingsovereenkomsten te wijzigen in die zin dat de kunstcollectie naast Papendrecht ook mag worden ondergebracht in Dordrecht;
-teruggave door [eiseres] van enige kunstwerken die onderdeel uitmaken van de schenkingsovereenkomsten maar die niet aan de gemeente Papendrecht zijn overhandigd. De gemeente Papendrecht stelt daartoe het volgende.

(...)
7.2.  De regeling inzake ontbinding van een overeenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming (art. 6:265 BW) vindt toepassing op wederkerige overeenkomsten. Een schenking is op zich geen wederkerige overeenkomst, nu bij een schenking op slechts één der partijen een verbintenis rust. In dit geval rust niet op slechts één der partijen een verbintenis. Tegenover de schenkingen heeft de gemeente Papendrecht zich, blijkens de tekst van de eerste schenkingsakte, verplicht tot koop van de bungalow van [erflater]. Daarnaast heeft de gemeente Papendrecht het bewaren, beheren en tentoonstellen (van welke omvang dan ook) op zich genomen. Daarom zijn de onderhavige schenkingen, waarvan nog niet valt in te zien dat deze los van elkaar mogen worden gezien, mede te kwalificeren als wederkerige overeenkomsten, althans is minst genomen sprake van een rechtsbetrekking die strekt tot het wederzijds verrichten van prestaties, zodat in dit geval de bepalingen omtrent wederkerige overeenkomsten in beginsel van overeenkomstige toepassing zijn (art. 6:261 lid 2 BW).

7.11.  De vordering tot afgifte door [eiseres] van enige kustvoorwerpen is niet goed onderbouwd. De stelling dat enige kunstwerken in 2005 niet traceerbaar waren voor de gemeente Papendrecht betekent nog niet dat het dan [eiseres] moet zijn die deze kunstwerken in bezit heeft. De gemeente Papendrecht maakt niet (goed) duidelijk dat zij deze kunstvoorwerpen nooit in haar bezit heeft gehad. Dit had wel van de gemeente Papendrecht verwacht mogen worden, nu zij zelf al erkent dat er van deze kunstcollectie enige kunstvoorwerpen ontbreken die zij wél in haar bezit heeft gehad. Er zijn bovendien nogal wat jaren gelegen tussen de schenkingen in de jaren zeventig en de pas in 2005 geconstateerde vermissingen.

8.1.  beveelt de gemeente Papendrecht ex art. 22 Rv. om op de schriftelijke rolzitting van 15 juni 2011 een akte te nemen met daarin de volgende informatie:
- een volledige inventarisatie van de kunstcollectie, inclusief de vermelding welke kunstvoorwerpen zijn verkocht, op welke datum, en welke kunstvoorwerpen daar tegenover ter verduurzaming van de kunstcollectie zijn aangekocht (de informatie bedoeld in rov. 7.6);
-een onderbouwing van haar standpunt ten aanzien van de drie werken waarvan de aanwezigheid niet kon worden verantwoord in 2009 (de informatie bedoeld in rov. 7.6);
-een uiteenzetting wanneer de gemeente Papendrecht de schade aan de collectie heeft ontdekt, welke maatregelen zij toen heeft genomen om de schade te herstellen en schade in de toekomst te voorkomen en binnen welke termijn zij dat heeft gedaan (de informatie bedoeld in rov. 7.7);

8.2.  houdt iedere nadere beslissing aan. 

Lees het tussenvonnis hier (link en pdf)

IEF 9667

Rechtbank Dordrecht 21 april 2011, LJN BQ2061 (B&S Global Bonded Purchase B.V. (GBP) tegen Philip Morris World Trade Sarl)

Tracking stickers verwijderen

Parallelimport. Sigaretten. Beëindigen distributieovereenkomst. Bevoegdheid Nederlandse rechter, toepasselijk recht: Zwitsers recht. Vordering na 1 januari 2011 en dus EVEX II toepasselijk. Overeenkomst met Europese Commissie -contraband and anti-counterfeit agreement and general release - pdf: inspanningsplicht voorkomen doorverkoop zonder accijns te laten heffen.

2.3. GBP was tot voor kort klant van Philip Morris. GBP fungeerde daarbij als inkoopvennootschap voor andere vennootschappen die, net als GBP, tot de B&S Groep behoren. Deze andere vennootschappen verkopen artikelen als sigaretten aan onder meer duty free shops, rederijen van cruiseschepen, industriële cateraars en overheden die
betrokken zijn bij militaire missies.

2.8. In een brief staat dat Philip Morris uit twee laadlijsten, van 9 en 21 december 2009, heeft afgeleid dat er bij de verkoop in Kirgizistan van producten van Philip Morris door een onderneming binnen de B&S Groep (namelijk: B&S Global Transit Centre B.V., hierna: GTC) instructies waren gegeven om tracking stickers te verwijderen en om de producten met zwarte folie te omwikkelen (r.o. 2.8.).

4.12.  Naar voorlopig oordeel is niet voldoende aannemelijk geworden dat Philip Morris een valide reden heeft om de distributieovereenkomst te beëindigen. Het belangrijkste argument voor Philip Morris om de distributieovereenkomst te beëindigen is dat zij vermoedt dat B&S Global opdracht heeft gegeven aan een klant in Kirgizië om de tracking stickers van Philip Morris te verwijderen. Philip Morris legt het gebruik van deze stickers dwingend op omdat daarmee te allen tijde eenvoudig achterhaald kan worden wat van de sigaretten de herkomst is, zodat valt vast te stellen of bij deze waren sprake is van ontduiking van accijnzen en andere heffingen. De conclusie van Philip Morris is gebaseerd op de navolgende instructie van een onderneming binnen de B&S Groep op een laadlijst:

“ svp alle markeringen zoals adressen, namen van bedrijven, stickers etc van alle dozen verwijderen, ook palletlijsten
svp alles op europallets laden, zo hoog mogelijk
svp alles in zwart folie wikkelen”

4.13.  Op zich is denkbaar dat kale lezing van de voorgaande tekst bij Philip Morris het vermoeden heeft gewekt dat de tracking stickers moesten worden verwijderd. Gelet evenwel op de gemotiveerde onderbouwing van GBP ter zitting acht de voorzieningenrechter niettemin voldoende aannemelijk gemaakt dat de instructie niet mede de tracking stickers betrof, maar slechts overige markeringen van de lading. GBP verklaarde dat het voor elk personeelslid binnen de B&S Groep zonneklaar is dat de tracking stickers van Philip Morris nooit verwijderd mogen worden omdat iedereen weet dat dit een doodzonde zou zijn. Voorts verklaarde GBP dat het personeel binnen de B&S Groep uitdrukkelijk is geïnstrueerd om nooit de tracking stickers te verwijderen. GBP gaf aan zich te realiseren dat het belang om aan de eisen van Philip Morris tegemoet te komen zeer groot is, gelet op het risico van staking van de levering. Ook verklaarde GBP dat het uit concurrentieoverwegingen is geweest dat overige ladingkenmerken wel verwijderd moesten worden. De zwarte folie is volgens GBP bedoeld om te verhullen dat het om -voor diefstal aantrekkelijke- sigaretten gaat. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter aan Philip Morris de vraag voorgelegd of Philip Morris kan bewijzen dat de tracking stickers waren verwijderd. Philip Morris heeft deze vraag ontkennend beantwoord.

4.17.  Tevens wordt in de beoordeling betrokken dat GBP in het kader van het voormelde FIOD-onderzoek vrijwillig aan Philip Morris een lijst met haar volledige klantenbestand heeft verstrekt. Ter zitting bleek dat Philip Morris inmiddels al een grote klant van GBP had benaderd om voortaan rechtstreeks met Philip Morris zaken te doen. Aldus kan niet op voorhand worden uitgesloten dat Philip Morris van de gelegenheid van het FIOD-onderzoek gebruik heeft willen maken om zich het klantenbestand van GBP toe te eigenen.

4.18.  Slotsom is dat de vordering zal worden toegewezen, zij het niet onvoorwaardelijk. Een vonnis in kort geding is slechts een voorlopige maatregel. Daarom zal worden bepaald dat de voorziening slechts geldt totdat bij arbitraal vonnis anders wordt bepaald, dit overeenkomstig hetgeen GBP bij eiswijziging “aanvullend” heeft gevorderd.

4.19.  Er bestaat geen aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen. De termijn waarbinnen Philip Morris aan het vonnis moet voldoen zal iets worden verruimd teneinde Philip Morris adequate gelegenheid tot nakoming te geven.

4.20.  Als de in het ongelijk gestelde partij zal Philip Morris worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 1.460,31 en bestaan uit het volgende:
-salaris advocaat € 816
-verschotten: griffierecht € 568
-kosten dagvaarding € 76,31.

Lees de uitspraak hier (link en pdf)

IEF 9666

Hof 's-Gravenhage 17 mei 2011, LJN BQ4878, KG ZA 09-1645 (Architectenweb B.V. tegen Sdu Uitgevers B.V.)

Steekproef: te kleine groep

met dank aan Lars Bakers en Floor de Ruijter, Bingh Advocaten

In navolging van IEF 8857 en IEF 8510. Reclamerecht. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. (6:194 BW) Vorderingen afgewezen in eerste instantie (IEF 8510). Steekproef als bewijs. Te kleine groep (82 v/d 9.699 in het 'architecten-segment'), nalaten melding van bredere context in brochure. Crossmediaal bereik komt vrijwel geheel voor rekening van het vakblad.

Geen verbod brochure, wegens ontbreken spoedeisend belang, brochure wordt niet (meer) openbaar gemaakt. Onvoldoende gespecificeerd verbod op mededelingen met overeenkomende strekking. Eisvermeerderingen, ongeoorloofde reclame in mailing, feitelijk onjuiste mededeling gebruikers op website en onrechtmatige wijze profiteren dmv domeinnaamregistratie) worden allen afgewezen. Ook geen overige onrechtmatig handelen. Wel rectificatie gedurende twee maanden op o.a. www.dearchitect.nl.

12. (...) Volgens Sdu is 82 dus ruim voldoende. Sdu laat evenwel na te vermelden deze dezelfde bladzijde, één zin later, wordt aanbevolen om een steekproefgrootte van minimaal 100 te nemen; dan is 82 dus ruim onvoldoende. Wat hier ook verder van zij, dergelijke algemene uitspraken zijn niet toegesneden op het onderhavige geval. Het hof gaat hier aan voorbij. In de derde plaats blijkt volgens Sdu uit de uitgevoerde non-response analyse dat 82 een representatieve steekproefgrootte is. Deze analyse is echter niet in het geding gebracht, zodat het hof ook deze stelling als onvoldoende onderbouwd passeert.

13. Uit het voorgaande volgt dat de gebruikte steekproefgrootte van 82 naar gebruikelijke normen te klein is om verantwoord de gewraakte uitspraak over de onderhavige populatie (de mededeling in de brochure) te kunnen doen.

14. (...) Architectenweb heeft aangevoerd dat 'architect' in Nederland een beschermd beroep en een beschermde titel is (Stb. 1987, 347), en dat het desbetreffende onderzoek van The Choice niet uitsluitend onder architecten heeft plaatsgevonden. De enquêtes zijn name afgenomen onder 82 respondenten 'binnen het segment architect, zo blijkt uit het rapport van The Choice (blz. 16). Het onderzoek blijkt te zijn gedaan onder diverse typen beroepen die in de architectenbranche voorkomen, zoals tekenaars, managers en secretaresses. Uit de vragenlijst blijkt ook niet dat specifiek naar beroep of registratie is gevraagd (rapport The Choice, blz. 4). Derhalve is niet uitgesloten dat ook niet-architecten in de (toch al te kleine) steekproef van 82 respondenten zijn opgenomen. (...)

Lees de uitspraak hier (LJN en pdf - let op: 5,7 Mb)

IEF 9665

Verslag van een mondeling overleg over auteursrechtbeleid, Kamerstukken I 2010/11, nr. 29 838 nr. C (vastgesteld 16 mei 2011)

Ook Eerste Kamercommissies vragen over Speerpuntenbrief

Uit het verslag dat gisteren is vastgesteld blijkt dat de eerdere Speerpuntenbriefdiscussie (o.a. hier op IE-Forum.nl) ook bij leden van de Commissie Justitie en de Commissie Economische Zaken met vragen zitten rondom de Speerpuntenbrief, hieronder enkele vragen geciteerd, lees het volledige verslag hier (link en dossier):

De heer De Vries (PvdA): Hoe gaat het met vergoedingen voor het kopiëren van cd's, dat op het ogenblik omvangrijker schijnt te zijn dan het downloaden van internet?

Mevrouw Duthler (VVD): Ik denk dan aan open standaarden en opensourcesoftware. Wil de staatssecretaris ook rekening houden met die ontwikkelingen die een enorme betekenis hebben voor de innovatie, niet alleen voor de ICT-sector maar vooral ook voor het Nederlandse en Europese bedrijfsleven, dat daardoor een stuk efficiënter en doelmatiger kan werken en behoorlijke productiviteitswinst kan realiseren?

De heer Franken (CDA): Ik ga akkoord met het niet toepassen van strafrecht, het niet afsluiten van sites en het niet hanteren van de "three strikes out"-benadering. We moeten wat dat betreft meer aansluiten bij de Europese meerderheid. Nu komt de staatssecretaris echter met het voorstel om alleen grootschalige inbreuken aan te pakken. Ik vraag mij af wat "grootschalig" is. Is dat een kwantitatief criterium? Wat is "evident"? Als de staatssecretaris zegt dat de marktpartijen terughoudend moeten zijn met betrekking tot de kleingebruikers -- hierbij denk ik aan consumenten -- laat hij toch een soort thuiskopie in stand in een bepaalde gedoogstructuur.

Mevrouw Quik-Schuijt (SP): Op zichzelf genomen zijn we het eens met de civielrechtelijke aanpak, maar op het moment dat de thuiskopieregeling wordt afgeschaft, is downloaden sowieso strafbaar op grond van artikel 31 van de Auteurswet. Hoe ziet de staatssecretaris dat? We zijn het ermee eens dat de individuele consument niet wordt aangepakt, maar welke garanties kunnen daarvoor gegeven worden?

De heer Holdijk (SGP): Ik ben benieuwd naar twee zaken die door anderen al genoemd zijn, ten eerste de kwestie van de civielrechtelijke dan wel strafrechtelijke handhaving van het downloaden uit illegale bron en ten tweede de kwestie van de auteursrechtcontracten.

Lees het volledige verslag hier (link en dossier)

IEF 9664

personalia

Bieneke Braat is per mei 2011 is partner geworden bij Legaltree. Naast haar werkzaamheden als ICT-specialist zal Braat samen met Legaltree partner Marjolein Driessen de intellectuele eigendomsrechtpraktijk van Legaltree verder uitbouwen.

Voor haar komst naar Legaltree was Braat sinds 2001 verbonden aan NautaDutilh en een middelgroot Amsterdams advocatenkantoor en heeft zij interim opdrachten vervuld voor (multi)media bedrijven. Zij heeft gekozen voor Legaltree omdat zij haar praktijk daar op een hoog kwalitatief niveau tegen aantrekkelijke tarieven kan voortzetten en haar cliënten tegelijkertijd de diensten van een full-service kantoor kan bieden.