IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8858

Gevolgen voor de urgentie

Rechtbank Zutphen, 25 mei 2010, KG ZA 10-95, V. tegen Beleggings en exploitatiemaatschappij ’t Haveke B.V. (met dank aan Femke Vos, Louwers IP|Technology Advocaten)

Handelsnaamrecht. Wel inbreuk door B.V. in leegstaand bedrijfspand op de handelsnaam van landgoed ‘t Haveke, maar geen spoedeisend belang.  Rechtbank Zutphen leest in  passage van een e-mail van de advocaat van gedaagde een toezegging die de urgentie van de gevorderde voorzieningen wegneemt. De 1019h proceskosten worden gecompenseerd, “nu elk van partijen als op enig punt in het ongelijk is gesteld.”

2.10. Bij e-mailbericht van 31 maart 2010 heeft de advocaat van de B.V. de advocaat van V. onder meer medegedeeld:  "De directie denkt er in de gegeven omstandigheden over om de vennootschap op te heffen zodra het enige vastgoed van de vennootschap is verkocht. Dat vergt nog enig geduld, maar het voorkomt een proces waarvan de uitkomst voor uw cliënte bepaald niet zeker is. Mijn voorstel is derhalve de zaak in der minne te regelen overeenkomstig (deze) suggestie."

4.2. Onbestreden is dat het hoofdbestanddeel van de handelsnamen van partijen "'t Haveke" betreft. Gelet hierop alsmede gezien de omstandigheid dat de bedrijfsactiviteiten van partijen raakvlakken vertonen - beide partijen houden zich bezig met de exploitatie van onroerend goed - en de ondernemingen van partijen zich op geringe afstand van elkaar bevinden, is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van verwarringsgevaar. Dat verwarring tussen de beide ondernemingen reeds heeft plaatsgevonden blijkt wel uit de omstandigheid dat de gas- en de elektriciteitsleverancier evenals de medewerker van de politie Twente, na onder de naam 't Haveke" op het internet te hebben gezocht naar een telefoonnummer van de B.V., telefonisch contact hebben opgenomen met V. voor aangelegenheden die de B.V. betroffen. Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter -later oordelend - tot de conclusie zal komen dat de B.V. door bet gebruik van de handelsnaam inbreuk maakt op de oudere handelsnaam van V.

4.3. De B.V. heeft in haar onder 2.10 geciteerde brief van 31 maart 2010 de toezegging gedaan dat zij na de verkoop van het pand in Almelo de vennootschap zal opheffen, zodat ook de handelsnaam zal komen te vervallen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 23 februari 1990, LJN AD1043 beslist dat de enkele omstandigheid dat een toezegging is gedaan een bepaalde handeling niet meer te zullen plegen, de rechter niet belet bij wege van voorlopige voorziening een verbod tot het plegen van zodanige handeling op te leggen. Of ondanks een toezegging een verbod dient te worden opgelegd hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de gepleegde overtreding, het gedrag van de aangesprokene naar aanleiding van een eerdere waarschuwing, zijn standpunt met betrekking tot de ongeoorloofdheid van zijn handelen en de wijze waarop en het verband waarin de toezegging is gedaan. Nu onbestreden is dat de B.V. afgezien van het te koop gezette bedrijfspand in Almelo
- geen economische activiteiten verricht onder haar handelsnaam,
- voornemens is, te stoppen met de exploitatie van onroerende zaken en
- zich ook niet publiekelijk bekend maakt onder die naam en
- voorts na de toegezegde opheffing van de vennootschap geen gebruik meer zal maken van de handelsnaam, waaraan zij ook niet zegt te hechten en in de bekendheid waarvan zij nooit geïnvesteerd heeft,
acht de voorzieningenrechter al met al het opleggen van een met dwangsommen versterkt verbod op het gebruik van de handelsnaam - ondanks de voorshands aannemelijk geworden inbreuk op de handelsnaam van V. - niet opportuun. Dit heeft ook gevolgen voor de urgentie van de gevorderde voorzieningen, die dan ook zullen worden afgewezen.

4.4. Nu de inbreuk voorshands aannemelijk is geworden, maar gezien het voorgaande de vorderingen niet toewijsbaar zijn, is elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen, als gevolg waarvan de proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.   

Lees het vonnis hier.

IEF 8857

De exceptie van berusting

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 mei 2010, KG ZA 09-1645, Architectenweb B.V. tegen SDU Uitgevers (met dank aan Lars Bakers, Bingh).

Reclamerecht. Tussenarrest. Berusting. Architectenweb stelt dat SDU zich van misleidende reclame heeft bediend bij aanprijzen vakblad De Architect. Vordering afgewezen in eerste instantie (vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 januari 2010, IEF 8510). Dit tussenarrest ziet op de gestelde berusting door Architectenweb middels een bericht op haar website. Naar oordeel kan dit bericht echter niet worden gezien als een berusting in een rechtelijke uitspraak.

2. (…) “Architectenweb betreurt de uitspraak, maar zal zich er bij neerleggen. “We hadden eerlijk gezegd de rechter aan onze zijde verwacht als het gaat om het transparant maken van een markt. (…) We hebben overwogen in hoger beroep te gaan. We hebben echter ons punt al gemaakt en zijn ervan overtuigd dat we onze klanten hiermee de benodigde transparantie hebben verschaft. Het is tijd de strijdbijl te begraven en ons weer volledig te richten op positieve zaken.”

6. Het hof is van oordeel dat het in r.o. 2 aangehaalde bericht, dat is geplaatst op de eigen website van Architectenweb, niet (zonder meer) kan worden aangemerkt als een (voldoende specifiek) tot SDU gerichte verklaring dan wel een jegens deze aangenomen houding, in die zin dat daarmee aan SDU te kennen wordt gegeven dat Architectenweb afstand doet van verdere rechtsmiddelen. SDU mocht er evenmin (zonder meer) op vertrouwen dat met bedoeld bericht jegens haar de wil werd geuit afstand te doen van het rechtsmiddel hoger beroep. De omstandigheid dat het bericht, doordat het op een vrij toegankelijke website is geplaatst, ook SDU heeft bereikt, doet daaraan niet af. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat berusting verstrekkende gevolgen heeft, alsook dat (in dit geval) daarmee de wederpartij een voordeel in de schoot wordt geworpen waar niets tegenover staat. Om die reden kan niet snel worden aangenomen – en mag de andere partij er ook niet te snel op vertrouwen – dat sprake is van berusting. Zo mocht SDU er na lezing van voormeld, niet specifiek tot haar gericht, bericht niet (zonder nadere omstandigheden, waaromtrent niets is gesteld) op vertrouwen dat Architectenweb met dat bericht tevens beoogde jegens SDU kenbaar te maken dat zij afstand deed van haar recht op hoger beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 8856

Nieuwe Jurisprudentielunches

Sinds korte tijd is de uitgeverij achter IEForum.nl, deLex, erkend als opleidingsinstituut in het kader van de voortgezet stagiaire opleiding Advocaat-Stagiaires(VSO) en de permanente opleiding Advocaten (PO). 

Kort gezegd betekent dit dat de inmiddels bekende IEForum.nl Jurisprudentielunches geheel door deLex zelf en niet meer in samenwerking met opleidingsinstituut Lexlumen worden verzorgd. Omdat we als IE juristen echter niet geheel zonder verwarring kunnen, heeft Lexlumen eveneens besloten het concept IE Jurisprudentielunches voort te zetten en de eerdere bezoekers van de IEF lunches als zodanig aan te schrijven. Om tegemoet te komen aan enkele vraagstellers: de Adwords Jurisprudentielunch van enkele weken geleden was dus geen IEForum.nl / deLex Jurisprudentielunch. De onderstaande twee jurisprudentielunches zijn dat wel:

IEForum.nl Octrooirecht Jurisprudentielunch, 2 juni 2010: Tijdens een informele lunch brengt Bart van den Broek u op de hoogte van de meest recente jurisprudentie op het gebied van Octrooirecht. Ook tendensen in de feitenrechtspraak komen aan de orde tijdens deze bijeenkomst in de Balie. Met o.a. de volgende arresten: Philips/SK Kassetten (m.b.t. het FRAND verweer in telecom- en andere zaken), Eli ILilly v. Ratiopharm (m.b.t. het nieuwheidsvereiste) en de Conclusie van de AG HvJ EU m.b.t. de Monsanto-zaak (de biotech-richtlijn). Inschrijven kan per email naar info@delex.nl o.v.v. IEF Octrooirecht Jurisprudentielunch. (2 PO punten, € 195,00. Sponsors van IEForum ontvangen 10% korting). 

IEForum.nl IE Jurisprudentielunch, 23 juni 2010: Tijdens een informele lunch brengen de hoogleraren Tobias Cohen Jehoram en Dirk Visser u op de hoogte van de meest recente jurisprudentie op het gebied van de Intellectuele Eigendom. Ook tendensen in de feitenrechtspraak komen aan de orde tijdens deze bijeenkomst in de Balie. Inschrijven kan per email naar info@delex.nl o.v.v. IEF IE Jurisprudentielunch. (2 PO punten, € 195,00. Sponsors van IEForum ontvangen 10% korting). 

IEF 8855

Kent u het bericht 'Publieke Omroep besteelt liedjesschrijvers'?

Vragen van het lid Harbers (VVD) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het terugsluizen van geld door de publieke omroep via een eigen muziekuitgeverij (ingezonden 20 mei 2010).

Vraag 1: Kent u het bericht «Publieke Omroep besteelt liedjesschrijvers»?

Vraag 2: Is het waar dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) jaarlijks 3 tot 4 miljoen euro terug naar de eigen kas sluist door auteursrechten op jingles en tunes onder te brengen in de eigen muziekuitgeverij Crossmex en muzikanten en liedschrijvers onder druk een contract te laten ondertekenen waarin ze hun werk ook bij deze uitgeverij onderbrengen? Zo ja, wist u hiervan en wat vindt u ervan?

Vraag 3: Is het de NPO toegestaan om op commerciële wijze een eigen muziekuitgeverij te voeren? Zo ja, waarom? Heeft dit geen marktverstorend effect?

Vraag 4: Deelt u de mening dat de NPO haar monopoliepositie als belastinggefinancierde organisatie misbruikt door van muzikanten en tekstschrijvers als voorwaarde voor een contract te eisen dat zij hun werk, waaronder soms zelfs het oude werk, bij muziekuitgeverij Crossmex onderbrengen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 5: Bent u bereid zo spoedig mogelijk in overleg met de NPO te treden en zo nodig sancties op te leggen als de NPO blijft doorgaan met gedwongen contractering van muzikanten en tekstschrijvers bij Crossmex? Zo nee, waarom niet?

Lees de originele publicatie hier.

IEF 8854

Op z’n Russisch als “Njivaa”

Gerechtshof Amsterdam, 27 april 2010, zaaknummer 200.041.019/01 KG, [Eiser 1] & De Drie Dagen B.V. tegen Amsterdam Village Company B.V. & Hermitage Café Amsterdam (met dank aan Meena Kashyap, De Koning Vergouwen Advocaten)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Seriemerk. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2009,  IEF 8033) . Het in de Hermitage Amsterdam gevestigde café-restaurant NEVA maakt geen inbreuk op het merk- of handelsnaamrecht van het Amsterdams visrestaurant NEVY (respectievelijk de woordmerken Envy en Vyne). Verwarring valt voorshands niet te vrezen. Geen aanwijzingen voor kielzogvaren. Goed geïnformeerd restaurantpubliek: “Daarbij moet worden aangenomen dat zij wel degelijk onderscheid zullen weten te maken tussen een restaurant gevestigd in een museum aan de Amstel en een visrestaurant gevestigd nabij het IJ in Amsterdam.”

Ten aanzien van het merkenrechtelijke vraagstuk houdt het Hof rekening met de wijze waarop de restaurants zich (auditief) profileren (“doordat de naam op z’n Russisch als “Njivaa” wordt uitgesproken en het restaurant zich onder die (uitspraak van de) naam profileert.”) en het onderscheidend vermogen van het seriemerk:

Merkenrecht: 3.6. Aan [eiser 1] c.s. moet worden toegegeven dat sprake is van een zekere mate van visuele overeenstemming tussen het merk (NEVY) en het teken (NEVA) omdat deze uit woorden bestaan die slechts met één (de vierde, laatste) letter van elkaar verschillen. Hoewel er om dezelfde reden het bestaan van een zekere mate van auditieve overeenstemming valt aan te nemen, hebben AVC c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat deze in de praktijk nog wordt beperkt doordat NEVA, de naam van een door Sint Petersburg stromende rivier, in het kader van de exploitatie van het restaurant op z’n Russisch als “Njivaa” wordt uitgesproken en het restaurant zich onder die (uitspraak van de) naam profileert. Voorts wijkt het teken NEVA begripsmatig af van het merk NEVY, niet alleen omdat NEVA, zoals gezegd, refereert aan de door Sint Petersburg stromende rivier, doch tevens omdat NEVY veelal wordt geassocieerd met het Engelse begrip “navy”, in de betekenis van marine. Uit de door [eiser 1] C.S. in het geding gebrachte perspublicaties blijkt ook van een referte aan dat begrip: "In the Nevy" en "Join the Nevy". Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat weliswaar sprake is van een zekere mate van visuele en in beperkte mate ook van auditieve overeenstemming, maar dat de totaalindruk die respectievelijk door het merk NEVY en het teken NEVA wordt opgeroepen in voldoende mate van elkaar verschilt.
Daar komt nog bij dat NEVY en VYNE anagramman zijn van ENVY en, naar [eiser 1] c.s. betogen, door het in aanmerking komend publiek als zodanig worden herkend en als seriemerk fungeren. In het licht hiervan, acht het Hof voorshands niet aannemelijk dat het teken NEVA, dat deze eigenschap niet heeft, zal worden geassocieerd met het merk NEVY laat staan dat het zal worden aangemerkt als, zoals [eiser 1] c.s. het formuleren, het bastaard neefje va de ENVY zusjes dat afkomstig is uit of gelieerd is aan de onderneming van [eiser 1] c.s.

Handelsnaamrecht: (…) 3.10 Voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van een geringe afwijking tussen beide handelsnamen in de zin van bedoeld artikel, dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Beide ondernemingen exploiteren een restaurant dat behoort tot het duurdere segment in Amsterdam. Daarbij profileert NEVY zich met name als een exclusief visrestaurant terwijl NEVA naar buiten treedt als restaurant waar het menu is samengesteld met Russische invloeden. Mede gelet op de huisvesting van restaurant NEVA in het Hermitage Museum is voldoende aannemelijk dat, zoals AVC c.s. aanvoeren, NEVA zich primair richt op museumbezoekers. Voor beide restaurants geldt dat het hier in aanmerking te nemen publiek bestaat uit bezoekers van de betere restaurants en dat dezen over het algemeen goed geïnformeerd zullen zijn over het te bezoeken restaurant. Daarbij moet worden aangenomen dat zij wel degelijk onderscheid zullen weten te maken tussen een restaurant gevestigd in een museum aan de Amstel en een visrestaurant gevestigd nabij het IJ in Amsterdam. In het licht hiervan is onvoldoende aannemelijk dat er verwarringsgevaar bi j het relevante publiek bestaat. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen dat als al verwarring zou kunnen ontstaan bij telefoondiensten en taxichauffeurs zoals [eiser 1] C.S. nog betogen in (de toelichting op) grief X, dit in die mate te duchten valt dat dit een verbod zoals gevorderd zou kunnen rechtvaardigen.
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8853

Herinnering aan een woordmerk

Gerecht EU, 19 mei 2010, zaak T-108/09, Ravensburger AG, tegen OHIM / Educa Borras, SA

Gemeenschapsmerk. Geslaagde nietigheidsprocedure tegen het Gemeenschapswoordmerk MEMORY. “The word ‘memory’ describes directly and specifically one of the characteristics and purposes of the games for which the mark at issue was registered.” “Any operator (..) must be able freely to use the signs or indications which may serve to describe characteristics of its goods or services.”

31. It is not disputed in the present case that the goods for which the mark at issue was registered include, in particular, memory games, in which the key element for success is that the participants use and develop their memory well. It is therefore clear that the word ‘memory’ describes directly and specifically one of the characteristics and purposes of the games for which the mark at issue was registered.

32.  In that regard, the Board of Appeal cannot be criticised for having relied on English  language websites outside the European Union to conclude that the word ‘memory’ was descriptive for the purpose of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94 for the goods in question in the English-speaking countries of the European Union.

34. Finally, the applicant’s argument that the Board of Appeal did not take into account the situation prevailing in the European Union at the time of the registration of the mark at issue must be rejected, in that the word ‘memory’ was not, on that date, used to describe the goods in question.

35.  For OHIM to refuse to register a trade mark on the basis of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94, it is not necessary that the signs and indications composing the mark that are referred to in that article actually be in use at the time of the application for registration in a way that is descriptive of goods or services such as those in relation to which the application is filed, or of characteristics of those goods or services. It is sufficient, as the wording of that provision itself indicates, that such signs and indications could be used for such purposes. A word sign must therefore be refused registration under that provision if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned (OHIM v Wrigley, paragraph 32).

36. Similarly, whether the number of competitors who may have an interest in using the signs or indications of which the mark consists is large or small is not decisive. Any operator at present offering, as well as any operator who might in the future offer, goods or services which compete with those in respect of which registration was sought must be able freely to use the signs or indications which may serve to describe characteristics of its goods or services (see, by analogy, Case C-363/99 Koninklijke KPN Nederland [2004] ECR I‑1619, paragraph 58).

37. The Board of Appeal therefore correctly found that the mark at issue was descriptive for the purposes of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94.

Lees het arrest hier.

IEF 8852

Het Grote Downloaddebat (aanstaande donderdag)

Nog een paar stoelen over in de Balie: HELAAS HELEMAAL VOL: Verkiezingsdebat over auteursrecht, internet, privacy en informatievrijheid, georganiseerd door IEForum.nl, Webwereld, VPRO 3 voor 12 en andere mediapartners. Donderdag 27 mei, De Balie, Amsterdam, van 15 tot 17 uur. Vrij toegankelijk na inschrijving.

De aankomende 2e Kamerverkiezingen zijn waarschijnlijk de eerste verkiezingen waarbij in de diverse verkiezingsprogramma’s uitgebreide aandacht wordt besteed aan het auteursrecht. Voornaamste aanleiding zijn de plannen om downloaden uit illegale bron te verbieden en de thuiskopie heffing op blanco CD's en DVD's af te schaffen. Plannen die inmiddels op in uiteenlopende fora op zeer uiteenlopende wijze zijn besproken en die ook binnen de verschillende partijen voor de nodig ophef en gewijzigde verkiezingsprogramma’s hebben geleid.

Het verkiezingsdebat wordt donderdag gevoerd tussen de politici Fred Teeven (VVD),  Nicolien van Vroonhoven (CDA), Mariko Peters (GroenLinks), Arda Gerkens (SP),  Samir Allioui (Piraten Partij), Judith Swinkels (D66) en vertegenwoordigers van PvdA en PVV. 

Voorafgaand aan het debat wordt gesproken door Ot van Daalen, Bits of Freedom, Tim Kuik, Brein, Leah Postma, Consumentenbond, Erwin Angad Gaur, Platform Makers en Niels Aalberts, agent van Kyteman, gevolgd door een Juridische reality check door Bernt Hugenholtz, hoogleraar Informatierecht  IViR (UvA).

Diverse kunstenaars schrijvers, tekenaars, acteurs en andere artiesten zullen hun reactie in woord en beeld geven. Middagvoorzitter is Francisco van Jole.

Het debat wordt onder meer mogelijk gemaakt door BUMA/STEMRA /  XS4ALL, Universiteit Leiden, Brein en CC Proof. Donderdag 27 mei 2010 in De Balie in Amsterdam van 15 tot 17 uur. Vrij toegankelijk mits vooraf is ingeschreven via info@delex.nl  (in verband met het aantal plaatsen en de catering).

Programma

 

 

Inloop vanaf 14.30

15.00 - 15.50: Opening door Francisco van Jole, gevolgd door sprekers:

-Ot van Daalen, Bits of Freedom
-Tim Kuik, Brein
-Leah Postma, Consumentenbond
-Erwin Angad Gaur,  Platform Makers
-Niels Aalberts, agent Kyteman

Juridische reality check door Bernt Hugenholtz, hoogleraar Informatierecht IViR (UvA)

15.50 - 16.60:  Reacties in woord en beeld van kunstenaars schrijvers, tekenaars, acteurs en andere artiesten.

16.00 - 17.00: Verkiezingsdebat:

- Fred Teeven (VVD)
- Nicolien van Vroonhoven (CDA)
- Mariko Peters (GroenLinks)
- Arda Gerkens (SP)
- Samir Allioui (Piraten Partij)
- Judith Swinkels (D66)
- vertegenwoordigers van PvdA en PVV

Debat en discussie met de zaal.

17.00: Afsluiting

Locatie: De Balie
Kleine-Gartmanplantsoen 10
1017 RR Amsterdam
020 55 35 151

Toegang: De toegang is voor een ieder vrij toegankelijk mits vooraf is ingeschreven via info@delex.nl. Dit in verband met het aantal plaatsen en de catering.

Pay as you like: Het staat een ieder vrij om achteraf een vrijwillige heffing te betalen, op basis van uw eigen waardering.

Voor meer informatie, uitgeverij deLex, mail naar czuidema@delex.nl of bel naar 020 345 2212

www.downloaddebat.nl

  

 

IEF 8851

Op hetzelfde landgoed gedreven

Vzr. Rechtbank Groningen,  21 mei 2010, KG ZA 10-154, Kasteel Nienoord B.V. tegen Pannenkoekenkasteel Nienoord (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Intralandgoedelijk geschil. Restaurant Kasteel Nienoord tegen het enkele honderden meters verderop, op het zelfde landgoed, gevestigde Pannenkoekenkasteel Nienoord. Vorderingen toegewezen. Geen verwarring met Zwemkasteel Nienoord. Gedaagden dienen merkdepot onvoorwaardelijk in te trekken.

4.3. (…) Het moge zo zijn dat zij zich richten op verschillende doelgroepen (het restaurant van eiser verwelkomt gasten in het hogere marktsegment die culinaire kwaliteit voorop stellen, het restaurant  van gedaagden ontvangt gezinnen waarbij entertainment voor de kinderen centraal staat), dat neemt niet weg dat er een zekere overlap is van potentiële klanten, wat de mogelijkheid van directe verwarring geeft (daargelaten het hierna genoemde indirecte verwarringsgevaar).
De plaats van vestiging draagt bij aan het verwarringsgevaar waar beide ondernemingen op geringe afstand van elkaar, op hetzelfde landgoed worden gedreven. Nu de wet door bet gebruik van het  woord 'gevaar' aangeeft dat de enkele reële mogelijkheid van verwarring al relevant is, moet de conclusie luiden dat er direct verwarringsgevaar bestaat in die zin dat personen die het restaurant van eiseres willen bezoeken, terecht komen bij het restaurant dat gedaagden exploiteren. Voorts is er indirect verwarringsgevaar in die zin dat het publiek zal kunnen menen dat er een economische en/of juridische band bestaat tussen beide ondernemingen, met het risico dat eiseres wordt aangesproken op de prestaties van (bet restaurant van) gedaagden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8850

Als (mede)handelsnaam

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 12 mei 2010, LJN: BM5222, Boco Chemie B.V. tegen  CWS-Boco Nederland B.V. & CWS-Boco Deutschland GmbH

Handelsnaamrecht. Vordering tot staking van handelsnaam waarin het woord "boco" voorkomt toegewezen.  Niet alleen gebruik als merk, maar ook als (mede)handelsnaam. Zie ook: Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 23 januari 2009, IEF 7630 (Ne bis in idem).

4.4. De rechtbank zal eerst onderzoeken of het gebruik door CWS-boco van de aanduiding “CWS-boco” moet worden gezien als het voeren van een handelsnaam dan wel als louter gebruik van haar merken. Voor beantwoording van de vraag of een bepaalde aanduiding moet worden gezien als “het voeren van een handelsnaam” is bepalend onder welke naam de onderneming feitelijk wordt gedreven, niet de handelsregisterinschrijving. Daarbij geldt dat aan de mate van intensiteit van het feitelijk gebruik waardoor sprake is van inbreukmakend gebruik lage eisen worden gesteld. Als regel is daadwerkelijk voor derden kenbaar gebruik voldoende. Ook het gebruik van een domeinnaam kan worden beschouwd als gebruik als handelsnaam. Gelet op het feit dat CWS-boco de domeinnaam www.cws-boco.nl gebruikt, dat op alle busjes van CWS-boco de combinatie “CWS” en “boco” voorkomt, zonder de toevoeging “Nederland B.V.” en dat CWS-boco in publicaties veelal de combinatie van “CWS” en “boco” gebruikt, zonder de toevoeging “Nederland B.V.”, moet het gebruik van de aanduiding “CWS-boco” worden beschouwd als het voeren van een (mede)handelsnaam en niet als louter gebruik van de merken van CWS-boco. Het publiek (hierna onder 4.13 zal de rechtbank nader ingaan op de vraag welk publiek relevant is) dat deze aanduiding waarneemt zal immers niet steeds op de hoogte zijn van het feit dat CWS-boco de merken “CWS” en “boco” heeft geregistreerd en daarom deze aanduiding eerder beschouwen als handelsnaam.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook het gebruik van de aanduidingen “Boco” en “Boco B.V.” door Boco Chemie worden gezien als het voeren van (mede)handelsnamen. (…0

4.6. De conclusie is dat niet alleen de statutaire handelsnamen met elkaar vergeleken moeten worden, maar ook de (mede)handelsnamen “CWS-boco” enerzijds en “Boco b.v.” en “Boco” anderzijds. (…)

4.15. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat er een reëel gevaar voor verwarring bestaat, in die zin dat door het publiek ten onrechte een economische of juridische band tussen Boco Chemie en CWS-boco wordt verondersteld, zodat Boco Chemie terecht de bescherming van haar handelsnaam en medehandelsnamen inroept. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, evenals het gebod elk gebruik van de handelsnaam CWS-boco en/of enige handelsnaam waarin het woord “boco” voorkomt te staken en gestaakt te houden, met dien verstande dat aan CWS-boco, zoals zij ter comparitie heeft verzocht, een termijn zal worden gegund om de nodige aanpassingen uit te voeren. De dwangsom wordt toegewezen zoals gevorderd. Ook zal CWS-boco op de voet van artikel 6c lid 2 Hnw worden veroordeeld tot het plaatsen van de in de dagvaarding genoemde tekst, zoals gevorderd, waarbij de rechtbank begrijpt dat met “rechtbank Utrecht” bedoeld zal zijn “rechtbank ’s-Hertogenbosch”. De rechtbank zal, gelet op de aan CWS-boco te gunnen termijn, de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad toewijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8849

De gemiddelde werkzoekende

Vzr. Rechtbank Arnhem, 20 mei 2010, KG ZA 10-201, Connect Uitzendbureau B.V. tegen Connect Transportservice B.V. (met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons en Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Connect tegen Connect Transportservice Connect is niet louter beschrijvend voor uitzenddiensten, ‘zwak merk’ met beperkt onderscheidend vermogen. Verwarringsgevaar. Inbreuk merkrecht en handelsnaamrecht (ook middels domeinnamen). Zie ook: Vzr. Rechtbank Arnhem, 25 januari 2010, IEF 8559: Connect tegen Connection.

4.7. Met betrekking tot het onderscheidend vermogen wordt het volgende verwogen. Voorshands geoordeeld is het door Connect Uitzendbureau ingeschreven woordmerk Connect niet louter beschrijvend voor de diensten waarvoor inschrijving is gevraagd, te weten - kort gezegd - uitzenddiensten. Connect Transportservice heeft dit ook niet weersproken. Dat het woordmerk Connect in elk geval enig onderscheidend vermogen heeft, vindt ook steun in de omstandigheid dat een (woord)merk pas wordt ingeschreven nadat door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom een onderzoek heeft plaatsgevonden (onder meer) naar de vraag of het in de aanvraag voorkomende teken geacht moet worden elk onderscheidend vermogen te missen (zie artikel 2.1 1 lid 1 onder b BVIE). Indien inschrijving volgt, kan daaruit worden afgeleid dat het Benelux-Bureau na onderzoek geen aanleiding heeft gevonden om het merk te weigeren wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen. Niettemin kan het onderhavige woordmerk als een 'zwak merk' worden aangemerkt, waarvan het onderscheidend vermogen relatief beperkt is. Het woord 'Connect' is immers een veel voorkomend Engels woord, dat zoveel betekent als 'verbinden' of 'in verband brengen', dat bovendien veelvuldig wordt gebruikt in handelsnamen van ondernemingen die actief zijn in de dienstverlenende sector, zoals Connect Transportservice ter zitting onweersproken heeft gesteld.

4. 9 Gelet op de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het woordmerk Connect en liet teken Connect Transportservice, het feit dat de aangeboden diensten in hoofdzaak dezelfde of soortgelijk zijn, alsmede de aanwezigheid van in elk geval enige onderscheidingskracht van het woordmerk Connect, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat bij liet in aanmerking komende publiek, in dit geval de werkzoekenden, verwarring kan ontstaan. Zo de gemiddelde werkzoekende het woordmerk Connect al niet met het teken Connect Transportservice zal verwarren, wordt in ieder geval de indruk gewekt dat enig verband bestaat tussen de rechthebbende op het woordmerk Connect en het teken Connect Transportservice. Doorslaggevend is daarbij de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming, in samenhang met de soortgelijkheid van de diensten.

4.17. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam Connect Transportservice afwijkt van de handelsnamen  Connect Uitzenbureau  en Connect Technisch Uitzendbureau, gelet op de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Connect Uitzendbureau en Connect Transportservice. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen beide ondernemingen. Dat er tot op lieden geen verwarring is opgetreden, zoals Connect Transportservice ter zitting heeft gesteld, is niet beslissend. Een en ander leidt tot de conclusie dat Connect Transportservice haar handelsnaam voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Lees het vonis hier.