IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8532

De handelsnaamkwestie

Gerechtshof Arnhem, 28 juli 2009, LJN: BK9653, Appellante tegen Geïntimeerde

Handelsnaamrecht. Verkoop/afsplitsing onderneming (restauratie-atelier). Beëindigingsovereenkomst. Beide partijen gaan door onder overeenstememnde handelsnamen.

Door anonimiseren lastig leesbaar vonnis: “[Geïntimeerde] maakt met het gebruik van haar oudere handelsnamen geen inbreuk maakt op [B]’s jongere handelsnaam.”  “Zij is immers zelf een [familienaam] die schilderijen restaureert en sedert 1988 een (restauratie-)atelier heeft gevoerd. Daarbij heeft zij haar geslachtsnaam niet voorzien van de initialen van haar vader [(...)] maar van haarzelf (....; al zou[ “K"] nog duidelijker zijn geweest), hetgeen voldoende onderstreept dat zij ter voorkoming van verwarring met haar onderneming weg wilde blijven van de [appellante 's]-ondernemingen.

2.10  Bij haar eindvonnis (onder 3.2) heeft de rechtbank op vordering van [geïntimeerde] in conventie [appellante] veroordeeld het gebruik te staken van de handelsnaam [E], al dan niet in combinatie met voorletters bij de naam [X] en/of de door [geïntimeerde] gebruikte toevoeging [[....]], al dan niet met het door [geïntimeerde] gebruikte logo. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] met betrekking tot de handelsnamen afgewezen.
Naar het hof begrijpt, ligt de essentie van het verbod in conventie in de combinatie van de kernwoorden “atelier” en ["X"].

2.11  [geïntimeerde] heeft haar restauratieonderneming gedreven onder de handelsnamen [E] en [F].
[appellante] drijft haar onderneming in handel, bemiddeling, restauratie en taxatie van schilderijen onder de handelsnamen [G], [H] en [ I].

2.12  Partijen, die zich beide bezighouden met restauratie van schilderijen ([geïntimeerde] uitsluitend en [appellante] mede) en die beide gevestigd zijn te [vestigingsplaats], hebben er, terecht, geen debat over dat van de woorden “atelier” en “restauratie-atelier” in hun handelsnamen, in verband met de aard en vestigingsplaats van hun ondernemingen, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

2.13  De vraag is nu wie de combinatie van de kernwoorden “atelier” en [”X”] in haar handelsnamen eerder gebruikte. Aangezien [geïntimeerde] haar vordering in conventie baseert op het verbod in artikel 5 Handelsnaamwet moet zij ingevolge artikel 150 Rv. stellen en in geval van gemotiveerde betwisting bewijzen dat zij haar handelsnamen [E] en [F] reeds rechtmatig voerde vóórdat de onderneming van [appellante] werd gedreven onder de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”.

2.14  Volgens [geïntimeerde] gebruikt zij haar beide handelsnamen sedert 1988 en gebruikt [appellante] deze laatste handelsnaam pas sedert 2002. Volgens [B]’s verklaring heeft vader [....] zijn restauratie-atelier ingebracht in de vennootschap onder firma tussen hem en [B] privé, waarvan de onderneming later is ingebracht in de besloten vennootschap [appellante] Dat is echter niet maatgevend. Het gaat om de vraag sedert wanneer de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”, werd gevoerd. Verder is niet van belang of handelsnamen al dan niet zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor het ontstaan van de rechten daarop geldt immers geen eis van depot. Uit het door [appellante] bij conclusie van dupliek in conventie (als productie 23) in het geding gebrachte rapport van drs. H.P. Verkerk, RA van GIBO Accountants en Adviseurs van 17 augustus 2004 blijkt niet van de door [appellante] ingeroepen handelsnaam, maar wel van handelsnamen zoals “Galerie [X]”, al dan niet met de toevoeging “[vestigingsplaats]”, “Galerie [Y] en [H]. Volgens het rapport komen in ondertitelingen bij die namen wel toevoegingen voor in de trant van “erkend restaurator” en “erkend restauratie-atelier”, maar gesteld noch gebleken is dat deze ondertitelingen mede als onderdeel van de handelsnamen werden gevoerd. Ook de toescheiding op 9 december 1985 aan [B] privé van de kunsthandel in de vennootschap onder firma [J] (productie 22 bij die conclusie) kan [appellante] niet baten omdat [geïntimeerde] (het gebruik van) díe handelsnaam niet beoogt te verbieden.
Al met al heeft [appellante] aldus de stelling van [geïntimeerde] niet gemotiveerd betwist dat zij de handelsnaam [I], al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”, pas sedert 2002 is gaan voeren.
[appellante] heeft nog wel bestreden dat [geïntimeerde] haar beide handelsnamen heeft gevoerd sedert 1988. Volgens [appellante] werkte [geïntimeerde] pas vanaf maart 2002 zelfstandig en los van de [appellante 's]-ondernemingen, zodat zij als zelfstandige haar handelsnamen feitelijk pas vanaf medio 2002 zou gebruiken.
Dit verweer ziet er echter aan voorbij dat partijen er in het kader van de overnameovereenkomst steeds van zijn uitgegaan dat [geïntimeerde] zelf een eenmanszaak dreef. Daarbij gebruikte zij haar handelsnamen. Niet van belang is dat haar eenmanszaak sterk was verweven met [appellante] aangezien [geïntimeerde] haar handelsnamen voor het in aanmerking komend publiek voerde ter (externe) aanduiding van haar onderneming.

2.15  In het tussenarrest onder 4.21 heeft het hof al [B]’s stelling verworpen dat [geïntimeerde] aan [appellante] de handelsnaam [E] zou hebben overgedragen.

2.16  [appellante] werpt nog tegen dat [geïntimeerde] welbewust aanhaakt bij de onderneming van haar overleden vader, welke onderneming uiteindelijk in [appellante] is ondergebracht. Dit verweer beoogt kennelijk de rechtmatigheid van [geïntimeerde]’ oudere handelsnamen aan te vechten. [geïntimeerde] heeft dit op goede gronden weerlegd. Zij is immers zelf een [familienaam] die schilderijen restaureert en sedert 1988 een (restauratie-)atelier heeft gevoerd. Daarbij heeft zij haar geslachtsnaam niet voorzien van de initialen van haar vader [(...)] maar van haarzelf (....; al zou[ “K"] nog duidelijker zijn geweest), hetgeen voldoende onderstreept dat zij ter voorkoming van verwarring met haar onderneming weg wilde blijven van de [appellante 's]-ondernemingen.

2.17  Uit het voorgaande vloeit ook voort dat [geïntimeerde] met het gebruik van haar oudere handelsnamen geen inbreuk maakt op [B]’s jongere handelsnaam [I] al dan niet met de toevoeging “sinds [jaartal]”. Daarop stuit de reconventie af.
De grieven 3 en 5 in het principaal appel treffen dus geen doel.

Lees het arrest hier

IEF 8531

Wie is er nu niet geïnteresseerd in kabelcontracten?

Rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, 7 januari 2010,  LJN: BK9789, Eiseres tegen B&W Albrandswaard
 
Auteursrecht. WOB Procedure. Bij brief van 5 maart 2008 heeft eiseres met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) bij verweerder documenten opgevraagd betrekking hebbende op de overeenkomst tussen CAI Albrandswaard en/of de gemeente enerzijds en de Vereniging Buma anderzijds, met betrekking tot de openbaarmaking van auteursrechtelijk beschermde werken via de kabel.

De belangenafweging bij de weigering de volledige stukken te overleggen, is onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank voorziet zelf en bepaalt dat de resterende stukken door verweerder worden overgelegd, omdat niet meer gesteld kan worden dat het belang van eiseres bij openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, nu eiseres feitelijk zelf al bij machte is om de doorgehaalde tarieven op de resterende stukken te berekenen. 
 
Lees de uitspraak hier

IEF 8530

Schuimmodellen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 1 december 2009, LJN: BK9724, Spirid Creation B.V. tegen  The Light Company

Stukgelopen samenwerking met gestelde auteursrechtcomponent. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep. Vordering tot afgifte van in opdracht gemaakte modellen. Geen opschortingsrecht wegens niet betaald facturen. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.

13.  Voor zover het beroep op aan Spirid toekomend auteursrecht tevens bedoeld zou zijn als verweer tegen de vordering van TLC, faalt het reeds op de gronden vermeld in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep. De enkele omstandigheid dat Spirid auteursrecht zou hebben op door haar ontwikkelde producten brengt immers niet mee dat zij de – door haar niet betwiste – afspraak tot afgifte van de producten niet hoeft na te komen.
In het kader van de vordering in reconventie faalt het beroep op auteursrecht omdat Spirid onvoldoende heeft gespecificeerd welke onderdelen van de door haar ontwikkelde producten voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen en op welke grond, zodat, zeker in dit kort geding, niet kan worden beoordeeld in hoeverre haar auteursrecht toekomt. Bovendien is, gelet op het feit dat Spirid niet heeft betwist dat zij gehouden is de resultaten van haar arbeid over te dragen aan TLC – terwijl niet gesteld of gebleken is dat TLC daarvoor, naast de vergoeding voor die arbeid, nog een aparte vergoeding zou moeten betalen – voorshands aannemelijk dat in de afspraken tussen partijen besloten ligt dat, voor zover auteursrecht zou rusten op de door Spirid ontwikkelde producten, dit aan TLC toekomt, althans dat zij daarvoor een gebruiksrecht heeft. Ook grief 4 faalt derhalve.

Lees het arrest hier.

IEF 8529

Stop Wilders Nu

Raad van State, 15 januari 2010, LJN:BK9420, Politieke vereniging Stop Wilders Nu tegen Centraal stembureau.

Naamrecht? Het centraal stembureau van de gemeente Den Haag moet de naam 'Stop Wilders Nu' alsnog opnemen in het kiesregister voor de komende gemeenteraadsverkiezingen.

Het centraal stembureau had het verzoek van de partij om registratie van de naam in het kiesregister afgewezen, omdat het gebruik van de naam in 'Stop Wilders Nu' de persoonlijke levenssfeer van de heer Wilders aantast en om die reden in strijd zou zijn met de openbare orde. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak wil de partij met de gekozen naam tot uitdrukking brengen dat zij zich verzet tegen het politieke gedachtegoed van de heer Wilders en gaat het niet om de persoon van de heer Wilders. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak 'is een politieke groepering vrij in het kiezen van de naam waarmee zij in de politieke strijd haar gedachtegoed wil uitdragen', en ligt gelet op die bedoeling van de Kieswet 'een ruime uitleg van de weigeringsgrond strijd met de openbare orde niet in de rede'.

Dat in de partijnaam gebruik wordt gemaakt van de naam van Wilders zonder dat hij daarvoor toestemming heeft verleend, is niet in strijd met de openbare orde, aldus de hoogste bestuursrechter. Het centraal stembureau had het verzoek om registratie van de naam 'Stop Wilders Nu' dan ook niet mogen afwijzen.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8528

Een paar kilo klachten

Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 12 januari 2010, zaaknrs. 200.038.024/01 & 200.039.470/01, Omroepvereniging VARA / VARA & Veenstra) tegen Pretium Telecom B.V. (met dank aan Marc de Kemp, Houthoff Buruma)

Twee arresten in twee appelprocedures tussen VARA en Pretium Telecom over diverse uitzendingen van het VARA televisieprogramma Kassa en een artikel in Kassa Magazine, waarin aandacht besteed is aan de klachten van consumenten over de gestedl misleidende  telefonische wervingsmethoden van Pretium. Het hof is niet mild voor Pretium en vernietigt vonnissen waarvan beroep. Het belang van de Vara en Veenstra om in vrijheid hun menig te uiten wegen zwaarder dan het belang van Premium bij bescherming van haar naam en reputatie. Een kort citaat:

19 (…) Net zomin als de Vara Pretium voorafgaand aan een uitzending behoefde mee te delen welke specifieke kritische uitlatingen zij daarin over Pretium zou doen, behoefde zij Pretium ervoor te waarschuwen dat zij in een uitzending zou spreken van vele klachten of dat zij een stapel van die klachten zou tonen, in de studio aan de kijkers, of zoals in dit geval in het in de uitzending vertoonde filmpje, aan de Staatssecretaris, met de opmerking dat het om een paar kilo klachten gaat. Pretium had te rekenen met dergelijke haar onwelvallige elementen in de inkleding van het programma. Teneinde daar het hoofd aan te bieden had zij kunnen verkiezen wel in de studio te verschijnen voor een weerwoord; om haar moverende redenen heeft zij daarvan afgezien, hetgeen –nogmaals- voor haar risico komt.

Lees de arresten hier en hier.

IEF 8526

Alle slechts lokaal gebruikte (MKB) merken zijn vervallen

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: Kort commentaar bij BBIE, 15 januari 2010, IEF 8524 (oppositiebeslissing ONEL /OMEL).

BBIE: alle slechts lokaal gebruikte (MKB) merken zijn vervallen, want lokaal gebruik is geen normaal gebruik.

In een oppositie-beslissing  heeft het BBIE geoordeeld dat normaal gebruik van een Gemeenschapsmerk in één lid-staat geen normaal gebruik in de EU is:

“36. Een merkrecht biedt immers een monopolie. Om dat monopolie te rechtvaardigen en zijn wezenlijke functie te vervullen, moet het merk worden gebruikt. Een monopolie dat (veel) verder strekt dan het territorium waarbinnen het merk wordt gebruikt, vormt beslist een belemmering van het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten binnen de interne markt. Dit zal uiteraard nu juist niet zijn wat de wetgever voor ogen zal hebben gehad. Het komt zeer ongerechtvaardigd voor dat een onderneming die zijn merk slechts lokaal gebruikt, daarmee de mogelijkheden voor andere ondernemingen in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied zou kunnen belemmeren. Het komt nog ongerechtvaardigder voor dat een onderneming die slechts lokaal actief is (hetgeen geldt voor het merendeel van de MKB-bedrijven, een zeer aanzienlijk deel van de Europese economie) in de ontplooiing van zijn activiteiten gehinderd zou kunnen worden door en zich zou moeten verweren tegen een andere onderneming die ook slechts lokaal actief is en die geen enkele economische activiteit heeft
in een gebied dat ook maar enigszins bij hem in de buurt komt, waardoor er dus ook geen gevaar voor verwarring bij het voor beide ondernemingen relevante publiek kan ontstaan”.

Het BBIE geeft hiermee impliciet duidelijk aan dat ook normaal gebruik van een Beneluxmerk niet kan bestaan in lokaal gebruik (bijvoorbeeld slechts in één Benelux-land of in één provincie).

Dat betekent dat iedere onderneming “die slechts lokaal actief is (hetgeen geldt
voor het merendeel van de MKB-bedrijven, een zeer aanzienlijk deel van de [Nederlandse] economie)” volgens het BBIE zijn merkrechten na vijf jaar wegens niet-normaal gebruik vervallen kan zien verklaren.

DV

IEF 8525

Personalia

Hein van der ReePersbericht: Buma/Stemra draagt nieuwe directievoorzitter voor. Het bestuur van Buma/Stemra maakt vandaag bekend dat zij Hein van der Ree voordraagt voor de functies van statutair directeur en directievoorzitter aan de Algemene Ledenvergadering op 22 maart aanstaande. Daarnaast draagt het bestuur Cees van Rij, huidig directeur Juridische Zaken, voor als mede statutair directeur en vice voorzitter van de directie.  Indien de Algemene Ledenvergadering op 22 maart haar goedkeuring verleent aan de benoeming van Hein van der Ree zal hij per 1 mei 2010 in dienst treden bij Buma/Stemra.

Hein van der Ree (55) is sinds 1995 directeur bij Epitaph Europe B.V en heeft verder functies bekleed bij onder meer Hollywood Records International, Phonogram Records UK en Island Music Publishing UK. Ook heeft Van der Ree als bestuurslid van Merlin en Impala, vertegenwoordigers van de grote independent muziekproducenten, aanzienlijke ervaring in belangenbehartiging van muziekrechthebbenden. Het bestuur van Buma/Stemra is zeer ingenomen met haar keuze voor Van der Ree en ziet in hem een voortreffelijke nieuwe directievoorzitter met brede ervaring. Tevens is het bestuur enthousiast over de benoeming van Cees van Rij in zijn nieuwe functie.

IEF 8524

In strijd met (het systeem van) de verordening

BBIE, beslissing inzake oppositie van 15 januari 2010, No. 2004448, Leno Merken B.V. tegen Hagelkruis Beheer B.V. (ONEL tegen OMEL) (met dank aan Arnaud Bos, Onel Trademarks)

Merkenrecht.  Is gebruik van een Gemeenschapsmerk in één enkel Europees land voldoende is om het gehele Gemeenschapsmerk in stand te kunnen houden?  Volgens het BBIE niet. "37. Alles in overweging nemend is het Bureau van oordeel dat de in de Joint Statements vermelde opvatting dat normaal gebruik in één land per definitie instandhoudend gebruik in de Gemeenschap oplevert, niet kan stand houden." Eerst even kort in citaten:

33. Bovendien is de overweging in strijd met (het systeem van) de Gemeenschapsmerkenverordening zelf, meer bepaald met artikel 112, dat betrekking heeft op omzetting van een Gemeenschapsmerk in nationale merken. In lid 2, sub a, van dit artikel wordt bepaald dat geen omzetting plaatsvindt: 

“indien het Gemeenschapsmerk wegens niet gebruiken vervallen is verklaard, tenzij het Gemeenschapsmerk in de lidstaat waar om omzetting wordt verzocht zodanig is gebruikt, dat dit gebruik volgens de wetgeving van die lidstaat als normaal gebruik zou worden beschouwd”

Deze bepaling zou zinloos zijn als normaal gebruik in een lidstaat per definitie voldoende zou zijn om een Gemeenschapsmerk in stand te houden, temeer aangezien het begrip “normaal gebruik” door Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (hierna: “Richtlijn”) is geharmoniseerd.

34. Daarnaast zij opgemerkt, dat het gelijkstellen van het grondgebied van de Gemeenschap met dat van één lidstaat, tot onwenselijke en onrechtvaardige resultaten kan leiden. Sinds de totstandkoming van de Gemeenschapsmerkenverordening is de EU in gestaag tempo gegroeid tot 27 lidstaten en verdere uitbreiding staat voor de deur. De feitelijke en economische context is hierdoor ingrijpend gewijzigd. Op een grondgebied van (momenteel) meer dan 4 miljoen vierkante kilometer en een bevolking van (momenteel) bijna 500 miljoen mensen, kan gebruik in één lidstaat in wezen neerkomen op slechts lokaal gebruik. Een dergelijk gebruik is, naar mening van het Bureau, niet voldoende om een zo omvangrijk exclusief recht te rechtvaardigen. Dit zou ook geen recht doen aan de negende considerans bij de Richtlijn:

“Om het totale aantal in de Gemeenschap ingeschreven en beschermde merken en derhalve het aantal daartussen rijzende conflicten te verminderen, moet de eis worden gesteld dat een ingeschreven merk werkelijk wordt gebruikt en bij gebreke daarvan vervallen kan worden verklaard. Bepaald moet worden, dat de nietigheid van het recht op een merk niet kan worden uitgesproken wegens het bestaan van een ouder niet gebruikt merk, met de bevoegdheid van de lidstaten hetzelfde beginsel toe te passen in de inschrijvingsprocedure of te bepalen dat het recht op een merk niet kan worden ingeroepen indien naar aanleiding van een exceptie in een inbreukprocedure komt vast te staan dat het recht vervallen zou kunnen worden verklaard. Het is aan de lidstaten voor al deze gevallen de toepasselijke procedureregels vast te stellen.”

35. De overweging in de Joint Statements zou zelfs de belangrijkste doelstellingen van de zowel de Richtlijn (tweede considerans) als de Verordening (vierde considerans), kunnen ondermijnen:

“De merkenwetgevingen in de lidstaten van voor de inwerkingtreding van Richtlijn 89/104/EEG vertoonden verschillen die het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten konden belemmeren en de mededingingsvoorwaarden op de gemeenschappelijke markt konden vervalsen. De wetgevingen van de lidstaten moesten derhalve worden aangepast om de goede werking van de interne markt te verzekeren.” (tweede considerans bij de Richtlijn, onderstreping toegevoegd)

“De aanpassing van de nationale wettelijke regelingen is niet bij machte de hindernis van de territorialiteit van de rechten die de wetgevingen der lidstaten aan de houders van merken verlenen, op te heffen. Om aan de ondernemingen een ongehinderde ontplooiing van activiteiten in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied mogelijk te maken, is het bestaan noodzakelijk van merken welke worden geregeerd door één enkele communautaire rechtsregeling die rechtstreeks in alle lidstaten toepasselijk is.” (vierde considerans bij de Gemeenschapsmerkenverordening, onderstreping toegevoegd)

36. Een merkrecht biedt immers een monopolie. Om dat monopolie te rechtvaardigen en zijn wezenlijke functie te vervullen, moet het merk worden gebruikt. Een monopolie dat (veel) verder strekt dan het territorium waarbinnen het merk wordt gebruikt, vormt beslist een belemmering van het vrije verkeer van goederen en het vrij verrichten van diensten binnen de interne markt. Dit zal uiteraard nu juist niet zijn wat de wetgever voor ogen zal hebben gehad. Het komt zeer ongerechtvaardigd voor dat een onderneming die zijn merk slechts lokaal gebruikt, daarmee de mogelijkheden voor andere ondernemingen in het gehele door de interne markt bestreken grondgebied zou kunnen belemmeren. Het komt nog ongerechtvaardigder voor dat een onderneming die slechts lokaal actief is (hetgeen geldt voor het merendeel van de MKB-bedrijven, een zeer aanzienlijk deel van de Europese economie) in de ontplooiing van zijn activiteiten gehinderd zou kunnen worden door en zich zou moeten verweren tegen een andere onderneming die ook slechts lokaal actief is en die geen enkele economische activiteit heeft in een gebied dat ook maar enigszins bij hem in de buurt komt, waardoor er dus ook geen gevaar voor verwarring bij het voor beide ondernemingen relevante publiek kan ontstaan.

37. Alles in overweging nemend is het Bureau van oordeel dat de in de Joint Statements vermelde opvatting dat normaal gebruik in één land per definitie instandhoudend gebruik in de Gemeenschap oplevert, niet kan stand houden.

38. Het ingeroepen recht is een Gemeenschapsmerk en tussen partijen is in confesso dat het slechts in Nederland is gebruikt. De diensten waarvoor het ingeroepen recht is ingeschreven zijn uit hun aard bestemd voor een ruim publiek dat zich in de gehele Gemeenschap bevindt. Gezien deze elementen is er geen normaal gebruik van het ingeroepen recht aangetoond.

Lees de beslissing hier.

IEF 8523

Arnold + Siedsma fuseert met SteinhauserRijsdijk

Persbericht:Arnold + Siedsma fuseert met SteinhauserRijsdijk. Arnold + Siedsma en het Amsterdamse advocatenkantoor SteinhauserRijsdijk Advocaten zijn gefuseerd en werken verder onder de naam Arnold + Siedsma Advocaten en Octrooigemachtigden. De kantoren vullen elkaar goed aan: van registratie van de intellectuele eigendomsrechten zoals octrooien, merken en modellen tot het in rechte bescherming ervan inroepen. Het hele scala van diensten op IE-gebied is nu onder één dak te vinden.

Addick Land, managing partner van Arnold + Siedsma: “Wij zijn zeer verheugd dat we onze krachten gebundeld hebben met SteinhauserRijsdijk. Paul Steinhauser geniet als advocaat een grote internationale reputatie op het gebied van intellectueel eigendom. Met een goed ingespeeld team onder leiding van Michiel Rijsdijk, is Arnold + Siedsma weer op volle sterkte. Met deze stap spelen wij ondermeer in op het steeds grotere belang van innovatie in Nederland en op de sterke toename van het aantal inbreukprocedures.”

Paul Steinhauser, partner bij SteinhauserRijsdijk: “Voor SteinhauserRijsdijk Advocaten betekent de fusie een versterking van onze concurrentiepositie, vooral op het gebied van de octrooipraktijk. De combinatie maakt dat wij nu nog beter geëquipeerd zijn om aan de wensen van onze cliënten tegemoet te komen. Wij kunnen ons nog meer richten op de inhoud, omdat we gebruik gaan maken van de bestaande BackOffice faciliteiten van Arnold + Siedsma. De verwachting is dat ons advocatenteam zal uitbreiden naar 8 advocaten. ”

IEF 8522

Een sigaar uit eigen dispenser

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, LJN: BK9361, De Staat der Nederlanden tegen Agio Bat,  Ritmeester  & Swedish Match Cigars

Reclamerecht. Tabaksreclame. Dispensers in benzinestations. Reguliere presentatie. “Hoe neutraal de dispensers ook mogen zijn, de enkele verpakking van de doosjes sigaren daarin valt al onder het reclameverbod. In afwijking van dat verbod mogen doosjes sigaren worden getoond, zolang de presentatie niet verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof gaat de presentatie in dispensers op de toonbank van benzinestations onder de bijzondere omstandigheden van het geval verder dan noodzakelijk is voor het te koop aanbieden van de onderhavige tabaksproducten.

8.  Uit de wetsgeschiedenis blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat de wetgever met onderdeel b van voornoemd artikellid een beperkte uitzondering op het verbod van tabaksreclame op het oog heeft gehad. Uit de Nota van Wijziging blijkt expliciet dat de minister heeft onderkend dat de definitie van reclame in de Tbw zodanig vèrgaand en alomvattend is, dat zelfs het enkele tonen van de verpakking van tabaksreclame als ongeoorloofde reclame kan worden aangemerkt terwijl het volgens hem niet de bedoeling kan zijn die verpakkingen te verbieden.

Hoewel naast reclamebeperkingen tevens verkoopbeperkingen zijn ingesteld, heeft de wet immers niet ten doel de verkoop van tabaksproducten onmogelijk te maken. Tegen deze achtergrond heeft de wetgever de onderhavige uitzondering op het verbod van tabaksreclame in de wet opgenomen. Bedoeld is een belemmering voor de verkoop van tabaksproducten weg te nemen die door de ruime en alomvattende definitie van reclame in verbinding met het verbod op elke vorm van reclame wordt opgeworpen. Uit de toelichting op de desbetreffende bepaling blijkt dat uitsluitend is voorzien in de mogelijkheid in tabaksverkooppunten de verpakking van te koop aangeboden tabaksproducten voorzien van een prijs te tonen op de in de afgelopen jaren gebruikelijke wijze. Met de voor de reguliere presentatie gemaakte uitzondering is de reikwijdte van het reclameverbod enigszins beperkt, immers voor zover het tonen van de verpakking van tabaksproducten en de prijs daarvan in tabaksverkooppunten (noodzakelijkerwijs) plaatsvinden in het kader van de verkoop van deze producten. De toelichting in de Nota van Wijziging op het begrip “reguliere presentatie” zoals hiervoor in rechtsoverweging 4 weergegeven, moet worden beschouwd binnen de context van de bepaling waarop zij betrekking heeft. In afwijking van het verbod op tabaksreclame in tabaksverkooppunten mag de verpakking met een neutrale prijsaanduiding worden getoond, zolang deze presentatie niet verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. De verwijzing in de toelichting heeft dan ook betrekking op hetgeen binnen dat beperkte kader te doen gebruikelijk was en niet om meer of een verderstrekkende uitzondering(en) op het reclameverbod mogelijk te maken.

9.  In het onderhavige geval beogen Agio c.s. door het sluiten van een overeenkomst tegen een financiële vergoeding plaatsing te bewerkstelligen van dispensers met doosjes sigaren op de toonbank van benzinestations. Niet gesteld noch gebleken is dat dit niet een (ten opzichte van andere of soortgelijke tabaksproducten of andere tabaksproducenten) bijzonder karakter heeft, juist ook tegen de achtergrond van de gesloten overeenkomst. Hoe neutraal de dispensers ook mogen zijn, de enkele verpakking van de doosjes sigaren daarin valt al onder het reclameverbod. In afwijking van dat verbod mogen doosjes sigaren worden getoond, zolang de presentatie niet verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Naar het oordeel van het hof gaat de presentatie in dispensers op de toonbank van benzinestations onder de bijzondere omstandigheden van het geval verder dan noodzakelijk is voor het te koop aanbieden van de onderhavige tabaksproducten. 

Lees het arrest hier.