IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 8272

Dat de bepaling niet op een overdracht is gericht

Rechtbank Amsterdam, 14 oktober 2009, HA ZA 08-2094, Visionvale Ltd & Burut co. Tegen Playlogic International N.V. (met dank aan J.J. van der Goen, Van der Goen Advocaten).

Auteursrecht. Software. Eindvonnis bodemzaak (zie ook Vzr. Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2007, IEF 5275 & Gerechtshof Amsterdam, 14 juli 2009, IEF 8066). Geschil tussen ontwikkelaar (Visonvale) en uitgever (Playlogic) van computerspellen over het auteursrecht op de game Sparta Ancient Wars. Overeenkomst rechtsgeldig ontbonden, auteursrechten rechtsgeldig overgedragen aan Playlogic  en niet teruggevallen aan Visionvale na ontbinding. Eerst even voor jezelf lezen.

5.32. Nu playlogic de rechten overgedragen heeft gekregen , moet voor het terugvallen van die rechten aan Visionvale c.s. aan de in Artikel 2 Aw genoemde en onder 5.19 weergegeven vereisten voor overdracht worden voldaan. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Artikel 13.2.2 van de SDA kan niet worden aangemerkt als een tot overdracht bestemde akte. Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder Playlogic gehouden zal zijn de rechten aan Visionvale c.s. (terug) over te dragen en daarmee de verbintenisrechtelijke gevolgen van een opzegging. Dat maakt dat de bepaling niet op een overdracht is gericht.

Lees het vonnis hier of hieronder (Scribd).

IEF 8271

IE Gevelstenen

"The patent system... added the fuel of interest to the fire of genius, in the discovery and production of new and useful things." Abraham Lincoln, Second Lecture on Discoveries and Inventions (Feb. 11, 1859). Uitgebeiteld boven de ingang van het Federal Department of Commerce Building in Washington, een oude locatie van het U.S. Patent Office.

Eerdere berichten in de serie IE Gevelstenen hier, hier en hier.

IEF 8270

Impliciet kan zijn

HvJ EG, 15 oktober 2009, zaak C-324/08, Makro Zelfbedieningsgroothandel CV, Metro Cash & Carry BV en Remo Zaandam BV tegen Diesel SpA (prejudiciële vragen Hoge Raad).

Merkenrecht. Uitputting. Mag het begrip „impliciete toestemming” van de merkhouder in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 89/104 worden uitgelegd op basis van de in het arrest Zino Davidoff en Levi Strauss vermelde criteria, wanneer de van dit merk voorziene waren voor het eerst direct binnen de EER in de handel werden gebracht, en niet eerder buiten die zone?:

"26. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het Hof weliswaar in punt 46 van het arrest Zino Davidoff en Levi Strauss heeft verwezen naar waren die eerst buiten de EER in de handel zijn gebracht, maar dat een dergelijke verwijzing moet worden gezien tegen de achtergrond van het feit dat in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, de betrokken waren eerder buiten de EER waren verhandeld en vervolgens in de EER waren ingevoerd en in de handel gebracht.

27. De bewoordingen van het reeds aangehaalde arrest Zino Davidoff en Levi Strauss wettigen evenwel geenszins de conclusie dat de preciseringen van het Hof in punt 46 van dat arrest met betrekking tot de elementen en omstandigheden op grond waarvan een impliciete toestemming van de merkhouder kan worden afgeleid, enkel gelden in het kader van een dergelijke feitelijke context en geen algemene strekking kunnen hebben.

28. Zo zijn de punten 53 tot en met 55 van dat arrest, waarin de toepasselijke vereisten inzake het bewijs van het bestaan van een impliciete toestemming worden gepreciseerd, in algemene bewoordingen geformuleerd en wordt daarbij geen enkel principieel onderscheid gemaakt naargelang de eerste verhandeling is gebeurd buiten of binnen de EER.

29. Bovendien zou een dergelijk onderscheid indruisen tegen de door richtlijn 89/104 ingevoerde regeling.

(...)

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 7, lid 1, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, moet aldus worden uitgelegd dat de toestemming van de merkhouder tot het verhandelen van waren onder zijn merk direct in de Europese Economische Ruimte door een derde die niet economisch verbonden is met deze merkhouder, impliciet kan zijn, voor zover een dergelijke toestemming voortvloeit uit elementen en omstandigheden vóór, tijdens of na het binnen deze zone in de handel brengen, waaruit naar het oordeel van de nationale rechter met zekerheid blijkt dat de merkhouder afstand doet van zijn uitsluitend recht."

Lees het arrest hier.

IEF 8269

Lachend door t Leve

Vzr. Rechtbank Maastricht, 12 oktober 2009, LJN: BK0020, Zanger tegen Platenmaatschappij.

Auteursrecht. Naburige rechten. Titelcontracten. Stukgelopen samenwerking tussen platenmaatschappij en zanger resulteert in geschil over orkestbanden. Platenmij. Kan op grnd van titelcontract en WNR orkestbanden opeisen en/of gebruik verbieden. Platenmij hoeft geen genoegen te nemen met een vergoeding, omdat orkestbanden niet zijn aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1.

Titelcontract: 4.1.1 (…) De bedingen waar het in dit geding om gaat - art. 13 “Orkestbanden” en art. 5 “Titelcontract” - geven immers de kern van de prestaties aan en zijn duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, zodat krachtens art. 6:231 onder a BW voornoemde afdeling verdere toepassing mist. Art. 13 bepaalt dat het de artiest (gedaagde) niet is toegestaan de orkestbanden te verveelvoudigen en dat ze te allen tijde eigendom blijven van de Maatschappij (eiser 1) en steeds door haar opeisbaar zijn. De stelling van gedaagde dat de productiekosten van de orkestbanden zijn afbetaald door de verkoop van cd’s doet - ook indien juist - niet af aan het eigendomsrecht en het recht toestemming voor verder gebruik te onthouden van eiser 1, want zodanige betalingen hebben geen overgang van eigendom of andere rechten bewerkstelligd. De vordering onder 1. is dus in elk geval voor de orkestbanden van de nummers op “Lachend door ’t Leve” en “Boerum” toewijsbaar. Dit geldt slechts voor het deel van de vordering na “in het bijzonder”. In het daaraan voorafgaande deel is de gedraging waarvan een verbod wordt gevorderd (“iedere verdere inbreuk”) zo algemeen geformuleerd dat er geen dwangsom aan kan worden verbonden zonder executieproblemen uit te lokken.

Dwangsom: 4.1.2 eiser 1 heeft er recht op en belang bij het verbod van verder gebruik van haar orkestbanden door gedaagde te versterken door een dwangsom, nu gedaagde reeds - in elk geval op 30 augustus 2009 - in strijd met het verbod van eiser 1 bepaalde banden of kopieën daarvan heeft gebruikt bij een optreden. Het feit dat gedaagde inmiddels 11 nieuwe orkestbanden heeft laten vervaardigen sluit niet uit dat hij er nog steeds behoefte aan heeft bepaalde banden van eiser 1 te gebruiken. Heeft hij die behoefte, zoals hij stelt, niet dan heeft gedaagde van de veroordeling geen last.

Naburige Rechten: 4.1.3 Voorshands is aannemelijk dat niet alleen de hiervoor onder 4.1.1. genoemde twee orkestbanden maar ook de overige orkestbanden, met uitzondering van “Spring wie ‘ne knien” en “Keutel” die door gedaagde met het Merretkoer in eigen beheer zijn opgenomen en waarvan zij als producent hebben te gelden, eigendom zijn van eiser 1, althans dat eiser 1 ook ten aanzien van die overige banden het recht heeft gedaagde verder gebruik te verbieden. Deze geluidsbanden zijn te beschouwen als fonogrammen en eiser 1 (gelet op het hiervoor onder 2.2. vastgestelde feit) als producent daarvan, beide als bedoeld in art. 6 lid 1 WNR. Het uitsluitend recht om toestemming tot openbaarmaking te geven, en dus ook om deze voor de toekomst te onthouden en openbaarmaking daardoor te verbieden, komt krachtens art. 6 lid 1 eerste zin en onder a aan deze producent toe. Eiser 1 heeft dit recht uitgeoefend zoals hiervoor onder 2.3 en 2.4 is vastgesteld en gedaagde heeft haar sommatie, ten minste gedeeltelijk en tijdelijk, naast zich neergelegd. eiser 1 behoeft niet genoegen te nemen met een vergoeding als bedoeld in art. 7 lid 1 WNR. Dat artikel beoogt kennelijk een praktische regeling te bieden voor de uitzending, doorgaans over de radio, van “nummers” waarop rechten van producent of artiest rusten. Orkestbanden zijn niet aan te merken als “een voor commerciële doeleinden uitgebracht fonogram” als bedoeld in art. 7 lid 1. Zij worden als zodanig - zonder eerste zangstem - immers in het algemeen niet verkocht. Voor de toewijsbaarheid van de vordering onder 1. wordt verder verwezen naar de overwegingen 4.1.1 (laatste twee zinnen) en 4.1.2 hierboven, die gelden ongeacht de grondslag van toewijzing.

Auteursrecht: 4.2 De vordering onder 2. is gebaseerd op schending door gedaagde van de auteursrechten van eiser 2. De arrangementen zoals opgenomen op de betreffende orkestbanden zijn scheppingen van diens geest zijn en worden beschermd door de Auteurswet, aldus eisers. In het midden kan blijven in hoeverre op de orkestbanden inderdaad (ook) auteursrechten van eiser 2 rusten die gedaagde heeft geschonden. Beoordeling van deze grondslag van de - aan de vordering onder 1. vrijwel gelijkluidende - vordering onder 2. is overbodig, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en beslist.

Lees het vonnis hier

IEF 8409

Kindertoetjes

GvEA, 14 oktober 2009, zaak T-140/08, Ferrero SpA tegen OHIM/Tirol Milch

Gemeenschapsmerk. Onsuccesvolle nietigheidsprocedure  tegen beeldmerk TiMi KiNDERJOGHURT  o.g.v. ouder woordmerk KINDER. Geen overeenstemmende tekens. Geen seriemerk. Geen gebondenheid aan eerder beslissingen OHIM.

36. Daarentegen heeft de kamer van beroep in punt 30 van de bestreden beslissing ten onrechte geoordeeld dat de instanties van het BHIM in het kader van een nietigheidsprocedure gebonden zijn door de vaststellingen in een eindbeslissing die is gewezen in het kader van een oppositieprocedure, krachtens de regel nemo potest venire contra factum proprium, de bescherming van de verworven rechten en het beginsel van rechtszekerheid en van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Aangezien de beslissing – ook al gaat het om een eindbeslissing – die in het kader van een oppositieprocedure is vastgesteld, geen enkel gezag van gewijsde heeft, kan deze beslissing immers geen verworven rechten doen ontstaan en evenmin een gewettigd vertrouwen creëren wat het resultaat van een latere nietigheidsprocedure betreft. Indien het betoog van de kamer van beroep op dit punt wordt gevolgd, zou voorts elke vordering tot nietigverklaring waarmee wordt opgekomen tegen de inschrijving van een gemeenschapsmerk dat het voorwerp is geweest van een oppositiebeslissing, ieder nuttig effect worden ontnomen wanneer de partijen, het voorwerp en de motivering dezelfde zijn, terwijl een dergelijke vordering volgens verordening nr. 40/94 mogelijk is, zoals blijkt uit de voorgaande overwegingen.

(…)

55. Niettegenstaande de aanwezigheid van het element „kinder” in beide tekens, zijn er in casu, zoals de kamer van beroep in punt 42 van de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt, een aantal visuele en fonetische kenmerken waardoor uitgesloten is dat de tekens worden opgevat als overeenstemmende tekens.

(…)

59. Uit het voorgaande volgt dat de kamer van beroep terecht heeft geconcludeerd dat de betrokken tekens niet overeenstemden.

(…)

65. In dit verband dient immers in het bijzonder te worden gewezen op de drie volgende punten. Ten eerste wordt het element „kinderjoghurt” van het litigieuze merk, in tegenstelling tot de in punt 5 van het verzoekschrift opgesomde tekens, in één woord geschreven, zonder een spatie tussen het element „kinder” en het element „joghurt”. Ten tweede wordt het litigieuze merk, anders dan de in punt 5 van het verzoekschrift opgesomde tekens, gekenmerkt door de gestileerde onregelmatigheid van het element „kinderjoghurt”, zoals vastgesteld in punt 56 supra. Ten derde bevat het litigieuze merk, in tegenstelling tot de in punt 5 van het verzoekschrift opgesomde tekens, het element „timi”, dat wegens de dominerende aard ervan het element „kinderjoghurt” en, a fortiori, het onderdeel „kinder”, overschaduwt.

66      Bijgevolg moet het argument inzake het bestaan van een familie of serie van merken worden afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 8268

In het kader van de aankondiging

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, 1 oktober 2009, zaaknr. 624305, Ron’s Photography V.O.F. tegen Wegener Nieuwsmedia B.V. (via Internetrecht, Arnoud Engelfriet)

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Citaatrecht. Uitgever Wegener kondigt nieuw tijdschrift ‘De Uitstraling’ aan en gebruikt bij die aankondiging een afbeelding van de omslag van het nieuwe tijdschrift. De fotograaf van de op de afbeelding weergegeven omslag gebruikte foto stelt dat Wegener hiermee inbreuk maakt op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten. Wegener beroept zich succesvol op het citaatrecht, omdat het een sterk verkleinde afbeelding betreft als een citaat in de context van een aankondiging, maar had wel de naam van de fotograaf moeten vermelden:

“(…) blijkt dat Wegener nieuwsMedia in de eerdergenoemde editie (…) een artikel heeft gepubliceerd onder de titel “De Uitstraling ploft ook in Goirle en Riel op de deurmat”. Naast dit artikel is de foto van Ron’s Photography, in verkleinde vorm en in zwart/wit afgebeeld. De plaats van deze foto ten opzichte van het bewuste artikel rechtvaardigt de conclusie dat er sprake is van een citaat in het kader van de aankondiging van de verschijning van een nieuw tijdschrift.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat Wegener NieuwsMedia zich in deze op goede gronden beroept op het bepaalde in artikel 15a Auteurswet. Wegener NieuwsMedia had echter ingevolge die bepaling de naam van de maker van de foto op de cover, in casu Ron’s Photography, op duidelijke wijze dienen te vermelden. Het verweer van Wegener NieuwsMedia , dat als deze door het aansnijden van de foto niet zou zijn weggevallen deze door de door haar toegepaste verkleining toch niet meer leesbaar zou zijn geweest, doet hieraan niet af. Niets had Wegener NieuwsMedia in de weg gestaan op andere wijze te vermelden dat de foto van Ron’s Photography afkomstig was.

Dit betekent dat Wegener NieuwsMedia ten aanzien van de inbreuk op het auteursrecht van Ron’s Photography tot schadevergoeding jegens haar gehouden is.”

Lees het vonnis hier of hieronder. 

IEF 8267

Heeft de keukenla een meer geordende aanblik

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, KG ZA 09-1279, Mepal B.V. tegen Xenos B.V. (met dank aan Hemke de Weijs, Nysignh).

Modellenrecht. Deksel bewaardozen.  Eiseres Mepal, houdster van een Gemeenschaps-modelregistratie voor kitchen container covers, maakt succesvol bezwaar tegen voorraaddozen van gedaagde Xenos, althans tegen het deksel van die dozen. Nieuwheid en eigen karakter niet bestreden. Niet uitsluitend functioneel bepaald. Modeldepot is voldoende duidelijk. Geen andere indruk. Pan-Europees verbod. In citaten:

4.7. Over de functie van de omlijsting van het deksel heeft de ter zitting aanwezige ontwerper van de Modula bewaardozen verklaard dat deze louter esthetisch is. Geheel transparante deksels hebben wel het voordeel dat de producten die erin worden bewaard van bovenaf zichtbaar zijn, maar als verschillende bewaardozen naast elkaar in de keukenlade worden geplaatst ontstaat een rommelig beeld omdat de producten niet zichtbaar van elkaar zijn gescheiden. Door de brede omlijsting van de deksels wordt de inhoud van de bewaardozen ingekaderd en heeft de keukenla een meer geordende aanblik. Xenos heeft dit esthetisch effect niet weersproken.

4.8. Gelet op voorgaande overwegingen is in dit geding van de rechtsgeldigheid van het Gerneenschapsmodel uit te gaan. De beschermingsomvang van een Gerneenschapsmodel omvat ingevolge artikel 10 lid 1 GModVo elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere indruk wekt dan het ingeschreven model. Bij de beoordeling of de deksels van de Xenos voorraaddozen inbreuk maken op het modelrecht van Mepal, dient het model mak dat in het register is ingeschreven te worden vergeleken met de deksels van de Xenos voorraaddozen.

4.9. Xenos heeft naar voren gebracht dat uit het geregistreerde model niet duidelijk zou zijn wat het uiterlijk van het deksel is en meer in het bijzonder dat daaruit niet valt af te leiden wat de functie is van de lijn op het deksel die zich op enige afstand van de buitenrand bevindt. Voorts is materiaalgebruik noch kleurgebruik daarin aangeduid. Xenos verbindt daaraan de conclusie dat onvoldoende duidelijk is welk uiterlijk door Mepal als model wordt geclaimd, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op modelrechtinbreuk reeds daarom dienen te worden afgewezen.

4.10. De voorzieningenrechter verwerpt dat standpunt van Xenos. Naar voorlopig oordeel is uit de geregistreerde afbeelding voldoende duidelijk dat is geclaimd een deksel van een container met afgeronde hoeken, waarbij aan één hoek (rechtsonder) een - door middel van een naar binnen schuin naar onder aflopend vlak, in de rand van het deksel geïntegreerde - geep is opgenomen. Het deksel heeft daarbij twee onderscheiden vlakverdelingen, bestaande uit een rechthoekig binnenvlak met afgeronde hoeken en een daaromheen gelegen prominente brede en hoge rand die naar binnen toe enigszins afloopt. Juist is dat het materiaal noch de kleur onderdeel uitmaakt van het depot. Dat is evenwel niet vereist en maakt het modeldepot evenmin onvoldoende duidelijk. 

4.11, Gelet op de hiervoor uit de modelregistratie blijkende kenmerken is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de deksels van de Xenos voorraaddozen hij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan het model van Mepal. In de deksels van de Xenos voorraaddozen is immers sprake van een overeenstemmende vlakverdeling, waarvan het middenvlak met afgeronde hoeken wordt omlijst door een brede en hoge naar binnen toe aflopende rand met ronde hoeken, waarbij aan dezelfde hoek, rechtsonder, een op gelijke wijze in die rand geïntegreerde greep - door middel van een schuin naar onder lopend vlak - is opgenomen.

(…) 4.13. De op inbreuk op het Gemeenschapsmodel gebaseerde verbodsvordering komt daarom voor toewijzing in aanmerking. Xenos heeft niet bestreden dat zij de inbreukmakende voorraaddozen ook buiten Nederland aanbiedt. zodat de gevorderde gelding van het verbod in de hele Gemeenschap toewijsbaar is.

Lees het vonnis hier of hieronder. (inmiddels de doorzoekbare pdf Rechtbank Den Haag)

 

IEF 8266

In strijd met het criterium neergelegd in L'Oréal – Bellure

Vzr. Rechtbank ‘s- Gravenhage, 14 oktober 2009, KG ZA 09-1234, Coty Prestige Lancaster Group GmbH tegen FM Group Nederland B.V. c.s

Merkenrecht. Haagse L'Oréal/Bellure-variant. Eiser Coty, licentiehouder  van diverse (bekende) parfummerken, o.a. Joop!, Davidoff & Jil Sander, maakt succesvol bezwaar tegen de vergelijkingslijsten in de productcatalogus / brochure (maar niet tegen de internetlijstjes) van gedaagde FM.  “Zonder meer ziet de voorzieningenrechter dan ook niet in dat de overzichtstabel niet in strijd komt met het criterium neergelegd in L'Oréal – Bellure.”

2.12. Dit soort lijstjes hebben op het internet verschillende verschijningsvormen. Als regel bieden zij een min of meer volledig overzicht van de onder FM label verkrijgbare productnummers, zowel voor mannen als voor vrouwen, met aan ieder productnummer gekoppeld een aanduiding door gebruik van een woordmerk van een bekende parfum met een overeenstemmende geur. De overeenstemming wordt omschreven in termen variërend van geïnspireerd door tot identiek aan want afkomstig uit dezelfde fabriek. Vergelijkingslijstjes van de hier besproken soort worden hierna aangeduid als de een op een lijstjes.

2.13. De door FM Group uitgegeven brochure of productencatalogus bevat ook een tabel. In deze overzichtstabel kan worden afgelezen welke geurgroepen overeenkomen met ander producten op de markt binnen dezelfde geurfamiliegroepen. De andere producten worden aangeduid met de desbetreffende merken. De bedoelde tabel, hierna de overzichtstabel, is hieronder weergegeven, ter wille van de leesbaarheid gedeeltelijk.

4.8. Naar voorlopig oordeel heeft Coty onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de verspreiding van de een op een lijsten op het internet en doen of nalaten van FM Group. Dit brengt met zich dat de vorderingen, wat betreft FM Group en voor zover deze zien op deze lijstjes, niet kunnen worden toegewezen. (…)

4.9. Dat de productcatalogus / brochure, met daarin opgenomen de overzichtstabel, door FM Group wordt verspreid is door FM Group erkend. Vast staat ook dat de door Coty vertegenwoordigde merken in deze tabel worden gebruikt. In de kop van de tabel wordt in kapitalen aangegeven dat deze bestemd is voor vergelijking. De inhoud van de tabel leert dat dat geen andere vergelijking is dan van bekende merken, waaronder al de door Coty in deze procedure vertegenwoordigde merken, met productnummers van FM Group. De tabel, opgenomen over dubbele pagina’s aan het einde van de brochure, is niet anders bedoeld dan als het sluitstuk dat afnemers dient te bewegen tot aanschaf van een FM product. De afnemer kan aldaar opzoeken welk productnummer dezelfde geurgewaarwording zal bieden als het hem of haar bekende merkproduct. In de voorgaande bladzijden van de brochure heeft de afnemer geleerd dat er geen wezenlijk verschil, anders dan verpakking en presentatie, is tussen het bekende merkproduct en het FM product. Zonder meer ziet de voorzieningenrechter dan ook niet in dat de overzichtstabel niet in strijd komt met het criterium neergelegd in L'Oréal – Bellure.

4.10. Naar voorlopig oordeel is de overzichtstabel van FM Group dan ook aan te merken als een inbreuk ex artikel 9 lid 1 onder c GMVo of artikel 2.20 lid 1 onder c BVIE. De inbreuk is FM Group toe te rekenen.

4.11. Niet aannemelijk is dat deze inbreuk zich heeft uitgestrekt over andere landen dan België en Nederland. Nu FM Group Belgium uitsluitend franchise neemster is voor deze landen en de inbreuk uitsluitend wordt aangenomen op de grondslag van de productcatalogus / brochure is ook niet aannemelijk dat er een dreiging is dat de inbreuk zich buiten deze landen zal uitstrekken. Het gevorderde onder 1 zal daarom worden toegewezen met een beperking tot deze landen op de wijze zoals hieronder verwoord. Omdat het verbod ook ziet op verspreiding van de brochure via het internet zal FM Group een iets ruimere tijd worden vergund om haar website aan te passen. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.

4.12. Het gevorderde onder 2 zal worden toegewezen met een beperking tot de door FM Group gebruikte productcatalogus / brochure met daarin opgenomen de overzichtstabel.

Lees het vonnis hier of hieronder.

 

 

 
IEF 8265

Van Alkmaar de Victorie

Vzr. Rechtbank Alkmaar, ex parte beschikking van 12 oktober 2009, AZ N.V. tegen Toerkoop Zonvaart (met dank aan Laura van Gijn, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Ex parte beschikking m.b.t. domeinnaam www.voetbalreizenaz.nl. Reisbureau biedt pakketreizen aan voor AZ supporters en gebruikt zonder toestemming het merk van AZ in de domeinnaam en op de website. Inbreukvorderingen toegewezen. Het verzoekschrift geeft aan dat het zeer spoedeisende belang deze zaak zeer specifiek is en o.a. te maken heeft met de risicoaansprakelijkheid van de voetbalclub voor het gedrag van supporters.

“Deze inbreuk veroorzaakt zeer aanzienlijke directe schade. Daarnaast veroorzaakt het gebruik van het AZ merk een zeer acute en ernstige dreiging van onherstelbare schade. (…) de onder de vlag van het AZ merk aangeboden pakketreizen naar door AZ in Europa te spelen wedstrijden komen niet onder de controle van AZ tot stand. AZ heeft daardoor geen invloed op de kwaliteit van de geboden service. Problemen zullen desalniettemin wegens het bestaan van direct verwarringsgevaar aan AZ worden toegerekend.

Rond de verkoop van toegangsbewijzen voor internationale voetbalwedstrijden buiten kunnen zich al snel problemen voordoen. Daarbij valt met name te denken aan de verkoop van kaarten aan AZ supporters voor andere plaatsen dan in het speciaal voor de AZ supporters bij de betreffende wedstrijden bestemde vak. Dat kan – in de meest ernstige gevallen – leiden tot geweldsincidenten.

Dergelijke incidenten zijn niet slechts schadelijk voor de reputatie van AZ en dus voor het AZ merk, zij kunnen met name ook leiden tot sancties van overkoepelende voetbalorganen zoals de nationale bond KNVB of de Europese bond UEFA. Als bekend is de meest ernstige sanctie op dergelijke incidenten uitsluitend van deelname en het betalen van hoge boetes. De dreiging van dit soort schade is de meest ernstige bedreiging voor een professionele voetbalorganisatie denkbaar. Daarbij is het van belang dat in de reglementen en rechtspraak van de diverse overkoepelende voetbalorganen uitgegaan wordt van een risicoaansprakelijkheid van de voetbalclub voor het gedrag van supporters.”

Lees het vonnis hier of hieronder.

IEF 8264

Arresten ten gunste of ongunste van het Bureau

Statistieken over Benelux-oppositiebeslissingen uit de presentatie van E. Simon, directeur-generaal van het BBIE, gehouden tijdens de Benelux-Gerechtshof studiedag op 9 oktober j.l.

Voor wie overweegt in beroep te gaan, is het wellicht interessant om te weten dat het Gerechtshof Den Haag over de periode van vier jaar in 100%  van de gevallen tot hetzelfde oordeel is gekomen als het BBIE, terwijl het Gerechtshof Brussel in diezelfde periode en bij een vergelijkbaar aantal zaken maar in  27%  van de zaken dezelfde mening als het BBIE was toegedaan.