IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8147

Of (het voortzetten van) deze procedure wel nodig was

Hoe herken je echte uggsRechtbank Dordrecht, 2 september 2009, LJN: BJ6515, Deckers Outdoor Corporation tegen La Cheapa V.O.F.

Eindvonnis in IE zaak, met louter overwegingen betreffende proceskostenveroordeling (artikel 1019h Rv). Buitenlandse cliënt, dubbele advocaatkosten, stoppen met inbreuk voor de dagvaarding is uitgebracht, geen inspanning om de zaak buiten rechte te regelen. Zie tussenvonnis over merkenrecht en auteursrecht UGG Laarzen: Rechtbank Dordrecht, 24 december 2008, IEF 7458.

2.3.  De rechtbank kwalificeert deze zaak niet als een eenvoudige bodemzaak, zoals La Cheapa wil. Weliswaar is de zaak juridisch gezien niet erg ingewikkeld, maar daar staat tegenover dat Deckers een buitenlandse onderneming is. Het ligt voor de hand dat de communicatie tussen de Nederlandse advocaat en buitenlandse cliënt omslachtiger is, en dus van beide zijden meer tijd kost, dan tussen een advocaat en een Nederlandse cliënt. Voorts heeft La Cheapa volledig verweer gevoerd. Weliswaar was een aantal verweren bij conclusie van antwoord nogal beknopt, maar het is begrijpelijk dat Deckers er – door bewijs te verzamelen - op anticipeerde dat die verweren tijdens de comparitie na antwoord nader uitgewerkt zouden kunnen worden. Daarbij telt wederom mee dat het bewijs, zoals uit de producties blijkt, vooral in het buitenland verzameld moest worden.

2.4.  Deckers stelt dat de kosten van de Nederlandse advocaat € 9.206, 10 bedragen, de kosten van de Amerikaanse advocaat € 8.342, 20 en dat de Amerikaanse advocaat daarnaast facturen a € 6.412, 71 aan Deckers heeft gestuurd waarin de kosten van de Nederlandse advocaat zijn begrepen. Zonder nadere uitleg van Deckers (die zij niet heeft gegeven) kan hier niet anders uit worden afgeleid, dan dat de kosten van de Nederlandse advocaat (voor een deel) dubbel bij Deckers in rekening zijn gebracht. Dubbele advocaatkosten kunnen niet als redelijk en evenredig in de zin van artikel 1019h Rv worden aangemerkt. La Cheapa wijst daar terecht op. Daarom zal het bedrag van € 6.412, 71 verder buiten beschouwing worden gelaten. De totale advocaatkosten komen daarmee op € 17.548, 30.

2.5.  De rechtbank ziet in de omstandigheden van deze zaak aanleiding om niet dat volledige bedrag, maar 2/3 daarvan (€ 11.699, 00 dus) voor rekening van La Cheapa te laten komen. Dit op grond van de volgende overwegingen.  La Cheapa was al gestopt met inbreuk maken voordat de dagvaarding werd uitgebracht. Dit roept de vraag op of (het voortzetten van) deze procedure wel nodig was. Deckers heeft geen feiten naar voren gebracht waaruit blijkt dat zij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om deze zaak buiten rechte te regelen. Tijdens de comparitie is daar ook geen helderheid over verkregen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om meer dan 1/3 deel voor Deckers te laten. La Cheapa heeft immers ook geen feiten naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat zij zich er op serieuze wijze voor heeft ingespannen dat buiten rechte een regeling tot stand kwam, zij heeft geen serieuze, met dwangsom versterkte, toezeggingen gedaan en zij heeft tegen alle vorderingen verweer gevoerd.

Lees het vonnis hier

IEF 8146

De joggende moeder, de winkelende Prinses en de skiënde Kroonprins

Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen: De joggende moeder, de winkelende Prinses en de skiënde Kroonprins. Wat hebben zij gemeen?

“Met veel belangstelling heb ik de discussie tussen Dommering en Pinckaers in het onlangs verschenen nummer (nr. 4) van AMI gelezen. In die discussie staat centraal het arrest van het Amsterdamse Hof over de joggende moeder (Hof Amsterdam 27 januari 2009, AMI 2009/2 nr. 6 en IEF 7520 (De Rooij-Van den Boogaard/Hollandse Hoogte)). Wat in die zaak speelde en de beslissing van het Hof veronderstel ik bekend te zijn.

Waar ik in deze bijdrage vooral aandacht aan wil besteden is de vraag of de joggende moeder op grond van haar persoonlijkheidsrechtelijke (portetrecht)belangen zich tegen publicatie (door Hollandse Hoogte en de Consumentengids) had kunnen verzetten. Ik ga niet in op de vraag of in deze zaak wel of niet goed is geprocedeerd, of het Discodanser-criterium van de Hoge Raad wel of niet van toepassing is en of een succesvol beroep op de Wbp gedaan had kunnen worden.

Centraal staat de vraag of ‘een gewone, niet bekende Nederlander’ zich op grond van zijn persoonlijkheidsrechtelijke (portretrecht)belangen tegen onschuldige afbeeldingen van hem of haar met succes kan verzetten?

Dat mevrouw De Rooij een sterke zaak had, volgt m.i. uit EHRM 24 juni 2004, NJ 2005, 22 m.nt. Dommering (Caroline von Hannover). Het is merkwaardig dat niemand op dit arrest heeft gewezen. Natuurlijk, het ging in die zaak om een bekende persoon en de betreffende foto’s waren afgebeeld in een roddelblad, maar dat wil nog niet zeggen dat de in dat arrest door het EHRM geformuleerde rechtsregels alleen gelden voor winkelende Prinsessen en skiënde Kroonprinsen, maar niet voor joggende voor het publiek onbekende moeders.

(…) Dat die foto niet compromitterend of diskwalificerend is doet er niet toe. Beslissend is of die foto bijdraagt aan een publiek debat. Het is volstrekt duidelijk dat de betreffende foto van mevrouw De Rooij daaraan geen enkele bijdrage levert en om die reden haar verbodsvordering toegewezen had moeten worden. Ik vind het dan ook jammer dat de Voorzieningenrechter in het Argentijnse (ski)vakantiefoto’s-vonnis van vorige week in r.o. 4.6 niet meer afstand heeft genomen van deze beslissing van het Hof. 

Lees het volledige artikel hier.

IEF 8145

Vakantiefoto’s

Rechtbank Amsterdam, 28 augustus 2009 LJN: BJ6330, Willem-Alexander Máxima Catharina-Amalia tegen The Associated Press.

Vonnis in de zaak van Prins Willem-Alexander, Prinses Máxima en Prinses Amalia tegen The Associated Press over vakantiefoto's. Het wordt gedaagde AP verboden om vier foto’s van eisers die zijn gemaakt tijdens een privé-vakantie in Argentinië nog langer openbaar te maken of te koop aan te bieden.

Geoordeeld is dat aan eisers privacybescherming toekomt, wanneer zij in privé optreden. Zij behoeven er niet steeds op bedacht te zijn dat privé-foto’s ter publicatie aan de media kunnen worden aangeboden. Alleen indien een privé-foto een nieuwsfeit behelst en/of bijdraagt aan een publiek debat over een onderwerp dat van maatschappelijk belang is, mag die privé-foto ook zonder toestemming van eisers worden gepubliceerd. Bij de vier vakantiefoto’s is dit niet het geval zodat het verbod deze vier foto’s verder te verspreiden zal worden toegewezen. De privacybescherming van eisers weegt in dit geval zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van AP. Dat de foto’s neutrale beelden geven, is in deze zaak niet doorslaggevend. Anders dan AP heeft aangevoerd, levert dit verbod geen censuur op maar volgt dit uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“recht op privacy”). AP publiceert de foto’s weliswaar niet zelf, maar als leverancier van de foto’s handelt ook zij onrechtmatig.

Het aan AP opgelegde verbod beperkt zich tot de vier vakantiefoto’s. Eisers hadden een ruimer verbod gevorderd, maar hieronder zouden ook toekomstige, nog niet bestaande foto’s kunnen vallen. Of in de toekomst privé-foto’s van eisers mogen worden verspreid en gepubliceerd hangt af van de vraag of die foto op dat moment nieuwswaarde heeft en/of bijdraagt aan een publiek debat over een onderwerp van maatschappelijk belang. Dit kan niet op voorhand worden beoordeeld. Toewijzing van dit ruime verbod zou een te grote inperking vormen van de vrijheid van meningsuiting van AP.

De Mediacode rechtvaardigt evenmin de toewijzing van een verbod dat verder strekt dan de vier foto’s. De Mediacode kan niet als een bindende overeenkomst worden aangemerkt. Het staat eisers weliswaar vrij om voorwaarden te stellen aan het nemen van foto’s op de zogenaamde mediamomenten, maar voor beantwoording van de vraag of privé-foto’s zonder toestemming van eisers mogen worden gepubliceerd is de Mediacode niet beslissend. Voor alle media geldt, los van het al of niet meedoen aan een mediamoment, het toetsingskader zoals hiervoor weergegeven. (Persbericht rechtbank)

Lees het vonnis hier.

IEF 8144

Betreffende tarieven

Rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht , 27 augustus 2009, LJN: BJ6328, Stichting Commerciële Omroep Exploitatie Zuid-Holland tegen de Raad van Bestuur van de NMA. Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen Vereniging Bureau voor Muziekauteursrecht (BUMA)

Auteursrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Klacht van eiseres betreffende tarieven die Buma in rekening brengt aan radio-omroepen. Eiseres meent dat Buma, door tariefdiscriminatie en excessieve tarieven, misbruik maakt van haar economische machtspositie, en daarmee art. 24 Mw overtreedt. Voorts klaagt eiseres dat de door Buma met buitenlandse collectieve beheersorganisaties gesloten wederkerigheidsovereenkomsten in strijd zijn met art. 6 Mw. Klacht is afgewezen. Bezwaar ongegrond, beroep ongegrond.
 
Lees de uitspraak hier.

IEF 8143

Oma’s inbreuk

Boven: Zuiovelhoeve, onder: LidlVzr. Rechtbank Arnhem , 28 augustus 2009, LJN: BJ6313, Levola Hengelo B.V. & De Zuivelhoeve Productie B.V. tegen Lidl Nederland GmbH (Afbeeldingen met dank aan Josine van den Berg & Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. Vormmerken zuivelemmertje. Boer’n Yoghurt IV. Levola + De Zuivelhoeve/Lidl. Onderscheidend vermogen als gevolg van inburgering naar aanleiding van marktonderzoek. Overeenstemmende totaalindruk. Direct en indirect verwarringsgevaar. Volgt onder meer gebod aan Lidl tot staking van iedere verdere vervaardiging, marketing, verkoop en in voorraad hebben van onderlegde yoghurt in de verpakking van ‘Oma’s Yoghurt’. (Klik op afbeelding voor vergroting. Boven: Zuivelhoeve, onder: Lidl) Een samenvatting in citaten:

 4.4.  Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag of Lidl door het op de markt brengen van onderlegde yoghurt in de verpakking van ‘Oma’s Yoghurt’, zoals hiervoor onder 2.7 weergegeven, inbreuk maakt op de merkrechten van De Zuivelhoeve als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b en/of sub c BVIE. Bij de vraag of sprake is van merkinbreuk dient in de eerste plaats te worden nagegaan of het gedeponeerde merken betreft, maar ook - indien de merken zijn gedeponeerd - of die merken geldig zijn.

Nietigheid: 4.6.  Ten aanzien van de geldigheid van het vormmerk is van belang dat Lidl De Zuivelhoeve in een bodemprocedure heeft gedagvaard voor de rechtbank Almelo, teneinde de nietig- en/of vervallenverklaring van dat vormmerk van De Zuivelhoeve te bewerkstelligen. (…) In dit kader is van belang dat het beroep van Lidl op de nietigheid en het vervallen zijn van het vormmerk van De Zuivelhoeve in kort geding slechts kan slagen indien er redelijke kans bestaat dat de bodemrechter de vorderingen tot nietig- en/of vervallenverklaring zal toewijzen.

4.7.  (…) dat de nietigheidsgronden (…) door Lidl worden ingeroepen, voor zover De Zuivelhoeve zich op het standpunt zou stellen dat haar merkinschrijvingen beogen de (transparante) emmervorm als zodanig als merk te beschermen. Vastgesteld moet echter worden dat De Zuivelhoeve een dergelijk standpunt niet inneemt. De Zuivelhoeve beroept zich voor wat betreft haar vormmerk op een combinatie van elementen, zoals hierna nog nader zal worden besproken, en niet op de transparante emmer als zodanig.

4.8.  Voorshands geoordeeld leidt het voorgaande dan ook tot geen andere conclusie dan dat het beroep van Lidl op de nietigheid van het vormmerk van De Zuivelhoeve in dit kort geding als zodanig niet behoeft te worden beoordeeld. (…)

Non usus: 4.9.  (…) De Zuivelhoeve heeft ter zitting gesteld dat de opdruk van de verpakkingen van De Zuivelhoeve pas in oktober 2005 is gewijzigd, zodat de vijfjaarstermijn nog lang niet is verstreken. Zij heeft daarbij verwezen naar de in het geding gebrachte advertenties van supermarkten, die aantonen dat de meegedeponeerde opdruk in 2005 nog werd gebruikt. Gelet hierop, alsmede op het feit dat Lidl haar stelling op dit punt niet nader heeft onderbouwd, acht de voorzieningenrechter vooralsnog niet aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot vervallenverklaring zal toewijzen. Hierbij speelt bovendien een rol dat, zoals hierna nog zal blijken, de meest in het oog springende elementen van het vormmerk van De Zuivelhoeve gedurende de afgelopen periode niet zijn gewijzigd.

4.10.  Gelet op de stellingen van Lidl in dit kort geding moet vooralsnog worden aangenomen dat niet of niet langer in geschil is dat De Zuivelhoeve op zichzelf een geldig merkrecht heeft verkregen op de verpakking van de door haar geproduceerde en verhandelde onderlegde yoghurt. Het betreft een vormmerk met elementen van een beeldmerk, bestaande uit een combinatie van:
1)  de driedimensionale vorm van een emmer,
2)  de transparantie van deze emmer,
3)  het als gevolg van de transparantie duidelijk zichtbare beeld van de gescheiden lagen (donkergekleurd) fruit en (lichtgekleurde) yoghurt in een bepaalde verhouding, en
4)  de op de emmer aangebrachte woorden en afbeeldingen (de opdruk).

Onderscheidend vermogen / inburgering: 4.11.  Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het vormmerk van De Zuivelhoeve onderscheidend vermogen bezit. Zoals ook in de arresten van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 maart 2003 en 26 juni 2003 en het arrest van het gerechtshof Arnhem van 26 oktober 2004, die alle gewezen zijn in procedures van De Zuivelhoeve tegen andere aanbieders van onderlegde yoghurt ter zake van merkinbreuk, moet worden geoordeeld dat de vorm van een emmer als zodanig, evenals het element ‘transparantie’, op zichzelf niet gemonopoliseerd kan worden, zodat in beginsel (ernstig) kan worden betwijfeld of een vormmerk dat is gebaseerd op deze elementen onderscheidend vermogen bezit. Van belang is echter ook dat het gerechtshof Arnhem naar aanleiding van een door Interview NSS gehouden marktonderzoek, d.d. 26 november 2003, heeft geoordeeld dat het vormmerk door inburgering onderscheidend vermogen heeft verkregen. (…)

(…) 4.12.  De Zuivelhoeve heeft het hiervoor genoemde marktonderzoek ook in de onderhavige procedure in het geding gebracht. Dit marktonderzoek toont voldoende aan dat de totaalindruk van een transparante emmer met onderlegde yoghurt door een aanmerkelijk deel van het relevante publiek wordt geïdentificeerd en geassocieerd met De Zuivelhoeve. Gelet hierop, alsmede op hetgeen De Zuivelhoeve hierover ter zitting nog naar voren heeft gebracht (gewezen wordt op nr. 117 e.v. van de pleitnota van De Zuivelhoeve), ziet de voorzieningenrechter geen grond om op dit punt thans anders te oordelen dan het gerechtshof Arnhem heeft gedaan. Dit betekent dat vooralsnog ervan wordt uitgegaan dat het vormmerk van De Zuivelhoeve als gevolg van inburgering (voldoende) onderscheidend vermogen heeft verkregen (…).

Inbreuk: 4.13.  De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is, of Lidl met haar verpakking van ‘Oma’s Yoghurt’ op grond van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE inbreuk maakt op het aan De Zuivelhoeve toekomende vormmerk.

4.16.  Met inachtneming van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het vormmerk van De Zuivelhoeve - vanwege de geringe onderlinge verschillen tussen de gedeponeerde vormmerken wordt hier bedoeld de drie gedeponeerde vormmerken tezamen - en de verpakking van ‘Oma’s Yoghurt’ van Lidl in grote mate met elkaar overeenstemmen. De meest in het oog springende elementen van het vormmerk van De Zuivelhoeve zijn, mede gelet op het marktonderzoek, voor de gemiddelde consument de vorm en het beeld van de transparante emmer, gevuld met onderlegde yoghurt. Juist deze elementen komen ook allemaal terug in de verpakking van ‘Oma’s Yoghurt’ van Lidl. Hoewel de emmer van Lidl iets groter is dan de emmer van De Zuivelhoeve en de op de emmer van Lidl aangebrachte woorden en afbeeldingen in zekere mate verschillen met de op de emmer van De Zuivelhoeve aangebrachte woorden en afbeeldingen (de zijkant van de emmer van Lidl is, in tegenstelling tot die van De Zuivelhoeve, in het geheel niet bedrukt), doet dit niet af aan de totaalindruk van beide verpakkingen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan de punten van gelijkenis meer gewicht moet worden toegekend dan aan de verschillen. De hiervoor genoemde punten van gelijkenis zijn in dit geval zeer bepalend voor de totaalindruk.

4.17.  (…) Daardoor kan er ook dusdanige verwarring bestaan over de herkomst van ‘Oma’s Yoghurt’ van Lidl, dat de gemiddelde consument kan menen dat dit product afkomstig is van De Zuivelhoeve. Hieraan doet niet af dat, zoals Lidl heeft gesteld, ‘Oma’s Yoghurt’ van Lidl uitsluitend in filialen van Lidl verkrijgbaar is, terwijl de onderlegde yoghurt van De Zuivelhoeve nooit in filialen van Lidl wordt verkocht. Voorshands geoordeeld is niet aannemelijk dat sprake is van ‘gescheiden publieken’ of totaal verschillende verkoopkanalen.

(…) 4.20.  Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat Lidl in strijd handelt met artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Het beroep van De Zuivelhoeve op artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE, evenals het beroep op onrechtmatig handelen, kan dan ook onbesproken blijven.

Proceskosten: 4.23.  (…) Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij in dit kader zijn overeengekomen het salaris van de advocaat/advocaten te begroten op
€ 30.000,00.

Lees het vonnis hier.

IEF 8142

Tot twee keer toe

Rechtbank Arnhem, 12 augustus 2009, LJN: BJ6245, Ebw Installatietechnieken B.V. tegen Ebw Elektrotechniek B.V.,

Handelsnaamwet, tussenvonnis. Ex art. 5 en 5a HNW is tussen de beide ondernemingen verwarring te duchten - ouder recht? - recente wijziging handelsnaam - bewijsopdracht m.b.t. gunnen van installatiewerk, dat door misverstand aan de wederpartij zou zijn gegund. 

4.5.  Over deze vragen is tot twee keer toe uitspraak gedaan in kort geding en de rechtbank neemt de inhoudelijke overwegingen van de voorzieningrechter over en maakt die tot de hare. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank EBW Installatietechnieken heeft aangetoond dat er verwarring tussen de beide ondernemingen te duchten is in de zin van artikel 5 en 5a HNW. (…)

4.6.  Of EBW Elektrotechniek als gevolg van de overeenkomst met [betrokkene] over zodanige oudere rechten op een handelsnaam met het onderdeel EBW beschikt, dat EBW Installatietechnieken om die reden EBW Elektrotechniek niet meer kan verbieden de handelsnaam EBW Elektrotechniek te gebruiken, laat de rechtbank in het midden. [betrokkene] kon immers niet méér overdragen dan hij zelf had, te weten een recht op de handelsnaam ‘[naam bedrijf])’ met een geografisch zeer beperkte omvang, te weten Thorn en omstreken. Dit betekent dat de eventuele oudere rechten van EBW Elektrotechniek niet verder strekken dan dat en dat EBW Installatietechnieken EBW Elektrotechniek in dat geval niet kan verbieden de oudere handelsnaam ‘[naam bedrijf])’ te gebruiken in Thorn en omstreken.

4.7.  Daarnaast maakt EBW Elektrotechniek door het voeren van de handelsnaam EBW Elektrotechniek inbreuk op het door EBW Installatietechnieken geregistreerde beeldmerk EBW. (…)

4.8.  Het vorenstaande betekent dat het eerste gedeelte van de onder C gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Voor toewijzing van het tweede gedeelte van de onder C gevorderde verklaring voor recht en de onder D gevorderde veroordeling tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding moet echter vast komen te staan dat EBW Installatietechnieken schade heeft geleden tot minimaal het bedrag van € 15.000,--. EBW Installatietechnieken stelt in dit verband dat zij een overeenkomst met Eurocommerce had gesloten betreffende het hiervoor al genoemde kantoorgebouw in Hoofddorp en dat EBW Elektrotechniek later als gevolg van een misverstand de opdracht heeft gekregen. Omdat EBW Elektrotechniek betwist dat zij als gevolg van een misverstand de bewuste opdracht heeft gekregen, rust op EBW Installatietechnieken volgens de normale regels de bewijslast van het door haar gestelde.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Vzr Rechtbank Arnhem, 18 december 2008, IEF 7607 & Rechtbank Arnhem 21 augustus 2008, IEF 7015.

IEF 8141

De actiegroep zwicht

Ai! Amsterdam IamsterdamTentamenvraag. Bespreek deze casus uit het Parool en ga daarbij ook in op de verhouding rechtstheorie en procespraktijk.

“De actiegroep Ai!Amsterdam zwicht onder zware druk van de gemeente. De actiegroep zal haar naam en logo veranderen en het niet op een rechtszaak laten aankomen. Dat is de uitkomst van een gesprek tussen Ai!Amsterdam en ambtenaren van de gemeente. (…) De gemeente dreigde met een kort geding. De actiegroep heeft juridisch advies ingewonnen en kwam tot de conclusie dat de kans op het winnen van een rechtszaak vijftig procent is. Als Ai!Amsterdam de zaak verliest, bestaat de kans dat de actiegroep ook de advocatenkosten van de tegenpartij moet betalen. (…) Bij winst van de actiegroep had de gemeente waarschijnlijk doorgeprocedeerd.

''De wijze waarop de gemeente dit heeft gedaan, is schandalig,'' zegt Van Kampen. ''We balen er flink van.'' De actiegroep heeft nog geen nieuwe naam. ''Misschien wel Ai Ai!Amsterdam.'' Ook sommige politici zijn verontwaardigd over de gang van zaken. VVD-raadslid Huub Verweij spreekt van een aantasting van de vrijheid van meningsuiting. Overigens wilde de gemeente ook dat beide partijen voorlopig mediastilte betrachten.

Lees hier meer.

IEF 8140

Nieuw bij het BBIE

Bericht van het Bureau: Aan de website van het BBIE is een aparte pagina toegevoegd met een overzicht van de arresten (met eventuele conclusies van de A-G) die gewezen zijn met betrekking tot Benelux opposities.
 
De pagina is op de website van het Bureau te vinden onder het kopje Juridisch - Oppositie - Beroepszaken (rechtstreekse link hier).
 
Door op het rekestnummer te klikken kan men de tekst van het arrest (of de conclusie) in pdf-formaat bekijken. Door op het oppositienummer te klikken, kan ook de beslissing (indien van toepassing) van het Bureau bekeken worden.

IEF 8138

Wat online geldt

In samenwerking met juridisch studentenblad Ars Aequi organiseren Brinkhof en XS4ALL onder de naam “Wat online geldt” een symposium over internet en recht. Het symposium (tevens de finale van de Internet Scriptieprijs) vindt plaats op donderdagmiddag 10 september 2009 in de Beurs van Berlage in Amsterdam. Toegang is gratis.

Sinds jaar en dag is het officiële standpunt van de regering dat “Wat offline geldt, ook online geldt.” Toch zorgt het internet voor juridische vraagstukken die niet altijd gemakkelijk zijn te beantwoorden met het predigitale recht. De deskundige sprekers zijn:

prof. mr Egbert Dommering, als hoogleraar informatierecht verbonden aan het Instituut voor Informatierecht van de Universiteit van Amsterdam – De invloed van internettechnologie op informatievrijheid en privacy;
prof. dr Milton Mueller, internethoogelaar aan de Technische Universiteit Delft – Who runs the internet and why does it matter?,
prof. mr Madeleine de Cock Buning, hoogleraar auteurs-, media- en communicatierecht aan de Universiteit Utrecht en lid van het Commissariaat voor de Media - Mediaregulering op internet en
mr Ary-Jan van der Meer, vice-president van de rechtbank in Haarlem - Internetrecht in de kort-gedingpraktijk.

Het symposium is tevens de gelegenheid voor de eindstrijd van de Internet Scriptieprijs 2009. Drie finalisten, schrijvers van uitmuntende scripties over internet en recht, zullen een korte presentatie geven over hun scriptieonderwerp, waarna de jury de uiteindelijke winnaar zal bepalen. De middag wordt afgesloten met een borrel.

Aanvangstijd 14.00 uur. Toegang is gratis. 1 PO punt. Belangstellenden kunnen zich aanmelden via info@internetscriptieprijs.nl. Lees hier meer.

IEF 8136

Vluchten kan niet meer!

Vluchten kan niet meer! - Aansprakelijkheid van derden in IE- en Reclamezaken.CIER- Symposium woensdag 23 september 2009. Raadzaal, Achter Sint Pieter 200, Universiteit Utrecht.

Geen inbreuk gemaakt en toch gedagvaard? Wij zien in de rechtspraak en zelfregulering in intellectuele eigendoms- en reclamezaken de groeiende tendens derden aan te spreken die betrokken zijn bij verspreiding of gebruik van een merk, werk of reclame-uiting. Daarvan is, met wisselend succes, niet alleen sprake in het digitale domein, maar ook in de analoge wereld.

Het symposium wordt gezamenlijk georganiseerd door het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht (CIER) en het tijdschrift Intellectuele Eigendom en Reclamerecht (IER). Er zal tevens een IER-themanummer met gelijkluidende titel verschijnen.

Het programma is als volgt opgebouwd:

12.30              Ontvangst
13.00-13.30   Inleiding: Aansprakelijkheid  van derden: mr. E.J. Numann (Hoge Raad)
13.30-14.30   Aansprakelijkheid van derden in het Reclamerecht: mr. J. Schaap & mr. E. Hoogenraad
14.30-14.45   Theepauze
14.45-15.45   Aansprakelijkheid van derden in het Auteursrecht: prof. mr. drs. M. de Cock Buning & mr. D. van Eek
15.45-16.45   Aansprakelijkheid van derden in het Merkenrecht. mr. M. Bronneman
16.45-17.15 Discussie o.l.v. prof. mr. drs. M. de Cock Buning
17.15  Borrel

Toegang 195 euro, gratis voor leden van de rechterlijke macht en medewerkers van universiteiten. 3 Nova-punten. Aanmelden kan geschieden bij Ellen Alferink, privaatrecht.secretariaat@uu.nl of 030 - 253 7723.