IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 8106

Geografisch en economisch niet te verwaarlozen

Gerechtshof Amsterdam 18 augustus 2009, rolnr. 2006/1817. Eurocommerce Holding B.V. tegen Eurocommercial Properties B.V. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne).

Hoger beroep (vonnis in eerste aanleg IEF 2160). Over inburgering en het voeren van handelsnamen. 75% / 25% kostenveroordeling.

Merk. "ECH heeft zich er op beroepen dat het teken Eurocommerce door inburgering onderscheidend vermogen heeft verkregen. In zijn arrest van 7 september 2006 (NJ 2007, 238) in de zaak Europolis, naar welk arrest beide partijen hebben verwezen, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen het bepaalde in artikel 3 lid 3 van de Merkenrichtlijn 89/104/EEG aldus uitgelegd - kort samengevat en voorzover hier van belang - dat bij een beroep op inburgering dient te worden aangetoond dat het merk door het gebruik ervan onderscheidend vermogen heeft verkregen in het gehele gedeelte van het Beneluxgebied waar een weigeringsgrond [tot inschrijving van het merk] bestaat en dat, indien de weigeringsgrond slechts bestaat in één taalgebied van de Benelux, moet komen vast te staan dat het merk door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verworen in dit gehele taalgebied, in die zin dat de betrokken kringen, althans een aanzienlijk deel ervan, de betrokken waar of dienst op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeren. In het licht van dit arrest en in aanmerking nemende hetgeen hierboven onder 4.5 is overwogen met betrekking tot het gebrek aan onderscheidend vermogen van de woordcombinatie Eurocommerce en van de bestanddelen "euro" en "commerce", kan van inburgering hier slechts sprake zijn indien deze betrekking heeft op het gehele gebied van de Benelux, derhalve niet alleen het Nederlandstalige maar - in ieder geval - ook het Franstalige gebied. Nu ECH uitdrukkelijk stelt het merk alleen in Nederland te gebruiken, is aan deze voorwaarde niet voldaan zodat het beroep op inburgering reeds daarom niet kan slagen. maar ook indien dit anders zou zijn en zou moeten worden aangenomen dat, zoals ECH stelt, in het onderhavige geval inburgering door gebruik in alleen het Nederlandse taalgebied van de Benelux volstaat, is daaraan niet voldaan nu ECH zich naar eigen zeggen niet, althans niet meer, mede op de - geografisch en economisch niet  te verwaarlozen - Nederlandstalige markt van België (Vlaanderen) heeft begeven en - zoals reeds opgemerkt - alleen in Nederland actief is. Het door ECH aangeboden bewijs van inburgering in Nederland is derhalve niet ter zake doende althans ontoereikend en het aanbod wordt gepasseerd."

Handelsnaam. "Gebruik door ECH van de enkele aanduiding Eurocommerce als handelsnaam blijkt niet uit de (in eerste aanleg en in hoger beroep) door haar overgelegde producties voor zover deze afkomstig zijn van B.V. Eurocommerce. Deze vennootschap is immers, zoals ECH zelf te kennen heeft gegeven, niet ingebracht in ECH. Uit de stukken blijkt wel van gebruik door Eurocommerce Robex Groep B.V., de rechtsvoorgangster van ECH, van de enkele aanduiding Eurocommerce als handelsnaam vóór 31 mei 2001, toen EXP de handelsnaam Eurocommercial Properties is gaan voeren. Het hof is echter van oordeel dat de aard en de plaats van de bedrijfsactiviteiten van partijen in zodanig belangrijke mate van elkaar verschillen dat bij het relevante publiek geen gevaar voor verwarring tussen beide ondernemingen is te duchten."

"Bij deze uitkomst van het geding in hoger beroep, waarbij partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, past een kostenveroordeling van ECH voor 75% en van ECP voor 25%."

Lees het vonnis hier.

IEF 8105

Dateren van jaren her

Rechtbank Amsterdam 6 augustus 2009, KG ZA 09/1404. Ushio Europe B.V. tegen Philips Lighting B.V. en Koninklijke Philips Electronics N.V. (Met dank aan mr. L. Bakers en C.J.S. Vrendenbarg, BINGH Advocaten)

Reclamerecht. Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Specialistische markt, claims niet gebaseerd op onafhankelijk onderzoek.

Ushio biedt onder meer xenon lampen aan van het type UXL die specifiek gericht zijn op toepassing in bioscopen. Ushio heeft Philips gesommeerd haar claim in diverse reclames dat de Philips Helios Xenon lamp 30% meer licht geeft dan de standaardlampen, waarmee volgen Ushio geduid wordt op de standaardlampen van Ushio en andere misleidende reclames niet meer te uiten, aangezien deze claim volgens Ushio niet juist is. Ushio vordert onder meer dergelijke reclameclaims te staken en een rectificatie. Ushio stelt onder meer dat de markt voor xenon lampen een zeer specifieke is en er maar een gering aantal spelers op die markt is. Howel Ushio niet specifiek wordt genoemd door Philips, zal deze vergelijking vanwege het specialistische karakter van de branche en het aanzienlijke marktaandeel van Ushio (45%) worden herleid tot producten van Ushio. De rechtbank gaat hierin mee en stelt dat er derhalve sprake is van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

Philips zal derhalve moeten aantonen dat haar lampen 'up to' 30% meer licht produceren dan de (voor hetzelfde doel, te weten licht voor projectie op bioscoopschermen bestemde) standaardlampen. "Weliswaar kan vanwege de nuancering 'up to' worden aangenomen dat Philips niet hoeft aan te tonen dat in alle gevallen sprake is van 30% meer licht, maar wel dat dit percentage op zijn minst (eenmalig) moet voorkomen in de tests en dat daarnaast een percentage tussen de 20 en de 30 met een zekere regelmaat geconstateerd wordt.[...] Ushio heeft echter terecht betoogd dat aan deze tests in het kader van het onderhavige geschil geen betekenis toekomst, nu de testresultaten op één na dateren van jaren her, de tests intern (door LTI en Philips zelf) zijn uitgevoerd (en dus niet gebaseerd op onafhankelijk onderzoek) en bovendien geen vergelijking bevatten met de huidige Ushio lampen.

"Philips heeft betoogd dat de vordering om het doen van voornoemde uitingen te staken en gestaakt te houden niettemin dient te worden afgewezen, aangezien zij de desbetreffende claims reeds van haar website heeft verwijderd. Nu Philips evenwel geen onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan in dat verband en daarnaast niet uitgesloten moet worden geacht dat de claims nog in door haar verspreide brochures circuleren, heeft Ushio, anders dan Philips heeft betoogd, nog een voldoende (spoedeisend) belang bij het door haar gevraagde verbod."

Lees het vonnis hier.

IEF 8104

Logischerwijs voortvloeien

Rechtbank 's-Gravenhage 27 juli 2009, KG ZA 09-806. X tegen Y en Leidseplein Beheer B.V. (Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten)

Merkenrecht. (Terug)overdracht van de domeinnamen bulldog.com en buldog.com na WIPO arbitrage en bodemprocedure.

X heeft onder voormelde domeinnamen pornografische waren en diensten aangeboden en onder meer gebruik gemaakt van het beeldmerk The Buldog. Y is rechthebbende op het Benelux woord- en beeldmerk THE BULLDOG en een licentie verstrekt aan Leidseplein Beheer B.V.

Y c.s. hebben X betrokken in een Administrative Proceeding van het WIPO, dat oordeelde dat de domeinnamen bulldog.com en buldog.com moesten worden overgedragen aan Y. Y is tegen deze beslissing opgekomen en heeft Y c.s. in 2004 gedagvaaard in een bodemprocedure bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank oordeelde dat de domeinnamen geen inbreuk maken op enig recht van Y met betrekking tot het teken The Bulldog. Ondertussen waren de domeinnamen door de registrar overgedragen aan Y en zette X zijn activiteiten voort via de domeinnaam bulldoglist.com.

X vordert nu onder meer (terug)overdracht van de domeinnamen. Y betwist allereerst het spoedeisend belang, nu de overdracht van de domeinnamen reeds vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden. "De voorzieningenrechter overweegt dat X aannemelijk heeft gemaakt dat hij door verlies van de beide domeinnamen een groot aantal bezoekers is kwijtgeraakt, waardoor hij inkomsten heeft gederfd. Hoewel X zijn activiteiten heeft voortgezet via een andere domeinnaam, blijkt dat er thans sprake is van een omzetdaling. In die omstandigheid, waarbij de oorzaak van de omzetdaling niet ter zake doet, is de voorzieningenrechter van oordeel dat X een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen."

"Y c.s. betwisten dat uit het vonnis van de bodemprocedure volgt dat de domeinnamen (terug) moeten worden overgedragen aan X, nu de rechtbank daarin slechts een verklaring voor recht heeft gegeven dat de domeinnamen geen inbreuk maken op enig recht van Y met betrekking tot het teken 'The Bulldog', maar geen oordeel heeft gegeven over de overdracht. De voorzieningenrechter komt evenwel met X tot het (voorlopige) oordeel dat uit de verklaring voro recht logischerwijs voortvloeit dat de domeinnamen terug moeten worden overgedragen aan X".

Lees het vonnis hier. Lees het vonnis in de bodemprocedure hier.

IEF 8103

Alles is voor Bassie

Rechtbank Rotterdam 5 augustus 2009, HA ZA 07-2103. Eisers tegen Adrina Produkties B.V. en Bassie Produkties B.V. (Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht en naburige rechten. Vonnis over billijke vergoeding voor acteurs uit Bassie en Adriaan series (waaronder de Baron en Handige Harry) voor exploitatie van de series op dvd en herhalingen op televisie. Terugwerkende kracht art. 45d Auteurswet en art. 4 Wet op de naburige rechten.
 
Artikel 45d Aw regelt dat de makers van een filmwerk geacht worden hun rechten te hebben overgedragen aan de producent als gevolg waarvan de producent een billijke vergoeding verschuldigd is aan de makers voor iedere vorm van exploitatie van het filmwerk. Krachtens artikel 4 WNR geldt ditzelfde ten behoeve van een uitvoerend kunstenaar, zoals de acteurs in het filmwerk. Volgens het overgangsrecht bij artikel 45d is dit artikel niet van toepassing indien met het tot stand brengen van een filmwerk een aanvang is gemaakt voor de inwerkingtreding van dat artikel, zijnde 1 augustus 1985. Volgens artikel 33 WNR komt aan artikel 4 WNR wel terugwerkende kracht toe ten aanzien van prestaties die voor het tijdstip van inwerkingtreding van die wet tot stand zijn gekomen (1 juli 1993) maar alleen voor zover het gedragingen betreft die plaatsvinden na die datum.

Met 5 van de 9 Bassie en Adriaan series was reeds een aanvang gemaakt vóór 1 augustus 1985. Voor zover de vorderingen zien op die series worden deze daarom afgewezen. Aan artikel 4 WNR mag dan terugwerkende kracht toekomen voor 1 juli 1993, deze terugwerkende kracht gaat niet verder dan de werking van het door dat artikel van toepassing verklaarde artikel 45d.

Ook de vorderingen die zien op de series van na 1 augustus 1985 (en voor 1 juli 1993) worden afgewezen. Artikel 45d is niet van dwingend recht; volgens de wetsgeschiedenis van artikel 45d is een eenmalige vergoeding mogelijk zolang schriftelijk expliciet is opgenomen voor welke vormen van exploitatie de vergoeding bedoeld is. Enkele acteurs hadden een overeenkomst met daarin de bepaling ‘In deze betaling zit ook het herhalings(recht), video en verkoop aan andere TV zenders van de bovengenoemde TV serie.” Hieruit blijkt volgens de rechtbank onmiskenbaar de bedoeling van partijen dat in de overeengekomen vergoeding tevens de vergoeding was verdisconteerd voor de exploitatie van de desbetreffende tv serie, de herhalingen alsmede de rechten met betrekking tot video en dat de desbetreffende acteurs afzagen van toekomstige afspraken dienaangaande. In dat geval bestaat geen recht meer op vergoeding voor die exploitatievormen en ook is er dan geen aanleiding meer de hoogte van de vergoeding nog te onderwerpen aan een rechterlijke billijkheidstoets.
 
Een redelijke uitleg van het begrip video in de overeenkomst, gesloten toen de dvd nog niet bestond, brengt mee dat daaronder thans ook de dvd is begrepen, omdat – hoewel video en dvd technisch niet hetzelfde zijn – het doel en het gebruik ervan als exploitatievormen hetzelfde en is de dvd als opvolger van de video te beschouwen.
 
Ook de vorderingen van de acteur die géén overeenkomst kon overleggen waarin een eenmalige vergoeding was opgenomen wordt afgewezen. Gelet op de omstandigheid dat op de desbetreffende serie verlies is geleden door de producenten en op het feit dat de bijdrage van de acteur minimaal was terwijl daarvoor destijds een royale vergoeding is betaald, is de rechtbank van mening dat de billijke vergoeding in dit geval op nihil gesteld moet worden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8102

BBIE oppositiebeslissingen

RED - RED X CHOICE (Afgew.)
(fig.) - VIDEOCARE (Afgew.)
Fortissimo - FORTISSIMMO (Toegew.)
COMPUTER CHECKPOINT CC - GAMING SUPPORT CHECK POINT CHARLIE (Afgew.)
JUMBO - Jumbo Reizen (Toegew.)
navigare - SAILING COMP YACHTING (Afgew.)
TYNTEC - XINTEC (Afgew.)
JUMBO - Jumbo Travel (Toegew.)
GETRONICS - kpngetronics (Gedeelt.)
KPN - KPNG  (Gedeelt.)
MATCH - AUTOMATCH (Toegew.)
ZOO - ZOE  (Afgew.)
O - O' (Afgew.)
BABY LOVE L AMOUR DES TOUT PETITS - BEEBIELOVE (Afgew.)
M - M (Afgew.)
IWC - awc (Afgew.)
IWC - AWC (Afgew.)
IWC - AWC  (Afgew.)

Lees de volledige oppositiebeslissingen hier.

IEF 8101

Correctie

Rechtbank Amsterdam, 27 mei 2009, rolnummer 344202 / HA ZA06 – 2132, Jensen Møbler AS tegen Kuperus Almelo B.V. (Met dank aan Michiel Rijsdijk, SteinhauserRijsdijk Advocaten)

Merkenrecht. Eindvonnis in depot te kwader trouw conflict over de merken JENSEN en SWENSEN.  De SWENSEN merken zijn nietig vanwege depot te kwader trouw. Procesrechtelijk gezien interessant vanwege correctie beslissing tussenvonnis in eindvonnis.

Centraal in het geschil staat de (on)rechtmatigheid van de verkoop van bedden door Kuperus onder de tekens SWENSEN. De bodemprocedure bestaat uit een conventionele en een reconventionele vordering. Niet in geschil tussen partijen is dat de JENSEN en SWENSEN merken op verwarringwekkende wijze overeenstemmen.

In de conventionele procedure vordert Jensen – samengevat - een verbod voor Kuperus op het gebruik van de tekens SWENSEN. Volgens Jensen pleegt Kuperus merkinbreuk door het gebruik van voornoemde tekens en meent zij dat Kuperus onrechtmatig handelt. Jensen beroept zich hierbij op zowel haar beeldmerk als woordmerk Jensen.

Daarnaast heeft Kuperus ook vorderingen tegen Jensen ingesteld. Kuperus roept de nietigheid van de merken van Jensen in de Benelux in omdat haar merken van oudere datum zijn dan die van Jensen. Jensen heeft uitvoerig verweer gevoerd tegen deze aantijgingen. Jensen heeft haar vorderingen onder meer gestoeld op het depot te kwader trouw van de SWENSEN merken van Kuperus. Dit houdt in dat Kuperus – terwijl zij wist of behoorde te weten van het eerdere gebruik door Jensen van de tekens “Jensen” en “Jensenbed”- niet ‘zomaar’ haar SWENSEN tekens als merk mocht deponeren / registreren.

Op 4 juli jl. heeft de Rechtbank in Amsterdam tussen partijen een tussenvonnis gewezen. De rechtbank concludeert dat er sprake is van normaal voorgebruik te goeder trouw door Jensen. Jensen heeft zich in de periode tussen 2001 en februari 2003 gepresenteerd aan dealers, bedden verkocht en reclame gemaakt binnen de Benelux . Nu het gebruik van het teken JENSEN is aangevangen voordat Kuperus haar merk SWENSEN deponeerde, rest de vraag of er sprake is van een depot te kwader trouw door Kuperus.

De argumentatie van Jensen dat de onderzoeksplicht van Kuperus verder zou reiken dan het merkenrechtregister, verwerpt de rechtbank. De ratio van depot te kwader trouw regeling is juist bedoeld om eventueel misbruik van dit systeem te corrigeren. Deze ratio, namelijk het tegengaan van misbruik, brengt volgens de rechtbank wel met zich mee dat algemeen bekendheid dient te worden aangetoond in het kader van een kleinere groep van belanghebbende kringen dan bij een aanmerkelijk deel van het publiek waarvoor de waren of diensten bestemd zijn. Het gaat er volgens de rechter immers om te beoordelen wat de deposant behoorde te weten en deze deposant verkeert in de belanghebbende kringen en ontleent daaraan zijn kennis omtrent mogelijk concurrerende tekens.

In het tussenvonnis oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende is gesteld om te onderbouwen dat Kuperus wist van het voorgebruik van Jensen. Jensen moet bewijzen dat binnen de beddenbranche voor februari 2003 het algemeen bekend was dat Jensen haar merk voerde voor de boxsprings. Jensen heeft daartoe 11 getuigen opgeroepen. Kuperus heeft 9 schriftelijk verklaringen in het geding gebracht.

In zijn eindvonnis oordeelt de rechtbank dat uit de getuigenverklaringen blijkt dat Kuperus wist van het voorgebruik van de merken door Jensen. De rechtbank komt daarbij terug op zijn eerdere beslissing dat er geen sprake zou zijn van directe wetenschap aan de zijde van Kuperus.

“De rechtbank stelt allereerst vast dat de door Kuperus bedoelde rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis inderdaad is aan te merken als een bindende eindbeslissing. Recente jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer HR 25-04-2008, LJN:BC2800) laat de rechtbank echter meer ruimte dan voorheen om terug te komen op bindende eindbeslissingen. Zo formuleert de Hoge Raad in genoemd arrest het in dit verband relevante criterium als volgt: “De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak bevatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dien aangaande uitlaten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing ten einde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.”

"De verklaring van de buitendienstmedewerker bevat een consistent, gedetailleerd verhaal dat geen partijdige indruk wekt maar een beeld geeft van een getuige die zich zo goed mogelijk heeft proberen te herinneren wat is gebeurd. Zo geeft een verklaring geen absolute duidelijkheid over het tijdstip dat Prenger voor het eerst Jensen bedden bij andere slaapzaken is tegengekomen. Op de vraag of dit ook op 24 april 2003 kon zijn geweest, heeft hij geantwoord dat dit mogelijk is. De verklaring van Prenger omtrent de bespreking van de merknaam in het sales-managementteam heeft hij niet eerder gedaan dan nadat daarna gevraagd was. Ook bij de ondervraging van de zijde van Kuperus zijn geen onjuistheden in de verklaring aan het licht gekomen. Prenger is bovendien niet vrijwillig verschenen, doch pas na daartoe gedagvaard te zijn."

De verklaring is ook consistent met andere verklaringen die door de getuigen zijn afgelegd. De rechtbank komt dan tot de conclusie dat Kuperus op het moment van het merkdepot van SWENSEN wist van het voorgebruik van Jensen voor dezelfde categorie waren of diensten. Er is sprake van een depot te kwader trouw. De rechtbank verklaart de SWENSEN merken van Kuperus nietig en verbiedt haar met onmiddellijke ingang inbreuk te maken op de merkenrechten van Jensen. De eis in reconventie wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier en het tussenvonnis hier.

IEF 8100

De uploader

Rechtbank Amsterdam 5 augustus 2009, HA ZA 09-185. Kim Holland Productions B.V. c.s. tegen 123 Video B.V. (Met dank aan Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten)

Vonnis in incident, verzoek tot inzage afgewezen. Geen rechtmatig belang, aangezien 123 Video zelf het recht heeft de gegevens bij de derde op te vragen.

Auteursrecht. Merkenrecht. Kim Holland vordert in de hoofdzaak onder meer een verklaring voor recht dat het (doen) plaatsen van Kim Holland beelden op de websites www.123video.nl en www.123video.com moet worden aangemerkt als een (mede-)openbaarmaking in de zin van artikel 12 en 13 Aw, als gebruik van een met het Beneluxmerk KIM HOLLAND overeenstemmend teken en als onrechtmatig handelen.

In het incident vordert 123 Video Holland te bevelen de persoonlijke gegevens te verstrekken van een derde (de uploader) als ontvangen van de provider, althans die gegevens te verstrekken die Holland heeft ontvangen van de provider naar aanleiding van hun verzoek tot het verstrekken van deze gegevens.

"De rechtbank stelt vast dat Kim Holland c.s. de bescheiden waar het in het incident om gaat niet onder zich heeft. Deze bescheiden bevinden zich onder een derde. Dit houdt niet noodzakelijkerwijs in dat de vordering moet worden afgewezen. Artikel 843a Rv kan ook toepassing vinden indien de betrokkene (Kim Holland c.s.) het recht heeft om de bescheiden door een derde aan haar te doen verstrekken. De rechtbank ziet in het onderhavige geval echter geen aanleiding artikel 843a Rv toe te passen. Daartoe is van belang dat de rechtbank geen - hier relevant - verschil ziet tussen het door 123 Video gestelde 'recht' van Kim Holland c.s. (dat zou voortvloeien uit de gestelde inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten) en de mogelijkheid die 123 Video zelf heeft om de bescheiden bij de derde op te vragen (maar dan gegrond op onrechtmatig handelen door de uploader jegens 123 Video). Onder die omstandigheden heeft 123 Video geen rechtmatig belang op grond waarvan Kim Holland c.s. gehouden zou zijn te proberen de betreffende bescheiden van de derde te verkrijgen. 123 Video kan daartoe zelf overgaan. De vordering dient reeds om die reden te worden afgewezen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8099

70% - 20% - 10%

Rechtbank 's-Gravenhage 29 juli 2009, HA ZA 07-3899. SpecTec Ltd tegen MirTac B.V. (Met dank aan Gijsbert Brunt, Wenckebach Bax & Brunt)

Softwaregeschil. Auteursrecht en merkenrecht. Proceskostenveroordeling op basis van schatting verdeling tussen IE en niet-IE vorderingen.

"4.7 Niet in geschil is dat er auteursrechten rusten op de AMOS software. Anders dan MirTac meent, is SpecTec gerechtigd die auteursrechten te handhaven jegens MirTac. Als onweerspreken staat namelijk vast dat de auteursrechten op dit moment berusten bij SpecTec Group en dat SpecTec Group met een power of attorney “SpecTec Limited” de bevoegdheid heeft verleend op eigen naam op te treden tegen inbreuken op alle intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de AMOS software (productie 4 bij conclusie van antwoord in het incident van SpecTec). Anders dan MirTac heeft betoogd, moet worden
aangenomen dat met “SpecTec Limited” wordt gedoeld op SpecTec. De door MirTac overgelegde uitdraai van een pagina uit het register van het Britse Companies House (productie 4) ondersteunt de stelling van MirTac dat “SpecTec Limited” een andere vennootschap is, namelijk niet. Integendeel, uit de uitdraai, en uit door SpecTec overgelegde certificaten van het Companies House (productie 7), blijkt dat “SpecTec Limited” een oude handelsnaam is van SpecTec."

"Niet in geschil is dat SpecTec geen houdster is van het Beneluxwoordmerk AMOS (inschrijvingsnummer 0701215). Blijkens een door SpecTec overgelegde uitdraai uit het merkenregister is SpecTec Group de houdster van het merk. Dat gegeven sluit echter niet uit SpecTec kan optreden tegen inbreuken op dit merk. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld (zie r.o. 4.7 e.v.), heeft SpecTec Group immers de bevoegdheid aan SpecTec verleend om op eigen naam op te treden tegen inbreuken op alle intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de AMOS software. Aangenomen moet worden dat onder die intellectuele eigendomsrechten ook het voornoemde merkrecht valt."

"SpecTec heeft niet gespecificeerd welk deel van de door haar in totaal opgevoerde kosten, te weten € 31.452,35, betrekking hebben op de handhaving van het auteursrecht en merkrecht, welk deel op de betalingen van de vergoedingen betreffen de Atlanship en welk deel op haar verweer in reconventie. De rechtbank schat dat de verdeling 70% - 20% - 10% bedraagt. SpecTec kan dus aanspraak maken op een bedrag van € 22.016,65 (70% van € 31.452,35) ter vergoeding van haar kosten voor de handhaving van het auteursrecht en merkrecht, voor zover die kosten redelijk en evenredig zijn in de zin van artikel 1019h Rv."

Lees het vonnis hier.

IEF 11762

Kim Holland 123video

Rechtbank Amsterdam 5 augustus 2009, zaaknr. 417312 / HA ZA 09-185 (Kim Holland tegen 123Video B.V.)

Auteursrecht. Videoplatform 123Video biedt gebruikers de mogelijkheid om films te uploaden. Zonder toestemming worden er films van Kim Holland geüpload. 123Video maakt de werken openbaar, zij converteert deze naar een flashvideo-bestand, controleert de categorie-indeling en verplaatst waar dit nodig is. Ook houdt zij een teller bij, plaatst de meest bekeken films apart, biedt gelegenheid voor commentaar en maakt van iedere film een still.

Hierdoor is van louter faciliteren door 123Video is geen sprake meer en geldt zij als openbaarmaker. 123Video heeft controle over de informatie van haar gebruikers, aldus handelen zij onder toezicht van 123video. Het beroep van 123Video op artikel 6:196c lid 4 BW (safe harbour provisions) slaagt niet.

IEF 11297

Bij verstekvonnis The Pirate Bay ontoegankelijk maken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 30 juli 2009, LJN BJ4466 (Stichting BREIN tegen GLOBAL GAMING FACTORY X AB)

The Pirate Bay wordt bij verstekvonnis van de voorzieningenrechter geboden haar websites ontoegankelijk te maken voor internetgebruikers in Nederland omdat door The Pirate Bay inbreuk wordt gepleegd op de auteursrechten van bij Stichting Brein aangesloten organisaties van auteursrechthebbenden. De Global Gaming Factory X AB krijgt hetzelfde gebod, vanaf het moment dat zij eigenaar wordt van The Pirate Bay.

De voorzieningenrechter

5.1. Gebiedt GGF vanaf het moment dat zij The Pirate Bay heeft overgenomen de inbreuken in Nederland op de auteurs- en naburige rechten van de aangeslotenen van Stichting Brein te staken en gestaakt te houden, daaronder begrepen het aanbieden van hun diensten als tussenpersonen als bedoeld in artikel 26d Auteurswet en artikel 15e Wet op de naburige rechten, op straffe van een dwangsom voor iedere dag dat zij hiermee in strijd handelt van EUR 30.000,00, met een maximum van EUR 3.000.000,00.

5.2. Gebiedt GGF vanaf het moment dat zij The Pirate Bay heeft overgenomen uitvoering te geven aan het gebod onder 5.1 door de websites thepiratebay.org, piratebay.org, piratebay.net, piratebay.se, thepiratebay.com, thepiratebay.net, thepiratebay.nu en thepiratebay.se, of andere variaties daarop, alsook de bij die websites behorende (tracker)servers en databases, ontoegankelijk te maken voor internetgebruikers in Nederland, op straffe van een dwangsom voor iedere dag dat zij hiermee in strijd handelt van EUR 30.000,00, met een maximum van EUR 3.000.000,00

4.1. De door Stichting Brein gestelde inbreuken op de auteurs- en naburige rechten vinden, voor zover hier van belang, plaats in Nederland, zodat deze rechtbank, en daarmee de voorzieningenrechter, bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil, dat alleen ziet op Nederland.

4.2. GGF heeft aangevoerd dat Stichting Brein geen belang heeft bij haar vorderingen jegens GGF, omdat zij thans nog geen eigenaar is van de website The Pirate Bay, en na de overname daarvan de website op legale wijze wil gebruiken. Die overname van The Pirate Bay is onder een daartoe strekkende opschortende voorwaarde overeengekomen, aldus GGF. De stelling van Stichting Brein daartegen luidt dat de kans aanwezig is dat de inbreuk op de auteursrechten van bij haar aangesloten rechthebbenden zal worden voortgezet door GGF. Stichting Brein heeft daartoe onweersproken betoogd dat GGF tot op heden nog niet met haar in overleg is getreden over de benodigde stappen om The Pirate Bay op korte termijn te legaliseren. De overname door GGF van The Pirate Bay staat gepland in augustus 2009. Als die overname plaatsvindt zonder nader voorzieningen in de huidige werkwijze van The Pirate Bay, dreigt GGF inbreuk te maken op de auteursrechten van de bij Stichting Brein aangesloten organisaties. Door die dreigende inbreuk heeft Stichting Brein een belang bij haar vorderingen jegens GGF. Bij een (beweerde) inbreuk op een auteursrecht is de vereiste spoedeisendheid van de gevraagde voorzieningen in die zin gegeven, dat iedere dag dat de inbreuk voortduurt tot (meer) schade aan de zijde van de rechthebbenden kan leiden.

4.3. GGF heeft niet betwist dat The Pirate Bay thans inbreuk maakt op de auteursrechten van de bij Stichting Brein aangesloten organisaties, zodat daar vanuit wordt gegaan.

4.4. De verder niet weersproken vorderingen van Stichting Brein jegens GGF zijn daarmee in kort geding toewijsbaar. GGF heeft nog aangevoerd dat zij thans The Pirate Bay niet in eigendom heeft, zodat zij niet kan voldoen aan het gevorderde. Dit verweer leidt niet tot afwijzing van het gevorderde, maar wordt wel gehonoreerd in de zin dat de vorderingen jegens GGF zullen worden toegewezen vanaf het moment dat zij The Pirate Bay heeft overgenomen.