IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7979

Tegels

Sphinx TegelsVzr. Rechtbank Maastricht, 28 mei 2009, KG ZA 09-108, Koninklijke Sphinx B.V. tegen Dutch Tiles B.V. & Koramic Industries N.V. (met dank aan Dinah Elzinga, Loyens & Loeff) 
 
Merkenrecht. Eiser Sphinx maakt, kort gezegd, bezwaar tegen het sublicentiëren van het merk Sphinx voor tegels. In 1997 besluit Sphinx  om niet meer zelf tegels te produceren en verkoopt het de aandelen Sphinx Tegels en verstrekt tegelijkertijd een licentie voor het merk Sphinx voor tegels. De licentie is ondertussen middels de overnemende partij bij gedaagde Koramic terechtgekomen en Sphinx maakt hiertegen bezwaar, omdat aan haar geen toestemming is gevraagd en de licentie op grond van de licentieovereenkomst rechtsgeldig is overgedragen. Ook zou de reputatie van het merk Sphinx door de associatie met het faillissement van een van de rechtsopvolgers van de overnemende partij schade hebben opgelopen.

De vorderingen worden afgewezen. Onderzoek licenties gaat het bestek van een kort geding te buiten. Geen spoedeisend belang gestelde handelsnaaminbreuk. Geen merkinbreuk. Twijfel of niet gebruiken door licentiegever zelf leidt tot verval merkrecht. Opmerkelijk is de hoogte van de (onbetwiste) 1019h-proceskostenveroordeling op grond van art. Rv van €83.065,60.

Licentie: 3.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat naar de grammaticale uitleg van artikel 12 van de licentieovereenkomst genomen aannemelijk is dat de bedoelde overdracht van de licentie niet onrechtmatig is. Dutch Tiles en Koramic stellen terecht dat nu de partijen bij de licentieovereenkomst grote ondernemingen zijn die zich door ter zake kundige juristen hebben laten bijstaan een (meer) grammaticale uitleg meer voor de hand ligt dan een uitleg volgens het bekende Haviltex-criterium. Doch ook indien dat artikel, mede in het licht van het in artikel 4 van de licentieovereenkomst vervatte, met behulp van het zogenaamde Haviltexcriterium zou moeten worden uitgelegd, kan het gevorderde, inzoverre het verband houdt met het omstreden merkgebruik, niet worden toegewezen. De beoordeling van het gevorderde vereist in dat geval immers een nader onderzoek naar de betekenis die partijen in het kader van de totstandkoming van de licentieovereenkomst over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, welk onderzoek het bestek van een kort geding te buiten gaat, omdat daartoe bewijslevering noodzakelijk, waartoe in een kort geding geen ruimte is.

3.5. De licentie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter door Trega Vastgoed overeenkomstig artikel 12 van de licentieovereenkomst aan een vennootschap binnen haar groep overgedragen. Trega Vastgoed heeft de licentie immers ingebracht in de door haar op 3 1 augustus 2005 opgerichte dochteronderneming Trega Holding. Trega Holding op haar beurt is als gevolg van de overdracht op 24 augustus 2007 aan Koramic Investement Group van de aandelen die Trega Vastgoed hield in Trega Holding onderdeel geworden van de Koramic-groep. Koramic Industries is, nadat de aandelen in Trega Holding eerst door Korarnic Investment Group aan Koramic Building Product. zijn overgedragen, en vervolgens door laatstgenoemde aan Koromic Industries, de moedermaatschappij geworden van Trega Holding. Vervolgens heeft Trega Holding de licentie aan haar moederonderneming, Koramic Industries, overgedragen.

3.6. Op grond daarvan is onvoldoende aannemelijk dat er sprake is van een merkinbreuk door Dutch Tiles enlof Koramic Industries.

Non usus: 3.7. Voorts is er gerede twijfel mogelijk ten aanzien van de gerechtigdheid van Koninklijke Sphinx zich te verzetten tegen het gebruik van het merk Sphinx Tiles, nu Dutch Tiles en Korarnic industries stellen dat Koninklijke Sphinx dat merk sinds 1997 niet meer gebruikt voor tegels, omdat zij sedertdien geen tegels meer produceert, dan wel door een dochteronderming laat produceren, zodat op grond van artikel 2.26 lid 2 onder a BVIE het recht op het merk vervallen is. Ook daaromtrent kan in de onderhavige procedure niet met de daartoe voor toewijzing van de vorderingen noodzakelijke aannemelijkheid ten gunste van Koninklijke Sphinx uitspraken worden gedaan.

3.8. Uit het vorenstaande volgt reeds dat niet voldoende aannemelijk is dat Koninklijke Sphinx zich op de aangevoerde gronden terecht verzet tegen het gebruik van het merk Sphinx Tiles door Dutch Tiles en Koramic Industries, zodat de overige verweren geen bespreking meer behoeven. De op de beweerdelijke merkinbreuk gebaseerde vorderingen sub 1, en sub 3 tot en met 12 moeten derhalve worden afgewezen.

Handelsnaam: 3.10. Inzoverre de vordering zich richt tegen Dutch Tiles overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit de door Dutch Tiles en Koramic Industries in het geding gebrachte producties 23 en 24 blijkt dat aannemelijk is dat de handelsnaam Sphinx Tiles kennelijk al vanaf einde der negentiger jaren van de vorige eeuw werd gevoerd door de rechtsvoorgangster van Dutch Tiles. Uit de stukken blijkt immers van de verlening van een vergunning door de gemeente Maastricht voor het aanbrengen van een reclame-uiting (o.a. door lichtreclame) uit het jaar 1999 (productie 23), alsmede uit een brochure met detailhandelsprijzen uit 1997, welke brochure is uitgegeven door Sphinx Tegels b.v. Gelet op het feit dat er al ruim tien jaar gebruik wordt gemaakt van de handelsnaam Sphinx Tegels/Tiles,  is de voorzieningenrechter van oordeel dat thans geen sprake is van een spoedeisend belang van Koninklijke Sphinx om zich te verzetten tegen dat gebruik van die handelsnaam.

Proceskosten: 3.11. Koninklijke Sphinx zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke op de voet van artikel 1019i (sic) Rv worden begroot op de door Dutch Tiles en Koramic Industries gespecificeerde en begrote, daadwerkelijk gemaakte kosten, welke niet zijn bestreden door Koninklijke Sphinx. De kosten aan de zijde van Dutch Tiles en Koramic Industries worden begroot op: -vast recht € 262,00 - salaris procureur 82.803.60.

Lees het vonnis hier.

IEF 7978

Het belang van het omrollen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2009, KG ZA 09-430, Poot tegen Uitgeverij SWO B.V. (met dank aan Judith van Schie, Bousie advocaten). 

Auteursrecht. Eerst even voor jezelf lezen. Geen auteursrechtinbreuk door een tijdschriftartikel, preventief publicatieverbod van een manuscript afgewezen.

4.3. (…) Uit een vergelijking (…) volgt naar oordeel van de voorzieningenrechter dat dat Soeting in haar artikel voldoende afstand heeft genomen van het werk van Poot-Van der Windt. Weliswaar wordt in beide werken over hetzelfde onderwerp geschreven, te weten het omrollen van baby’s, maar de uitwerking van het onderwerp is een geheel andere. (…) De overeenkomsten tussen de werken zijn het gevolg van de beschrijving van de techniek van het omrollen, een, zoals Poot-Van der Windt ook heeft erkend, bekende techniek die door iedereen mag worden beschreven.

(…) 4.5. Ten aanzien van het manuscript wordt SWP gevolgd in haar stelling dat in het midden kan blijven of daarmee inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van Poot-Van der Windt omdat het manuscript niet openbaar is gemaakt. In tegenstelling tot hetgeen Poot-Van der Windt heeft aangevoerd, kan het ter beschikking stellen van het manuscript aan één persoon teneinde er een voorwoord in te schrijven, niet worden aangemerkt als een openbaarmaking. SWP heeft verder toegezegd het manuscript in de huidige vorm niet te zullen publiceren. De inhoud van het (niet gepubliceerde) manuscript behoeft dan ook geen bespreking.

4.6. (…) De enkele omstandigheid dat dat Soeting in het oorspronkelijke manuscript over hetzelfde onderwerp heeft geschreven als Poot-Van der Windt in haar werken heeft gedaan, waarbij zij delen van de werken van Poot zonder bronvermelding heeft overgenomen is onvoldoende om Poot-Van der Windt een inzagerecht te geven voor een toekomstig manuscript.

Lees het vonnis hier.

IEF 7977

Een dergelijke ludieke variant op een merk is toelaatbaar

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2009, KG ZA 09-955 WT/PvV, Optichains B.V. & Hans Prijsoptiek B.V.  tegen Specsavers International B.V. (met dank aan Menno Heerma van Voss, KEENON).

Reclamerecht. Eerst even voor jezelf lezen. Relamecampagne van Specsavers  'Anders dan Hans'. In de campagne wordt gesteld dat de helft van de Hans Anders verkopers geen relevant mbo- of hbo-diploma bezit, terwijl klanten bij Specsavers wel door gediplomeerd worden geholpen. Feitelijk juist en niet denigrerend. Geen merkinbreuk Reclamezaak met 1019h proceskostenveroordeling, ‘nu door Hans Anders tevens een inbreuk op haar intellectuele eigendom is gesteld’.

Controleerbare informatie: 4.5. Vastgesteld wordt, gelet op de aanhef van de advertentie, dat de kern van de mededeling van Specsavers in de advertentie is dat slechts een beperkt deel van de audiciens en opticiens van Hans Anders een MBO-opleiding heeft gevolgd, Nergens wordt in de advertentie gesteld dat de audiciens en opticiens van Hans Anders, die niet over een MBO- of HBO-diploma beschikken, niet enige andere opleiding hebben genoten. Sterker nog, in de informatie die Specsavers op haar website heeft geplaatst en waar in de advertentie ook voor meer informatie naar wordt verwezen, valt onder meer te lezen dat medewerkers van Hans Anders die geen MBO- of HBO opleiding hebben gevolgd wel een interne opleiding hebben gevolgd. Gelet op de beperkingen die een advertentie met zich brengt, wordt geoordeeld dat Specsavers met de verwijzing naar haar website in de advertentie deze informatie daarmee voor de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument op voldoende wijze ter controle beschikbaar heeft gesteld. Indien Hans Anders meer aandacht voorhaar interne. opleiding wenst, ligt het voorshands op haar weg om daar, bijvoorbeeld door een eigen reclame campagne, nadere informatie over te verschaffen.

100% claim: (…) 4.9. Van belang is of Specsavers de juistheid van ham 100% claim voldoende kan onderbouwen. Zij heeft daartoe de diploma's van alle voor haar werkzame opticiens en audiciens overgelegd. Tevens is per Specsaverswinkel een verklaring overgelegd waarin wordt gesteld dat alle oogtesten m alle gehoortesten door een gediplomeerd persoon worden uitgevoerd. Door Hans Anders is niet aangetoond dat deze verklmingen onjuist zijn. De door Hans Anders genoemde verklaringen van de Specsaverswinkels in Ede en Rotterdam maken dat niet anders. Uit die verklaringen kan niet worden afgeleid dat op de momenten dat een opticien van Specsavers, om wat voor reden dan ook, niet in één van die winkels aanwezig is, er toch een oogtest in die winkels wordt uitgevoerd. Daarnaast blijkt uit de verklaring van de winkel in Rotterdam dat de oogmeting wordt verricht onder toezicht van een gediplomeerd opticien, die tevens praktijkopleider is. Ook die oogmeting moet derhalve worden aangemerkt als uitgevoerd door een gediplomeerd opticien. Ten slotte is evenmin aannemelijk dat een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument de 100% score zo zal begrijpen dat de gediplomeerde opticien of audicien te allen tijde in de winkel aanwezig is.

Niet denigrerend: 4.10, Uit het voorgaande volgt dat op basis van de thans beschikbare gegevens geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de advertentie van Specsavers misleidend is of dat het niet op een objectieve en controleerbare wijze de diensten vergelijkt, Ten aanzien van de grief van Hans Anders dat de advertentie haar goede naam schendt en denigrerend is, wordt overwogen dat noch de tekst van de afzonderlijke onderdelen, noch de totaalindruk van de advertentie jegens Hans Anders denigrerend is. Wel is aan vergelijkende reclame inherent, zoals ook hier het geval, dat de adverteerder het eigen product in de advertentie als beter dan dat van de concurrent zal presenteren en dat het product van de concurrent daarmee in een ongunstiger daglicht wordt gesteld. Het doel van (verge1ijkende) reclame is immers in het algemeen om de consument te stimuleren om meer producten van de adverteerder af te nemen en niet om het product van concurrent te promoten. h het onderhavige geval wordt geoordeeld dat Specsavers de daarbij jegens de goede naam van Hans Anders in acht te nemen grenzen niet heeft overschreden.

Geen merkinbreuk: 4.12. Voor zover Specsavers heeft aangevoerd dat met de vermelding "Anders dan Hans" in de advertentie een inbreuk wordt gemaakt op haar merk "Hans Anders", wordt overwogen dat een houder van een merk niet gerechtigd is te verbieden dat een derde in een vergelijkende reclame gebruik maakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk, indien dit gebruik niet leidt tot verwarringsgevaar bij het publiek (HvJEG 12 juni 2008, IER 2008/56). In het onderhavige geval is de door Specsavers gebruikte variant op het merk van Hans Anders mogelijk enigszins provocerend, maar niet is gesteld of gebleken dat door het gebruik van die variant op het merk van Hans Anders verwarring bij het relevante publiek ontstaat. De advertentie is niet misleidend en er wordt geen enkel commercieel verband tussen Hans Anders en Specsavers gesuggereerd. Het onderhavige gebruik kan Specsavers voorshands dan ook niet op grond van het merkenrecht worden verboden. Dam komt bij dat Hans Anders door zich "Anders" te noemen zelf uitlokt dat concurrenten, ter onderscheiding, zich in een vergelijkende reclame weer "anders" dan Hans Anders zullen noemen. Een dergelijke ludieke variant op een merk is toelaatbaar zolang het niet denigrerend is. Hiervoor is reeds overwogen dat daar in het onderhavige geval geen sprake van is.

Proceskosten: (…) 4.14. Hans Anders zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij afwijzing van de vordering is door Specsavers een volledige vergoeding van de advocaatkosten gevorderd nu door Hans Anders tevens een inbreuk op haar intellectuele eigendom is gesteld. Door Specsavers is in dat verband een bedrag van EUR 3.500,00 advocaatkosten gevorderd. Dit bedrag komt redelijk voor en zal daarom worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7976

Niet als een publiek kan worden beschouwd

coaxkabeltjeHoge Raad, 19 juni 2009, 07/12553, Vereniging Buma tegen Chellomedia B.V. (met dank aan Radboud Ribbert, Ribbert Advocaten & Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Arrest in zaak over kabelkopstations en openbaarmaking (zie IEF 7726). Maakt Chellomedia met verzending aan kabelkopstations openbaar? Nee.

2.3 (…) Dit brengt mee dat het begrip "openbaarmaking" van art. 12 Auteurswet ten minste moet beantwoorden aan het begrip "mededeling aan het publiek" van art. 3 van de richtlijn, en dat de invulling die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) aan "mededeling aan het publiek" geeft, tevens bepalend is voor de minimale reikwijdte van "openbaarmaking" in art. 12 Auteurswet.

2.4  (…) Onder "openbaarmaking" als bedoeld in art. 12 Auteurswet vallen daarom geen bekendmakingen aan (groepen van) personen die niet behoren tot het in de richtlijn bedoelde "publiek"

2.5 Het HvJEG heeft in punt 37 van zijn arrest in de zaak SGAE/Rafael Hoteles herhaald dat het woord "publiek" ziet op een onbepaald aantal potentiële televisiekijkers, waarbij het hof onder meer verwees naar (…)  Lagardère Active Broadcast / SPRE) (…) Dit een en ander brengt mee dat, anders dan Buma betoogt, de uitleg die het HvJEG in het arrest in de zaak Lagardère heeft gegeven aan het woord "publiek" in art. 1 lid 2, onder a, van de richtlijn 93/83, tevens bepalend is voor de uitleg van "publiek" in art. 3 van de richtlijn 2001/29 en, gezien het hiervoor in 2.3 en 2.4 overwogene, voor de thans aan "openbaarmaking" in art. 12 Auteurswet te geven richtlijnconforme uitleg.

2.6 Terecht heeft derhalve het hof in rov. 4.4 - 4.6 van het bestreden arrest, dat is gewezen voordat het HvJEG het arrest in de zaak SGAE/Rafael Hoteles had gewezen, onderzocht of de handelingen van Chellomedia vallen onder het begrip "mededeling aan het publiek" zoals het HvJEG dat begrip nader heeft bepaald in het arrest Lagardère, en evenzeer terecht hebben het hof en de rechtbank het lot van de vorderingen van Buma daarvan doen afhangen.

2.7 Nu het HvJEG in de overwegingen 31 en 35 van zijn arrest in de zaak Lagardère heeft vastgesteld "dat een beperkte kring van personen die van de satelliet afkomstige signalen alleen met een professionele uitrusting kunnen ontvangen, niet als een publiek kan worden beschouwd, aangezien dit uit een onbepaald aantal potentiële luisteraars of kijkers moet zijn samengesteld"  en "dat de signalen voor het publiek bestemd moeten zijn en niet de programma's waarvan zij de drager zijn" moet, gezien het hiervoor overwogene, worden aangenomen dat het begrip "openbaarmaking" als bedoeld in art. 12 Auteurswet niet omvat het uplinken en downlinken van gecodeerde programmasignalen die niet door het publiek maar uitsluitend door ontvangende kabelkopstations en/of DTH-platforms worden opgevangen die deze decoderen door middel van professionele en niet voor de consument beschikbare decodeerapparatuur teneinde die signalen (opnieuw gecodeerd) aan het (geabonneerde) kijkerspubliek door te geven. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat de handelingen van Chellomedia die in deze procedure aan de orde zijn, geen "openbaarmaking" in de zin van art. 12 Auteurswet opleveren van auteursrechtelijk beschermde werken uit het Buma-repertoire . De vorderingen van Buma zijn derhalve terecht afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 7975

Boek9.nl Actualiteiten Lunch / Eindrapport Werkgroep Auteursrecht

Op donderdag 25 juni (volgende week dus al), organiseren deLex, uitgever van IEForum.nl en Lexlumen in het Holiday Inn in Amsterdam een intensieve actualiteitenlunch over het belangrijke eindrapport van de Parlementaire Werkgroep Auteursrecht van 17 juni 2009 jl. (zie IEF 7973).

“Het auteursrecht moet op de schop, het auteursrecht verkeert in een soort van crisis” concludeert de werkgroep in het rapport. En: “De thuiskopieheffing zou in een tijdsbestek van drie jaar afgebouwd moeten worden.”, “Er zal ook een wet dienen te komen die voorkomt dat Nederlandse consumenten ongehinderd kunnen downloaden” en , “dat Nederland niet meer moet wachten op voorstellen uit Brussel maar een eigen koers moet gaan varen. "

Deskundigen uit wetenschap en praktijk geven hun reactie op dit rapport en vervolgens wordt gediscussieerd met elkaar en met de zaal. De bijeenkomst is bedoeld voor belanghebbenden en hun juridisch adviseurs.

Spekers zijn o.a.: Prof. mr M. Senftleben (VU/Bird & Bird), Mr M. Frequin (Voice), Mr C. van der Net (SOLV), Mr. W. Wanrooij (Buma), Mr B. Reinshagen (EMI), Mr G.J. Wolffensperger (o.a. adviseur Vz. SONT), Mr T. Kuik (Brein). De discussie wordt geleid door prof. mr. D.J.G. Visser

Locatie en tijdstip: Holiday Inn Amsterdam, donderdag 25 juni 2009, van 11.30 – 14.00 uur. Deze jurisprudentielunch levert u twee PO-punten voor de Nederlandse Orde van Advocaten.

Inschrijven: Stuur een email naar info@delex.nl of info@lexlumen.nl

Als u zich inschrijft ontvangt u als extra service direct toegang tot het Lexlumen Interactief Communicatie Platform. Hier kunt u uw eigen vragen alvast aan de sprekers stellen. De sprekers behandelen deze tijdens de bijeenkomst. Bovendien kunt u hier het documentatiemateriaal downloaden om u optimaal voor te bereiden.

Locatie: Holiday Inn Amsterdam, De Boelelaan 2, 1083 HJ Amsterdam

Kosten: Het inschrijfgeld bedraagt € 195,- per persoon (excl. BTW). Hierin zijn begrepen de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie. Na ontvangst van de inschrijving sturen wij u een bevestiging met routebeschrijving en een factuur. Sponsors van www.ie-forum.nl ontvangen 10% korting.

Heeft u nog vragen? Stuur een email naar info@delex.nl of info@lexlumen.nl

IEF 7974

In het kielzog van het bekende merk probeert te varen

HvJ EG, 18 juni 2009, in zaak C-487/07, L’Oréal S.A. c.s. tegen Bellure N.V. c.s. (Prejudiciële vragen Court of Appeal (England & Wales)

Merkenrecht. Boeiend arrest in de vergelijkende parfumreclamezaak. Gebruik door een adverteerder van het merk van een derde in vergelijkende reclame die met name bestaat uit vergelijkingslijsten. Deze lijsten betreffen i.c. een vergelijk tussen tussen de geur van relatief zeer goedkope parfums en een met de merknaam aangeduid luxeparfums (Trésor, Miracle, Anaïs-Anaïs en Noa Noa). Dat de geuren van de goedkope parfums lijken op die van de bekende luxeparfums is geen toeval, de imitatie van de geur is een doelbewuste keuze van de fabrikant. Eerst even kort:

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat voor een ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk in de zin van die bepaling noch is vereist dat er sprake is van verwarringsgevaar, noch dat er gevaar bestaat dat aan dat onderscheidend vermogen of die reputatie afbreuk wordt gedaan, of, meer algemeen, aan de houder ervan schade wordt berokkend. Het voordeel dat voortvloeit uit het gebruik door een derde van een teken dat overeenstemt met een bekend merk, wordt door die derde ongerechtvaardigd uit dat onderscheidend vermogen of die reputatie getrokken wanneer hij door dit gebruik in het kielzog van het bekende merk probeert te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die de houder van het merk heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden.

2)      Artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk gerechtigd is, een derde in vergelijkende reclame die niet voldoet aan alle voorwaarden voor geoorloofdheid genoemd in artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, het gebruik te laten verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en wordt gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor dat merk is ingeschreven, ook wanneer dat gebruik geen afbreuk kan doen aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de herkomst van de waren of diensten aan te duiden, mits dat gebruik afbreuk doet of kan doen aan één van de overige functies van het merk.

3)      Artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, moet aldus worden uitgelegd dat een adverteerder die in vergelijkende reclame expliciet of impliciet vermeldt dat de waar die hij in de handel brengt, een imitatie is van een waar met een algemeen bekend merk, „goederen of diensten voorstelt als een imitatie of namaak” in de zin van genoemd artikel 3 bis, lid 1, sub h. Het voordeel dat de adverteerder dankzij een dergelijke ongeoorloofde vergelijkende reclame behaalt, moet als een „oneerlijk voordeel” ten gevolge van de bekendheid van dat merk in de zin van dat artikel 3 bis, lid 1, sub g, worden beschouwd.

Lees het arrest hier.

IEF 7973

Eindrapport Parlementaire Werkgroep Auteursrecht

We leven weer eens in interessante tijden. Het auteursrecht moet op de schop, “het auteursrecht verkeert in een soort van crisis”, zo stelt de Parlementaire Werkgroep Auteursrecht letterlijk in haar vandaag verschenen eindrapport. Allereerst maar even wat citaten:

“In de afgelopen maanden heeft de werkgroep zich een ruim beeld kunnen vormen van het auteursrecht. Zij heeft moeten constateren dat het wetgevingskader sterk is verouderd. De wetgever loste urgente problemen met lapmiddelen op. De werkgroep is van mening dat het auteursrecht in een soort van crisis verkeert, waarbij wetgeving en nieuwe beleidskaders niet het enige antwoord kunnen zijn van de regering. Het auteursrecht is aan vernieuwing toe. De werkgroep stelt vast dat ook de internationale en Europese regelgeving op het terrein van het auteursrecht verouderd is. Zij constateert dat de nationale oplossingen die de verschillende lidstaten van de Europese Unie kiezen zeer uiteen lopen. Omdat de Europese ontwikkelingen muurvast zitten, meent de werkgroep dat het goed is wanneer Nederland zelf haar visie ontwikkelt op het auteursrecht om daar waar het Europese regelgeving aangaat vervolgens de andere lidstaten warm voor te maken.”

Aanbevelingen voor de toekomst: De werkgroep is van mening dat het auteursrecht in zijn geheel aan modernisering onderworpen zal moeten worden. Een eenduidige Europese aanpak van het auteursrecht zal in de ogen van de werkgroep nog niet snel tot stand komen. De individuele lidstaten denken er te verschillend over. Dit sterkt de werkgroep in haar oordeel dat Nederland niet meer moet wachten op voorstellen uit Brussel maar een eigen koers moet gaan varen. (…)

De werkgroep heeft geconstateerd dat er veel kansen liggen voor de film- en muziekindustrie om het internet te gebruiken om hun materiaal te promoten. (…) Het is echter niet aan de werkgroep om dit verder uit te werken, dat is aan de industrie zelf.

De werkgroep is van mening dat de inhoud (content) los moet worden gezien van de drager. In de toekomst zullen steeds vaker film, game en muziek zelf van belang zijn, niet hoe of waar het wordt bekeken, gespeeld of beluisterd. De werkgroep ziet deze ontwikkeling terug bij het kijken 'on demand' of het kopen van MP3-muziek. De thuiskopieheffing lijkt daarmee ten dode opgeschreven. De werkgroep stelt dan ook voor om de heffing stapsgewijs terug te brengen naar nul voor alle dragers. In die tijd moet het voor de entertainmentindustrie mogelijk zijn om zelf businessmodellen op te zetten om op internet geld te verdienen. Inhoud is belangrijker dan de drager en daar hoort een licentiesysteem bij als verdienmodel.

De thuiskopieheffing zou in een tijdsbestek van drie jaar afgebouwd moeten worden. Het afbouwen zal echter synchroon moeten lopen aan de strafbaarstelling van het downloaden van materiaal waarvoor door de maker geen toestemming voor vermeerdering is gegeven. Onderzocht dient te worden of en op welke wijze hiertoe de wet aangepast moet worden. In de tussentijd is het niet wenselijk de heffingen uit te breiden.

Er dient gewerkt te worden aan een cultuuromslag bij de consument. De entertainmentindustrie heeft geen kans om te concurreren zolang er gratis aanbod is. Daarom moet de industrie beter wettelijk gefaciliteerd worden om het illegale aanbod aan te pakken. Het ministerie van Justitie dient ervoor zorg te dragen dat er adequate wetgeving komt. Downloaden wordt strafbaar maar pas nadat de industrie ervoor heeft gezorgd dat hun product los van de drager wordt aangeboden. Zo moet het voor muziek en films mogelijk zijn om een licentie voor het gebruik te kopen, hetgeen een eenmalige aanschaf van het product verzekert. Een dergelijk licentiemodel zal ook voor games en software ontwikkeld moeten worden, zodat men betaalt voor het gebruik van de game los van welke drager de game heeft.

Het product mag dan onbeperkt in de huiselijke kring gebruikt worden. De daling van de verkoop door piraterij zal moeten leiden tot een totaal verbod op downloaden.

Er dient wetgeving te komen die voorkomt dat websites of webdiensten ongestraft massaal in of vanuit Nederland grootschalige, overwegend illegaal gekopieerde bestanden kunnen (blijven) distribueren

Ook dient bij de wet geregeld te worden dat personen of bedrijven, die aantoonbaar massale distributie van illegaal gekopieerde bestanden geheel of ten dele faciliteren of commercieel exploiteren, aansprakelijk of strafbaar zijn.

Bovendien dient wettelijk te worden geregeld dat Nederlandse internet ISP's of hostingproviders klantgegevens beschikbaar hebben van personen of bedrijven die via hun infrastructuur aantoonbaar en in overwegende mate massale distributie van illegaal gekopieerde bestanden geheel of ten dele faciliteren of commercieel exploiteren en daarmee aansprakelijk zijn of verantwoordelijk kunnen worden gehouden door rechthebbenden

Er zal ook een wet dienen te komen die voorkomt dat Nederlandse consumenten ongehinderd kunnen downloaden, door dit downloaden strafbaar te stellen, maar pas nadat de industrie een systeem van licenties heeft uitgewerkt. De werkgroep realiseert zich dat ten opzichte van de handhaving keuzes moeten worden gemaakt. Met betrekking tot minderjarigen zal er verhaalsrecht op ouders/verzorgers mogelijk moeten zijn. Waarschuwen vóór vervolgen heeft prioriteit en wetgeving zal pas van kracht moeten worden wanneer de drager losgekoppeld is van het product.

Het is in eerste instantie aan de collectieve beheersorganisaties zelf om het vertrouwen te herstellen, om de kloof tussen rechthebbenden en gebruikers te dichten. Ondanks de waardering voor de ondernomen initiatieven, leeft bij de werkgroep het besef dat de gevoelens van ongenoegen vanuit de sector zo groot zijn dat er meer gedaan zal moeten worden om tegemoet te komen aan de bezwaren.

Ook de ministers van Justitie en van Economische Zaken zijn zich, mede dankzij de politieke druk, goed bewust van de problemen. Er ligt een wetsvoorstel dat het toezicht op de collectieve beheersorganisaties moet verstevigen en verbreden. Maar de voorliggende kabinetsvoorstellen dragen niet bij aan het vergroten van de transparantie van het systeem van collectieve beheersorganisaties. Bovendien biedt het geen oplossing om de kloof te dichten en het wantrouwen weg te nemen. Daartoe zijn echt aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Een goed functionerend systeem van collectieve beheersorganisaties is van belang om de houdbaarheid van het privaatrechtelijke systeem van auteursrechtenvergoedingen te kunnen garanderen. Daartoe doet de werkgroep de volgende aanbevelingen. Vanuit de gebruikers bezien, dient toegewerkt te worden naar één collectieve beheersorganisatie, via welke alle repartities en inningen plaatsvinden.

Er moet een geschillencommissie komen, waar onenigheden over tarieven en inningen kunnen worden aangebracht.

Er moet een goed functionerend klachtenorgaan komen waar zowel rechthebbenden als gebruikers terecht kunnen voor hun klachten over het functioneren van de collectieve beheersorganisatie. Dit klachtenorgaan, moet meer omvatten dat een 'klachten-intakepunt', namelijk ook garantie bieden op een snelle, onafhankelijke en adequate afhandeling.

Centrale afspraken dienen te worden gemaakt over de wijze waarop de governance van de collectieve beheersorganisaties wordt vormgegeven.

Wat betreft de financiën, dienen centrale afspraken gemaakt te worden over:
o de maximaal toegestane hoogte van de overhead (kosten);
o de maximaal toegestane hoogte van de hangende gelden;
o de maximaal toegestane hoogte van uitkeringen aan (culturele) doelen, anders
dan de uitkering aan rechthebbenden;
o de onwenselijke situatie dat collectieve beheersorganisaties beleggen in
risicodragend kapitaal.

Ook dient aan banden te worden gelegd hoe ver collectieve beheersorganisaties mogen gaan met het uitwerken en bedenken van nieuwe vergoedingen.

Heldere en adequate voorlichting is onontbeerlijk voor het maatschappelijk draagvlak. Rechthebbenden zullen moeten zorgen voor maximale efficiëntie en acceptatie, wanneer zij hun rechten uitoefenen. Vragen naar het waarom en onderbouwing van tarieven en procedures kunnen niet beantwoord worden met 'daarom'. Er zal structureel inzicht gegeven moeten worden in het kostenniveau, de uitbetalingen aan rechthebbenden en de heffingen, zolang die althans nog moeten bestaan. De positie van de individuele creatieveling zal moeten worden versterkt.

Creative Commons dient een kans te worden gegeven. Het is een initiatief om de distributie en het gebruik van auteursrechtelijk beschermde literatuur, fotografie, muziek, film en wetenschappelijk werk via het internet zoveel mogelijk te stimuleren, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht. Het auteurscontractenrecht moet zo snel mogelijk geregeld worden.

De industrie dient vooral haar blik te richten op alternatieve verdienmodellen.

Lees het gehele rapport hier.

IEF 7972

Vervolging illegale download / thuiskopieheffing moet verdwijnen

In afwachting van de presentatie van het eindrapport van parlementaire werkgroep Auteursrecht om  11.00u, bericht de Telegraaf alvast: “Het gratis downloaden van muziek, films en computerspelletjes moet strafbaar worden. Een Kamercommissie is het zat dat het auteursrecht vooral door jongeren massaal wordt omzeild, door nieuwe cd's en films gratis van het internet te plukken.

(…) De commissie vindt dat de strafbaarstelling direct in moet gaan, zodra er een legaal alternatief is. Volgens de Kamerleden is het zaak dat er een licentiesysteem komt waarbij cd's, dvd's en computerspelletjes tegen betaling op internet worden aangeboden.  

Bovendien willen de Kamerleden af van de thuiskopieheffing. Die heffing betaal je onder meer bij de aanschaf van cd's en dvd's, maar zou in drie jaar tijd naar nul moeten. Door die combinatie van maatregelen kunnen de prijzen voor consumenten omlaag, maar boekt de muziek- en filmindustrie winst omdat 'diefstal' eindelijk wordt aangepakt.

De commissie komt ook met diverse andere aanbevelingen om het ingewikkelde auteursrechtstelsel te verbeteren. Zo wil de werkgroep dat er één beheerorganisatie komt die alle inningen voor haar rekening neemt.

Ook pleiten de Kamerleden voor een geschillencommissie, die zich buigt over onenigheid over tarieven en inningen en een goed functionerend klachtenorgaan.

Lees hier meer.

IEF 7971

Een sterke associatie oproepen

Klik voor vergrotingHoge Raad, 16 juni 2009, LJN: BG7750, Strafzaak poster ‘Reisbureau Rita’

Poster “Reisbureau Rita” (klik op afbeelding voor vergroting). In een geval als i.c. komt het daarbij aan op aan de feitenrechter voorbehouden oordelen omtrent de inhoud, aard en strekking van het desbetreffende geschrift. De motiveringsklachten i.c. die zijn gericht tegen de door het Hof vastgestelde aard en strekking van de poster en het daarop gegronde oordeel dat i.c. niet van een “pressing social need” a.b.i. art. 10.2 EVRM kan worden gesproken, berusten allen op de stelling dat de in die poster vervatte woorden “arrestatie-deportatie-crematie” voor “nagenoeg iedere lezer het beeld oproepen dat onder verantwoordelijkheid van Rita Verdonk als Minister van Vreemdelingenzaken vreemdelingen bewust worden gedeporteerd en vervolgens gecremeerd” en dat de desbetreffende woorden in combinatie met het gebezigde woord “reisbureau” een sterke associatie oproepen met de arrestatie, deportatie en crematie van de joden in WOII.

Het Hof heeft evenwel gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het aan die bewoordingen een zo vergaande strekking niet heeft toegekend. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie.

Lees het arrest hier.

IEF 7970

Beschrijvende handelsnamen zijn niet van bescherming uitgesloten

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 april 2009, LJN: BI8233, Schoonheidsinstituut “Nefertete” B.V. tegen V.O.F. Bogár,

Handelsnaamrecht. Geen rechtsverwerking. Beschrijvende handelsnamen, of handelsnamen waarin beschrijvende elementen voorkomen, zijn niet van bescherming uitgesloten. Gebod tot staking, nu wel sprake is van gevaar voor verwarring. Geen vergoeding werkelijke proceskosten eerste aanleg, nu deze niet zijn gespecificeerd. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ‘s -Gravenhage, 5 december 2007, IEF 5219).

Nefertete exploiteert in winkelcentrum In de Bogaard te Rijswijk een schoonheidssalon / afslankinstituut onder de naam Beauty Center Bogaard. Bogár exploiteert in hetzelfde winkelcentrum een Tanning en Beautysalon. Nefertete komt onder meer op tegen gebruik van de handelsnaam Bogár op de website met de domeinnaam bogar.nl en tegen gebruik van de naam met grote letters op het bedrijfspand van Bogár.

Rechtsverwerking: 8. Het verst strekt het verweer dat het Nefertete niet vrijstaat een beroep op haar handelsnaamrecht te doen. Anders dan de rechtbank, is het hof voorshands van oordeel dat de omstandigheid dat Nefertete het gebruik van de handelsnaam of het element Bogár naast de door haar gebruikte handelsnaam Beauty Center Boogaard heeft gedoogd, niet tot de conclusie leidt dat Nefertete haar recht om op te treden tegen het gebruik van de naam Beauty Center Bogár heeft verwerkt. Immers, de beslissing tot gedogen is genomen in de periode waarin Bogár de handelsnaam Bogár Tanning & Beauty voerde. Deze naam verschilt auditief en visueel aanzienlijk van de naam Beauty Center Bogaard. Daarbij is van belang dat het bij de beoordeling van het bestaan (en de mate) van verwarringsgevaar gaat om de namen als geheel. Bogár c.s. mochten er daarom niet op vertrouwen dat het gedogen, door Nefertete, van het gebruik van het element Bogár als handelsnaam of als onderdeel van de handelsnaam Bogár Tanning en Beauty, eveneens betrekking zou hebben op de naam Beauty Center Bogár.

Beschrijvende handelsnamen: 9. Anders ook dan Bogár c.s. stellen, zijn beschrijvende handelsnamen, of handelsnamen waarin beschrijvende elementen voorkomen, niet van bescherming uitgesloten. De omstandigheid dat de aanduiding beauty center beschrijvend is voor de diensten die ondernemingen als die van Nefertete en Bogár, aanbieden, staat derhalve niet aan het beroep op artikel 5 Hnw. in de weg. Wel is het zo dat een beschrijvende naam en beschrijvende onderdelen van een naam minder snel bescherming genieten dan namen of onderdelen daarvan die niet bestaan uit (één of meer) beschrijvende elementen.

Verwarring: 10. Bepalend is, zoals uit artikel 5 Hnw. blijkt, of bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen te duchten is. Daarbij dient (in elk geval) te worden gelet op de mate van gelijkenis, de aard van de ondernemingen en hun plaats van vestiging. Voorts gaat het, zoals al eerder is overwogen, om een vergelijking tussen de beide namen als geheel. 

Wat betreft de namen Beauty Center Bogár en Beauty Center Boogaard is niet in geschil dat sprake is van een grote auditieve gelijkenis en een iets minder grote, maar desalniettemin aanzienlijke visuele gelijkenis.
Vast staat voorts dat beide ondernemingen (volgens Nefertete: inmiddels) soortgelijke diensten aanbieden. Tenslotte staat vast dat de beide ondernemingen op slechts 200 meter afstand van elkaar gevestigd zijn in het winkelcentrum In de Boogaard te Rijswijk.

Naar ’s hofs voorlopig oordeel is onder die omstandigheden, niettegenstaande het feit dat de aanduiding beauty center beschrijvend is en Boogaard tot op zekere hoogte ook, inderdaad gevaar voor verwarring bij het publiek te duchten. De door Nefertete overgelegde lijst van incidenten, die door Bogár c.s. niet anders is betwist dan met de stelling dat zich bij haar geen incidenten hebben voorgedaan, bevestigt deze conclusie. Uit het bovenstaande volgt dat ook de grieven V tot en met IX slagen.

Geografische omvang verbod: 11. Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Nefertete vordert blijkens de memorie van grieven Bogár c.s. te gebieden ieder gebruik als handelsnaam van de benaming Beauty Center Bogár en/of andere combinaties van de termen beauty center en Bogár in de gemeente Rijswijk, alsmede een regio met een straal van 25 kilometer gerekend vanaf het centrum van Rijswijk te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere overtreding van het verbod en voor iedere dag of gedeelte van een dag dat die overtreding voortduurt. Bogár c.s. hebben geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen het aldus gevorderde.

Niettemin zal het hof het gevorderde verbod slechts toewijzen, als na te melden, voor de locatie In de Boogaard en een straal van 5 kilometer daar omheen, nu juist de omstandigheid dat de ondernemingen van partijen beide in dat winkelcentrum zijn gevestigd, bijdraagt aan de conclusie dat gevaar voor verwarring te duchten is. Dat gevaar is naar ’s hofs voorlopig oordeel ook aanwezig indien Bogár haar onderneming onder de thans gevoerde handelsnaam zou vestigen binnen een straal van 5 kilometer rondom het winkelcentrum. Een verdergaande bescherming komt Nefertete, mede gelet op het beschrijvende karakter van haar handelsnaam, naar ’s hofs voorlopig oordeel niet toe. De gevorderde dwangsom zal het hof matigen tot € 1.000,- per overtreding en voor iedere dag of gedeelte van een dag dat die overtreding voortduurt, met een maximum van € 100.000,-.

Proceskosten: 13. Nu Bogár c.s. in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof hen, zoals door Nefertete gevorderd, veroordelen in de kosten van zowel de eerste aanleg, als het hoger beroep. Nefertete maakt wat betreft de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 1019h Rv. aanspraak op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten. Bij memorie van grieven is een kostenspecificatie overgelegd, die door Bogár c.s. niet is bestreden. Nu de hoogte van de gevorderde kosten het hof redelijk en evenredig voorkomt, zullen deze worden toegewezen.

Wat betreft de kosten van de eerste aanleg vordert Nefertete thans Bogár c.s. te veroordelen in de kosten van het geding. Het hof leest daarin niet een vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten. Bovendien zijn die kosten niet gespecificeerd, althans is in het aan het hof overgelegde dossier geen gespecificeerde opgave te vinden. Het hof zal de kosten van de eerste aanleg dan ook begroten op het liquidatietarief. De vordering tot terugbetaling van het ingevolge het bestreden vonnis aan Bogár c.s. betaalde bedrag zal worden toegewezen.

Lees het arrest hier.