IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7605

De Autoriteit Exploitatie Intellectueel Eigendom

Interview Fred Teeven (woordvoerder IE VVD)  in Sena Magazine, februari 2009. 'Sector heeft ingreep politiek aan zichzelf te danken'. Een paar aardige citaten:

“Cbo’s moeten niet vergeten dat auteursrecht en naburige rechten privaatrechtelijke wetgeving is. De consequentie daarvan is dat vergoedingen in onderhandelingen moeten worden vastgesteld en niet eenzijdig kunnen worden vastgesteld. (...)  Rechthebbenden die denken dat betalingsplichtigen alles betalen wat zij maar vragen, omdat de wet ze nu eenmaal recht op een vergoeding geeft, maken een fout.”

“Ik vind dat de kosten van het apparaat van een cbo ver onder de 10% moeten blijven. De ‘indicatieve norm’ van 12 tot 15%, zoals VOI©E die voorlopig hanteert, vind ik te hoog. Een cbo moet zich realiseren dat het geld niet van hen is, maar van hun auteurs of uitvoerende kunstenaars. Hoewel ik als liberaal geen voorstander ben van veel overheidsbemoeienis, zou ik het aanvaardbaar vinden wanneer de overheid de licentie voor het incasseren en reparteren van vergoedingen koppelt aan prestatienormen. “

“Je zou je kunnen voorstellen dat er uiteindelijk twee cbo’s zijn: één voor de afhandeling van alle vergoedingen voor auteurs en één voor naburige rechten.”

“Ik acht het goed denkbaar dat het toezicht op de cbo’s wordt gedaan door een nieuw in te stellen zbo, de Autoriteit Exploitatie Intellectueel Eigendom. Daarbij zou ik mij kunnen voorstellen dat er twee toezichtregimes gelden: een voor de organisaties waarvan het functioneren bij wet is geregeld (zoals Buma, SENA, Stichting Thuiskopie en Stichting Reprorecht) en een voor de zogenoemde volmachtorganisaties. Voor de laatste organisaties zou een strenger regime moeten gelden, omdat wettelijke waarborgen ontbreken.”

“Daarbij mogen we ons overigens wel eens afvragen wanneer het betalen van vergoedingen stopt. De verlenging van de beschermingsduur tot 95 jaar vind ik te veel. Vergelijk het maar met een oldtimer. Voor een auto die ouder is dan 25 jaar, betaal je ook minder motorrijtuigenbelasting. Je moet een keer kunnen zeggen ‘Het Is mooi geweest’.”

Lees het interview hier.

IEF 7604

Brandwerend doekmateriaal

Rechtbank Zwolle, 22 oktober 2008, LJN: BH2351,  Firefabric B.V. c.s. tegen Poly-Nederland, Firetexx B.V.

Misleidende mededelingen; artikel 6:194 BW. Stukgelopen samenwerking. Weinig boeiend geschil tussen producenten van autoblusdekens over vermeende uitlatingen over wie de “rechthebbende” op een bepaalde blusdeken is. Vorderingen afgewezen. 

4.4.3.  Dat Poly-Nederland dan wel Firetexx zich erop beroept “rechthebbende” te zijn op de autoblusdeken, althans dat de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument dat heeft begrepen naar aanleiding van door Poly-Nederland c.s. gedane mededelingen is evenmin aannemelijk geworden. In geen der door [eiser sub 1] c.s. in het geding gebrachte stukken stellen Poly-Nederland of Firetexx rechthebbende te zijn. Een feitelijke grondslag aan de stelling lijkt dan ook te ontbreken zodat ook op dit punt niet aannemelijk is geworden dat Poly-Nederland of Firetexx onrechtmatig hebben gehandeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 7603

De bewerkte broncode-bestanden

Vzr. Rechtbank Zutphen, 20 februari 2009, KG ZA 09-30, Dejoha B.V. tegen Digicontrol Benelux B.V. & GFR MbH. (met dank aan Martin Hemmer , AKD Prinsen Van Wijmen).

 Auteursrecht op bewerkte broncodebestanden. Software. Faillissement na eerdere samenwerking.

4.4. Op grond van het vorenstaande is voldoende aannemelijk geworden dat de curator de auteursrechten op de bewerkte broncode-bestanden rechtsgeldig heeft overgedragen aan Dejoha. Het verweer van Digicontrol dat Dejoha geen belangheeft bij deze procedure en misbruik van recht maakt aangezien Dejoha niets met de auteursrechten kan aanvangen op grond dat de door Wans Beheer tot stand gebrachte bestanden zonder de software van GFR van generlei waarde zijn slaagt niet, aangezien onweersproken is dat het belang van Dejoha erin gelegen is om de door Wans Beheer bewerkte broncodebestanden, waarin Costermregelstrategiën zijn opgenomen, te beschermen tegen onbevoegd gebruik door derden.

4.5. Digicontrol heeft erkend dat GFR al hetgeen zij onder zich had krachtens de samenwerking met Wans Beheer, aan Digicontrol ter beschikking heeft gesteld en dat zij dit op de Nederlandse markt beeft gebracht Onweersproken is dat Digicontrol de binnen Wans Beheer gewijzigde en tot stand gebrachte broncode-bestanden heeft gebruikt en dat de broncode-bestanden van het door Digicontrol gebruikte en geësxploitemde programma WebCad identiek zijn aan de broncode-bestanden van CAE2000. Dat Digiconbul inbreuk maakt op de auteursrechten van Dejohjaha, is hiermee voldoende aannemelijk geworden. Het door Dejoha onder 1. en 2. gevorderde is dan ook toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 7602

Geen stommiteiten

Rechtbank Amsterdam, 11 december 2008, LJN: BH3584, Projectfabriek.Com tegen De Projectenfabriek B.V.

Handelsnaamrecht. Eiseres Projectfabriek.com vordert staken van het voeren van de handelsnaam DeProjectfabriek van gedaagde en afgifte van geregistreerde domeinnamen.

Niet beschrijvend. Grote gelijkenis van de handelsnamen, voor twee ondernemingen die gericht zijn op (de communicatie over) vastgoed projecten, maakt voorshands aannemelijk dat bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen zal ontstaan. Het gebruik van een domeinnaam kan ook worden beschouwd als het “voeren van een handelsnaam” in de zin van artikel 5 van de Handelsnaamwet. “Aan de omstandigheid dat personen zich dan daadwerkelijk vergissen in de ondernemingen, kan niet worden voorbijgegaan door te stellen dat zij beter hadden moeten opletten.”

4.3.  De Projectenfabriek B.V. heeft verder aangevoerd dat de handelsnaam PROJECTFABRIEK.COM beschrijvend is zonder onderscheidend vermogen. De handelsnaam is dan ook niet beschermd, aldus De Projectenfabriek B.V. Deze stelling houdt geen stand. De samenstelling van de neutrale woorden ‘project’ en ‘fabriek’ maakt niet aanstonds duidelijk wat precies wordt bedoeld en welke bedrijfsactiviteiten daaronder vallen. Dit leidt voorshands tot de conclusie dat de handelsnaam voor de activiteiten van eiseres niet beschrijvend is. Mede gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, komt eiseres dan ook een beroep op de wettelijke bescherming van haar handelsnaam toe.

4.4.2.  Verder is voorshands niet uit te sluiten dat beide ondernemingen zich, in ieder geval deels, op hetzelfde publiek richten. (…)

4.4.3.  Uit de onder 2.8 en 2.9 opgenomen voorbeelden blijkt dat eiseres is gecontacteerd door personen die dachten met De Projectenfabriek B.V. te maken te hebben of te zullen krijgen. Het verweer van De Projectenfabriek B.V. dat hier geen sprake is van verwarring, maar van “stommiteiten”, gaat niet op. Door een handelsnaam te voeren die grote gelijkenis vertoont met een al door een andere onderneming gebruikte handelsnaam vergroot De Projectenfabriek B.V. aanzienlijk de kans op verwarring bij het gemiddelde publiek. Aan de omstandigheid dat personen zich dan daadwerkelijk vergissen in de ondernemingen, kan niet worden voorbijgegaan door te stellen dat zij beter hadden moeten opletten.

4.6.  De slotsom is dan ook dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de zienswijze van eiseres dat De Projectenfabriek B.V. inbreuk maakt op de door eiseres gevoerde handelsnaam PROJECTFABRIEK.COM zal volgen zodat haar vorderingen tot het staken van het voeren van de handelsnaam DeProjectfabriek en het overdragen van de voor die handelsnaam bestemde domeinnamen in kort geding toewijsbaar zijn.

4.9.  De Projectenfabriek B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. eiseres heeft op grond van artikel 1019i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een volledige vergoeding van de advocaatkosten, zijnde een bedrag van € 6.824,30, gevorderd. Deze kosten komen gelet op de aard van dit kort geding redelijk voor en zijn bovendien niet betwist door.

Lees het vonnis hier.

IEF 7601

The BCIP (Engelse vertaling BVIE)

Reputation? repute? family name? patronymic name? Inexcusable ignorance? De vertalingen-databank van het WIPO loopt over het algemeen een jaar of twintig achter, maar de Engelse vertaling van de BVIE, de wijzigingsbeschikking en het uitvoeringsreglement blijken er onverwacht toch al in te staan. Dat scheelt weer een hoop declarabele minuten.

Let wel op: de vertaling van het BVIE betreft niet de geconsolideerde versie. De wijzigingen van 1 februari 2007 (o.a. implementatie handhavingsrichtlijn, Beschikking M (2006) 6) zijn er niet in verwerkt. De artikelen waar een rood kruis voor staat zijn gewijzigd (toevoeging IEF). De gewijzigde artikelen staan in de vertaling van de genoemde Beschikking M (2006) 6.

Benelux Convention concerning Intellectual Property (Trademarks and Designs) of February 25, 2005. Klik hier.

Decision M (2006) 6 of December 1, 2006, of the Committee of Ministers of the Economical Benelux Union, amending the Benelux Convention concerning Intellectual Property (Trademarks and Designs) of February 25, 2005. Klik hier.

Executive Rules under the Benelux Convention on Intellectual Property (Marks and Designs) of June 1, 2006. Klik hier.

De juistheid van de vertaling komt vanzelfsprekend voor rekening van het WIPO. De WIPO vertalers hebben niet de terminologie van de Engelse versie van de Merkenrichtlijn gehanteerd, maar een eigen vertaling gemaakt van (waarschijnlijk) de Franse versie van de officiële taaluitgave. Klik hier voor de WIPO Collection of Laws for Electronic Access (CLEA). (Met dank aan MT & CJ).

IEF 7599

Hoe zit het met de auteursrechten van architect Houben?

Kamervragen met antwoord,  nr. 080901559 2e Kamer. Aanhangsel van de Handelingen - Tweede-Kamerlid, Vroonhoven-Kok van N. (CDA) - minister van OCW - Het bericht dat het Nationaal Historisch Museum niet volgens het ontwerp van architect Houben gerealiseerd gaat worden - 2009-02-16; Aanhangsel van de Handelingen.

“4. Deelt u de mening dat, indien het ontwerp van Houben niet dient als uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling, eerdere besluitvorming mogelijk gewijzigd moet worden en ook de locatiekeuze discutabel wordt en mogelijk heroverwogen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zit het met de auteursrechten van architect Houben van het ontwerp? 

(…) Wat betreft de auteursrechten wijs ik opnieuw op het feit dat het ontwerp van Houben door Arnhem is ingediend, ik treed niet in eventuele afspraken tussen de architect en de gemeente over het ontwerp.’

Lees de Kamervragen en antwoorden hier.

IEF 7598

Terecht als gezichtspunt in aanmerking genomen

Gerechtshof Amsterdam, 17 februari 2009, Zaaknr. 106.007.116/01, Merck Sharp & Dohme tegen Pharmachemie (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird)

Conflict over het geneesmiddel alendroninezuur (botontkalking). Schermutselingen aan de grenzen van het IE-recht. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep: Rechtbank Haarlem, 28 maart 2007, IEF 3843. Het  beroep van MSD op de correctie Langemeijer wordt afgewezen.

3.6.7 De rechtbank heeft bij de verwerping van het beroep van MSD op de correctie Langemeijer terecht als gezichtspunt in aanmerking genomen de omstandigheid dat Pharmachemie geen inbreuk heeft gemaakt op de wettelijke regelingen die wél strekken ter bescherming van de concurrentiebelangen van MSD, in het bijzonder de Rijksoctrooiwet, de Verordening op de Aanvullende Beschermingscertificaten en de Regeling van de Dossiersbescherming van artikel 2 lid 8 BRG jo. artikel 10 lid la (iii) van richtlijn 2001/83/EG. De daartegen gerichte grief 6 faalt.

De bedoelde wettelijke regelingen berusten, voorzover hier van belang, op een afweging tussen enerzijds het belang van producenten van innovatieve geneesmiddelen bij de bescherming van uitvindingen en anderzijds de belangen die gediend worden bij vrije mededinging. Het ligt daarom niet voor de hand om, met toepassing van de correctie Langemeijer, de uitkomst van die afweging in het onderhavige geval bij te stellen ten behoeve van MSD op grond van haar stelling dat zij schade heeft geleden als gevolg van de marktintroductie van een generieke variant van haar innovatieve (maar niet meer door eerder genoemde rechten beschermde) geneesmiddel, welke introductie is vervroegd door schending van normen die zijn geschreven ter behartiging van andere belangen, te weten de volksgezondheid en het functioneren van de gemeenschappelijke markt.”

Lees het arrest hier.

IEF 7597

Voor bleekmiddelen in klasse 3

Rechtbank Arnhem, 21 januari 2009, LJN: BH3509, Traffic Web Holding B.V. tegen Het Ministerie Van Cultuur En Toerisme Van De Republiek Turkije,

Merkenrecht. Traffic Web heeft op 17 april 2006 de domeinnaam ‘turkey.eu’ op haar naam laten registreren bij EURid te Brussel. Zij heeft deze registratie verkregen op basis van haar op 30 november 2005 bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) ingeschreven beeldmerk ‘TU&RKEY’ voor ‘bleekmiddelen’ in klasse 3. (Blijkens het merkenregister heeft eiser een groot aantal namen van steden en plaatsen met een & ertussen geregistreerd, niet ondenkbaar om een beter kans te maken bij het registeren van domeinnamen in een zogenaamde sunrise-periode) )

De Republiek Turkije heeft tegen de genoemde registratie van ‘turkey.eu’, een klacht ingediend bij het ADR-centrum voor geschillenbeslechting eu-domeinen. Het Arbitragehof heeft naar aanleiding van deze klacht besloten tot intrekking van de domeinnaam ‘turkey.eu’, omdat er sprake zou zijn van een speculatieve en onrechtmatige registratie, te kwader trouw, door Traffic Web.

De vraag die Traffic Web ter beoordeling aan deze rechtbank voorlegt is of de beslissing van 31 januari 2008 van het Arbitragehof stand kan houden. De rechtbank is in beginsel van mening dat de verleerde partij heeft gedagvaard, maar houdt de beslissing aan, omdat de mogelijkheid bestaat dat een bevoegd vertegenwoordiger van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken Traffic Web geadviseerd zou hebben om in dit geval het Ministerie van Cultuur en Toerisme te dagvaarden i.p.v. de Republiek Turkije. Maar dat moet eerst worden aangetoond.

4.6.  De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op grond van artikel 22 lid 13 van de Verordening 874/2004 had Traffic Web deze procedure dienen in te leiden tegen dezelfde partij die betrokken was in de arbitrageprocedure. Het is de Republiek Turkije die als zodanig in de klacht bij de ADR-procedure bij het Arbitragehof als klager is aangegeven. De klager geeft ook de volgende omschrijving van zichzelf: “De klager is een wereldwijd bekend land met een oppervlakte van bijna 800 km2 en meer dan 70 miljoen inwoners.(…)”. Traffic Web had dus de Republiek Turkije moeten dagvaarden. Dat de Republiek Turkije zich in de arbitrageprocedure heeft laten vertegenwoordigen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken doet aan het voorgaande niet af. Dit betreft slechts de kwestie van vertegenwoordiging en verandert niet dat de Republiek Turkije in die procedure partij was.

4.7.  Het standpunt van Traffic Web dat zij de Republiek Turkije niet als zodanig kon dagvaarden gaat niet op. Uit het indienen van de klacht kan worden afgeleid dat de Republiek Turkije de privaatrechtelijke capaciteit bezit om in rechte op te treden als eiseres in de ‘.eu’-arbitrageprocedure. De Republiek Turkije werd bij het indienen van de klacht bij het Arbitragehof vertegenwoordigd door haar consul-generaal in Stuttgart en deze was onmiskenbaar internationaalrechtelijk bevoegd om haar aldaar te vertegenwoordigen. Door de klacht in te dienen namens de Republiek Turkije heeft deze haar impliciet bevoegd verklaard om de klacht in te dienen en daarmee heeft de Republiek Turkije een privaatrechtelijke handeling ondernomen waarvoor zij ook in een Nederlands gerecht kan worden aangesproken. Naar internationaal recht is algemeen aanvaard dat een land als de Republiek Turkije internationaal kan worden aangemerkt als de drager van rechten en verplichtingen en dat zodanige internationaalrechtelijke rechtssubjecten ook in privaatrechtelijke capaciteit kunnen optreden en daarmee kunnen handelen op dezelfde wijze als een privaatrechtelijk rechtspersoon dat kan.

4.8.  Traffic Web had dus in deze gerechtelijke procedure, waarin zij de uitspraak van het Arbitragehof ongedaan wil laten maken, de Republiek Turkije moeten dagvaarden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank alleen anders indien aan de Republiek Turkije moet worden toegerekend dat Traffic Web de verkeerde partij heeft gedagvaard, omdat een bevoegd vertegenwoordiger van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Turkije Traffic Web het advies heeft gegeven om in dit geval het Ministerie van Cultuur en Toerisme te dagvaarden. In dat geval kunnen de mededelingen van de Turkse ambassade worden geacht te zijn gedaan namens de Republiek Turkije.

4.9.  Nu Traffic Web zich beroept op de voorlichting door mevrouw [medewerker] van de Turkse ambassade te Den Haag, zal de rechtbank, op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), Traffic Web opdragen om te bewijzen dat mevrouw [medewerker] als bevoegd vertegenwoordiger van het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken haar heeft geadviseerd om in dit geval het Ministerie van Cultuur en Toerisme te dagvaarden. Indien Traffic Web slaagt in dit bewijs, dan kan zij worden ontvangen in haar vorderingen. Indien Traffic Web niet slaagt in het aan haar op te dragen bewijs, zal zij in haar vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Lees het vonnis hier

IEF 7596

Feitelijk als juridisch te complex

Vzr. Rechtbank Roermond, 19 februari 2009, KG ZA 09-7, C More En-Tertainment AB tegen Myp2p Holding B.V. c.s.

Auteursrecht. Eiser (Canal+) maakt bezwaar tegen dat haar sportprogramma’s zonder betaling of zonder dat daarvoor toestemming is verleend via MyP2P kunnen worden bekeken. De voorzieningenrechter is echte van oordeel dat de zaak voor behandeling in kort geding zowel feitelijk als juridisch te complex is en wijst de vorderingen af. 1019h proceskosten zijn voor eiser: €15.000.

"4.8. Al met al is er sprake van een dermate groot aantal feitelijke en feitelijk/juridische geschilpunten (dat er ingewikkelde zuiver juridische problemen zijn, kan geen reden zijn te oordelen dat de zaak zich niet leent voor een kort geding) dat de zaak zich niet leent voor kort geding. C More heeft (zij het in het kader van de proceskosten) ook zelf gezegd dat de zaak een bijzonder complexe materie betreft die reeds veel vooronderzoek heeft gekost naar zowel de feiten als het recht."

4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak voor behandeling in kort geding zowel feitelijk als juridisch te complex is. Aan verschillende discussiepunten zijn zowel feitelijke als juridische aspecten te onderkennen zoals bijvoorbeeld het geschil over de vraag of C More auteursrechthebbende is (naar Nederlands dan wel Deens, Fins, Noors, Zweeds, Amerikaans, Engels en/of Italiaans recht).

4.3. Verder speelt mee dat de vraag onder ogen moet worden gezien of het gebruikelijke criterium - dat feiten voldoende aannemelijk moeten worden gemaakt - hier op een verantwoorde wijze gehanteerd zou kunnen worden. De vorderingen zijn immers verstrekkend in hun effect tussen partijen en toewijzing daarvan zou ook betekenis kunnen hebben voor derden. Bovendien zou kunnen worden gezegd dat er mogelijk grondrechtelijke aspecten zijn te onderkennen in die zin dat een vonnis waarbij de vorderingen zouden worden toegewezen, zou kunnen worden aangemerkt als een beperking van een of meer grondrechten van een of meer gedaagden wat de noodzaak van een deugdelijke grondslag van een dergelijk vonnis onderstreept. Dergelijke grondrechtelijke kwesties dient de voorzieningenrechter overigens ambtshalve aan de orde te stellen aangezien die grondrechten spelen in de ver-ouding tussen de staat - i.c. de voorzieningenrechter - en de burger - i.c. Myp2p c.s. - indien grondrechten in het geding zouden kunnen zijn in geval van toewijzing van de bepaalde onderdelen van het gevorderde.

4.5. Met betrekking tot de vraag hoe een inbreuk zou worden gemaakt is problematisch dat niet duidelijk is hoe een bezoeker van de site('s) van Myp2p c.s. nu belandt bij de live-uitzendingen van C More. Worden deze uitzendingen bekeken in de omgeving van de website van Myp2p c.s. of belandt deze bezoeker alleen via een bij Myp2p c.s. aangeboden link op een andere website (dat wil zeggen: een website die niet in de sfeer van Myp2p c.s. ligt). In dit kader is verder in geschil of er sprake is van uploaden en downloaden door de servers van Myp2p c.s.. Dit zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter belangrijke kwesties waarin duidelijkheid moet worden verkregen om te kunnen vaststellen of en zo ja, hoe door (een afmeer) van gedaagden onrechtmatig jegens C More wordt gehandeld.

4.6. Verder is het problematisch dat de vorderingen erg ruim geformuleerd zijn en in onvoldoende mate uit de doeken is gedaan wat - bij een toewijzing van de vorderingen concreet - van Myp2p c.s. wordt verlangd. Zo is niet duidelijk wat nu precies van de website(s) van Myp2p c.s. zou moeten worden verwijderd. Verder houdt een van de vorderingen - kort gezegd. een bevel in om de Myp2p website(s) permanent ontoegankelijk te maken voor Scandinavische bezoekers. Myp2p c.s, heeft gesteld zij Scandinavische bezoekers weliswaar de toegang tot haar website(s) kan ontzeggen, maar dit zou alleen voor de hele website mogelijk zijn. Aangezien de website(s) van Myp2p c.s. een breed scala aan informatie biedt zou een toewijzing van die vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogelijk buiten proportioneel zijn. Daarnaast heeft de vordering onder meer betrekking op domeinnamen en website(s) eindigend op <.eu>, <.nl>, <.us> en/of <tv>, terwijl Myp2p c.s. betwist dat de domeinnaam myp2p.tv en de website www.myp2p.tv aan haar toebehoort. Bovendien heeft Myp2p c.s. gesteld dat de termijnen die C More in haar petitum heeft opgenomen te kort zijn om, bij toewijzing van het gevorderde, aan het gevorderde te kunnen voldoen. Toewijzing van de nu voorliggende vorderingen zou alleen al door voornoemde punten gemakkelijk tot executiegeschillen kunnen leiden wat uiteraard onwenselijk is. Frappant in dit verband is dat Myp2p c.s. heeft aangevoerd dat volgens haar alle betrokken links zijn verwijderd, terwijl C More niet kan benoemen wat er nu nog aan onrechtmatige links aanwezig zou zijn.

4.7. Verder wijst de voorzieningenrechter op het feit dat Myp2p c.s. ook heeft betwist dat het beeldmateriaal waarnaar de thans aanwezige hyperlinks van Myp2p c.s. verwijzen afkomstig is van C More. Ook is betwist dat die hyperlinks zouden uitkomen bij materiaal dat door omzeiling van technische voorzieningen en/of wanprestatie is verkregen danwel toegankelijk gemaakt.

4.8. Al met al is er sprake van een dermate groot aantal feitelijke en feitelijk/juridische geschilpunten (dat er ingewikkelde zuiver juridische problemen zijn, kan geen reden zijn te oordelen dat de zaak zich niet leent voor een kort geding) dat de zaak zich niet leent voor kort geding. C More heeft (zij het in het kader van de proceskosten) ook zelf gezegd dat de zaak een bijzon-der complexe materie betreft die reeds veel vooronderzoek heeft gekost naar zowel de feiten als het recht.

4.9. De voorzieningenrechter zal partijen niet meer in de gelegenheid stellen nader in te gaan op enkele feitelijke kwesties die ter zitting zijn genoemd, omdat er daarnaast nog zoveel vragen overblijven dat opheldering van die kwesties een inhoudelijke beslissing van het gevorderde niet dichterbij zal brengen. Gelet op het voorgaande liggen de vorderingen voor afwijzing g-reed.

4.10. C More zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Myp2p c.s. heeft gesteld dat de door haar gemaakte kosten tussen EUR 12.349,50 en EUR 13.069,50 belopen, vermeerderd met de kosten van de mondelinge behandeling, reistijd en reiskosten gemaakt op 5 'februari 2008. Behoudens dat C More een mogelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat deze kosten lager liggen dan de door haar gemaakte kosten heeft C More de door Myp2p c.s, gestelde kosten niet bestreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Myp2p c.s. voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kosten heeft gemaakt. Bovendien zijn deze kosten minder dan 1/3 van hetgeen C More als kosten heeft opgevoerd. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door Myp2p c.s. berekende proceskosten redelijk en evenredig zijn, zodat deze kosten op grond van artikel 1019h Rv voor toewijzing gereed liggen. Gelet op de duur van de mondelinge behandeling (ongeveer 3,5 uur) en de extra kosten aan reistijd en reiskosten wordt C More veroordeeld om een bedrag van EUR 15.000,00 (maximum conform indicatietarief IE-zaken voor "overige korte gedingen") terzake proceskosten aan Myp2p c.s. te betalen.

Lees het vonnis hier.. Zie ook Rechtbank ’s-Gravenhage, Ex parte beschikking van 22 januari 2009, IEF 7507

IEF 7594

Of deze zaak werkelijk een IE zaak is

Heart HuggerRechtbank ’s-Gravenhage, 18 februari 2009, HA ZA 08-1908, General Cardiac Technology Inc. tegen Exim Holland B.V. c.s.

Tussenvonnis. Octrooirecht, merkenrecht, maar misschien ook wel helemaal geen IE-recht. Geschil over de afwikkeling van een beëindigde distributieovereenkomst met betrekking tot borstharnassen voor geopereerde hartpatiënten.

Naar de kern genomen is het geschil wat partijen verdeeld houdt de vraag of de overeengekomen royalties moeten worden betaald over de volledige afzet van Europees geproduceerde Heart Hugger harnassen of dat de royalties enkel verschuldigd zijn over de afzet in landen waar het octrooi EP 351 geldig was. Gedaagde Exim stelt dat zij teveel heeft betaald omdat zij gedeeltelijk ook royalties heeft afgedragen in landen waar EP 351 nooit gelding heeft gehad.

Voorshands laat de rechtbank in het midden of deze zaak werkelijk een IE zaak is en bepaalt dat de accountants van partijen eerst gezamenlijk vast dienen te stellen hoeveel Heart Hugger harnassen in opdracht van Exim Holland in Europa zijn geproduceerd en gespecificeerd, naar enerzijds de landen waar het octrooi geldig was en anderzijds de landen waar het octrooi niet geldig is geweest, opgave doen van de jaarlijkse afzet. M.b.t. tot een al dan niet werkelijke 1019h-proceskosten geeft de rechtbank alvast een voorschot op haar mening: “Voorshands heeft de rechtbank de indruk dat de inzet zijdens GCT onevenredig is geweest en dat de IE-rechtelijke grondslagen niet slagen.”

“4.6. (…) GCT heeft ook niet inzichtelijk gemaakt waarom er sprake zou zijn van octrooi-inbreuk of merkinbreuk. In het algemeen maakt de distributeur die handelt onder een distributieovereenkomst geen inbreuk op een octrooi dat ziet op het product dat onder de distributieovereenkomst wordt verhandeld. Ditzelfde geldt indien er sprake is van een licentieovereenkomst met betrekking tot een geoctrooieerd product, ook niet indien de licentienemer in verzuim is wat betreft de betaling van royalties.

4.7. De registratie op 19 mei 2005 van het teken Heart Hugger als gemeenschapsmerk door Exim Holland is zonder meer evenmin als merkinbreuk of registratie ter kwader trouw aan te merken. Geen van partijen betwist immers dat op dat moment de distributieovereenkomst nog liep. Uit §11 van de distributieovereenkomst volgt niet dat de registratie van een merk dat identiek is aan het teken van GCT is verboden. De registratie door Exim Holland is eerder aan te merken als de handhaving van het recht van GCT ingevolge §12 van de overeenkomst. Vergelijkbare overwegingen gelden voor de registratie door Exim Holland van de Heart Hugger domeinnamen.

4.9. Naar de kern genomen is dit het geschil wat partijen verdeeld houdt. Uit de thans beschikbare rapportages van de accountants volgt dat indien de uitleg van GCT juist is Exim Holland nog een bedrag aan royalties verschuldigd is. Exim stelt dat zij juist teveel heeft betaald omdat zij gedeeltelijk ook royalties heeft afgedragen in landen waar EP 351 nooit gelding heeft gehad.

4.10. De rechtbank kan deze vraag vooralsnog niet beantwoorden. Partijen hebben haar onvoldoende geïnformeerd omtrent de modaliteiten van de aanvullende licentieovereenkomst. Onduidelijk is vooralsnog door welk recht deze overeenkomst wordt beheerst. Ter comparitie hebben partijen aangegeven zich hierover te willen beraden en nader te willen concluderen. Deze gelegenheid zal hun worden gegeven.

4.11. Bij voortprocederen kunnen partijen, met name GCT, ook enige aandacht besteden aan de door GCT gestelde onrechtmatigheid in algemene zin van het handelen van Exim in de periode rondom de beëindiging van de overeenkomsten. De rechtbank begrijpt dat die onrechtmatigheid ziet op wapperen met octrooirechten of merkrechten door Exim in die periode en op ongeoorloofde reclame. Vooralsnog heeft GCT aan die grondslag nog geen handen en voeten gegeven.

4.12. (…) de accountants van partijen (…) zullen gezamenlijk aan de hand van de actuele administratie van Exim Holland vaststellen hoeveel Heart Hugger harnassen in opdracht van Exim Holland in Europa zijn geproduceerd en gespecificeerd, naar enerzijds de landen waar het octrooi geldig was en anderzijds de landen waar het octrooi niet geldig is geweest, opgave doen van de jaarlijkse afzet.

4.15. In elk geval GCT merkt deze zaak aan als een IE zaak waarop de regeling van artikel 1019h Rv van toepassing is. Voorshands laat de rechtbank in het midden of deze zaak werkelijk een IE zaak is waarvoor de regeling van de volledige proceskosten in aanmerking dient te worden genomen. Eerst bij eindvonnis zal over de kosten van de procedure, ook die van het incident worden beslist. Partijen dienen er rekening mee te houden dat bij toepasselijkheid van artikel 1019h Rv de toetsingsnorm zal bestaan uit de redelijkheid en evenredigheid van de gemaakte proceskosten. Voorshands heeft de rechtbank de indruk dat de inzet zijdens GCT onevenredig is geweest en dat de IE-rechtelijke grondslagen niet slagen.

Lees het vonnis hier.