IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7153

De gestelde onwetendheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-1485, Despec B.V. tegen Stichting De Thuiskopie.

Auteursrecht. Thuiskopievergoedingzaak. De Thuiskopie handelde onrechtmatig door de Stobi-reductieregeling niet te vermelden in de informatie over de thuiskopievergoeding die Stichting de Thuiskopie in de periode 1999 tot en met 2003 aan (onder meer) Despec heeft verstrekt. De rechtbank bgroot de schade begroot op €120.098,29.

"4.3. Door de reductieregeling niet op te nemen in de verstrekte informatie heeft Stichting de Thuiskopie onrechtmatig gehandeld jegens Despec. Zoals deze rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld in haar vonnis van 29 november 2006 en het hof ’s-Gravenhage onlangs heeft bevestigd in zijn arrest van 10 juli 2008, heeft Stichting de Thuiskopie ervoor zorg te dragen dat de door haar verstrekte informatie met betrekking tot de geldende tarieven, de reductieregeling daaronder begrepen, juist en volledig is. De verstrekte informatie over de tarieven is immers onlosmakelijk verbonden met de bijzondere wettelijke positie van Stichting de Thuiskopie, die op grond van artikel 16d Aw als enige instantie is belast met, en gerechtigd tot de inning van de thuiskopievergoeding. Gelet op die positie had Stichting de Thuiskopie de reductieregeling, waarvan zij op de hoogte was en waarvan zij wist of had behoren te weten dat die van groot belang was voor partijen als Despec, dienen op te nemen in de verstrekte informatie over de tarieven."

Lees het vonnis hier.

IEF 7152

Onderscheidend vermogen kan hebben gekregen

Mini Maglite RozeRechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 07-287, Mag Instrument, Inc. tegen Volume Trading B.V.

Merkenrecht. Voortzetting procedure over vormmerk Mini Maglite na intrekken nietigheidsprocedure bij OHIM. Geen inherent onderscheidend vermogen, maar mogelijk wel ingeburgerd:  bewijsopdracht aan eiser Mag Instrument. Op grond van reciprociteitsbeginsel BC geen auteursrecht. Wel slaafse nabootsing, althans oneerlijke concurrentie, door het aanbieden van een op de Mini Maglite lijkende zaklamp in een vergelijkbare verpakking. Beoordeling BX-merk in beginsel inhoudelijk gelijk aan beoordeling gemeenschapsmerk. De voormalige procureurs worden nu als enig advocaat in het vonnis genoemd, dat belooft een indrukwekkend IE-trackrecord te worden voor de Knijffen en Grabandten van deze wereld. Afbeeldingen in vonnis.

De procedure heeft betrekking op twee verschillende types zaklampen van Mag Instrument, de zogeheten Mini Maglite en de Solitaire. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank de procedure met betrekking tot beide zaklampen geschorst omdat de Gemeenschapsvormmerken van Mag Instrument met betrekking tot beide zaklampen, waarop Mag Instrument zich onder meer beroept, onderwerp waren van reeds aanhangige nietigheidsprocedures bij het BHIM. Nu de nietigheidsprocedure is  ingetrokken, dient de rechtbank te beslissen over de geldigheid van het Gemeenschapsmerk.

 

Gemeenschapsmerk

“4.5. (…) Het BHIM heeft op een eerdere aanvraag van Mag Instrument voor (onder meer) een merk bestaande uit de vorm van de Mini Maglite zaklamp geoordeeld dat dit teken van huis uit onderscheidend vermogen mist. Het BHIM heeft daarom de inschrijving van de vorm van de Mini Maglite als merk geweigerd. Dat oordeel is door de kamer van beroep van het BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg (…) in stand gelaten. Aangezien het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept betrekking heeft op hetzelfde teken, te weten de vorm van de Mini Maglite zaklamp, kan niet anders worden geoordeeld dan dat ook dit Gemeenschapsmerk geen inherent onderscheidend vermogen heeft.

(…) 4.7. Het voorgaande laat onverlet dat het Gemeenschapsmerk onderscheidend vermogen kan hebben verkregen door het gebruik dat ervan is gemaakt. Dat zou meebrengen dat het merk terecht is ingeschreven, althans niet nietig kan worden verklaard (…). De gegrondheid van het beroep op inburgering van de vorm van de Mini Maglite hebben het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten in hun voornoemde oordelen over het onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite (…). In het kader van de procedure met betrekking tot de eerdere merkaanvrage had Mag Instrument namelijk geen beroep op inburgering gedaan. Het Gemeenschapsmerk waarop Mag Instrument zich thans beroept, is daarentegen juist aangevraagd en inschreven op grond van acquired distinctiveness, dat wil zeggen door inburgering verkregen onderscheidend vermogen. Derhalve zal in het kader van deze procedure moeten worden beoordeeld of de inschrijving op die grond geldig is.

(…) 4.9. Mag Instrument heeft ter onderbouwing van haar beroep op inburgering reeds een aantal stukken overgelegd. Zij heeft echter nog niet, althans onvoldoende toegelicht hoe uit deze stukken volgt dat er sprake is van inburgering van haar Gemeenschapsmerk, dat wil zeggen dat de inherent onderscheidend vermogen missende vorm van de Mini Maglite als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt inmiddels door het in aanmerking komend publiek daadwerkelijk wordt opgevat als een teken ter identificatie van de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming. De rechtbank zal Mag Instrument in de gelegenheid stellen die toelichting alsnog bij akte te geven.

Oneerlijke concurrentie:

4.13. Mag Instrument stelt dat Volume onrechtmatig handelt door een op de Mini Maglite lijkende zaklamp aan te bieden in een vergelijkbare verpakking, te weten een hard plastic zwart doosje, onder een vergelijkbare naam, te weten “Mini”. Hieronder worden de Mini Maglite en “Mini” naast elkaar afgebeeld in de verpakking: Mini Maglite Mini

4.14. Aangezien Mag Instrument de gestelde onrechtmatigheid baseert op een combinatie van drie elementen (vormgeving, verpakking en naam), kan in het midden blijven of die elementen afzonderlijk beschouwd voldoende onderscheidend vermogen hebben. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat namelijk vast dat de Mini Maglite in ieder geval door de combinatie van vormgeving, verpakking en naamgeving een eigen plaats inneemt op de markt. Uit het door Volume aangeleverde overzicht van de markt blijkt niet één voorbeeld waarin alle drie de elementen samenkomen.

4.15. Voorts is de rechtbank met Mag Instrument van oordeel dat de vormgeving, verpakking en naam van de Mini Maglite en “Mini”, in samenhang beschouwd, dermate overeenstemmen dat verwarringsgevaar bij het publiek aannemelijk is. Volume erkent dat de door haar verhandelde “Mini” lijkt op de Mini Maglite omdat het beide staafvormige zaklampen zijn van ongeveer dezelfde lengte. De overeenkomsten gaan bovendien verder dan zij erkent. (…)

4.16. Het door deze combinatie van overeenstemmende elementen veroorzaakte verwarringsgevaar wordt niet weggenomen door verschillen in de vormgeving van de lamp. Die verschillen zijn daarvoor te gering. Ook het feit dat op het doosje van Volume, anders dan op het doosje van Mag Instrument, de naam van de producent ontbreekt, leidt niet tot afwezigheid van verwarringsgevaar. Integendeel, een duidelijke vermelding van de herkomst van de Mini zou de mogelijkheid van verwarring bij het publiek juist hebben kunnen verminderen.

4.17. Ten slotte moet worden aangenomen dat het door de voornoemde overeenkomsten veroorzaakte verwarringsgevaar nodeloos is. Gesteld, noch gebleken is dat de overeenkomsten worden gedicteerd door eisen van deugdelijkheid of bruikbaarheid. Integendeel, Mag Instrument heeft onweersproken aangevoerd dat wat betreft de vormgeving, de verpakking en de naamgeving vele andere en mindere verwarringwekkende mogelijkheden denkbaar en uitvoerbaar zijn. Derhalve komt de rechtbank tot de conclusie dat Volume niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de genoemde overeenstemming verwarring bij het publiek ontstaat en dat zij derhalve onrechtmatig jegens Mag Instrument heeft gehandeld.

Beneluxmerk

4.18. Het voorgaande kan echter niet leiden tot toewijzing van alle vorderingen, omdat Mag Instrument niet alleen vordert een verklaring voor recht dat Volume oneerlijk heeft geconcurreerd, maar ook een verklaring voor recht dat Volume inbreuk heeft gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten, in combinatie met nevenvorderingen die uitsluitend toewijsbaar zijn bij inbreuken op die rechten. Derhalve dient ook het beroep van Mag Instrument op haar Gemeenschapsmerk, Beneluxmerk en auteursrecht te worden beoordeeld.

4.21. (…) Dat laat onverlet dat de maatstaven voor de beoordeling van inherent onderscheidend vermogen van een merk overeenkomstig de GMVo en het BVIE – op zijn minst – vergelijkbaar zijn. Daar komt bij dat de Gemeenschapswetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat voorkomen moet worden dat tegenstrijdige uitspraken worden gedaan op vorderingen waarbij dezelfde partijen betrokken zijn en die wegens dezelfde handelingen zijn ingesteld op grond van een Gemeenschapsmerk en parallelle nationale merken (overweging 16 GMV0).

4.22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het afwijzende oordeel van BHIM, het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Justitie over het inherent onderscheidend vermogen van de vorm van de Mini Maglite ook volgen ten aanzien van het Beneluxmerk. (…)

4.23. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat ook voor de geldigheid van het Beneluxmerk de inburgering van het merk beslissend is. Derhalve zal de rechtbank partijen de gelegenheid geven zich daarover nader uit te laten overeenkomstig hetgeen in reconventie is bepaald ten aanzien van de inburgering van het Gemeenschapsmerk. auteursrecht

Auteursrecht

4.25. Dat ten aanzien van de Mini Maglite de Verenigde Staten moet worden aangemerkt als land van oorsprong in de zin van de Berner Conventie en dat de Mini Maglite niet wordt beschermd door het Amerikaanse auteursrecht, acht de rechtbank onvoldoende weersproken. Een en ander is reeds vastgesteld in een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof Amsterdam (hof Amsterdam 13 september 2001, BIE 2002/80) in een procedure waarin Mag Instrument uitvoerig de gelegenheid heeft gehad haar standpunt naar voren te brengen. Op de vraag van de rechtbank ter comparitie waarom dit oordeel onjuist is, heeft Mag Instrument slechts naar voren gebracht dat een Nederlandse rechter zich bij gebreke van een uitspraak van een Amerikaanse rechter geen oordeel zou dienen te vormen over de bescherming van de Mini Maglite onder het Amerikaanse auteursrecht. Dat standpunt vindt geen steun in het recht. De Nederlandse rechter is in deze zaken juist verplicht op dit punt een oordeel te geven. Gelet op het feit dat het oordeel van het hof is gebaseerd op verklaringen van deskundigen en dat Mag Instrument niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het oordeel van het hof over het Amerikaanse auteursrecht inhoudelijk onjuist is, gaat ook de rechtbank ervan uit dat de Mini Maglite in de Verenigde Staten geen bescherming toekomt op grond van het auteursrecht. Daaruit volgt dat het beroep van Mag Instrument op het Nederlandse auteursrecht moet worden afgewezen.

Conclusie

4.27. Gelet op het feit dat een beslissing over de vorderingen voor zover die zijn gebaseerd op het Gemeenschapsmerk en het Beneluxmerk, pas mogelijk is nadat partijen zich nader hebben uitgelaten over de inburgering van die merken, zal de rechtbank die beslissing aanhouden. Voor de goede orde zullen ook de overige beslissingen worden aangehouden."

Lees het vonnis hier.

IEF 7151

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 08-2048, Deere and Company & John Deere International GmbH tegen VR-Products B.V. & Van Ruiten

Vonnis in incident. Vordering tot zekerheidstelling afgewezen. Proceskosten incident voor eiser in incident.

In de hoofdzaak stelt Deere dat Van Ruiten inbreuk op haar woord-, beeld- en kleurmerken door het verkopen, te koop aanbieden, ten verkoop in voorraad hebben en/of (doen) vervoeren van grasmaaiers afkomstig van buiten-Europese parallelimport. In incident vordert Van Ruiten dat eisers als buitenlandse vennootschappen zekerheid moeten stellen voor proceskosten en schadevergoeding.

De rechtbank wijst de vordering af omdat zo een verplichting tot het stellen van zekerheid i.c. niet bestaat, omdat Deere, kort gezegd,  op grond van het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika  is vrijgesteld van het stellen van de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheid. John Deere is gevestigd in Zwitserland, zodat haar op grond van artikel 45 EVEX geen zekerheid kan worden opgelegd.  De Proceskosten van het incident komen voor rekening van Van Ruiten, af te rekenen bij het eindvonnis in de hoofdzaak. 

Lees het vonnis hier.

 

IEF 7150

Dat een wet in strijd met het recht kan zijn, komt niet bij ze op

Broadcast Magazine bericht: “Haags Juristen College sleept RCC voor de rechter. Directeur Toine Manders legt zich er niet bij neer dat zijn reclamespot 'Belasting is Diefstal' op last van de Reclame Code Commissie uit de lucht is gehaald. Deze week werd het beroep tegen de beslissing verworpen, zoals hij had voorzien.  Hij beschouwt de beslissing als een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting, en gaat de zaak nu aanhangig maken bij de rechter:

(…) De Reclame Code Commissie achtte deze tekst immoreel en in strijd met de fatsoensnormen, zodat BNR gedwongen werd om de spot uit de ether te plukken.  (…) "Een fraai staaltje van Orwelliaanse newspeak", klaagt Manders. "Oorlog is vrede, vrijheid is slavernij, en censuur is zelfregulering."

  (…) Nu wordt de tekst geacht in strijd te zijn met De Waarheid. Het Wetboek van Strafrecht definieert diefstal immers als 'het zich wederrechtelijk toe-eigenen van andermans eigendom'. En aangezien belastingheffing geschiedt conform de wet, kan het dus nooit diefstal zijn, volgens het CvB. Dat een wet in strijd met het recht kan zijn, komt niet bij ze op. Misschien moet ik nu maar gaan adverteren met de tekst: 'Belasting is gelegaliseerde diefstal'. Volgens mij kunnen ze me dan niks meer maken.(…) De staat is nog niet van mij af.”

Lees hier meer.

IEF 7149

Vaarwel Spiro/Flamco

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 oktober 2008, HA ZA 97-1605, Boston Scientific International B.V. c.s. tegen Expandable Grafts Partnership c.s. (met dank aan Bas Berghuis van Woortman, Freshfields Bruckhaus Deringer èn Chantal Morel, Klos Morel Vos & Schaap). 

“4.15. Het EOV 2000 introduceert naast het zelfbeperkingsrecht van de octrooihouder uit het nieuwe art. 138 ten overstaan van de nationale rechter ook een nieuwe mogelijkheid van centrale zelfbeperking na verlening, art 105b(2) EOV 2000. Dat EPG deze weg niet volgt, zoals Boston EPG tegenwerpt, maakt het vorenstaande niet anders. Er is een verdergaande harmonisatie van de partiële nietigheidsregeling op centraal en nationaal niveau doorgevoerd in het EOV 2000 en daarin is geen plaats meer voor de beperkende criteria uit de Spiro/Flamco-leer, die het aldus geïntroduceerde zelfbeperkingsrecht van de octrooihouder in een nationale geldigheidsprocedure zou inperken.

4.16 Aan de door Boston aan het Spiro/Flamco-arrest ontleende argumentatie zal dan ook worden voorbijgegaan. De gewijzigde conclusies zijn mitsdien als zodanig niet ontoelaatbaar.”

Lees het vonnis hier (inmiddels de 'schone' pdf van de Rechtbank Den Haag).

IEF 7148

Beslissingen nog toegankelijker

BBIELeve de vooruitgang. Nog maar kort na de 100ste oppositiebeslissing, heeft het BBIE de beslissingen nog toegankelijker gemaakt voor belangstellenden. Sinds vanmiddag staat nu naast het geopponeerde merk ook het merk op basis waarvan oppositie is ingesteld vermeld. Verder is in één oogopslag te zien of de oppositie respectievelijk is toegewezen, afgewezen of gedeeltelijk toe-/afgewezen.

Bekijk de gesorteerde oppositiebeslissingen hier.

IEF 7147

Voorwaardelijke toegang-piraterij

Persbericht Europese Commissie: “Europe-wide protection against conditional-access piracy still indispensable, says Commission report. In a changing market, it remains essential for the roll-out of pay-TV services that conditional-access systems (systems to restrict access to paying customer) be protected at European level against piracy. This is the verdict of a report published today by the European Commission.

(…) First, efforts to combat piracy against conditional-access systems have varied according to Member State. Industry players in some Member States point to overly mild penalties and a lack of technical expertise on the part of their national administrations. Also, they call for the adoption of penalties for the possession of pirate access systems (such as decoders that avoid having to pay for pay-TV) by private individuals; such penalties are currently not provided for by the Directive. On the other hand, the report establishes that many new and thriving types of service are protected by the Directive: video on demand, mobile TV and online streaming, for instance, which all use conditional-access systems to restrict access to paying customers.

As regards possibilities for extending protection under the Directive, be it to cover copyright or exclusive broadcasting rights for sporting events, or the use of conditional access for purposes other than safeguarding service providers’ income, the report concludes that more information is required.

Lees hier meer.

IEF 7146

Voor belangstellenden vrij toegankelijk

CIER lezing 22 oktober 2008: Auteursrecht en Culturele Diversiteit.

Spreker is Professor Mr. F.W. Grosheide. De lezing is voor belangstellenden vrij toegankelijk. Na afloop is er een borrel. Plaats: Molengraaff Instituut voor Privaatrecht, Drift 9, aanvang 16.00 uur. Aanmelding kan geschieden bij mw. E. Alferink, telefoon 030-253 7723 of via e-mail: e.alferink@law.uu.nl. Voor het bijwonen van de Cier-lezingen worden 2 NOVA punten toegekend.
 

IEF 7145

Staat er wat er staat?

Scharrelei lunchsaladeReclame Code Commissie, dossier 08..377, Stichting Wakker Dier tegen Uniq Nederland Losser B.V. (Met dank aan Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak)

Aardige RCC-zaak die voortborduurt op Vzr Rechtbank Utrecht, 8 aug 2002, San Carlos teegn Smiths (verpakking, hoewel deels onjuist, niet misleidend, IER 2002. 57). De Commissie acht het aannemelijk dat "de consument van de onderhavige ‘scharreleisalade’ zal begrijpen dat de eidooier afkomstig is van eieren uit een legbatterij, nu dit het meest voor de hand liggende alternatief is".

“6.2. Klager stelt dat de aanduiding "scharreleisalade" misleidend is, omdat voor de onderhavige salades niet uitsluitend scharreleieren zijn gebruikt. Dienaangaande is van belang dat adverteerder heeft toegelicht dat de aanduiding "scharreleisalade" is gebruikt om aan te geven dat het hoofdingrediënt van de salade bestaat uit scharreleieren. Niet in geschil is dat dit correct is en dat de salades voor in totaal 63% respectievelijk 61% zijn bereid met scharreleieren. De consument die de salade koopt, krijgt derhalve een product met als hoofdingrediënt eieren die van scharrelkippen afkomstig zijn.

6.3. Voorts is van belang dat het eigeel niet als los ingrediënt aan de salades wordt toegevoegd, maar wordt gebruikt als bestanddeel van de saus die nodig is voor de bereiding van de salades. Het eigeel in de salades is derhalve een ondersteunend ingrediënt en geen hoofdingrediënt. Daarbij dient het percentage ei in de salades dat van een legbatterij afkomstig is naar het oordeel van de Commissie zeer gering te worden geacht, te weten 2% van het totale product. Op grond van dit alles, en nu op de verpakking geen claim staat dat het product uitsluitend met scharreleieren is bereid, kan het gebruik van de aanduiding scharreleisalade in dit geval niet misleidend worden geacht.

6.4. Klager stelt dat de consument wordt misleid over het feit dat de eidooier die in de ingrediëntendeclaraties wordt genoemd niet van scharrelkippen afkomstig is, met name omdat niet met zoveel woorden in de ingrediëntendeclaraties staat dat de eidooier afkomstig is van legbatterijkippen. De Commissie overweegt dienaangaande het volgende. De redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende consument die de onderhavige ingrediëntendeclaraties leest, zal uit het feit dat enerzijds bij het hoofdingrediënt uitdrukkelijk staat dat het om scharreleieren gaat, en anderzijds een dergelijke of vergelijkbare toelichting bij de apart vermelde eidooier ontbreekt, afleiden dat de aanduiding eidooier betrekking heeft op eieren die niet van scharrelkippen afkomstig zijn. De Commissie acht het aannemelijk dat de consument vervolgens zal begrijpen dat de eidooier afkomstig is van eieren uit een legbatterij, nu dit het meest voor de hand liggende alternatief is. De benaming "scharreleisalade" doet daaraan niet af. De gemiddelde consument wordt immers verondersteld de ingrediëntendeclaratie te lezen en zal zich blijkens het voorgaande voldoende bewust zijn dat het eigeel afkomstig is van eieren uit een legbatterij. Ook in zoverre is geen sprake van misleiding. De klacht treft derhalve geen doel.”

Lees de uitspraak hier (geen beroep ingediend).

IEF 7144

Personalia

Frank Heideman "Frank Heideman is onlangs als advocaat in dienst getreden bij Croon Davidovich Advocaten te Amsterdam. Heideman begon zijn loopbaan bij De Brauw Blackstone Westbroek. Bij Croon Davidovich zal hij samen met Kees Berendsen de intellectuele eigendomsrechtpraktijk voeren. Berendsen: “Door Heideman’s komst zal onze IE-praktijk een extra impuls krijgen en hij geldt als een bijzondere all round versterking”. Davidovich bestaat in oktober 2 jaar en heeft sinds haar oprichting al 3 nieuwe medewerkers aan zich weten te binden.

In 2003 studeerde Frank Heideman af aan de Nijmegen Law School van de Radboud Universiteit Nijmegen in de richting Business Law (tegenwoordig Duale Master Onderneming en Recht). Tijdens deze Master werkte Heideman gedurende 10 maanden als juridisch medewerker bij Van Doorne te Amsterdam. Bij De Brauw in Den Haag, Londen en Amsterdam bekwaamde Heideman zich onder meer in het algemeen verbintenissenrecht, procesrecht en ondernemingsrecht.

Na ruim drie jaren maakte Heideman een tussenstap naar het bedrijfsleven. Als business consultant vergaarde hij kennis op het gebied van procesoptimalisatie en heeft hij zijn kwaliteiten op het gebied van relatiemanagement en acquisitie verder ontwikkeld. Heideman: “Als advocaat is het belangrijk te weten hoe een bedrijf in elkaar zit en hoe bedrijfsprocessen lopen. Mijn ervaring in de business consultancy zie ik daarom als een waardevolle toevoeging aan mijn juridische expertise.”

Heideman keerde terug naar de advocatuur en vond nieuwe inspiratie in de combinatie van creativiteit en ondernemingslust bij Croon Davidovich Advocaten. Heideman: “Het is een kantoor met een sterk ondernemend karakter, waar je werkt aan zaken voor interessante, creatieve cliënten. Bij Croon Davidovich heb ik mijn draai helemaal gevonden en kan ik al mijn ambities en ervaringen verenigen."