IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 5949

Primus ex parte in rei patenti

kip.gifRechtbank ‘s-Gravenhage 1 april 2008, KG RK 08/0517, Meijn Food Processing Technology B.V. tegen Tieleman Food Equipment B.V. c.s.

Eerste ex parte verbod in een octrooizaak.

Het verzoekschrift van verzoekster luidt samengevat als volgt: Meijn is rechthebbende op een Europees octrooi voor een inrichting voor het bewerken van gevogelte. Meijn heeft in 1998 aan Tieleman Food een desbewustheidsexploit uitgebracht terzake van het octrooi. Een directeur van de bestuurder van Tieleman Food heeft tijdens een beurs aan de directeur van Meijn laten weten dat in weerwil van het octrooi een inrichting is verkocht en geleverd, althans dat het voornemen bestaat dat op krote termijn te doen dat voldoet aan de kenmerken van het octrooi. Tieleman heeft deze inrichting direct dan wel indirect door Linco Benelux verkocht aan Remkes. Aldus maken deze partijen inbreuk op de uitsluitende rechten van Meijn terzake van het octrooi.  Bovendien plegen Tieleman Food en Linco Benelux indirecte octrooi-inbreuk. Meijn ondervindt hierdoor onherstelbare schade. Tegen deze achtergrond vordert Meijn een inbreukverbod.

De Voorzieningenrechter neemt bevoegdheid aan omdat het een octrooizaak is en gerekwestreerden in Nederland zijn gevestigd. Vervolgens staat de Voorzieningenrechter het verzoek toe met dien verstande dat ten aanzien van een van de gerekwestreerden een aanzienlijk later ingangsmoment van het verbod zal worden bepaald. De Voorzieningenrechter beoogt hiermee de ingrijpende consequentie van het ex parte verbod te beperken en de betreffende gerekwestreerde de gelegenheid te bieden gebruik te maken van de gereserveerde datum voor de in artikel 1019e Rv voorziene herziening dan wel voor het treffen van een regeling.

Lees het vonnis hier.

IEF 5948

Nog even over de muziek

Nog even over de muziek op de IEForum.nl Wereld IE Dag Borrel 2008: Naast de, kort gezegd, band van vorig jaar (aanvullingen zijn nog altijd welkom),  wordt dit jaar ook gedacht aan een strijkkwartet. Twee violisten óf violist en een altviolist zouden zeer welkom zijn. Wie zelf strijkt of een strijkende IE-jurist kent kan zich of dat, net als geïnteresseerden in de andere band, melden bij Moïra Truijens.

De niet-muzikale aanmeldingen stromen inmiddels binnen. Wie zich nog niet heeft aangemeld maar wel wil komen wordt in verzocht zich per email aan te melden. De borrel is als altijd gratis, maar moet wel gepland, verzorgd en gecatered worden, vandaar. Eerder bericht met meer info hier.

IEF 5947

Niet zwaarder

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 3 april 2008, rolnr. 05/6, Stichting Paralegal Expertise & Management tegen Stichting Het Juridisch Loket (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Spoedappèl, incidentele vordering over proceskostenveroordeling. In beginsel geen schorsing van de tenuitvoerlegging bij betalingsonmacht.

“6. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft op voet van artikel 1019h Rv de werkelijke proceskosten van het Juridisch loket vastgesteld op € 19.235,-. (…) Maar ook indien aangenomen moet worden dat, zoals Paralegal stelt, uitoefening door het Juridisch Loket van haar bevoegdheid de kostenveroordeling te executeren, het faillissement van Paralegal zou meebrengen, is het hof van oordeel dat het belang van Paralegal bij het (vooralsnog) uitblijven van een faillissement inde gegeven omstandigheden niet zwaarder weegt dan het belang van Het Juridisch Loket dat de door haar gemaakte kosten worden voldaan. Betalingsonmacht kan in beginsel geen grond zijn voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak; dat geldt naar het oordeel van het hof evenzeer als het gaat om betaling van (werkelijke) proceskosten.”

Lees het arrest hier.

IEF 5946

Van de ene of de andere site.

gemgim.JPGGerechtshof ’s-Gravenhage, 3 april 2008, rolnummer 06/1178, Gemnet B.V. tegen Stichting Stimulat (met dank aan Ernst-Jan Louwers, Louwers IP/Technology Advocaten).

Pré-BVIE merken- en domeinnaamzaak. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Aangeboden diensten zijn  eerder complementair dan concurrerend. Verwarringsgevaar, o.a. omdat beide tekens gebruikt worden voor een website die in de overheidssfeer een netwerk van informatie biedt.

Appellante Gemnet BV (onderdeel van KPN) biedt tal van informatie- en communicatiediensten aan via haar besloten netwerk. Zo geeft zij op haar website www.gemnet.nl en besloten websites uitgebreide informatie ten behoeve van gemeenten. Gemnet is houder van het woord- en beeldmerk Gemnet en hanteert Gemnet als handelsnaam.

Geïntimeerde Stichting Stimular gebruikt o.a. de aanduiding Gimnet en de domeinnaam www.gimnet.nl. Stimular verschaft informatie en ondersteuning aan gemeenten bij de invoering van milieuzorg. De website is een informatieve site voor gemeenten.

Het Hof acht de informatiediensten van beide partijen complementair en vindt dat een bepaalde mate van concurrentie niet uit te sluiten valt. Bovendien overlappen de doelgroepen elkaar gedeeltelijk en is niet weersproken dat Gemnet een bekend merk is bij het relevante publiek. Het enkele feit dat Stimular een ideële doelstelling heeft en geen winstoogmerk heeft, rechtvaardigt niet de conclusie dat zij met de via de site aangeboden diensten geen economisch voordeel behaalt als bedoelt in 13A, lid 1, sub b.

“16. Ten aanzien van het gebruik, respectievelijk het concurrerende, dan wel complementaire karakter van de aangeboden diensten is het hof voorshands van oordeel dat enerzijds de diensten eerder als complementair , dan als concurrerend kunnen worden aangemerkt: waar Gemnet informatie-uitwisseling bevordert op allerlei gebied, beperkt Stimular zich tot het verstrekken van informatie op het gebied van milieubeleid. Anderzijds valt, waar de sites, voor zover het om milieubeleid gaat, een gedeeltelijk overlappende doelgroep hebben en – naar Gemnet heeft gesteld en Stimular niet heeft weersproken – beide informatie op het gebied van milieubeleid bieden, een zekere concurrentie niet uit te sluiten.

17. Het hof komt op grond van het van het bovenstaande, anders dan de Voorzieningenrechter, tot het oordeel dat er enige mate van overeenstemming bestaat tussen de beide categorieën aangeboden diensten. (…)”

(…) 19. Ten aanzien van het relevante publiek, zoals hiervoor in r.o. 15 omschreven, acht het hof voorshands enerzijds aannemelijk dat een deel daarvan weliswaar doelgericht gebruik maakt van de ene of de andere site.  Anderzijds is, naar ’s hofs voorlopig oordeel gelet op de grote mate van auditieve en visuele gelijkenis tussen Gemnet en Gimnet en het feit dat beide tekens gebruikt worden voor een website die in de overheidssfeer een netwerk van informatie biedt, gevaar voor verwarring te duchten.”

Het Hof vernietigt het vonnis van de Voorzieningenrechter en veroordeelt Stimular om ieder gebruik van 'Gimnet' of 'gimnet', in het bijzonder het gebruik van de domeinnaam www.gimnet.nl te staken.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Rotterdam hier.

IEF 5945

Er zijn op dit moment (HB)

Gerechtshof Amsterdam, 3 april 2008, LJN: BC8835, Appellant tegen Q-Music Nederland B.V

Voorlezen van verkeersinformatie leidt ook in hoger beroep niet tot uitvoerend kunstenaarschap in de zin van de Wet Naburige Rechten. Geen werk en geen geschrift: “ Er is geen aanleiding deze uitbreiding van bescherming buiten het werkbegrip van de Auteurswet ook toe te passen op de – op basis van dat werkbegrip gedefinieerde - bescherming krachtens de WNR.” Geen sprake van voortgezet gebruik dat strijdig is met radio-gewoonterecht.

Eiser A was vanaf 1 maart 2001 als diskjockey / presentator van radioprogramma's  in dienst van Q-Music. Daarnaast heeft hij ten behoeve  van een telefonische wegeninformatieservice standaardteksten ingesproken. Deze teksten besaan uit circa 3750 locaties, 300 gebeurtenissen en 110 getallen (zoals  "er zijn op dit moment", "5", "kilometer", "A", "2", "langzaamrijdend verkeer"). De daadwerkelijke verkeerinformatie kan dan later worden samengesteld uit deze ingesproken bestanddelen.

Appellant  vordert schadevergoeding voor het gebruik van zijn stem door Q-Music gedurende zeven weken na beëindiging van zijn dienstverband. Het hof wijst de klacht van eiser af en  bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

“4.3. Voor bescherming als uitvoerend kunstenaar in de zin van de WNR is ingevolge de in art. 1 sub a van die wet gegeven definitie, voor zover hier van belang, vereist dat sprake is van het uitvoeren van een werk van letterkunde of kunst. Deze bewoordingen zijn ontleend aan de Conventie van Rome (1961), die op zijn beurt aansluit bij de terminologie van de Berner Conventie. Nu de WNR zelf geen definitie geeft van het begrip ‘werk’ moet, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en door appellant ook wordt aanvaard, worden aangenomen dat hier met een werk bedoeld wordt een werk in de zin van de Auteurswet (Aw). Om aan die kwalificatie te voldoen is volgens vaste jurisprudentie vereist dat het betrokken voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

4.4. De door appellant voorgelezen teksten voldoen niet aan dit criterium. Zij bestaan immers uit tekstblokken met louter feitelijke gegevens die, na door de computer te zijn samengevoegd, een tekst opleveren die bijvoorbeeld luidt: “er zijn op dit moment / 5 / files met een totale lengte van / 23 / kilometer / Hier volgt een overzicht van / 14 / uur”, alsmede plaatsaanduidingen en verdere verkeersomstandigheden zoals “langzaamrijdend verkeer” en “door een ongeval met een vrachtauto”. Appellant voert nog wel aan (pleitnota hoger beroep blz. 4) dat het op schrift stellen van alle mogelijke files, met alle mogelijke oorzaken en lengten “waarschijnlijk wel” een eigen en oorspronkelijk karakter heeft, maar voert geen feiten of omstandigheden aan die een dergelijke gevolgtrekking rechtvaardigen. Er zijn geen aanwijzingen dat de onderhavige verzameling van feitelijke gegevens het resultaat is van een selectie die de persoonlijke visie van de maker tot uitdrukking brengt. Of het uitvoeren door appellant, dat wil zeggen het inspreken van alle tekstblokken, zoals hij stelt, getuigt van enige persoonlijke inbreng is hier verder niet van belang. Immers, bescherming krachtens de WNR komt appellant slechts toe als het om een werk gaat dat, zoals overwogen, zelf een eigen en oorspronkelijk karakter dient te hebben.

4.5. Appellant heeft betoogd dat de door hem voorgelezen teksten wel degelijk werken zijn als bedoeld in de WNR respectievelijk de Auteurswet nu zij vallen onder de rubriek “alle andere geschriften” in art. 10 lid 1 aanhef en onder 1o Aw. Dit betoog houdt geen stand. Van een werk in de zin van de Auteurswet is, gelijk werd overwogen, hier geen sprake nu de voorgelezen teksten geen eigen, oorspronkelijk karakter hebben en derhalve niet voldaan is aan het auteursrechtelijke werkcriterium. Met betrekking tot zulke niet-oorspronkelijke geschriften is in de jurisprudentie het regime van de zogenoemde (auteursrechtelijk in omvang beperkte) geschriftenbescherming ontwikkeld. Er is geen aanleiding deze uitbreiding van bescherming buiten het werkbegrip van de Auteurswet ook toe te passen op de – op basis van dat werkbegrip gedefinieerde - bescherming krachtens de WNR.

4.6. Dit brengt mee dat appellant geen aanspraak kan maken op bescherming krachtens de WNR. Grief I treft daarom geen doel.

(…) 4.8. Appellant acht het handelen van Q-Music in strijd met de in de radiowereld bestaande gewoonte dat de stem van een diskjockey op geen enkele wijze is “te horen of te gebruiken” bij een concurrerend radiostation in alle uitingen van dat station na vertrek bij dat station en indiensttreding bij een ander station. Volgens appellant had Q-Music het gebruik van zijn stem overeenkomstig die gewoonte na zijn vertrek bij het radiostation Noordzee FM van Q-Music en zijn indiensttreding bij Veronica zo snel mogelijk, althans binnen enkele dagen, moeten staken en niet pas zeven weken na het beëindigen van het dienstverband.

4.9. In een situatie als de onderhavige dient, ook indien wordt uitgegaan van de genoemde gewoonte, aan de werkgever een redelijke termijn te worden gegund om de stem van haar telefonische wegeninformatieservice te vervangen. Ook in de eigen stellingen van appellant wordt daarvoor wel ruimte aanwezig geacht. Hoewel wel vaststaat – het is door Q-Music niet weersproken - dat appellant zelf het inspreken in drie dagen had gedaan, acht het hof de bedoelde redelijke termijn hier niettemin niet overschreden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet alleen gaat om de voor het inspreken benodigde tijd, maar ook om het vinden van een geschikte inspreker en de verdere voorbereiding. Voorts speelt bij dit oordeel een belangrijke rol dat het hier gaat om stemgebruik voor een nevenactiviteit van Q-Music, waarvoor appellant afzonderlijk was betaald, en niet om een stemgebruik waarmee zij zich als radiostation in die hoedanigheid profileert zoals dat het geval kan zijn bij stemgebruik voor uitgezonden commercials en jingles. Dat de stem op de telefonische informatielijn mogelijk door het publiek herkend wordt als de stem van appellant doet hier niet aan af. Bovendien is gesteld noch gebleken dat appellant daadwerkelijk problemen heeft ondervonden bij zijn nieuwe werkgever of (anderszins) schade heeft geleden door het nog enige tijd voortdurende gebruik van zijn stem voor de verkeersinformatielijn van een ander radiostation.”

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Amsterdam hier. Noot bij dat vonnis van Dirk Visser hier (AMI).

IEF 5944

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’S-Gravenhage, 7 april 2008,  KG ZA 08-63, Eli Lilly & Co. Ltd. C.s. tegen Ratiopharm GmbH.

 “4.7. In feite het enige waar Lilly haar concrete dreigingsstelling op baseert, is het voorhanden hebben of binnenkort krijgen van een marktvergunning in combinatie met het niet willen doen van een (geclausuleerde) toezegging tot non-inbreuk door Ratiopharm gedurende de geldigheidsduur van Lilly's exclusieve rechten. In de omstandigheden van dit geval – waarbij bedacht moet worden dat geen sprake is van voorafgaande daadwerkelijke inbreuk – is dat laatste evenwel niet iets, waar Lilly aanspraak op kan maken. Er bestaat rechtens geen algemene aanspraak op het schriftelijk door derden (of concurrenten) laten bevestigen van een ieders absolute rechten (en dat lijken de betreffende stellingen van Lilly te veronderstellen). Een weigering zulks te doen creëert mitsdien geen (spoedeisend) belang om dat in kort geding af te dwingen, althans niet zonder bijkomende omstandigheden, die, zo ligt in het vorenoverwogene besloten, voorshands afwezig worden geacht. Zodoende is geen sprake van schending van enige rechtsplicht van Ratiopharm jegens Lilly – of van een voldoende concrete dreiging daartoe die een inbreukverbod in kort geding kan dragen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5943

Incident in porseleinkast

msn.JPGRechtbank Amsterdam 2 april 2008, HA ZA 07-2928, Staatliche Porzellan-Manufaktur Meissen GMBH tegen Deko Trends International B.V. (met dank aan Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef).

Nootwaardig vonnis in incident over een belangrijke praktijkvraag over het relatief nieuwe artikel 1019a Rechtsvordering (implementatie handhavingsrichtlijn): Onder welke omstandigheden mag voorafgaande aan de inbreukprocedure inzage en afgifte worden verkregen van conservatoir beslagen bewijsmateriaal? De Rechtbank Amsterdam interpreteert het als volgt: eiser heeft slechts een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte indien gedaagde zich schuldig zou maken aan grootscheepse piraterij.

Meissen is al sinds begin 18e eeuw producent van porseleinen producten, waaronder decoratieve sierstukken en is houder van een groot aantal merkregistraties (voor IE-anekdotici: volgens wikipedia zijn de gekruiste zwaarden van Meissen “one of the oldest trademarks in existence’). Deko Trends is een groothandel in decoratie-artikelen.

Meissen heeft bij Deko Trends conservatoir beslag doen leggen tot afgifte van een aantal porseleinen producten en conservatoir bewijsbeslag genomen op een groot aantal bescheiden. Vervolgens is Meissen een bodemprocedure gestart tegen Deko Trends waarin onder meer een verbod wordt gevorderd op de verhandeling van de beweerdelijk inbreukmakende porseleinen producten van Deko Trends. In dit incident vordert Meissen op grond van artikel 223 Rv bij wijze van voorlopige voorziening afschrift van, althans inzage in het conservatoir beslagen bewijsmateriaal ex artikel 2.22 lid 4 BVIE jo. artikel 1019a jo. 843a Rv.

De rechtbank oordeelt dat een vordering tot afgifte van bescheiden ex artikel 843a Rv niet moet worden gezien als een provisionele vordering in de zin van artikel 223 Rv, maar als een incidentele vordering in de zin van artikel 208 Rv. De provisionele vordering is immers naar haar aard gericht op het treffen van een maatregel van voorlopige aard die werking heeft voor de duur van het bodemgeschil, waarvan bij de vordering tot afgifte ex artikel 843a Rv volgens de rechtbank niet gesproken kan worden.

De vordering van Meissen op grond van artikel 2:22 lid 4 BVIE wordt afgewezen omdat dit artikel volgens de voorzieningenrechter handelt over nevenvorderingen die door de rechter kunnen worden toegewezen nadat inbreuk op de rechten van de merkhouder zijn vastgesteld. Een dergelijke vordering kan dan ook niet bij wijze van incidentele vordering worden toegewezen voordat in de hoofdzaak is beslist.

Met betrekking tot de vordering van Meissen gestoeld op artikel 1019a Rv jo. 843a Rv oordeelt de rechtbank onder meer als volgt:

"5.9. Artikel 1019a Rv dat, zoals gezegd, een nadere invulling is van artikle 843a Rv, gaat uit van de gedachte dat de eiser in staat moet zijn om voldoende bewijs te verzamelen teneinde vast te stellen of sprake is van een inbreuk op rechten van intellectuele eigendom. Dat deze inbreuk al vastgesteld zou moeten zijn alvorens een dergelijke vordering toewijsbaar zou zijn, zoals Deko Trends heeft aangevoerd, is dan ook onjuist.

Thans dient derhalve de vraag te worden beantwoord of Meissen, nu het bewijsmateriaal veilig is gesteld, tevens een rechtmatig belang heeft bij inzage en afgifte van de in het kader van het bewijsbeslag beslagen goederen.

(…) De rechtbank is van oordeel dat een rechtmatig belang in dit geval ontbreekt. (..) Meissen heeft daarbij alleen dan een gerechtvaardigd belang indien zij voldoende aannemelijk zou hebben gemaakt dat Deko Trends zich schuldig zou maken aan grootscheepse piraterij. Dat is naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet komen vast te staan. (…). ”

Meissen wordt veroordeelt in de volledige proceskosten van het incident. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5942

Een aantal vruchtbare aanknopingspunten

Recentelijk gepubliceerd op de website van het ministerie van Justitie: Advies van de Commissie Auteursrecht over Auteurscontractenrecht van 12 april 2006. Het wetsvoorstel over het auteurscontractenrecht is nog niet ingediend bij de Tweede Kamer, naar het schijnt omdat tussen droom en daad nog wat praktische bezwaren in de weg staan.

V. Samenvatting. De minister van Justitie heeft gevraagd of de wenselijkheid wordt onderschreven om de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de wet te versterken langs de lijnen van de aanbevelingen van het IVIR-rapport. De commissie merkt op dat de aanbevelingen uit het IVIR-rapport een asymmetrische machtsverhouding veronderstellen tussen makers en uitvoerende kunstenaars enerzijds en exploitanten anderzijds die er in werkelijkheid niet (over de volle breedte) is. De commissie heeft voorts de indruk dat de aanbevelingen sterk geënt zijn op de traditionele mediasectoren (de uitgeverij, fonogrammen- en filmindustrie, omroep en pers). De commissie betwijfelt of de aanbevelingen zich ook daarbuiten steeds voor toepassing lenen. Daarbij dient nog bedacht te worden dat verscheidene aanbevelingen uit het IVIR-rapport, zoals de specificerings- en rekenplicht, hoge administratieve lasten met zich meebrengen. De commissie is er beducht voor dat die aanbevelingen hun schaduw gaan werpen over situaties waarin daaraan geen behoefte bestaat.

De commissie adviseert derhalve niet om de aanbevelingen uit het IVIR-rapport integraal over te nemen, maar ziet daarin wel een aantal vruchtbare aanknopingspunten om te komen tot een wettelijke regeling van het auteurscontractenrecht. 

In het IVIR-rapport wordt volgens de commissie terecht opgemerkt dat er in de praktijk, in ieder geval in de meer traditionele mediasectoren, (op onderdelen) ongerechtvaardigde contractspraktijken voorkomen. Volgens de commissie kan er daarom wel degelijk aanleiding bestaan nadere wettelijke regels te stellen. Zo zou, in lijn met de aanbevelingen uit het IVIR-rapport, kunnen worden voorzien in een disproportionaliteitsregel en een herroepingsrecht ingeval van non-usus, om het evenwicht in de praktijk enigszins te herstellen. Op grond van de disproportionaliteitsregel kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars de rechter verzoeken om aanpassing van de exploitatieovereenkomst in situaties waarin sprake is van een ernstige wanverhouding tussen de over en weer geleverde prestaties. Op grond van het herroepingsrecht kunnen natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars een exploitatieovereenkomst ontbinden, wanneer de exploitant de aan hem overgedragen of in exclusieve licentie gegeven rechten niet (langer) uitbaat. Verder zou met zoveel woorden kunnen worden bepaald dat bepaalde bedingen niet geoorloofd zijn. De commissie volstaat op deze plaats kortheidshalve met een verwijzing naar hetgeen daarover is opgemerkt in hoofdstuk IV.1.

Overigens meent de commissie dat via de open normen uit het commune overeenkomstenrecht in het gros van de gevallen reeds als redelijk en billijk ervaren uitkomsten kunnen worden bewerkstelligd. Het commune overeenkomstenrecht moet dan ook het vertrekpunt van een eventuele wettelijke regeling zijn. De commissie acht het raadzaam om het systeem van art. 2 Aw en art. 9 Wnr, waarin de ook in het IVIR-rapport voorgestane regel “in dubio pro auctore” al besloten ligt, (in plaats van de daarvoor in het IVIR-rapport voorgestelde specificeringsplicht) te behouden en op onderdelen te verduidelijken c.q. aan te passen. Een beroep op de in die artikelen neergelegde regel dat de overdracht alleen die bevoegdheden omvat, waarvan dit in de akte is vermeld of uit de aard of strekking van de titel noodzakelijk voortvloeit, zou in beginsel aan natuurlijke makers en uitvoerende kunstenaars ingeval van overdracht of exclusieve licentiëring moeten worden voorbehouden. Voor de (geheel of gedeeltelijke) overdracht en exclusieve licentiëring van het auteursrecht of de naburige rechten is steeds een akte vereist.

Ook een verduidelijking van art. 45d Aw strekt tot aanbeveling; zij het in iets andere richting dan in het IVIR-rapport wordt voorgestaan. Volgens de commissie moet het daarin voorkomende recht op een billijke vergoeding in één keer kunnen worden afgekocht. Verder geldt het recht volgens de commissie niet alleen ingeval van een wettelijk vermoeden van overdracht maar evenzeer ingeval van schriftelijk aangegane overeenkomsten.

Lees het gehele advies hier.

IEF 5941

Uitje voor auteursrechtliefhebbers

Helaas niet live te volgen via internet: Algemeen overleg met de ministers van Justitie en van Economische Zaken over auteursrecht (brief d.d. 20 december 2008 inzake
auteursrechtbeleid (31200 VI, nr. 98)). Morgen van 10:00 tot ca. 12:30 uur, in de Kappeyne van de Coppellozaal van de Tweede Kamer,

“Hierbij kan worden betrokken:

- de brief d.d. 2 juli 2007 inzake jaarverslag 2006 College van
Toezicht collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en
naburige rechten (29838, nr. 5).

-  de brief d.d. 20 maart 2008 inzake de reactie op Promusicae-arrest
van het Europese Hof van Justitie een aanbieding van de rapporten
'Geschillenbeslechting en collectief rechtenbeheer' en 'Evaluatie
van de artikelen 29a en 29b van de Auteurswet 1912' (29838, nr. 7)

Indicatie spreektijd per fractie in 1e termijn: 6 minuten. Griffier : D.S. Nava.

IEF 5930

Geen misslag

Rechtbank ‘s-Gravenhage 26 maart 2008, KG ZA 08-95, Auto Motoren Centrum Van Veldhuizen B.V. c.s. tegen Amadeo Marti Carbonell c.s.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Handelsnaamrecht, merkenrecht. Executiegeschil. De vorderingen tot het schorsen van de uitvoerbaarheid bij voorraad worden afgewezen. Er is geen sprake van een feitelijke of juridische misslag. Voor overdracht handelsnaam is een akte vereist. Het verzuim om de aktes niet al tijdens het kort geding te overleggen kan worden rechtgezet in hoger beroep en daarvoor leent zich niet het executiegeschil. 

Van Veldhuisen c.s. hebben in kort geding een merkinbreukverbod opgelegd gekregen (zie IEF 5791). De tenuitvoerlegging van dit vonnis willen zij laten schorsen. De voorzieningenrechter in het executiegeschil overweegt als volgt. De tenuitvoerlegging van een vonnis kan slechts worden geschorst, indien de rechter van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

Volgens Van Veldhuisen zou de juridische misslag zijn gelegen in het feit dat de voorzieningrechter heeft aangenomen dat voor overdracht van een handelsnaam een akte vereist is. De voorzieningenrechter gaat hier wederom niet in mee.

“4.6. Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuisen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het akte-vereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake.”

Van Veldhuizen stelt voorts dat er sprake is van een feitelijke misslag omdat er wel degelijk aktes aanwijsbaar zijn waaruit de levering van de handelsnaam zou blijken. De Voorzieningenrechter geeft een schot voor de boeg en zegt dat deze aktes naar voorlopig oordeel zouden kunnen dienen als leveringsaktes, maar overweegt voorts dat het verzuim om deze aktes te overleggen in hoger beroep kan worden hersteld, maar niet in een executiegeschil.

Van Veldhuizen wijst in dit kader op de uitspraak van de Vzr. Rb Den haag van 11 juni 2007, IEF 4148. In deze zaak schorste de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis op grond van pas tijdens het executiegeschil ingebrachte stukken. Volgens de voorzieningenrechter bestond daartoe in dat geval grond, omdat de bodemrechter in die zaak door de betreffende partij tot een feitelijke misslag was gebracht, aldus de voorzieningenrechter. In casu bestaat deze grond er niet en de voorzieningenrechter ziet derhalve geen aanleiding om de executie te schorsen.

Het eerdere kort geding zag op handhaving van IE rechten. Dit executiegeschil ziet volgens de voorzieningenrechter opnieuw op de handhaving van IE-rechten, zodat ook nu veroordeling in de volledige proceskosten aan de orde is.

Lees het vonnis hier.