IEF 22219
2 september 2024
Uitspraak

Prejudiciële vragen merkenrecht: is een verkeerd vermeld oprichtingsjaar misleidend?

 
IEF 22218
2 september 2024
Artikel

Openbare raadpleging over ambachtelijke en industriële geografische aanduidingen

 
IEF 22217
2 september 2024
Artikel

Artikel Bernt Hugenholtz: Prompts tussen vorm en inhoud: de eerste rechtspraak over generatieve AI en het werk

 
IEF 3482

Vormmerken

BustBoosterBox2.jpgRechtbank ’s-Gravenhage 14 februari 2007, KG ZA 07-48. Western Holdings L.L.C. tegen Corrado Holding B.V. en Klemans Groep B.V.

Geen merkinbreuk op het merk Instant Bust Booster door gebruik van de naam Bust Booster; geen onderscheidend vermogen. Door partijen zelf gemaakte kosten worden bij gebreke van juridische bijstand meegenomen in de proceskostenveroordeling.

Western is houdster van het woordmerk Instant Bust Booster dat op 7 maart 2002 als Gemeenschapsmerk is gedeponeerd voor klasse 3: cosmetica. Gedaagde brengt, handelend onder de naam Cobeco Cosmetics, producten te koop onder de aanduiding Bust Booster. Gedaagde Klemans is houdster van de domeinnamen bustbooster.nl en boezembooster.nl, beide leidend tot dezelfde webpagina waar het product boezembooster wordt aangeboden. Eiser stelt dat gedaagden inbreuk maken op zijn merkrecht en vordert doorhaling van de genoemde domeinnamen. Gedaagde stelt dat de aanduiding ‘bustbooster’ te beschrijvend is om in aanmerking te komen voor bescherming als merk.

Het Engelstalige woord ‘bust’ betekent volgens Webster’s dictionary onder meer ‘the breasts of a woman’ en ‘to boost’ betekent ondermeer ‘increase, raise’. Een correcte Nederlandse vertaling van bustbooster is dan ook borstvergroter, aldus Corrado. Gedaagde heeft verder een onderzoekje verricht op de website van het OHIM onder ‘refused trademarks’ en kwam daar soortgelijke gevallen tegen. Geweigerd zijn onder meer Natural Booster en Follicle Booster voor klasse 3.

De voorzieningenrechter overweegt dat het merk van Western en het teken van Corrado beide bedoeld zijn voor producten welke bestemd zijn voor uitwendige applicatie op de vrouwenborst, waarmee wordt beoogd door stimulatie van de bloedsomloop een borstvergroting te bereiken welke enige uren zou moeten aanhouden.

Naar voorlopig oordeel van de rechter zijn de woorden ‘bust’ en ‘booster’ ieder voor zich beschrijvend voor de borstvergrotingsproducten van partijen. Eiser heeft bovendien niets gesteld waaruit zou kunnen volgen dat de woordcombinatie Bust Booster meer is dan enkel de loutere som der bestanddelen. Het teken is zonder meer als beschrijvend aan te merken in elk geval voor waren zoals de borstvergroters van partijen.

Naar voorlopig oordeel maakt Corrado door het gebruik van het teken Bust Booster dan ook geen inbreuk op het merk Instant Bust Booster van Western.

Tenslotte hebben partijen aangegeven een volledige kostenveroordeling te wensen conform de handhavingsrichtlijn. Western heeft echter verzuimd tijdig een gespecificeerd kostenoverzicht over te leggen. Dit verzuim is in beginsel fataal omdat het daardoor de wederpartij onmogelijk wordt gemaakt een kostenopgave inhoudelijk te betwisten. Partijen hebben over en weer de kostenopgaven niet betwist. Als in het ongelijk gesteld zal Western worden veroordeeld in de kosten van de procedure. In een geval als dit, waarbij geen juridische bijstand is gezocht, maar Corrado in het geding bij monde van een der bestuurders zelf verweer voerde, zijn tot de kosten van de procedure in de zin van de handhavingsrichtlijn ook te rekenen de kosten door partijen zelf gemaakt.

Lees het vonnis hier

IEF 3481

Truttig blad

Adformatie bericht dat Sanoma Uitgevers het tijdschrift Salomé heeft gesommeerd de uitzending van een radiospotje waarin Salomé wordt afgezet tegen het denkbeeldige tijdschrift 'Ibelle', een kwinkslag naar het tijdschrift Libelle van Sanoma, met onmiddelijke ingang  te doen staken. In de radiocommercial wordt 'Ibelle' afgeschilderd als een truttig blad dat niet meer van deze tijd is.

Lees hier meer.

IEF 3480

Mogelijke conclusie

Possible conclusion of the European patent Litigation Agreement by the Member States. Interim conclusions Legal Service.

Al eerder (met dank aan Howrey LLP) als eerst even voor jezelf lezen opgenomen, nu ook door Severin de Wit kort besproken op zijn IPEG-blog: “Negative Opinion on powers of EU member states to agree individually on EPLA. (…) It creates a new hurdle for EPLA to become reality anytime soon, as it concludes:

(…) 3) Directive 2004/48/EC harmonizes national legislation on the enforcement of intellectual property rights Not only would EPLA govern matters already dealt with by this Directive, but there are also contradictions between the two instruments on a number of matters."

"4) EPLA aims to lay down rules in certain areas governed by Regulation 44/200 I concerning jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments. Notwithstanding the specific provisions of EPLA governing its relations with that Regulation, the conclusion of EPLA would affect the uniform and consistent application of the Community rules on jurisdiction and the recognition and the enforcement of judgments in civil and commercial matters

5) Compliance with Article 98[1] of EPLA would prima facie constitute a breach of Article 292 EC Treaty

6) It follows that the Community's competence is exclusive for the matters governed by EPLA and Member States therefore are not entitled on their own to conclude that Agreement."

Lees hier meer (IPEG). Document hier.

IEF 3479

Informatief citaatrecht (2)

In de Belgische zaak Copiepresse tegen Google (eerder bericht en vonnis hier) is de uitspraak van de Brusselse rechtbank van Eerste Aanleg dat Google Nieuws inbreuk maakt(e)op het auteursrecht van de Franstalige Belgische pers in beroep bevestigd. Wel is de geëiste dwangsom van 1,5 miljoen Euro per dag teruggebracht naar 25.000 Euro.

Lees de (Franstalige) uitspraak hier.

IEF 3478

Kunst is pas kunst als het coherent is

hb.gifHans Bousie (Bousie Advocaten): Kunst is pas kunst als het coherent is. Kort commentaar bij Gerechtshof Amsterdam, 8 februari 2007, LJN: AZ8071. Erven Endstra tegen Uitgeverij Nieuw Amsterdam B.V., Bart Middelburg & Paul Vugts (eerder bericht en arrest hier). 

Over het algemeen heb ik een hoge pet op van het oordeelsvermogen van Nederlandse rechters. Dat geldt dan zeker waar het gaat om vonnissen op het gebied van auteursrecht. Maar deze keer maak ik graag een uitzondering.

Tot mijn verbazing komt ook het Amsterdamse Gerechtshof, net als eerder de President van de Amsterdamse rechtbank tot de conclusie dat er geen auteursrecht rust op de “achterbankinterviews” van Endstra, omdat er geen bewuste creatieve keuze zou zijn gemaakt. De zaak was aangespannen door de erven Endstra die graag het boek van Middelburg & Vugts uit de handel willen hebben waarin deze interviews staan afgedrukt. Het hof formuleert als criterium voor het ontstaan van een werk dat er een vooropgezet doel moet zijn geweest van de maker, als volgt: “Om van een werk in auteursrechtelijke zin te kunnen spreken moet…dat werk door zijn maker als coherente creatie zijn geconcipieerd...… Hoewel Endstra ook wel zal hebben nagedacht over wat hij wel en niet tegenover de rechercheurs wilde loslaten en daarbij selectief te werk zal zijn gegaan, komt bepaald niet tot uiting dat hij er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal in deze vormgeving te gieten.”

Mijns inziens miskent het Hof daarmee de essentie van ons auteursrecht. Het auteursrecht vormt de navelstreng tussen maker en werk. Zonder maker geen werk, zonder werk geen maker. Maar de eis stellen dat er sprake moet zijn van een bewuste keuze van een maker om het werk in een bepaalde vorm te gieten, en daarboven ook nog eens dat het een coherente creatie moet zijn doet afbreuk aan het creatief proces dat de basis vormt van de noodzaak tot bescherming. Men zal het zich niet gerealiseerd hebben in de rust van de studeerkamer, maar stelt u zich maar eens de casus voor van de debiele, imbeciele of psychotische kunstenaar. In inrichtingen en gezinsvervangende tehuizen worden door hen vaak de mooiste werken gemaakt. Niemand zal met de hand op het hart durven beweren dat zij een vooropgesteld doel hebben om hun werken in een bepaalde vorm te gieten, laat staan dat er sprake is van een coherente creatie.

Resultante van deze uitspraak van het Hof is dat men voortaan ook de bescherming kan onthouden aan deze meest kwetsbare groep kunstenaars. Dat is één. En te veronderstellen dat kunst coherent moet zijn is een te beperkte, elitaire manier van kijken naar kunst. Het kan mij persoonlijk geen donder schelen of kunst coherent is, als ik het maar mooi vind en als de kunstenaar maar beschermd wordt. Dat is twee. Ik hoop van harte dat de erven Endstra met dit arrest naar de Hoge Raad gaan.

Hans Bousie

IEF 3477

Octrooibox

Kamerstuk 30572, nr. 25, bijlage,  2e Kamer. Besluit van 31 januari 2007 tot inwerkingtreding van de octrooibox in de vennootschapsbelasting en van een daarmee verband houdende aanpassing van het Besluit fiscale eenheid 2003.

“1. Artikel II, onderdeel M, van de Wet werken aan winst voor zover dat betrekking heeft op het in te voegen artikel 12b (de octrooibox) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 treedt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2007 in werking.”

Lees het volledige besluit hier.

IEF 3476

Personalia

KK.gifWeer een wetenschapper minder. Dr. Kamiel Koelman, tot voorkort een van de weinige voltijds IE-wetenschappers (UvA, VU), gepromoveerd op auteursrecht en technische voorzieningen en auteur van diverse, voornamelijk auteursrechtelijke, publicaties, verruilt de wetenschap voor de praktijk en wordt advocaat bij Bousie Advocaten (Media & Entertainment).

IEF 3475

Oneerlijk (2)

“De gemiddelde consument: Indien een handelspraktijk op een bepaalde consumentengroep is gericht, dan vormt een gemiddeld lid van die groep de maatstaf. De eerlijkheid of oneerlijkheid van een handelspraktijk wordt dan beoordeeld vanuit het gezichtspunt van deze maatstaf.” (Uit: ‘Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken’ Brochure DG Gezondheid en Consumentenbescherming van de Europese Commissie.)

Lees de brochure hier. Eerder bericht en implementatiewetgeving hier.

IEF 3474

Handhaving

1stekamer.bmpKamerstuk 30392 C,  Eerste Kamer. Implementatie van richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Wijziging van een aantal wetten inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (30.392)  

De Eerste Kamercommissie voor Justitie heeft op 9 februari 2007 de memorie van antwoord ontvangen en bespreekt op 13 februari 2007 de nadere procedure.

Uit de memorie van antwoord:  “Een eenvoudiger – en wellicht doelmatiger – oplossing voor het door de NOvA gesignaleerde probleem zou kunnen zijn dat partijen desgewenst onderling afspreken dat ze zich in de desbetreffende zaak binden aan de regels van artikel 237 e.v. Rv en aan het huidige liquidatietarief en geen beroep zullen doen op artikel 1019h Rv. Regels van proceskostenveroordeling zijn niet van openbare orde en partijen kunnen er bij overeenkomst van afwijken. Doorgaans zal aan een dagvaarding, een sommatie tot staking van de inbreuk voorafgaan en vervolgens zal er tussen de advocaten van partijen vaak onderhandeld worden om buiten rechte tot overeenstemming te komen. Voor het geval dat dit niet tot resultaat leidt en de rechter alsnog wordt ingeschakeld, kunnen partijen een afspraak maken over de proceskostenveroordeling. 

De Raad voor de Rechtspraak stelt momenteel een werkgroep samen die zich zal buigen over het advies van de NOvA over het liquidatietarief. Deze werkgroep zal bezien of binnen de marges van de EU-richtlijn een aanwijzing opgesteld kan worden waarbij zowel partijen als de rechter enig houvast wordt geboden bij het bepalen van de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld wordt.” 

Lees de gehele memorie van antwoord hier. Overzicht kamerstukken hier.

IEF 3473

Simpel vergeleken

simply.gifRechtbank Utrecht 9 februari 2007, KG ZA 07-1. Simply Colors c.s. tegen Simply Small c.s. (met dank aan  Leonie Kroon, DLA Piper).

Merkenrecht en handelsnaamrecht. Kledingmerk Simply Small maakt geen inbreuk op zwak onderscheidend kledingmerk Simply Colors. ‘Simply’ is i.c. beschrijvend, ‘colors’ is gebruikelijk en gangbaar.

Vonnis met een aantal opmerkelijke aannames. De rechtbank lijkt ervan uit te gaan dat het (Amerikaanse) ‘colors’ een fonetische variant is van het (Britse) ‘colours’ en baseert daar een gedeelte van zijn beoordeling op: “Colors is, hoewel fonetisch gespeld, evenmin sterk. Colors betekent kennelijk kleuren, kleurrijk, hetgeen fonetisch een gebruikelijke en gangbare uitdrukking is.” (4.5)  en  “Het totaalbeeld van het merk Simply Colors wordt vooral bepaald door de fonetische spelling van colors.” (4.7).

De stelling “Het enkele feit dat de woorden Colors en Small maar een letter in lengte verschillen, is onvoldoende om te oordelen dat er reeds op die grond sprake is van auditieve, visuele en begripsmatige overeenstemming.” (4.8) (die ook terugkomt bij het oordeel over de handelsnaam “Dat beide meer kenmerkende woorden slechts een letter in lengte van elkaar verschillen doet aan het auditieve en begripsmatige verschil niet af.” (4.11)  is natuurlijk volledig waar, maar toch ook enigszins curieus.

Zowel Simply Colors als Simply Small houdt zich bezig met de handel in baby- en kinderkleding via het internet. Volgens Simply Colors maakt Simply Small door het gebruik van de aanduiding Simply Small inbreuk op haar oudere Beneluxwoord/beeldmerk en handelsnaam Simply Colors. Simply Small stelt hier tegenover dat Simply Colors, gezien haar beschrijvende karakter, onvoldoende onderscheidend vermogen heeft om als merk te kunnen fungeren, en dat er geen sprake is van verwarringsgevaar.

De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de woordcombinatie Simply Colors wel enig onderscheidend vermogen heeft, maar dat het aandeel daarin van het overeenstemmende woord Simply zwak is en dat ook het woord Colors weinig toevoegt:

. “Het woord Simply is een beschrijvende aanduiding voor geproduceerde basis (kleding)waren en beschrijft in algemene zin een kenmerk van de waren waarvoor het is gedeponeerd. Het onderscheidende vermogen van het woord Colors is, hoewel fonetisch gespeld, evenmin sterk. Colors betekent kennelijk kleuren, kleurrijk, hetgeen fonetisch een gebruikelijke en gangbare uitdrukking is.” (4.5)

Gelet op dit zwakke onderscheidende vermogen is er volgens de voorzieningenrechter geen sprake van overeenstemming in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b of c BVIE. De punten van verschil zijn in casu meer bepalend voor de totaalindrukken van merk en teken dan de punten van overeenstemming. De (beeld)bestanddelen stemmen niet overeen en “het enkele feit dat de woorden Colors en Small maar één letter in lengte verschillen, is onvoldoende om te oordelen dat er reeds op die grond sprake is van auditieve, visuele en begripsmatige overeenstemming.” “(…) Dat de waren waarvoor het teken wordt gebruikt en het merk is gedeponeerd (en wordt gebruikt) een grote mate van soortgelijkheid vertonen, doet aan het voorgaande niet af.”

Ook de op handelsnaamrechten gebaseerde vorderingen van Simply Colors worden afgewezen. Weliswaar bevatten beide namen het woord Simply, maar op grond van die gelijkheid kan niet van een geringe afwijking in de zin van de Handelsnaamwet worden gesproken.

Het onderscheidend vermogen van het woord Simply is zwak en het kenmerkende deel van beide namen ligt besloten in het tweede woord (respectievelijk Colors en Small).
“Dat beide meer kenmerkende woorden slechts een letter in lengte van elkaar verschillen doet aan het auditieve en begripsmatige verschil niet af.” (4.11)

De voorzieningenrechter voegt hieraan nog toe dat de aard van de producten handelsnaamrechtelijk ook een rol speelt : “Niettegenstaande de door Simply Colors aangevoerde voorbeelden waaruit blijkt dat het publiek enkele keren Simply Small met Simply Colors heeft verward en het feit dat beide ondernemingen zich via internet op dezelfde markt van kinderkleding bewegen, is – mede gelet op de nadruk die Simply Colors legt op de persoonlijke opdruk van de kleding, welke mogelijkheid Simply Small niet aanbiedt – de afwijking niet in die zin gering dat bij het publiek direct of indirect in die mate verwarring is te duchten dat de afwijking als gering is te beschouwen”. 

De gevorderde proceskosten ten bedrage van € 10.000 worden bij gebrek aan betwisting integraal toegewezen.

Lees het vonnis hier.