IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 2373

de Consumentenautoriteit

Voor de reclamerechtliefhebber: Kamerstuk  30411, nr. A, 1e Kamer. Regels omtrent instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming( Wet handhaving consumentenbescherming); gewijzigd voorstel van wet.

IEF 2372

Een bewust lege-stoel-beleid

Kamervragen met antwoord, nr. 1843, 2e Kamer. Vragen van het lid Van Dam (PvdA) aan de minister van Justitie over een verzoek tot een wijziging van de statuten van SONT.; antwoord

“Op grond van het voorgaande acht ik de kwalificatie `schijnvertoning’ misplaatst. De mogelijke onwil van bepaalde betalingsplichtigen om constructief in de SONT te participeren moet niet op de SONT als zodanig, noch op haar voorzitter, worden afgewenteld. Omdat het huidige stelsel nog maar recent door het parlement is aanvaard, zie ik geen aanleiding nu al - en voordat de aangekondigde initiatieven van de Europese Commissie bekend zijn - tot een herziening over te gaan.”


Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het verzoek van de voorzitter van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen (SONT) voor een statutenwijziging om ook vertegenwoordigers van producenten van apparatuur deel te kunnen laten nemen aan het overleg in de SONT?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Bent u voornemens deze voorgestelde statutenwijziging goed te keuren?

Antwoord 2
Ja, het is immers uit representativiteitsoverwegingen een goede zaak als de SONT zich open stelt voor organisaties van betalingsplichtigen die wel belang hebben bij deelname aan de besluitvorming in de SONT, maar daar nu statutair niet toe in de gelegenheid zijn. Op grond van artikel 16e, eerste lid, Auteurswet moet het bestuur van de SONT immers zodanig zijn samengesteld dat de belangen van zowel makers en hun rechtverkrijgenden als van betalingsplichtigen op evenwichtige wijze worden behartigd.

Vraag 3
Is het u eveneens bekend dat de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (STOBI) de gang naar de rechter heeft gemaakt uit onvrede over het functioneren van de SONT en zowel de SONT als de Stichting Thuiskopie (STK) heeft gedagvaard? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?

Antwoord 4
Ja. Ik onthoud mij van uitspraken over lopende juridische procedures.

Vraag 4
Is het u bekend dat er volgens de STOBI zelden binnen de SONT besluiten zijn genomen op basis van overeenstemming? Kun u aangeven of dat een correcte weergave van de gang van zaken is? Is het derhalve correct dat in veel gevallen de voorzitter besluiten heeft genomen, zoals de statuten voorschrijven voor situaties waarin partijen het niet eens zijn? Zo ja, is er sprake van zelfregulering als in de praktijk veel reguleringsbesluiten worden genomen door een door u benoemde voorzitter in plaats van door de belanghebbenden zelf benoemde voorzitter?

Antwoord 4
Uit van de SONT verkregen informatie blijkt dat er sinds haar oprichting in 1991 negentien tariefbesluiten door de SONT zijn genomen. In elf gevallen ging het daarbij om een unaniem besluit van de partijen zelf binnen de SONT, in drie gevallen om een door de voorzitter geconstateerde consensus en in slechts vijf gevallen om een door de voorzitter zelf, overeenkomstig de statuten, bij gebreke van overeenstemming tussen de SONT-partijen genomen besluit. De voorzitter heeft daarbij niet alleen besloten tot de introductie of verhoging van tarieven; ook heeft de voorzitter besloten tot de vaststelling van een nultarief (geheugenkaarten en flash memory) evenals tot een verlaging van de bestaande tarieven (dvd-r/rw en dvd+r/rw). Deze gegevens weerspreken het door sommigen gewekte beeld dat de SONT een onderhandelingsplatform zou zijn waar het primaat van de voorzitter domineert. Weliswaar wordt de voorzitter formeel door de Minister van Justitie benoemd, maar in de praktijk niet dan na voorafgaand overleg met en instemming van alle betrokken SONT-partijen.

Vraag 5 en 6
Wat vindt u ervan dat de vertegenwoordigers van de producenten van apparatuur (ICT-Office en FIAR) vooralsnog weigeren deel te nemen aan het overleg in de SONT? Kan er sprake zijn van zelfregulering als belanghebbenden zichzelf niet willen reguleren?

Antwoord 5 en 6
Formeel bestaat daartegen nog geen bezwaar, omdat men officieel nog geen zitting heeft in de SONT. Het zou echter contraproductief zijn als men, nadat men zich eerst heeft beklaagd over het feit dat in de SONT wordt besloten zonder dat aan dat overleg kan worden deelgenomen, daarvan vervolgens, nadat men de gelegenheid daartoe via statutenwijziging wel heeft gekregen, bewust af zou zien. Daarmee wordt de SONT als onderhandelingsplatform onnodig van haar draagvlak beroofd. Tijdens het algemeen overleg hierover op 30 november 2005 heb ik al aangegeven dat er geen premie kan staan op een bewust lege-stoel-beleid (Tweede Kamer, 2005/06, 30300 VI, nr. 109). Kiest men daar toch voor, dan moet men zich vervolgens niet beklagen over het feit dat de SONT, al dan niet via de voorzitter, een besluit heeft genomen waarmee men het niet eens is.

Vraag 7
Bent u voornemens om bij deze voorgestelde statutenwijziging de huidige discussie, rond het functioneren van de SONT en de weigering van producenten van apparatuur om deel nemen aan het overleg in SONT, te betrekken in uw afweging?

Antwoord 7
Beide vormen voor mij geen reden om goedkeuring aan de voorgestelde statutenwijziging te onthouden. Zie overigens mijn reactie op de twee voorgaande vragen.

Vraag 8
Bent u, alles overziend en daarbij het grote belang voor de economie, consumenten, producenten en rechthebbenden afwegend, tevreden over het functioneren van zelfregulering op dit gebied?

Antwoord 8
De SONT heeft sinds haar oprichting, en mede dankzij het optreden van de voorzitter, lange tijd goed gefunctioneerd als platform voor zelfregulering. Om die reden heeft de Tweede Kamer met de aanvaarding van het wetsvoorstel ter implementatie van Richtlijn nr. 2001/29 over het auteursrecht in de informatiemaatschappij ook ingestemd met handhaving van de SONT als zelfreguleringsplatform. Kortheidshalve zij verwezen naar wat hierover al is opgemerkt in mijn reactie op de vragen van de Leden Gerkens en Irrgang van 28 november 2005 (Tweede Kamer, 2005/06, Aanhangsel, p. 967/968). De huidige problemen binnen de SONT worden, naar mijn indruk, vooral veroorzaakt door onduidelijkheden in de EG-richtlijn zelf, het gebrek aan harmonisatie op communautair niveau en, mede hierdoor, de afwijzende opstelling van sommige groepen betalingsplichtigen. Om die reden heb ik ook eind vorig jaar schriftelijk bij Commissaris McCreevy aangedrongen op Europese initiatieven ter zake. Die worden eind dit jaar verwacht. Ik heb de Tweede Kamer al bericht dat ik erop vertrouw dat de SONT met de introductie van nieuwe vergoedingen op blanco dragers of apparatuur voorlopig pas op de plaats zal maken in afwachting van deze Europese ontwikkelingen (Tweede Kamer, 2005/06, 30300 VI, nr. 113).

Vraag 9
Zou het niet beter zijn als u zelf de regels vaststelt, zodat sprake kan zijn van parlementaire controle, in plaats van dat we elkaar wijsmaken dat er sprake is van zelfregulering terwijl in de praktijk besluiten worden genomen en ook in de toekomst genomen zullen worden door een door u benoemde voorzitter? Zou het niet beter zijn als uzelf de verschillende belangen tegen elkaar zou afwegen en daarover verantwoording zou afleggen aan het parlement in plaats van de bestaande schijnvertoning te continueren?

Antwoord 9
Op grond van het voorgaande acht ik de kwalificatie `schijnvertoning’ misplaatst. De mogelijke onwil van bepaalde betalingsplichtigen om constructief in de SONT te participeren moet niet op de SONT als zodanig, noch op haar voorzitter, worden afgewenteld. Omdat het huidige stelsel nog maar recent door het parlement is aanvaard, zie ik geen aanleiding nu al - en voordat de aangekondigde initiatieven van de Europese Commissie bekend zijn - tot een herziening over te gaan.

IEF 2371

Een woord een woord

Rechtbank Arnhem, 18 juli 2006, LJN: AY4137. Algemene Omroepvereniging Avro tegen Leo De Haas TV-Produkties B.V.

IE-contractenrecht: De Haas produceert in opdracht van AVRO het televisieprogramma Blik op de Weg. Dit programma wordt gepresenteerd door de directeur van De Haas, te weten Leo de Haas. Partijen hebben hun afspraken met betrekking tot de productie en uitzending van Blik op de Weg vastgelegd in een productieovereenkomst.

Gedurende de looptijd van de overeenkomst zal Leo de Haas geen soortgelijk verkeersprogramma produceren, noch meewerken aan de productie van een soortgelijk programma - op welke manier dan ook -, voor televisie ten behoeve van een andere omroep in Nederland, zonder toestemming van de AVRO. Op 1 februari 2006 heeft De Haas echter contact opgenomen met Talpa en moet nu met de billen bloot.

De rechtbank beveelt De Haas nu om binnen zeven (7) dagen na betekening van dit vonnis volledige en juiste opgave te doen van alle keren dat zij in de periode van 21 maart 2006 tot en met de datum waarop deze opgave wordt gedaan, met andere omroepen dan AVRO heeft gesproken over de productie van enig verkeersprogramma, alsmede van de inhoud van die gesprekken, en AVRO afschrift te verstrekken van alle bescheiden waarover De Haas beschikt die op dat overleg zien.

Lees het vonnis hier.

IEF 2370

Groeten uit Spanje

Nieuwe nieuwsbrief van het OHIM, met o.a: “The applicant claimed distinctiveness acquired through the use of the colour orange for champagne wines.

The relevant consumer of champagne is not the general public but a specific and attentive sector of the general public: champagne being an expensive wine usually consumed on special occasions.


The Board took into account the evidence provided (i.e. high sales in many EU countries and high market share in those countries, lots of publicity, catalogues and press articles which mention and show the ‘orange colour’ for the Veuve Clicquot Champagne; the national registrations in France, the United Kingdom and the Benelux; the national judgement of a Belgian Court about the likelihood of confusion between a Belgian beer and Veuve Clicquot Champagne because of the orange colour; the declaration of the General Director of the inter-professional committee of champagne wine stating that the applicant is the only producer which uses this colour for the champagnes) and decided to upheld the appeal, accepting distinctiveness acquired through the use of the colour orange for champagne. Finally, following the case-law in the ‘HAVE A BREAK’ judgment, the fact that the colour is used with other verbal or figurative elements did not exclude the distinctiveness acquired by the use of the colour. The appeal was allowed.”

R 0148/2004-2 (colour orange). Decision of the Second Board of Appeal of 26 April 2006 in Case R 0148/2004 (English)

Lees hier meer.

IEF 2369

Scherpe T-T-S klanken (2)

Aanvullende opmerking van Annette Mak en Isabel Wijffels (Greenberg Traurig) bij: Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 juli 2006, Cofresco Frischhalterprodukte tegen Reynolds Metal Company (bericht hier).
 
“Ook noemenswaardig is dat de rechtbank aanneemt dat voor de toepassing van artikel 13A 1 onder b BMW, en dus de vaststelling van het verwarringsgevaar, het gebruik van het teken niet relevant is. Het teken BACO TUB-ITS is, zoals de rechtbank ook heeft aangenomen in r.o. 2.5, nooit gebruikt op de Benelux-markt.”

IEF 2368

Geschikt

Een klassiek voorbeeld van hoe je op basis van enkel een handelsnaam en eind kunt komen in een geschil is de zaak tussen Hotel Arena en Amsterdam ArenA.

In 1996 werd het multifunctionele bouwwerk en thuishaven van voetbalclub Ajax geopend. Voorafgaand hieraan bogen diverse reclamebureaus zich over de naam van het stadion. Nadat de naam Amsterdam ArenA was gekozen, bleken er reeds ondernemers te bestaan die hun bedrijf ook Arena te hebben genoemd. Het betrof onder andere een pizzeria en Hotel Arena.

In een rechtszaak om de naam werd Hotel Arena in het gelijk gesteld. De zaak werd geschikt, maar over het schikkingsbedrag is lange tijd gezwegen. Nu is bekend gemaakt dat het om € 455.000 ging, een miljoen gulden. “We hebben het conflict geschikt omdat het veel meer zou kosten om een nieuwe naam en logo bekend te maken”, aldus woordvoerster Lucie Jansen van Velsen van Amsterdam ArenA.

Lees hier meer (zibb.nl)

IEF 2367

Benelux Reclamerecht

Belgische zaak over de sponsored links van Google. Onder andere De Tijd bericht dat de reisaanbieder Travelprice door de rechter is verboden de merk- en handelsnaam van haar concurrent Airstop als adword in Google te gebruiken. Volgens de rechtbank maakte Travelprice zich schuldig aan parasitisme en ongeoorloofde reclame, aldus Airstop-woordvoerster Katharina Beelen. Bij herhaling van het misbruik zal Travelprice 50.000 euro per dag moeten betalen en een samenvatting van het vonnis zal op de homepage van Travelprice (lastminute.com) vermeld moeten worden.

Volgens de woordvoerdster van Airstop heeft ook Corendon de naam Airstop misbruikt. "In de gesponsorde links van Google verscheen bij het ingeven van de naam Airstop bovenaan een link onder de hoofding Airstop. Als je hierop klikte kwam je bij Corendon terecht. Corendon wijst zeer nadrukkelijk alle verantwoordelijkheid hiervoor af: zij hebben/hadden een contract met Google voor advertenties via het systeem Adwords maar zij hebben het ingeven/verfijnen van de zoektermen volledig aan Google overgelaten."

Airstop vreest dan ook dat Google mee schuldig kan zijn aan het bewust misleiden van bezoekers. "Wij hebben Google met de situatie geconfronteerd maar Google weigert elke samenwerking. We worden al maanden van het kastje naar de muur gestuurd en krijgen geen enkel antwoord meer op onze vragen."

Lees hier meer. Wie het vonnis heeft mag het mailen.

IEF 2366

korte hippe

“Een kapper heeft in een advertentie voor zijn zaak minister-president Balkenende een nieuw kapsel aangemeten. Op de afbeelding staat Jan Peter met een korte hippe coup." Er is ‘uiteraard’ geen toestemming verleend en de RVD heeft een sommatie gestuurd.

Lees hier iets meer (Telegraaf).

IEF 2365

Scherpe T-T-S klanken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 juli 2006, HA ZA 05-3481, Cofresco Frischhalterprodukte tegen Reynolds Metal Company.

Keurig “fill in the blanks” merkenrechtelijk vonnis waarin wordt geoordeeld dat het merk TUB-ITS op verwarringwekkende wijze overeenstemt met, en dus inbreuk maakt op, het merk TOPPITS.

Noemenswaardig is de nietigverklaring van een reeds doorgehaald merk (zie r.o. 4.13 onderaan geciteerd).

4.6. Voor de vraag of sprake is van overeenstemming in de zin van art. 3 lid 2 sub B BMW, is de te hanteren maatstaf of de TOPPITS merken enerzijds en het TUB-ITS merk anderzijds, globaal beoordeeld naar de totaalindruk die de betreffende merken maken, auditief, visueel of begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het in aanmerking komende publiek (waaronder is te verstaan de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken waren) verwarring wordt gewekt tussen de betreffende merken (directe verwarring), dan wel de indruk wordt gewekt dat enig verband bestaat tussen Cofresco en het Beneluxmerk van Reynolds (indirecte verwarring). Bij de beantwoording van die overeenstemmingsvraag dienen alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Bovendien moet meer acht worden geslagen op de overeenstemmende elementen dan op de verschillen. Bedoelde globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren. Zo kan een geringe(re) mate van soortgelijkheid van de betrokken waren worden gecompenseerd door een hoge(re) mate van overeenstemming tussen de merken. Ook dient rekening te worden gehouden met het onderscheidend vermogen en, in verband daarmee, de mate van bekendheid van het aanvallende merk.

4.7. Er is (in hoge mate) sprake van auditieve gelijkenis, blijkend uit het hanteren van vier identieke letters T, I, T, S, gepositioneerd op dezelfde plaatsen, waarbij de woordklank in beide gevallen in aanzienlijke mate wordt bepaald door de scherpe T-T-S klanken en de B uit TUB-ITS hetzelfde klinkt als de twee P's uit TOPPITS. Voor de auditieve gelijkenis is het koppelteken uit TUB-ITS niet relevant. Ook visueel is er (in hoge mate) gelijkenis. Beide merken bestaan uit zeven tekens, waarvan er vier identiek zijn, terwijl bovendien de eerste en de laatste drie letters dezelfde zijn. Vergeleken bij die overeenstemmende kenmerken komt minder gewicht toe aan het afwijkende kenmerk van het koppelteken in het TUB-ITS merk. De eventuele begripsmatige minder duidelijke overeenstemming (voor zover niet beide merken voornamelijk als fantasieaanduiding worden opgevat, kan het in aanmerking komende publiek in de Benelux voor zover de Engelse taal machtig TUB-ITS mogelijk meer beschrijvend opvatten in de zin van "stop het erin", zoals Reynolds terecht heeft aangegeven) doet aan het vorenstaande onvoldoende af.

4.8. Ook aan het vereiste van dezelfde of soortgelijke waren is voldaan. De TUB-ITS inschrijving geldt voor waren in klasse 21 omschreven als "houders voor de huishouding of voor de keuken". Voor zover gehandhaafd is het TOPPITS merk met inschrijving 654183 onder meer ingeschreven voor waren in klasse 21 omschreven als "récipient pour le ménage et la cuisine (…) produits et objets pour le ménage et la cuisine en (…) matières plastiques (…), boîtes pour maintenir les aliments frais", zodat hier sprake is van dezelfde waren. Voor de overige gehandhaafde waren waarvoor de TOPPITS merken zijn ingeschreven is sprake van soortelijke waren, omdat huishoudfolie, plastic zakjes etc. (verpakkingswaren voor voedingsmiddelen en met name huishoudelijke en keukenbenodigdheden) minstgenomen complementair zijn aan verhoudbakjes ingeschreven in klasse 21 (TUB-ITS) in de zin van het Canon/Cannon arrest (HvJEG NJ 1999/393), zo deze al niet naar hun aard, bestemming en gebruik overeenstemmen in de zin van bedoeld arrest. De verschillende plaatsen waar de betreffende producten (plastic zakjes, bakpapier en folie enerzijds en vershoudbakjes anderzijds) in winkelketens als Blokker en Albert Heijn in de schappen zouden zijn te vinden, wordt – zo al juist – te dezen niet zodanig relevant geoordeeld dat om die reden geen sprake zou zijn van soortelijke waren, zoals Reynolds ten onrechte aanvoert. Daarbij is mede van belang de hiervoor geconstateerde hoge mate van overeenstemming tussen de betreffende merken in auditieve en visuele zin.

4.9. Met Cofresco is de rechtbank van oordeel dat sprake is van verwarringsgevaar. Gelet op het gebruik van de TOPPITS merken sinds in ieder geval 1985 (een betrekkelijk lange periode) en de onvoldoende gemotiveerd betwiste jaarlijkse omzet in België en Nederland van ongeveer zeven miljoen Euro in de periode 1999-2005, alsmede de reclamebestedingen betreffende deze merken, is sprake van een grote mate van onderscheidend vermogen van TOPPITS en een aanzienlijke mate van bekendheid daarvan bij de consument. Volgens eerder genoemd Canon/Cannon arrest is het verwarringsgevaar met name afhankelijk van de onderscheidingskracht en de bekendheid van het aanvallende merk, de mate van overeenstemming en de mate van soortgelijkheid (met compensatiemogelijkheid tussen geringere mate van soortgelijkheid en grotere mate van overeenstemming en vice versa). Gelet op de grote mate van overeenstemming tussen TOPPITS en TUB-ITS en de deels identieke, voor het overige soortelijke waren van beide merken en het onderscheidend vermogen van de TOPPITS merken is sprake van direct, althans indirect verwarringsgevaar.

[…]

4.13. Aangezien het Beneluxmerk TUB-ITS al is doorgehaald inmiddels, zal weliswaar de in conventie sub iv) gevorderde nietigheid wegens lagere rangorde worden uitgesproken, maar niet de doorhaling daarvan worden gelast, ook al is de rechter daartoe ambtshalve gehouden op grond van art. 14D BMW. Dat geldt voor het normaaltypische geval dat het nietig te verklaren merk nog niet is doorgehaald.).

Lees het vonnis hier.

IEF 2364

Weinig impedantie

Rechtbank 's-Gravenhage 19 juli 2006, Whitaker tegen FCI. Geen inbreuk op het octrooi aangezien geen toepassing wordt gegeven aan ten minste twee kenmerken van conclusie.

Whitaker vordert met betrekking tot het Nederlandse deel van het octrooi EP 785 een inbreukverbod en onder meer het doen van opgaven, een recall en de vernietiging van de inbreukmakende connectoren. Het octrooi betreft een connector die wordt toegepast voor de overdracht van digitale signalen met zeer hoge snelheid.

"De voorzieningenrechter merkt op dat uit de bij het octrooi horende figuur 3 blijkt dat de pin receiving passageways feitelijk kokers of tunnels zijn die beginnen bij de aperture (18) aan de voorzijde van het huis en doorlopen tot de achterzijde (waar het web erop aansluit). Dat de passageways doorlopen van voor tot achterzijde blijkt ook uit kenmerk a2 waaruit blijkt dat zij zich uitstrekken tot a rear face (14) van het huis.

De constructie van de Airmax VS brengt met zich mee dat de contact portions niet afzonderlijk zijn opgesloten tussen onder en bovenwanden van het huis die een pin receiving passageway vormen en bij montage en gebruik de contact portions kunnen geleiden en steunen. Naar voorlopig oordeel geeft de Airmax VS dan ook geen toepassing aan onderdeel g van conclusie 1.

Samengevat leidt dit tot het voorlopig oordeel dat FCI met haar Airmax VS connector geen toepassing geeft aan ten minste twee kenmerken van conclusie 1 van EP 785. Mede in het licht van het gewicht dat de oppositieafdeling toekende aan deze kenmerken voert dit tot de slotsom – nu de overige conclusies alle als volgconclusies zijn aan te merken – dat de gevorderde voorlopige voorziening moet worden geweigerd.

De voorzieningenrechter overweegt daarenboven dat een uitleg van EP 785 die ertoe zou leiden dat ook de connector van FCI onder de beschermingsomvang daarvan zou vallen, onvoldoende recht zou doen aan de redelijke rechtszekerheid voor derden die kennisnemen van het octrooi. Hierbij is tevens de gedetailleerdheid van de conclusie van belang, nu feitelijk sprake is van een zogenaamde “portretconclusie” zodat een vakman niet snel enige afwijking of ruime interpretatie van de letterlijke tekst van de conclusie zal verwachten. Een eventueel beroep op equivalentie stuit ook hier op af.

Bij deze stand van zaken kan de voorzieningenrechter de overige verweren van FCI, welke onder meer de geldigheid van EP 785 betreffen, onbesproken laten."
Lees hier het vonnis.