IEF 22158
26 juli 2024
Artikel

Om tafel met Simone Poot en Landine Varela

 
IEF 22157
26 juli 2024
Uitspraak

Europese Commissie kan toegang tot EU-wetgeving niet blokkeren

 
IEF 22154
26 juli 2024
Uitspraak

Nike's 'FOOTWARE' merk: nietig verklaard wegens beschrijvendheid

 
IEF 17812

Bronbescherming journalisten definitief wettelijk geregeld

Kamerstukken I 2017/2018, 34 032, nr. 36. Uit het persbericht: Het wetsvoorstel van minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) dat bronbescherming van journalisten wettelijk vastlegt, is vandaag door de Eerste Kamer aangenomen. De regeling, die op 1 oktober 2018 in werking treedt, is een erkenning van de bijzondere positie die journalisten en publicisten hebben in onze samenleving en de vrije nieuwsgaring.

IEF 17810

Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Platform Makers

Reactie Platform Makers op brief van minister Dekker

, IEF 17810; https://ie-forum.nl/artikelen/reactie-platform-makers-op-brief-van-minister-dekker

Brief namens het bestuur van het Platform Makers aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Met belangstelling hebben wij kennis genomen van de brief van Minister Dekker betreffende de eerste bevindingen met betrekking tot de Wet Auteurscontractenrecht. De brief is grotendeels beleidsarm te noemen. Dat past binnen de benadering van de minister: hij geeft een tussenstand vooruitlopend op de evaluatie van de wet in 2020. De brief is dan ook vooral te karakteriseren als een inventarisatie van de in de bijlagen meegezonden rapportages van marktpartijen. Het geschetste beeld is evengoed eenduidig: de nieuwe wetgeving sorteert tot op heden nauwelijks effect, en zou daarom nu reeds aanleiding moeten geven tot beleidsmaatregelen van de overheid.

IEF 17809

Geen zekerheidsstelling nodig: de 170 octrooi- en modelrechten vertegenwoordigen een significante waarde

3 jul 2018, IEF 17809; ECLI:NL:RBDHA:2018:7861 (Digital Revolution tegen S-Printing), https://ie-forum.nl/artikelen/geen-zekerheidsstelling-nodig-de-170-octrooi-en-modelrechten-vertegenwoordigen-een-significante-waar

Vzr. Rechtbank Den Haag 3 juli 2018, IEF 17809; ECLI:NL:RBDHA:2018:7861 (Digital Revolution tegen S-Printing) Internationale en relatieve bevoegdheid aangenomen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van DR c.s. afgewezen [IEF 17417]. DR c.s. heeft hoger beroep ingesteld. De incidentele vordering tot zekerheidstelling voor de schade en de proceskosten wordt afgewezen. Het geschil ziet op handhaving octrooirecht waarvoor Haagse rechter volgens art. 80 lid 2 jo. 70 ROW bevoegd is. De vorderingen strekken ertoe dat aan de handhaving van de octrooirechten van Samsung dan wel S-Printing via het eerste vonnis een voorwaarde wordt verbonden, te weten de voorwaarde van een zekerheidsstelling. Dat S-Printing geen verhaal biedt is onvoldoende aannemelijk geworden, zij is eigenaar van ruim 170 octrooi- en modelrechten, die zijn gevalideerd voor Nederland en een significante waarde vertegenwoordigen. Vorderingen worden afgewezen.

IEF 17808

Geen auteursrechten op bouwtekeningen van opslagtanks

Rechtbank Midden-Nederland 8 jun 2018, IEF 17808; ECLI:NL:RBMNE:2018:2870 (CTS), https://ie-forum.nl/artikelen/geen-auteursrechten-op-bouwtekeningen-van-opslagtanks

Vrz. Rechtbank Midden-Nederland 8 juni 2018, IEF 17808; ECLI:NL:RBMNE:2018:2870 (CTS tegen gedaagde) Auteursrecht. Bedrijfsgeheimen. Tekeningen. Gedaagde heeft een prijsaanvraag ingediend bij VDL; VDL heeft daarop CTS bericht dat de door haar bij deze prijsaanvraag ontvangen tekeningen gelijk waren aan tekeningen van CTS. Deze tekeningen zijn zonder haar toestemming door gedaagde één op één gebruikt en openbaar gemaakt, waarbij slechts de gegevens van CTS zijn verwijderd, zodat sprake is van auteursrechtinbreuk en schending van bedrijfsgeheimen. CTS beroept zich op artikel 28 lid 9 Aw en artikel 47 TRIPs-verdrag in samenhang met artikel 39 lid 2 TRIPs-verdrag. Het beroep faalt. Ook het feit dat de door CTS aangebrachte aanpassingen per tank verschillen, vloeit voort uit technische en functionele eisen van iedere afzonderlijke tank en is dus niet het resultaat van creatieve keuzes. CTS heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de tekeningen kwalificeren als bedrijfsgeheimen, die voor bescherming in aanmerking komen. 

IEF 17807

Schadevergoeding voor onterecht in beeld brengen als handelaar in gestolen bromfietssloten

Rechtbank Amsterdam 6 jun 2018, IEF 17807; ECLI:NL:RBAMS:2018:3957 (Handelaar gestolen bromfietssloten), https://ie-forum.nl/artikelen/schadevergoeding-voor-onterecht-in-beeld-brengen-als-handelaar-in-gestolen-bromfietssloten

Rechtbank Amsterdam 6 juni 2018, IEF 17807; ECLI:NL:RBAMS:2018:3957 (Handelaar gestolen bromfietssloten) Mediarecht. In een deelgeschil is geoordeeld dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld door eiser in het programma “Undercover in Nederland” in beeld te brengen als handelaar in gestolen bromfietssloten, zonder wederhoor toe te passen en dat SBS aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. Dit is een bindende eindbeslissing, de argumenten die in dit geding worden aangevoerd om op die beslissing terug te komen worden verworpen. Vervolgens is de vraag aan de orde welke schade toerekenbaar is in de zin van art. 6:98 BW. Daarbij gaat de rechtbank uit van een betrekkelijk geringe verwijtbaarheid en de schending van een gewone zorgvuldigheidsnorm. De gestelde schade is grotendeels niet het redelijkerwijs te verwachte gevolg van de onrechtmatige publicatie en wordt daarom afgewezen. De rechtbank acht de zaak onvoldoende vergelijkbaar met zaken waarin letselschade ook werd toegerekend als het een weinig voorzienbaar gevolg betrof, samenhangend met een bijzondere psychische gesteldheid (HR 8 februari 1985, NJ 1986/137 (renteneurose) en HR 1 juli 1993, NJ 1993/667). De rechtbank wijst wel een vergoeding toe voor de aantasting van eer en goede naam.

IEF 17806

Bijdrage ingezonden door Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan.

Herziening AVMSD 1: drie nieuwe regels voor video sharing platforms

Recent berichtten we over het nieuws dat overeenstemming is bereikt over de definitieve tekst van de herziene Audiovisual Media Services Directive (AVMSD). Eén van de belangrijkste veranderingen is dat ‘video sharing platforms’ nu ook binnen de scope van de AVMSD zullen vallen. De EU heeft in een persbericht toegelicht dat het daarbij onder meer gaat om “services such as YouTube”, “audiovisual content shared on social media services” en ook “standalone parts of newspapers’ websites which feature audiovisual programme or user-generated videos”. Kortom: als je online video’s aanbiedt, of gebruikers de gelegenheid biedt video’s te posten op een online platform, zal dit al snel binnen de scope van de nieuwe regelgeving vallen. Video sharing platforms zullen dan moeten voldoen aan de volgende verplichtingen:

IEF 17805

Geen onderscheidend vermogen voor variant van een rolmaat

Gerecht EU (voorheen GvEA) 29 jun 2018, IEF 17805; ECLI:EU:T:2018:394 (hoechstmass Balzer - rolmaat), https://ie-forum.nl/artikelen/geen-onderscheidend-vermogen-voor-variant-van-een-rolmaat

Gerecht EU 29 juni 2018, IEF 17805; IEFbe 2634; T-691/17; ECLI:EU:T:2018:394 (hoechstmass Balzer - rolmaat) Merkenrecht. Hoechstmass Balzer heeft een aanvraag voor een driedimensionaal merk voor een rolmaat gedaan. Dat is afgewezen omdat het geen onderscheidend vermogen heeft. Dat de ingeschreven vorm is een variant van gebruikelijke vormen is onvoldoende om aan te tonen dat het merk geen onderscheidend vermogen mist. Het beroep is bij de kamer van beroep, én bij het gerecht EU, afwezen.

IEF 17803

Prejudicieel gestelde vragen over pay-for-delay toetreding van generieken

HvJ EU 27 mrt 2018, IEF 17803; (Generics (UK) e.a.), https://ie-forum.nl/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-pay-for-delay-toetreding-van-generieken

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 27 maart 2018, IEF 17803; IEFbe 2631; LS&R 1624; C-307/18 (Generics (UK) e.a.) Mededinging. Octrooirecht. Via Minbuza: GlaxoSmithKline (GSK) is houder van een octrooi op een farmaceutisch geneesmiddel. Zij heeft een overeenkomst gesloten met verscheidene ondernemingen die een generieke versie van het geneesmiddel op de markt wilden brengen. Onder deze overeenkomst heeft GSK contanten of met contanten gelijk te stellen voordelen aan deze ondernemingen overgedragen als tegenprestatie voor het staken of uitstellen van hun inspanningen om met GSK te concurreren. De autoriteit voor mededinging en markten (hierna: CMA) heeft in een besluit bepaald dat GSK en de andere betrokken ondernemingen (hierna: appellanten) met hun overeenkomst verschillende wetten die zien op het mededingingsrecht hebben geschonden. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld. Appellanten voeren aan dat twee van de ondernemingen geen concurrenten waren van GSK en dat er daarom geen sprake is van overtreding van het verbod van artikel 101 VWEU. Daarnaast stellen zij dat iets alleen een pay-for-delay zaak is als verwacht wordt dat het octrooi de markttoetreding van een generiek geneesmiddel niet zou kunnen tegenhouden en dat als de initiërende onderneming in dit geval GSK, dan een groot bedrag aan de generieke concurrent overmaakt zodat hij van zijn betwisting afziet en buiten de markt blijft. Zij stellen ook dat de overeenkomsten mededingingsbevorderende effecten hebben zoals de levering van aanzienlijke hoeveelheden generiek geneesmiddel door GSK, voordelen voor groothandelaars en een kleine daling van de gemiddelde prijs die door de apotheken wordt betaald. Volgens de appellanten hangt de machtspositie van GSK samen met een incorrecte bepaling van de relevante productmarkt.

IEF 17802

Groepsaansprakelijkheid bij auteurs- en merkrechtinbreuk op fronts van slotmachines

Rechtbank Den Haag 27 jun 2018, IEF 17802; ECLI:NL:RBDHA:2018:7746 (Novomatic c.s. tegen Betsoft en Carmando), https://ie-forum.nl/artikelen/groepsaansprakelijkheid-bij-auteurs-en-merkrechtinbreuk-op-fronts-van-slotmachines

Rechtbank Den Haag 27 juni 2018, IEF 17802; IT 2594; ECLI:NL:RBDHA:2018:7746 (Novomatic c.s. tegen Betsoft en Carmanco) Auteursrecht. Merkenrecht. Novomatic houdt zich bezig met ontwikkelen van (online) kansspelen en exploitatie van landbased slotmachines (gokspel/fruitautomaat). Eiseressen zijn (deels) auteursrechthebbenden door op 'landbased slotmachines' aangebrachte merktekens en naamswijziging/fusie. Speelfronten van de spellen zijn auteursrechtelijk beschermd. De online aangeboden spellen maken daarop inbreuk. Tevens inbreuk op geldige Benelex- en Uniemerken. Toerekening van deze inbreuken aan licentiehouder; licentieovereenkomst niet overgelegd. Betrokkene bij licentiehouder aansprakelijk 'als ware hij bestuurder'; persoonlijk ernstig verwijt. Roulerend eigenaarschap/exploitatie schap websites leidt tot groepsaansprakelijkheid. Bestuurder van licentiehouder (trustmaatschappij) niet aansprakelijk. De rechtbank beveelt Betsoft c.s. auteursrechtinbreuk op de spellen ‘Hot Shot’ en ‘Random Runner’, ‘Revolution’ en ‘Hell Raiser’ in Nederland te staken en gestaakt te houden en staking gebruik merk RANDOM RUNNER.

IEF 17804

Prejudicieel gestelde vragen over criteria van 'voorbereidend materiaal' voor de bescherming van computerprogramma's

HvJ EU 3 apr 2018, IEF 17804; (Dacom tegen IPM), https://ie-forum.nl/artikelen/prejudicieel-gestelde-vragen-over-criteria-van-voorbereidend-materiaal-voor-de-bescherming-van-compu

Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 3 april 2018, IEF 17804; IEFbe 2632; IT 2595; C-313/18 (Dacom tegen IPM) Auteursrecht. Dacom Limited is een Cypriotische vennootschap, waarvan persoon Y in de periode 2007-2011 de enige eigenaar was. IPM Informed Portfolio Management AB (hierna: IPM) is een Zweedse vennootschap die activiteiten uitoefent inzake vermogensbeheer. In 2003 sloten Y en IPM een overeenkomst volgens welke Y een werknemer van IPM zou worden en in de moedermaatschappij van IPM zou investeren. De tewerkstelling ging datzelfde jaar van start en Y werd vervolgens ook een aandeelhouder van de moedermaatschappij. Volgens Dacom eindigde de tewerkstelling van Y in 2004 en leverde Dacom Y’s diensten vanaf dan aan IPM als consultant. IPM betoogde echter dat Y’s tewerkstelling bij IPM ongewijzigd voortging. In de periode waarin Y actief was bij IPM werd een computerprogramma voor vermogensbeheer ontwikkeld. Het geschil betreft de vraag wie aanspraken heeft op (een deel van) de auteursrechten op dat computerprogramma en het voorbereidende ontwerpmateriaal. Dacom is van mening dat zij gedeeld auteursrecht bezit op het computerprogramma, nu Y als consultant betrokken was bij het maken en ontwikkelen van het voorbereidende ontwerpmateriaal voor de software. Dacom vordert daarom een verbod voor IPM om kopieën van de software te maken. Volgens IPM was Y in loondienst en ontwikkelde Y geen voorbereidend materiaal voor de software, waardoor alleen IPM het auteursrecht bezit op het computerprogramma.

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG omvatten door het auteursrecht  beschermde computerprogramma’s ook het voorbereidende materiaal. De bepaling bevat geen definitie van de term voorbereidend materiaal, maar in overweging 7 van de richtlijn wordt uitgelegd dat de term computerprogramma eveneens het desbetreffende voorbereidende ontwerp-materiaal omvat dat tot het vervaardigen van een programma leidt, op voorwaarde dat dit voorbereidende ontwerpmateriaal van dien aard is dat het later tot zulk een programma kan leiden. In een aantal prejudiciële beslissingen heeft het Hof naar de term voorbereidend ontwerpmateriaal verwezen, maar de niet verduidelijkt. De vraag rijst daarom wanneer sprake is van voorbereidend materiaal. Ook rijst de vraag wanneer iemand als een werknemer kan worden beschouwd, nu artikel 2 lid 3 van richtlijn 2009/24/EG bepaalt dat indien een computerprogramma gemaakt is door een werknemer bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van zijn werkgever, de werkgever bij uitsluiting bevoegd is de economische rechten met betrekking tot het programma uit te oefenen. De verwijzende rechter twijfelt of aansluiting kan worden gezocht bij de in de rechtspraak van het Hof bestaande uitlegging van de term werknemer. Daarbij is het de vraag of, wanneer partijen samen houders van een intellectueel-eigendomsrecht zijn, een van de partijen een bevel tot staking in de zin van richtlijn 2004/48/EG aan de andere partij kan richten. De verwijzende rechter gaat daarom over tot het stellen van prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1.1 Aan de hand van welke criteria moet worden vastgesteld of materiaal “voorbereidend materiaal” is in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s? Kunnen documenten waarin de vereisten worden vastgesteld betreffende de functies die een computerprogramma moet uitvoeren en de resultaten die het programma moet bereiken, bijvoorbeeld de gedetailleerde beschrijving van beleggingsprincipes of risicomodellen voor vermogensbeheer, met inbegrip van wiskundige formules die in het computerprogramma moeten worden toegepast, als dergelijk voorbereidend materiaal worden beschouwd?

1.2 Moet materiaal, om als “voorbereidend materiaal” in de zin van de richtlijn te kunnen worden aangemerkt, zo volledig en gedetailleerd zijn dat de persoon die de eigenlijke code van een computerprogramma schrijft in de praktijk geen eigen keuzes meer hoeft te maken?

1.3 Brengt het exclusieve recht op voorbereidend ontwerpmateriaal in de zin van de richtlijn met zich mee dat het computerprogramma dat het uiteindelijke resultaat van dat voorbereidend materiaal wordt, als een bewerking van het voorbereidende ontwerpmateriaal (artikel 4, lid 1, onder b), van richtlijn

2009/24/EG) en dus met betrekking tot het auteursrecht als een afhankelijk werk moet worden beschouwd, of dat het voorbereidende ontwerpmateriaal en de software als twee verschillende uitdrukkingswijzen van een en hetzelfde werk moeten worden aangemerkt, dan wel dat ze twee onafhankelijke werken vormen?

2.1 Kan een consultant die in dienst is van een andere onderneming maar al een aantal jaren voor dezelfde cliënt werkt en – bij de uitoefening van zijn taken of in opdracht van de cliënt – een computerprogramma heeft gemaakt, als een werknemer [van de cliënt-onderneming] worden beschouwd voor de toepassing van artikel 2, lid 3, van richtlijn 2009/24/EG?

2.2 Op basis van welke criteria moet worden beoordeeld of iemand een werknemer is in de zin van die bepaling?

3.1 Moet artikel 11 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het ook mogelijk moet zijn om een rechterlijk bevel tot staking te verkrijgen in een situatie waarin de eiser en de partij tegen wie dat bevel is gericht, samen houders van het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht zijn?

3.2 Indien vraag 3.1 bevestigend wordt beantwoord, dient die situatie anders te worden beoordeeld ingeval het exclusieve recht een computerprogramma betreft dat niet wordt gedistribueerd of openbaar gemaakt maar enkel wordt gebruikt in de eigen onderneming van een van de mede-eigenaren?