IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 22168
31 juli 2024
Uitspraak

Niet elk streeppatroon maakt inbreuk op de merken van Adidas, aldus de Duitse rechter

 
IEF 15736

UPC Court Fees and Recoverable Costs

Na de eerdere consultatie IEF 15674, heeft de Preparatory Committee de Rules on Court fees and recoverable costs for the UPC vastgesteld: "The Rules will be subject to legal scrubbing but, in the interests of transparency and to keep users updated on the current work programme of the Committee, the Chair has agreed the Rules are published in their current form, alongside an Explanatory Note, and can be found here."

IEF 15735

Vragen aan HvJ EU over btw-afdracht vergoeding blanco dragers

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 21 september 2015, IEF 15735; C-37/16 (SAWP)
Via minbuza.nl: Verzoekster is een collectieve beheerorganisatie die gerechtigd is wettelijk verplichte afdrachten te innen van producenten en importeurs van ‘blanco dragers’ en vervolgens te verdelen over de rechthebbenden. De inkomsten van producent/importeur uit verkoop van de dragers in een bepaald belastingtijdvak vormen de grondslag voor de te betalen vergoeding. De te betalen afdracht wordt doorberekend aan de klant en vormt zo een bestanddeel van de verkoopprijs. Op het moment van verkoop worden de dragers betrokken in de btw-afdracht en ontstaat er (automatisch) een rechtsbetrekking tussen de importeur/producent en SAWP. Verzoekster legt een vraag voor aan MinFIN (verweerder) of de vergoeding aan btw onderworpen is. Zij meent dat geen sprake is van dienstverlening in de zin van de btw-wet, vormt de inhouding geen belastbare handeling en zou die niet aan btw onderworpen moeten zijn. Maar verweerder stelt dat de vergoedingen een beloning vormen voor de diensten van auteursrechthebbenden. Verzoekster stelt beroep in bij de Admin Rb van Warschau tot nietigverklaring van het besluit; de rechter verklaart het beroep gegrond: de vergoedingen houden geen verband met de bescherming van de rechten van auteurs. Het systeem is juist opgezet om een auteur (uitvoerend kunstenaar) in een bepaalde situatie (privégebruik) geen recht heeft op een beloning, hoewel andere personen gebruikmaken van hem toebehorende rechten. De verbintenis tot afdracht van de geïnde bedragen is een eenzijdige. Verweerder stelt beroep in cassatie in bij de verwijzende rechter.

De verwijzende POL cassatierechter erkent dat het HvJEU zich al verschillende keren heeft uitgesproken over het begrip ‘billijke compensatie’ voor reproducties ten behoeve van privégebruik. De legitimatie voor verzoekster tot inning van de vergoeding volgt rechtstreeks uit de wet op het moment dat een feitelijke situatie zich voordoet, namelijk de eigendomsoverdracht. Voorwaarde voor kwalificatie als ‘dienst’ in de zin van RL 2006/112 is dat sprake moet zijn van een ‘prestatie’. De heffing vormt een toeslag op de prijs van de dragers zodat de kosten in feite door de kopers gedragen worden, dat zijn zij die ook voordeel trekken van het kopiëren voor eigen gebruik. De vraag voor de verwijzende rechter is of het verdeelstelsel van de geïnde gelden in de weg staat aan de aanname dat de door verzoekster geïnde vergoedingen in werkelijkheid een beloning zijn voor verrichte diensten en daarmee onderworpen zijn aan de btw. En zo ja of verzoekster dan handelt als belastingplichtige in de zin va RL 2006/112. Hij legt HvJEU de volgende vragen voor:

1) Verrichten auteurs, uitvoerend kunstenaars en andere rechthebbenden een dienst in de zin van de artikelen 24, lid 1, en 25, aanhef en onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) aan producenten en importeurs van bandrecorders en vergelijkbare inrichtingen en blanco dragers van wie collectieve beheersorganisaties voor rekening van eerstgenoemden, maar in eigen naam, bij de verkoop van deze inrichtingen en dragers een vergoeding innen?
2) Ingeval de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: handelen collectieve beheersorganisaties die een vergoeding innen bij de verkoop van inrichtingen en dragers door producenten en importeurs als belastingplichtigen in de zin van artikel 28 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) die zijn gehouden deze handelingen te verantwoorden door een factuur in de zin van artikel 220, lid 1, onder 1), van deze richtlijn uit te reiken aan de producenten en importeurs van bandrecorders en vergelijkbare inrichtingen en blanco dragers waarop de over de vergoeding verschuldigde btw is aangegeven, en dienen auteurs, uitvoerend kunstenaars en andere rechthebbenden de ontvangst van de vergoeding op het moment van de distributie ervan te verantwoorden door een btw-factuur uit te reiken aan de collectieve beheersorganisatie die de vergoeding heeft geïnd?
IEF 15734

Voortzetting debat over toekomstbestendig maken publieke mediadienst

Mediarecht. De Eerste Kamer heeft dinsdag 1 maart 2016 het debat met staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) over het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst voortgezet. Tijdens het debat van 2 februari 2016 werden er door alle fracties bezwaren geuit tegen het wetsvoorstel. Aan het eind van de eerste termijn van de kant van de regering besloot de Eerste Kamer om de behandeling van het wetsvoorstel aan te houden en de staatssecretaris de gelegenheid te geven om alle toezeggingen uit het debat vast te leggen in een brief aan de Kamer (EK 34.264, H). Bij de voorzetting van het debat op 1 maart werden vier moties ingediend. Aan het einde van het debat werd besloten dat de staatssecretaris alle in het debat gedane toezeggingen zal vastleggen in een brief aan de Kamer. Deze brief wordt uiterlijk vrijdag 4 maart aan de Kamer gestuurd. Op basis daarvan wordt een besluit genomen over het verdere verloop van de behandeling van het wetsvoorstel.

Ruimte voor omroepen
Senator Atsma (CDA) vroeg onder andere hoeveel omroepen er na invoering van het wetsvoorstel nog overblijven.  De senator vroeg ook wat het betekent als enkele regionale omroepen zich onttrekken aan het plan om samenvoegen en of er een mogelijkheid is om hier per provincie afspraken over te maken. De senator noemde het positief dat in de brief van de NPO en enkele omroepen staat dat de NPO geen sterke bemoeienis zal hebben met de programmering. Dit gaat hem echter niet ver genoeg. Senator Atsma diende een motie in die de regering verzoekt om wettelijk vast te leggen dat omroepen alle ruimte krijgen om programma’s te produceren en uit te zenden. Staatssecretaris Dekker merkte op dat de motie indruist tegen het doel van het wetsvoorstel om een sturende rol van de NPO te creëren. De staatssecretaris ontraadde deze motie. Senator Atsma besloot hierop om het dictum van de motie te wijzigen.

Mediaraad voor Fryslân
Senator Ten Hoeve (OSF) betoogde dat er een minder strakke scheiding moet worden gemaakt tussen regionale en nationale omroepen. De Omrop Fryslân heeft volgens de senator een bijzonder positie in het bevorderen en ontwikkelen van de Friese taal en cultuur. Senator Ten Hoeve diende een motie in die de regering verzoekt een mediaraad voor Fryslân in te stellen waarin onafhankelijke kennis en deskundigheid worden samengebracht. Deze mediaraad moet onder andere een instemmingsrecht krijgen bij de benoeming van de hoofdredacteur van Omrop Fryslân en een adviesrecht bij de benoeming van de RPO-bestuurder die de Friesland portefeuille beheert. De motie verzoekt de regering om in samenspraak met de RPO, Omroep Fryslân en de Provincie Fryslân dit vast te leggen in de Bestuursafspraak Friese taal en cultuur.

De staatssecretaris gaf aan dat hij deze motie omarmt en liet het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Eventuele verwerping van het wetsvoorstel
Senator Teunissen (PvdD) betoogde dat het kabinet onvoldoende rekening heeft gehouden met een eventuele verwerping van het wetsvoorstel. Bij niet-inwerkingtreding van de mediawet zal de RPO (Regionale Publieke Omroep) geen doorgang vinden en zullen kleine regionale omroepen over onvoldoende reserves beschikken om dit op te vangen. Senator Teunissen diende een motie in die de regering verzoekt alles in het werk te stellen om regionale omroepen niet te duperen wanneer de RPO niet doorgaat. Deze motie werd ontraden door de staatssecretaris.

Sturing van de NPO en ruimte voor levensbeschouwing
Senator Bikker (ChristenUnie) stelde dat haar fractie een wettelijke inkadering mist van de sturing van de NPO op de inhoud en vormgeving van de programma’s.  De recente brief van de NPO en diverse  omroepen geeft hier weliswaar duidelijkheid over, maar de wettekst doet dit nog onvoldoende. Bikker vroeg of de staatssecretaris duidelijkheid kan verschaffen over wat die sturing precies inhoudt. De sturing zou volgens de wettekst alleen zien op het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, de afspraken over publieksbetrokkenheid en de coördinatie van aanbodkanalen.  Senator Bikker merkte ook op dat de ruimte voor levensbeschouwing niet in de wet zelf staat. Om die reden diende de senator een motie in die de regering verzoekt om ten minste het bedrag van   12 miljoen euro per jaar vrij te houden voor levensbeschouwelijke programmering. Staatssecretaris Dekker merkte op dat het belangrijk is dat er ruimte en budget is en blijft voor levensbeschouwing en liet het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Benoeming en ontslag NPO-bestuurders
Senator Kops (PVV) noemde het vreemd dat de staatssecretaris heeft toegezegd om bij het eerstvolgende wetsvoorstel zijn bevoegdheid tot benoeming/ontslag NPO-bestuurders te schrappen en tot die tijd in die geest zal handelen. Kops haalde aan dat dit niets verandert aan de reeds benoemde voorzitter van de Raad van Toezicht en vroeg waarom de staatssecretaris niet bereid is om de schijn van belangenverstrengeling bij deze benoeming weg te nemen. Kops betoogde dat bij de behandeling van dit wetsvoorstel het voorkomen van een politieke nederlaag voorop staat, in plaats van het daadwerkelijk toekomstbestendig maken van de publieke omroep.   

Garanties voor de toekomst
Senator Nagel (50PLUS) betoogde dat er een ondeugdelijk wetsvoorstel is ingediend, dat alleen wordt aangenomen omdat er verbeteringen zijn toegezegd voor de toekomst. Deze verbeteringen zijn volgens de senator bovendien in hoge mate onzeker. Nagel stelde er bij de benoeming van NPO-bestuurders teveel ingezet wordt op politiek wenselijke kandidaten en dat er geen garantie dat dit in de toekomst anders zal zijn. Nagel vroeg ook wat de in de brief vastgelegde toezeggingen van de staatssecretaris waard zijn als het kabinet voortijdig valt. Tot slot betoogde de senator dat een aantal pijnpunten, zoals de inhoudelijke kaderstelling van de NPO en de positie van de genre coördinatoren, niet zijn weggenomen.

Vragen over toezeggingen
Senator Sent (PvdA) vroeg de staatssecretaris om te bevestigen dat geheimhoudingsclausules niet verboden worden en dat van een standaardrapportage alleen wordt afweken als er vragen zijn van een Kamerlid. Zij vroeg ook om het juridische kader voor inzicht in kosten van programmering na te laten kijken door deskundigen. De senator gaf aan zeer verheugd te zijn over de brief van de NPO en een meerderheid van de omroepen van 28 februari 2016 en vroeg of de staatssecretaris deze werkwijze ook omarmt en of hij de positie van de programma-adviesraad en de omroepen toe te lichten. Senator Sent gaf verder aan verheugd te zijn dat de rol van de minister bij benoeming/ontslag van NPO-bestuurders in het eerstvolgende wetsvoorstel wordt verwijderd. Zij miste in deze toezegging wel haar verzoek om domeinexpertise en aftreed-roosters in de benoemings- en ontslagprocedures te betrekken. Ook vroeg zij of de staatssecretaris meent dat de Voorzitter van de Raad van Toezicht van de NPO zijn functie als toezichthouder onafhankelijk en met gezag kan vervullen. Over de regionale omroepen merkte senator Sent op dat er meer zicht moet komen op het bestuursakkoord met de provincie Friesland en dat de staatssecretaris zich sterk moet maken voor het behoud van de programmering voor het Friese taal- en cultuurgebied.                  

Rust in het bestel
Senator Krikke (VVD) betoogde dat er rust moet komen in het publieke mediabestel. Met name voor de regionale publieke omroep is het van groot belang dat er een wettelijke basis komt voor het maken van goede regionale programma’s. De senator juichte toe dat de ministeriële inmenging in de benoeming van NPO-bestuurders is weggenomen. De toezegging om een serieuze verkenning te doen naar de procedure voor benoemingen in de hele publieke mediasector gaat de senator echter niet ver genoeg. Zij vroeg dan ook of de staatssecretaris bereid is om met verdergaande voorstelen voor de benoeming van de Raad van Toezicht van de NPO te komen.                 

Goed bestuur
Senator Schalk (SGP) vroeg hoe de staatsecretaris de notitie voor good governance gaat uitwerken en hoe de rol van de NPO ten opzichte van de omroeporganisaties beter kan worden ingekaderd. De senator merkte op dat veel burgers juist vanwege levensovertuiging hebben aangesloten bij een omroep en vroeg hoe er gewaarborgd wordt dat deze overtuigingen voldoende ruimte krijgen.  

Senator Schnabel (D66) betoogde dat de voordracht van NPO-bestuurders door een onafhankelijke commissie bindend moet zijn. Een toezegging voor een toekomstige verandering van de wet is voor de D66 fractie onvoldoende om het huidige wetsvoorstel te kunnen steunen. De senator stelde dat zijn fractie erg hecht aan goede governance van de publieke omroep. De sturing  van de NPO moet volgens Schabel dan ook gevrijwaard zijn van invloeden die de missie en doelstellingen van de publieke omroep instrumenteel kunnen maken voor de behartiging van andere belangen dn het voorzien in hoogwaardig publieke mediadiensten.  

Advies bij benoeming
Senator Lintmeijer (GroenLinks) vroeg de staatssecretaris om toe te zeggen dat regionale omroepen alle financiële ruimte krijgen die redelijkerwijs noodzakelijk is en dat de redactionele onafhankelijkheid (wettelijk) geregeld wordt. Lintmeijer vroeg ook om de toezegging dat er voortaan een bindende voordracht van een onafhankelijke benoemingscommissie komt; op basis van onafhankelijk vastgestelde profielen. Volgens Lintmeijer moet er bij de benoeming ook een rol komen voor een klantenpanel of maatschappelijke adviesraad dat het bestuur van de NPO van advies kan dienen. Tot slot betoogde de senator dat er meer duidelijkheid moet komen over de checks and balances binnen de publieke omroep en dat het systeem meer open gaat voor initiatieven van externe producenten.        

Visie van de staatssecretaris
Senator Gerkens (SP) vroeg de staatssecretaris om toe te lichten welke toezeggingen hij buiten het debat in de Eerste Kamer heeft gedaan. De senator gaf aan dat haar fractie onvoldoende overtuigd is van de visie van de staatssecretaris op de publieke omroep. Gerkens uitte kritiek op de benoeming van de Voorzitter van de Raad van Toezicht en vroeg om openbaarmaking van de stukken rondom diens benoeming. De omroepen hebben volgens senator Gerkens onvoldoende garantie dat de NPO zich inderdaad inhoudelijk afzijdig zal houden van de programmering. Verder betoogde de senator dat de toegenomen burgerparticipatie vereisen dat burgers goed geïnformeerd worden. Dit wordt volgens Gerkens echter in hoge mate verhinderd door de kwetsbare financiële situatie van de regionale en lokale omroepen.

Overheid op afstand
Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) gaf aan dat de inbreng van de Eerste Kamer in tweede termijn noopt tot verdere wijziging van het wetsvoorstel. Het gaat dan om de manier waarop NPO-bestuurders en toezichthouders benoemd worden, de verhouding tussen NPO en de omroepen en manier waarop NPO publiek betrekt.

De staatssecretaris merkte op dat de overheid op grotere afstand moet komen te staan van de benoeming van bestuurders en toezichthouders. Het instemmingsrecht van de minister bij de benoeming van de raad van bestuur verdwijnt. Ook de betrokkenheid van de minister bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt in zijn geheel weggenomen. De Raad van Toezicht werft zelf benoemingsadviescommissie. Er kan door de minister alleen worden afgeweken van een voordracht als deze in strijd is met de wet of als er andere zwaarwegende belangen in het geding zijn. Dit moet altijd schriftelijk worden gemotiveerd aan de Kamer.

De staatssecretaris gaat in de wet opnemen dat de NPO haar sturende rol verricht op basis van een beleidsvisie die samen met de omroepen is vastgesteld. Als dit wetsvoorstel wordt aanaard, worden zullen alleen de artikelen die zien op de regionale omroep in werking treden. De artikelen over de nationale omroep treden pas in werking als er een reparatiewet is aangenomen. Mocht een dergelijke reparatiewet niet worden aangenomen in de Tweede Kamer, dan blijft er van het wetsvoorstel dus alleen de regeling van de Regionale publieke omroep over. De staatsecretaris heeft er echter vertrouwen in dat er voldoende steun voor een reparatiewet.

 Verder merkte de staatsecretaris op dat het wetsvoorstel de NPO vrijlaat in de manier waarop het publiek wordt betrokken. Naar aanleiding van de bezwaren uit de Eerste Kamer zegde de staatssecretaris toe dat hij zal bevorderen dat de NPO representatieve inspraak organiseert, zoals publiekspanels  of een representatieve maatschappelijke adviesraad.

IEF 15732

Hernieuwing van modelrecht voor bandprofielen afgewezen

Gerecht EU 23 februari 2016, IEF 15732; ECLI:EU:T:2016:92; gevoegde zaken T-279/15 tot en met T-282/15 (Pirelli Tyre)
Gemeenschapsmodelrecht bestaande uit profiel voor autobanden. Er ontbreekt een verlengingsaanvraag voor het ontwerp na het verlopen van de modelregistratie. Verzoek om herstel en vernieuwing van het modelrecht wordt afgewezen.

21      Il s’ensuit que la chambre de recours n’a pas commis d’erreur de droit en considérant que, en l’espèce, il y avait lieu de vérifier l’observation, par le mandataire agréé, de toute la vigilance nécessitée par les circonstances.
24      Ensuite, si les listes de surveillance communiquées en 2007 au mandataire agréé, à la suite du choix de retirer la mission de renouvellement des dessins ou modèles communautaires multiples à la société spécialisée et de la confier audit mandataire agréé, ne comportaient certes pas, à la suite d’une erreur imputable à la requérante, de référence aux dessins ou modèles communautaires multiples en cause, il n’en demeure pas moins que, depuis 2003, le mandataire agréé était chargé, au nom et pour le compte de la requérante, de la gestion d’un nombre important de dessins ou modèles communautaires lui appartenant, dont les dessins ou modèles communautaires en cause, qu’il a d’ailleurs lui-même déposés, en sa qualité de mandataire, en 2003. Ainsi, le mandataire agréé ne pouvait ignorer, en raison de son expérience et de son expertise en la matière, les conséquences préjudiciables, pour la requérante, liées à l’expiration du délai de renouvellement de dessins ou modèles communautaires multiples.

29      Quant à l’argumentation de la requérante relative à la bonne réception, par le mandataire agréé, des avis d’expiration du 6 septembre 2012 et par laquelle elle fait valoir que ces communications n’auraient jamais été mentionnées tant dans les décisions du 13 mars 2014 du département « Soutien aux opérations » que dans les décisions attaquées, de sorte qu’elles n’auraient fait l’objet d’aucun débat contradictoire, il suffit de relever, pour l’écarter, qu’il ressort des éléments du dossier que la requérante n’a jamais allégué, dans le cadre de la procédure devant l’OHMI, qu’il s’agisse tant de ses requêtes initiales en restitutio in integrum que de ses recours introduits devant le chambre de recours contre les décisions du 13 mars 2014 du département « Soutien aux opérations » de l’OHMI rejetant ces demandes, que la preuve de la bonne réception, par le mandataire agréé, des avis d’expiration du 6 septembre 2012, n’avait pas été rapportée. Il ressort également des éléments du dossier que l’OHMI a, tant dans les décisions du 13 mars 2014 du département « Soutien aux opérations » que dans les décisions attaquées, tenu cet élément de fait pour acquis.
IEF 15733

Eerste Kamer aanvaardt initiatiefwetsvoorstel en novelle Huis voor klokkenluiders

Mediarecht. De Eerste Kamer heeft dinsdag 1 maart 2016 aan het einde van de derde termijn van het debat over het initiatiefwetsvoorstel en de novelle voor het Huis voor klokkenluiders aanvaard. 66 senatoren stemden voor de beide wetsvoorstellen, 9 senatoren waren afwezig. Tijdens het debat werden door senator Bikker (ChristenUnie) twee moties ingediend, waarvan er één werd aangehouden. De andere motie werd aanvaard, met steun van ChristenUnie, PvdA, SGP, GroenLinks, PvdD, 50PLUS, OSF, SP en D66.

(...)
Het benadelingsverbod Senator Postema (PvdA) stelde dat hij het uitbreiding van het benadelingsverbod naar zelfstandigen, stagiaires en vrijwilligers een goede zaak vindt. Het is volgens Postema echter nog maar de vraag of een expliciet benadelingsverbod bij de rechter straks daadwerkelijk leidt tot meer bescherming van klokkenluiders. Het melden van een misstand leidt immers snel tot verstoorde arbeidsverhoudingen en er zijn weinig rechters die dit moedwillig in stand willen houden. Dit zou kunnen betekenen dat het benadelingsverbod in praktijk een wassen neus blijkt. Postema vroeg de initiatiefnemers en de minister om toe te lichten in hoeverre het wetsvoorstel een daadwerkelijke verbetering betekent.
(...)

Geen valse maar snelle start Senator Koffeman (PvdD) vroeg de indieners en de minister om te reageren op geuite zorgen over het beperkte budget dat beschikbaar wordt gesteld voor het Huis en hoe wordt voorkomen dat klokkenluiders zich niet melden uit vrees voor de zwakke positie van het Huis. Dit zou immers een valse start zijn van het Huis. Over de uitbreiding van het benadelingsverbod merkte de senator op dat dit niet in de weg mag staan aan een spoedige start van het Huis. Senator Van Weerdenburg (PVV) stelde dat vrijwilligers en stagiairs een fundamenteel andere positie hebben dan werknemers. De senator stelde dat de initiatiefnemers en minister hier heel duidelijk over zijn geweest. Zij noemde het onbegrijpelijk dat dit onderwerp het opzetten van het Huis hebben vertraagd en betoogde dat het Huis zo snel mogelijk moet worden opgezet.
(...)
Lees verder

IEF 15731

In de tijdschriften februari 2016

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de vakbladen van deze maand. Voor de losse tijdschriftensites dient u apart in te loggen.

BIE 2016 februari* IER 2016/01 Mediaforum 2016/01*

* Deze tijdschriften zijn ook opgenomen in de database Praktijkgebied IE.

Berichten IE
Berichten uit het buitenland
Germany, a legal report 2015; Trademarks, designs and unfair competition – Ulrich Hildebrandt

Rechtspraak
Handelsnaamrecht
Nr. 4 Hoge Raad 11 december 2015, Artiestenverloningen/Prae Artiestenverloning, IEF 15523, ECLI:NL:HR:2015:3554 (aanduiding ‘artiestenverloning’ is louter beschrijvend; gebruik daarvan door een derde is, ook indien verwarringwekkend, alleen onrechtmatig indien bijkomende omstandigheden dat meebrengen) – met noot van C.J.J.C. van Nispen

Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 5 Hof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2015, H&M/Adidas, IEF 15491 (spoedeisend belang na verwijzing; onderscheidend vermogen en reputatie van een merk)

Geografische aanduidingen
Nr. 6 Hof van Justitie EU 21 januari 2016, Verlados/Calvados, IEF 15643, zaak C-75/15, ECLI:EU:C:2016:35 (geografische aanduiding van gedistilleerde dranken; begrip voorstelling in art. 16 onder b Vo. 110/2008; gemiddelde Europese consument; geen verwarringsgevaar vereist; voor de geest komen is voldoende)

IER
Nr. 1 Voorstel voor een richtlijn – Absoluut verbodsrecht voor bedrijfsgeheimen? / Frits Gerritzen p. 1
Nr. 2 Codificatie van IP Translator in het Trademark Reform Package / M.F.A. Enghardt & F. Hekker p. 3

Jurisprudentie
Auteursrecht
Nr. 3 30­09­2015 Rechtbank Amsterdam (ROADSIDE/LAKS), m.nt. VR p. 10
Nr. 4 23­09­2015 Rechtbank Den Haag (Tennis World/PRIME SPORTSGEAR), m.nt. VR onder IER 2016/3 p. 15
Nr. 5 09­11­2015 Rechtbank Gelderland (LIFEMAXX/Bedrijf X), m.nt. VR onder IER 2016/3 p. 22
Nr. 6 07­07­2015 Gerechtshof ’s­Hertogenbosch (Kermisattracties), met redactionele aantekening p. 28

Reclamerecht
Nr. 7 15­09­2015 Reclame Code Commissie (Alpro Pur’Enjoy), m.nt. EHH p. 34
Nr. 8 23­09­2015 Voorzitter Reclame Code Commissie (Hoogvliet Vakantie Doeboek incl. adverteerders), m.nt. EHH p. 37
Nr. 9 07­10­2015 Rechtbank Amsterdam (Skyscanner Ltd./Stichting Reclame Code), m.nt. D. Haije p. 39

Procesrecht
Nr. 10 13­11­2015 Hoge Raad (AIB/Novisem), m.nt. H.J. Koenraad p. 49
Nr. 11 23­09­2015 Voorzieningenrechter Rechtbank Noord­Holland (Teva/Astrazeneca), m.nt. C.J­A. Seinen p. 58

Auteursrecht/Procesrecht
Nr. 12 05­10­2015 Rechtbank Den Haag (BREIN/Google), m.nt. FE p. 63

Merkenrecht
Nr. 13 23­09­2015 Rechtbank Den Haag (Alpargatas/Brands & Concepts), m.nt. MB p. 72
Nr. 14 16­09­2015 Hof van Justitie van de Europese Unie (Nestlé/Cadbury), m.nt. W. Pors p. 78

Octrooirecht
Nr. 15 06­10­2015 Hof van Justitie van de Europese Unie (Seattle Genetics Inc./Österreichisches Patentamt), m.nt. AFK p. 87

Mediaforum
Opinie
Enkele reflecties op de Europese platform consultatie
Natali Helberger

Wetenschap
Kunst en belediging: sleutelroman en karikatuur
Aernout Nieuwenhuis

Documentatie: rechtspraak|binnenland

Jurisprudentie
Nr. 1 - EHRM 21 juli 2015, Satamedia/Finland m.nt. A.W.Hins
Nr. 2 - CBb 25 augustus 2015, Pretium/ACM m.nt. L. Mensink

IEF 15730

Google moet naw-gegevens verstrekken van Google-reviewers kinderdagverblijf

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 februari 2016, IEF 15729; ECLI:NL:RBAMS:2016:987 (Kinderdagverblijf tegen Google)
Uitspraak ingezonden door Paul Tjiam en Sophie ten Bosch, Simmons & Simmons LLP. Eiseres (kinderdagverblijf) wordt via Google Reviews lastiggevallen door een anoniem persoon. Eiseres vordert van Google Inc. verwijdering van Google-recensies en vordert NAW-gegevens van de personen die de lasterlijke Google Reviews hebben geschreven. Google weigert recensies te verwijderen en NAW-gegevens te verstrekken. Voorzieningenrechter oordeelt dat sprake is van evident onrechtmatige recensies en dat eiseres een reëel belang heeft bij het verkrijgen van IP-adressen en alle informatie (telefoonnummers, namen en e-mailadressen) en verwijderen van een recensie.

4.4. Voor zover de vordering tot verwijdering van de recensies ook ziet op andere recensies dan de vier die in dit geding centraal staan, is die vordering niet toewijsbaar. Elke keer zal immers opnieuw (door de rechter) de afweging moeten worden gemaakt of een recensie al dan niet evident onrechtmatig is.

4.5. Vanwege het evident onrechtmatige karakter van de vier recensies (waarbij geldt dat Google dit voor drie van de vier recensies heeft toegegeven) is er tevens aanleiding Google te veroordelen tot het afgeven van de onder I van het petitum gevorderde gegevens. Aannemelijk is immers dat [eiseres] schade lijdt als gevolg van de onrechtmatige recensies en dat zij hier tegenop moet kunnen treden. Zij heeft dan ook een reëel belang bij het verkrijgen van de NAW-gegevens. Bovendien is voldoende aannemelijk dat voor [eiseres] geen minder ingrijpende mogelijkheden bestaan om de gevorderde gegevens te achterhalen. Tot slot geldt dat een afweging van de betrokken belangen in het voordeel van [eiseres] uitvalt. [eiseres] moet tegen het onrechtmatig handelen kunnen optreden hetgeen zwaarder weegt dan de vrijheid van meningsuiting om evident valse recensies te kunnen plaatsen. Vanwege het evident onrechtmatige karakter van de vier recensies is er onvoldoende aanleiding de veroordeling voorwaardelijk uit te spreken, zoals door Google verzocht. Indien de persoon achter de recensies door [eiseres] (in rechte) wordt aangesproken, zal hij of zij hoe dan ook in de gelegenheid worden gesteld wederhoor te bieden. De vordering onder I sub e zal niet worden toegewezen; Google heeft voorshands terecht aangevoerd dat dit onderdeel van de vordering te onbepaald is.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15729

In alle opzichten wijkt de gedecoreerde klomp af van het model

Vzr. Rechtbank Overijssel 22 februari 2016, IEF 15729; ECLI:NL:RBOVE:2016:600 (Modelrecht gedecoreerde klompen)
Uitspraak ingezonden door Martijn Kortier, Kienhuis Hoving. Eiser heeft een Benelux modelrecht laten registreren voor 'decoratieve klompen voorzien van sierstenen' en ziet dat Chopra ook gedecoreerde klompen te koop aanbiedt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er vanuit moet worden gegaan van de modelregistratie en dat die registratie zich, gelet op de beschrijving en de bijgevoegde tekening, niet (mee) uitstrekt tot het voorkomen van een klomp. Er is een andere algemene dan wel totaalindruk dan het geregistreerde model. In alle opzichten, materialen(soorten) van klomp en steentjes en decoratie(dessin) wijkt de klomp van Chopra immers (te) veel af van het model voor een auteursrechtinbreuk. Vorderingen worden afgewezen.

4.9. Ingevolge artikel 3.1. van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE) wordt het uiterlijk van een voortbrengsel afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur of de materialen van het voortbrengsel zelf of de versiering ervan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beoordeling in dit geschil uit moet worden gegaan van de modelregistratie en dat die registratie zich, gelet op de beschrijving en de bijgevoegde tekening, niet (mee) uitstrekt tot het voorkomen van een klomp. Gelet op de beschrijving van het product en de features en op de bijbehorende representation gaat het immers om (een geheel van) decorations voor een klomp in de daarbij vermelde kleuren. De klompvorm is slechts indicatief (met een stippellijn) en kleurloos weergegeven op de tekening.

4.10 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan (...) redelijkerwijze niet staande worden gehouden dat het product van Chopra eenzelfde algemene dan wel totaalindruk wekt als het model van Eiser.
Daarbij kan er zelfs nog van worden afgezien dat beide producten geen (niet in alle gevallen bij de afbeeldingen van Chopra direct zichtbare) overeenkomst vertonen wat betreft textuur en materiaal van de klompen zelf, welke verschillen Eiser immers zelf reeds heeft bevestigd.

4.15 (...) De klomp van Chopra afgezet tegen de klomp volgens het geregistreerde model, brengt de voorzieningenrechter in ieder geval tot het voorlopig oordeel dat niet gesproken kan worden van een auteursrechtelijk inbreuk. In alle opzichten, materialen(soorten) van klomp en steentjes en decoratie(dessin) wijkt de klomp van Chopra immers (te) veel af van het model (...)

IEF 15728

Geen benoeming deskundige over exploitatie broncode failliet

Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 15728 (Curator A12.it tegen Flore Managed Services)
Oude jurisprudentie, nu pas beschikbaar, zie eerder IEF 14923. Bevoegdheidsincident art 6 EEX-Vo. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. De failliete vennootschappen A12.it hebben een webmodule binnen de zorgsector (Flore-software) op de markt gebracht, zij hebben auteursrecht op deze software, zij hebben merkenrecht op het Merk “Flore” en zij hebben recht op de handelsnaam “Flore”. De curator stelt dat FMS en Flore Plus zich bedrijfsmiddelen van de failliete vennootschappen hebben toegeëigend, zoals de Flore-software, bestaande licentienemers, klanteninformatie en licentieovereenkomsten. Gedaagden vorderen zonder succes dat de rechtbank een deskundige benoemt ter beantwoording van de volgende vraag: “Is de broncode van het softwarepakket dat door FMS/PLUS wordt geëxploiteerd in zodanige mate hetzelfde als de broncode van het pakket dat door de failliete vennootschappen werd geëxploiteerd dat deze beide pakketten na objectieve maatstaven als hetzelfde moet worden beschouwd?” De zaak kwam weer op de rol voor conclusie van antwoord.

4.2. Het verweer van de curator, komt er - zeer kort samengevat - op neer dat de vraag naar de broncode slechts van beperkte betekenis is, aangezien voor het geschil beslissend is of bestaande klanten(relaties) van de failliete vennootschappen rond het faillissement zijn overgenomen door FMS of Flore Plus, en indien dit het geval is of er bij destijds bestaande klanten van de failliete vennootschappen nieuwe software is geinstalleerd. Onderzoek naar de broncode door een deskundige is voor beantwoording van deze vraag volgens de curator niet noodzakelijk. Voorts heeft de curator uiteengezet dat onderzoek naar de broncode evenmin relevant is voor de vraag wie de rechthebbende op de Flore-software.

4.3. Gelet op het gemotiveerde verweer van de curator is de rechtbank van oordeel dat voor het benoemen van een deskundige in dit stadium van de procedure onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank zal daarom ook de incidentele vordering tot benoeming van een deskundige afwijzen.
IEF 15727

EHRM benadrukt belang van bescherming bronnen en klokkenluiders

EHRM 19 januari 2016, IEF 15726 (Görmüs e.a. tegen Turkije)
Met samenvatting van Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan/Mediareport. Deze recente uitspraak van het EHRM draait om een artikel in het Turkse tijdschrift Nokta uit 2007, waarin onthuld werd dat het Turkse leger een systeem van classificatie van journalisten hanteerde waarin deze als ‘favourable’ of ‘hostile’ werden aangemerkt. ‘Hostile’ journalisten werden uitgesloten van deelname aan activiteiten van het Turkse leger. Na publicatie trof het Turkse leger vergaande maatregelen tegen Nokta, met als doel de identiteit van de bronnen van het artikel te achterhalen. Het EHRM oordeelt (arrest in het Frans, samenvatting -pdf- in het Engels) dat Turkije daarbij de rechten van de betrokken journalisten onder artikel 10 EVRM heeft geschonden.

De scoop van Nokta was gebaseerd op vertrouwelijke documenten van het Turkse leger zelf, die door een klokkenluider aan Nokta waren verstrekt. Na de publicatie viel het leger onaangekondigd binnen bij Nokta en nam het kopieeen van de vertrouwelijke documenten in beslag. Ook werden forensische kopieen gemaakt van gegevens op 46 computers op de redactie. Hoofdredacteur Görmüş en verschillende bij de zaak betrokken onderzoeksjournalisten maakten daarop bezwaar bij de Turkse rechter, maar deze keurde de gang van zaken goed en verwierp tot in hoogste instantie het beroep.

Het EHRM begint de gebruikelijke belangenafweging met een onderzoek of het gewraakte artikel bijdraagt aan een ‘public debate’. Dat is al snel duidelijk: het artikel handelde over de rol en de handelswijze van het Turkse leger in de Turkse samenleving, waarmee het zonder meer bijdraagt aan een debat van ‘public interest’.

Daarop volgt een belangenafweging tussen enerzijds het recht op bronbescherming en de bescherming van klokkenluiders (in het Frans prachtig “lanceurs d’alerte”), en anderzijds het feit dat de informatie als vertrouwelijk was aangemerkt en het gegeven dat het vertrouwen in de overheid beschermenswaardig is.

Het EHRM oordeelt dat de handelswijze van de Turkse overheid zeer verstrekkend was. De journalisten hadden bij de inval meteen kopieën verstrekt van de documenten die zij van de klokkenluider hadden gekregen: niettemin werden alsnog grote hoeveelheden data in beslag genomen. Dit alles met het doel (impliciet danwel expliciet) om achter de identiteit van de klokkenluider te komen. Deze interventie was dermate zwaar dat het EHRM oordeelt dat zij een groot chilling effect heeft gehad op potentiële bronnen die de pers willen helpen om misstanden in het leger aan de kaak te stellen.

Het EHRM oordeelt voorts uitdrukkelijk dat artikel 10 EVRM bescherming biedt aan klokkenluiders, ook als deze in publieke dienst zijn. Het EHRM heeft daarvoor een vast toetsingskader ontwikkeld (zie in dit kader J.P. van den Brink en E.W. Jurjens, “Bescherming van klokkenluiders onder artikel 10 EVRM”, NTM 2015-1 en MR 2015-042 en het Guja/Moldavië-arrest, nr. 14277/04).

Eén van de relevante factoren daarbij kan zijn of er gebruik is gemaakt van interne procedures om de misstand aan de kaak te stellen binnen de organisatie waar de klokkenluider werkt voordat deze naar de pers stapt. In dit geval merkt het EHRM echter op dat de Turkse wet niet voorziet in dergelijke procedures. Om die reden komt het EHRM tot het oordeel dat het de journalisten niet tegengeworpen mag worden dat de klokkenluider niet eerst bij zijn meerderen had aangeklopt voordat hij of zij Nokta benaderde.

Vervolgens besteedt het EHRM aandacht aan het gegeven dat de stukken die Nokta in handen had gekregen als vertrouwelijk waren aangemerkt. Gezien het stukken betreft over de interne organisatie van het leger geeft het EHRM toe dat dit vertrouwelijke karakter “a priori justifié” zou kunnen zijn. Echter, dergelijke vertrouwelijkheid is niet absoluut en dient niet koste wat kost gehandhaafd te worden. Het EHRM is er niet van overtuigd dat er een goede reden bestond om de documenten als vertrouwelijk aan te merken. Allereerst omdat de publicatie van de stukken niet tot negatieve gevolgen had geleid, maar ook omdat het aanmerken als vertrouwelijk van documenten waaruit discriminatie van overheidswege blijkt niet gerechtvaardigd is.

Ook het andere argument van de Turkse Staat – dat het van belang is om het vertrouwen in overheidsinstanties, in casu het leger, te bewaren – verwerpt het EHRM. Dit kan een relevante factor zijn, maar in dit geval oordeelt het EHRM dat er dermate een groot belang bij de misstand die wordt blootgelegd in het artikel is dat dit zwaarder weegt dan het behouden van publiek vertrouwen in het leger.

Gezien het zwaarwegende publieke belang bij publicatie van het artikel en de disproportionaliteit van de handelswijze van de Turkse overheid enerzijds, en de beperkte belangen bij vertrouwelijkheid en het in standhouden van het vertrouwen in de overheid anderzijds, oordeelt het EHRM dat de Turkse Staat inbreuk heeft gemaakt op artikel 10 EVRM.