IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 22173
1 augustus 2024
Uitspraak

Uitzending Noordkaap onrechtmatig

 
IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 15332

Enkel handelsnaamgebruik Fiber Nederland betekent niet dat dienst overal via glasvezel is

RCC 28 juli 2015, IEF 15332; dossiernr. 2015/00667 (Fiber Nederland)
Reclamerecht. Handelsnaam. Fiber levert andere, niet-vergelijkbare diensten dan Ziggo. Een Radio en TV-reclame waarin wordt gezegd: “Vanaf 1 juli is het feest. Maar niet voor u. Want Ziggo verhoogt voor UPC klanten alweer de prijzen. Daarom kunt u nu zonder gedoe overstappen naar Fiber Nederland met onze installatiegarantie. Kies voor snel internet, goedkoop bellen en interactieve televisie. En krijg lekker veel HD. (...) Ga naar Fiber.nl want u heeft nog tot 1 juli om over te stappen”. Klacht: In de reclame wordt men aangespoord om over te stappen op een product dat niet te vergelijken is met wat klager nu heeft. (...) Verder doet de naam van het bedrijf vermoeden dat het om glasvezel gaat. Glasvezel is echter niet beschikbaar op de postcode van klager en hij is dus aangewezen op (A)DSL. (A)DSL haalt op klagers postcode de door Fiber op de website vermelde snelheid niet.

Commissie:

In de bestreden uitingen wordt de consument geattendeerd op het feit dat men tot 1 juli 2015 kan overstappen naar Fiber Nederland voor “snel internet, goedkoop bellen en interactieve televisie” en “lekker veel HD”, waarbij de prijs gedurende 3 maanden € 34,95 per maand bedraagt. In de uitingen ligt niet de suggestie besloten dat Fiber Nederland een bepaalde snelheid zal bieden, meer in het bijzonder dezelfde snelheid die Ziggo biedt, noch dat bepaalde lokale zenders zonder meer beschikbaar zullen zijn.

Het enkele gebruik van de naam Fiber Nederland in de bestreden uitingen rechtvaardigt naar het oordeel van de Commissie niet de conclusie dat adverteerder haar diensten op ieder adres over glasvezel aanbiedt.
IEF 15331

Tijdschrift Mediaforum beschikbaar bij Legal Intelligence en Rechtsorde

Het tijdschrift Mediaforum is nu ook beschikbaar bij Legal Intelligence en Rechtsorde. Het maandblad wordt sinds deze zomer uitgegeven door uitgeverij deLex. Mediaforum maakt deel uit van Praktijkgebied IE, dé IE databank met o.a. de tijdschriften AMI, BMM Bulletin en Berichten IE.

Naast IE-Forum.nl en ITenRecht.nl zijn in 2015 ook de webblogs IE-Forum.be, Reclameboek.nl en LSenR.nl toegevoegd aan Praktijkgebied IE. Met de tijdschriften, blogs en boeken van deLex beschikt u over de meest complete verzameling IE-bronnen. Praktijkgebied IE is beschikbaar via Legal Intelligence en Rechtsorde.

Wilt u deze databank laten toevoegen aan uw Legal Intelligence of Rechtsorde-account of een offerte op maat? Stuur een e-mail naar dsterenborg@delex.nl of bel ons: 020 - 345 22 12.

IEF 15330

Geen verbod op uitlatingen op sociale media over zwanendriften

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 oktober 2015, IEF 15330; ECLI:NL:RBDHA:2015:11856 (Zwanendriften)
Sociale media. Vrijheid van meningsuiting. Zwanendriften is het recht om zwanen te houden, waarbij de zwanendrifter eigenaar is van de zwanen en de zwanenkoppels, die zijn gekenmerkt door een tatoeage op de snavel en een ring om de poot, en de daaruit voortkomende jonge zwanen. De zwanen mogen worden geleewiekt door een dierenarts, waarbij een middenhandsbeentje, met de slagpennen, van de vleugel wordt geamputeerd. Partijen verschillen van inzicht over het beroep van zwanendrifter. Er loopt inmiddels een strafrechtelijk onderzoek. Gedaagde plaatst op internet uitlatingen over het zwanendriften, waarvan eisers vinden dat hun goede naam wordt geschaad. De uitingen op sociale media zijn niet onjuist, onnodig grievend of onrechtmatig zijn, gezien het lopend strafrechtelijk onderzoek en de besluitvorming omtrent een algeheel verbod. De eer of goede naam van eisers is niet aangetast, omdat het veeleer gericht is op de werkgever. Ook de vergelijking met de leeuwenjacht, is niet ontoelaatbaar omdat de twee praktijken in de ogen van gedaagde als dierenleed moeten worden aangemerkt. 

4.7. (...) op grond van schending van de aan die ontheffing verbonden voorwaarden (bestaande uit het tatoeëren van nieuwe zwanen, het zich toeëigenen van uit het wild afkomstige zwanen, het houden van zwanen waarvoor geen ontheffing is afgegeven en het niet voeren van een administratie), de beslissing op bezwaar d.d. 14 juli 2015 van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de erkenning van de zijde van de staatssecretaris dat [gedaagde] een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het in kaart brengen van het zwanendriften en dat door een omissie jarenlang onvoldoende handhavend is opgetreden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [gedaagde] geplaatste berichten op zodanige wijze steun vinden in de feiten dat van onrechtmatigheid van die berichten naar voorlopig oordeel geen sprake is. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter dergelijke uitlatingen – ook hangende de strafrechtelijke procedure met betrekking tot het zwanendriften en de besluitvorming omtrent een algeheel verbod op zwanendriften – toelaatbaar en hoeft [gedaagde] zich daarvan niet te onthouden. Het bericht op Twitter van 14 juli 2015, waarin [gedaagde] vermeldt dat [eisers] de zwanendrift beoefent onder werktijd en met instemming van de werkgever, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de door [eisers] overgelegde producties kan worden afgeleid dat een door de werkgever ingesteld onderzoek geen overtredingen aan het licht heeft gebracht en dat dit door middel van een artikel in het [dagblad] van [datum 2] aan het publiek bekend is gemaakt, hetgeen door [gedaagde] overigens niet is weersproken. Hoewel de mededeling van [gedaagde] op Twitter gelet op het voorgaande feitelijk onjuist is gebleken, betekent dit echter niet zonder meer dat die uitlating onrechtmatig is geweest jegens [eisers] . De door [gedaagde] geuite beschuldiging is immers veeleer gericht tegen de werkgever, zodat naar voorlopig oordeel niet valt in te zien dat de eer of goede naam van [eisers] hierdoor wordt aangetast.

4.10. (...) Voorts vergelijkt [gedaagde] het zwanendriften in haar bericht op Facebook van 18 augustus 2015 met het levend villen en mishandelen van lammeren. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ook hier gaat om het vergelijken van twee praktijken die in de ogen van [gedaagde] als dierenleed moeten worden aangemerkt en die in beginsel toelaatbaar is. Bovendien wordt de naam van [eisers] in het betreffende bericht niet genoemd, zodat van een ongerechtvaardigde uitlating jegens hem geen sprake is. Voor zover [gedaagde] in deze berichten beschrijvingen geeft van het zwanendriften en dit zwanendriften in verband brengt met [eisers] , verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hierover in rechtsoverweging 4.7. is overwogen. Samengevat heeft in dit verband te gelden dat de uitlatingen van [gedaagde] over het zwanendriften op zodanige wijze steun vinden in het door haar verzamelde beeldmateriaal, dat van onrechtmatigheid van die uitlatingen voorshands onvoldoende is gebleken.

4.11 Gelet op het voorgaande is naar voorlopig oordeel onvoldoende gebleken dat de door [gedaagde] op Facebook en Twitter over [eisers] gedane uitlatingen onjuist, onnodig grievend of anderszins onrechtmatig jegens hem zijn. Derhalve valt niet in te zien waarom [gedaagde] zich van dergelijke uitlatingen zou dienen te onthouden. Tegen de achtergrond van het voorgaande prevaleert dan ook de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] boven het belang van [eisers] bij het beschermen van zijn eer en goede naam en van die van personen om hem heen. Voor zover [eisers] nog heeft betoogd dat hij en zijn naasten als gevolg van de uitlatingen van [gedaagde] worden door bedreigd, leidt dit niet tot een ander oordeel, met name gelet op de aannemelijkheid van de door [gedaagde] gestelde feiten zoals weergegeven onder 4.7, nu het vooral deze feiten zijn die tot reacties van derden hebben geleid.
IEF 15329

Erven claimen lippen Monroe

Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. Marilyn Monroe mag dan meer dan 50 jaar dood zijn, maar dat betekent nog niet dat je ongestraft een afdruk van haar lippen op een mok of poster kunt afbeelden. Althans dat vinden de nabestaanden van de actrice, die zich verenigd hebben in de Estate of Marilyn Monroe.

MERKRECHTEN
Al jaren strijden zij tegen de verkoop van ongeautoriseerde Monroe-prullaria, of het nu om theemutsen, pennetjes of posters gaat. In de Verenigde is de estate op dit moment in een juridisch gevecht verwikkeld met Avela, een distributeur van Monroe-artikelen. De erven Monroe blijken niet zuinig te zijn met hun claims. Uit een tussenvonnis van de rechtbank in New York van eind september blijkt dat de estate niet alleen stelt dat het merkrechten bezit op de naam en het uiterlijk van Monroe, maar dat zelfs de lipafdruk van de actrice als merk beschermd is.

RIGHT OF PUBLICITY
In eerdere procedures baseerden de erven hun acties niet op deze merkrechten, maar vooral op het zogenaamde right of publicity. Dit is het recht van een beroemdheid om zich te verzetten tegen commercieel gebruik van zijn naam of portret. In bepaalde staten in de VS kunnen ook de nabestaanden zich op deze publicity rights van hun beroemde familielid beroepen.

VERLOREN RECHTSZAAK
Dat de erven dit recht in deze kwestie niet meenemen, heeft vermoedelijk te maken met een in 2012 verloren rechtszaak in Californië, een staat die publicity rights ook voor de erfgenamen van zijn beroemde overleden inwoners erkent. Toen de estate zich in 2012 op Monroe’s publicity rights beriep en aanvoerde dat de actrice ten tijde van haar overlijden in Californië woonde, kwam er plotseling een stuk op tafel waarin dezelfde estate het tegenovergestelde had verklaard: in een poging belasting te ontwijken had de estate eerder gesteld dat Monroe bij haar dood juist niét in Californië woonde. De rechter vertrouwde het zaakje niet en weigerde de estate de publicity rights toe te kennen.

KANSRIJK
In de procedure tegen Avela, die binnenkort van start gaat, moeten de erven het nu dus vooral van hun merkrechten hebben. Dat betekent overigens niet dat zij kansloos zijn, integendeel zelfs. Want juist merkrechten zijn bij uitstek geschikt om ongeautoriseerde merchandising tegen te gaan.

Een iets gewijzigde versie van dit artikel verscheen eerder in NRC Handelsblad Erven willen geld voor lipafdruk Monroe NRC 13-10-2015

IEF 15328

Noot Charles Gielen onder Hauck - Stokke

Charles Gielen, Noot onder HvJ 18 sept 2014 Hauck/Stokke, IEF 15328; eerder in NJ.
Bijdrage ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en RUG. 1. De bescherming van vormen van producten als merk blijft aanleiding geven tot steeds nieuwe rechtspraak. De hier besproken zaak is er weer een mooi voorbeeld van. Het wordt ondernemers die voor vormen van producten merkbescherming willen, niet gemakkelijk gemaakt. Dat komt in de eerste plaats doordat het Europese Hof van oordeel is dat het voor consumenten lastiger is aan de hand van de vorm de herkomst van producten te onderscheiden (zie recent nog HvJ 10 juli 2014, NJ 2015/283, Apple Store met mijn noot en de in dat arrest aangehaalde oudere rechtspraak). Daarom, zo vindt het Hof, kunnen alleen die vormen, die significant afwijken van de norm in de markt als onderscheidend worden gezien en dus merk zijn. Maar als een ondernemer (zoals in dit geval Stokke) erin is geslaagd de rechter ervan te overtuigen dat de vorm van zijn product als merk fungeert, komt de volgende horde.

Bepaald is namelijk (zie art. 3(1)(e) Merkenrichtlijn en in navolging art. 2.1(2) BVIE) dat niet als merk kunnen worden ingeschreven tekens die uitsluitend bestaan uit (i) de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald, (ii) de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen en (iii) de vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft. Over de betekenis van die uitzonderingen onder Europees recht bestond lange tijd onzekerheid. Onder het Benelux merkenrecht, zoals dat gold vóór de aanpassingen aan de Europese Harmonisatierichtlijn Merkenrecht bestonden die uitzonderingen ook al. Inmiddels heeft het Hof over alle drie uitzonderingen beslist en we weten nu dat de uitleg van die uitzonderingen aanzienlijk beperkter is dan voorheen. De uitzondering onder (iii), technische uitkomst, is door het Hof uitgelegd in de zaken Philips/Remington (HvJ 18 juni 2002, NJ 2003/481) en Lego/Megabrands (HvJ 14 sept. 2010, BIE 2010/94, p. 408). Het hier besproken arrest geeft uitleg aan (i) aard van de waar, en (ii) wezenlijke waarde van de waar.

(...)

10. Gevreesd moet worden dat met name de toepassing van de op zich al onduidelijke uitzondering van de wezenlijke waarde van de waar er niet veel duidelijker op is geworden. Het zal door de vaagheid van de elementen waarmee rekening gehouden moet worden, en de onderlinge samenhang daarvan in de praktijk, leiden tot meer geschillen waar niemand op zich te wachten. Mede gelet op de eveneens niet overtuigende grondslag van deze uitzondering is het de vraag of deze uitzondering maar niet beter kan worden afgeschaft, waarvoor ik elders heb gepleit (zie Hoyng-bundel (2013), p. 178 e.v.; zie ook EIPR 2014, 164). Daar gaf ik ook aan dat het opvallend is dat in het Amerikaanse merkenrecht ten aanzien van een soortgelijke easthetic functionality-doctrine brede kritiek bestaat. Ondanks het voorstel van het Max Planck Instituut aan de Europese Commissie om de uitzondering af te schaffen althans niet toepasselijk te achten wanneer het vormmerk als merk is ingeburgerd, wordt de uitzondering blijkens de laatste en waarschijnlijk definitieve tekst van de voorgesteld herziening van de Merken Verordening en Merken Richtlijn gehandhaafd, en zelfs uitgebreid. In de toekomst zal niet alleen de vorm van de waar die een wezenlijke waarde daaraan geeft, worden uitgesloten, maar ook andere kenmerken van de waar. Kortom: het laatste woord is niet gesproken! Tenslotte: het arrest is ook geannoteerd door A. Kur (GRUR 2014, p. 1099), M.F.J. Haak (BIE 2015/11, p. 65) en J.C.S. Pinckaers (IER 2015/24, p. 176).

IEF 15327

Noot Charles Gielen onder Ajax - Promosports

Charles Gielen, Noot onder HR 20 februari 2015 Ajax/Lezer, IEF 15327; eerder in NJ; RvdW 2015/345.
Bijdrage ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en RUG. Dit arrest [red. IEF 14684] is gewezen in een geschil over de beschermingsomvang van een aantal beeldmerken van Ajax en mogelijke inbreuk daarop door Lezer vanwege de verkoop van producten waarvan de uitmonstering, aldus Ajax, op die merken lijkt. Volgens Ajax is er sprake van inbreuk omdat er, kort gezegd, gevaar voor verwarring bestaat (art. 2.20 lid 1(b) BVIE) dan wel dat er een verband tussen de inbreukmakende tekens en de merken van Ajax wordt gelegd zodanig dat er ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de bekende Ajax-merken (art. 2.20 lid 1(c) BVIE). Volgens Ajax is er een zodanige gelijkenis tussen haar merken en de aangevallen producten dat er overeenstemming bestaat waardoor verwarringsgevaar omstaat c.q. tot een verband moet worden geconcludeerd. Het Hof Amsterdam oordeelde dat de aangevallen producten geen voldoende gelijkenis vertoonden met de merken van Ajax om tot overeenstemming te concluderen. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad (daarin de AG volgend) onderuit gehaald en naar mijn oordeel terecht.

(...)

3. Nu het Hof Amsterdam dus wel enige mate van overeenstemming had aangenomen, had het, rekening houdend met alle andere door Ajax aangevoerde omstandigheden (bekendheid en onderscheidend vermogen van de merken, identiteit van de betrokken waren, etc.), moeten onderzoeken of er verwarringsgevaar is dan wel of er een zodanige overeenstemming is dat er een verband wordt gelegd. Die globale beoordeling bleef achterwege en zal alsnog door het Haagse Hof moeten worden verricht. De feitenrechter kan dus in een geval als dit niet volstaan met de vaststelling dat er onvoldoende of slechts weinig overeenstemming is; hij zal dan alsnog moeten nagaan in hoeverre die geringe mate van overeenstemming kan worden gecompenseerd bijvoorbeeld door een sterk onderscheidend vermogen van het merk, of door de omstandigheid dat de producten identiek zijn.

IEF 15326

Adblockers: redt het auteursrecht het gratis internet?

Bijdrage ingezonden door Jetse Sprey, Versteeg Wigman Sprey Advocaten. Adblockers. Gebruikers betalen op internet door naar reclame te kijken. De “eyeballs” worden “gemonetized”. Met reclame-inkomsten houdt de publisher (de uitgever) zijn website in de lucht. Gebruikers betalen zelden met echt geld aan de publisher. Het reclamemodel is daarom de ruggengraat van het internet. En het is in gevaar door de opkomst van adblockers. Programmaatjes zoals AdBlock Plus zorgen ervoor dat de gebruiker geen enkele reclame meer ziet. Het werkt simpel en zeer effectief. Als ik niet beroepsmatig (en gefascineerd) de route van mijn surfgedrag naar reclame op mijn scherm zou volgen, had ik overal adblockers geïnstalleerd. De enkele keer dat ik word verleid op een reclame te klikken, weegt niet op tegen de vele irrelevante informatie.
Lees verder.

IEF 15325

Inbreuk op het woordmerk HAVAIANAS

Rechtbank Den Haag 23 september 2015, IEF 15325; ECLI:NL:RBDHA:2015:12341 (Alpargatas tegen Brands & Concepts)
Uitspraak ingezonden door Jasper Klopper en Sven Klos, Klos Morel Vos & Reeskamp. Gemeenschapsmerk. Alpargatas is houdster van Gemeenschapswoordmerk HAVAIANAS. Brands & Concepts biedt op haar website slippers aan voorzien van het teken Hollandaisas. Met Alpargatas is de rechtbank van oordeel dat HAVAIANAS een sterk onderscheidend vermogen heeft, omdat het geen eigenschap van de waar beschrijft. Er is geen sprake van verwatering of verwording tot gebruikelijke aanduiding. Daarnaast is er sprake van het profiteren van aantrekkingskracht, reputatie en of prestige van het bekende merk door Brands & Concepts omdat beide lettertypes een onregelmatige vormgeving hebben en op dezelfde manier worden weergegeven met een vlag op de slippers. De rechtbank wijkt daarmee af van het niet-bindende oordeel van de rechtbank Midden-Nederland IEF14069. Brands & Concepts maakt inbreuk op het woordmerk. Het is voldoende aannemelijk dat Alpargatas schade heeft geleden.

 

5.7. Met Alpargatas is de rechtbank van oordeel dat het merk ook een sterk onderscheidend vermogen heeft, nu het niet eigenschappen van de waren, in dit geval kunststof teenslippers, kan beschrijven. Brands & Concepts heeft in een fase van de procedure waarin Alpargatas zich nog op diverse beeld- en vormmerkregistraties beriep- betoogd dat de slippers van Alpargatas en de door haar gestelde beschermde elementen daarvan, een gering onderscheidend vermogen hebben, omdat ten aanzien van die elementen sprake is van verwatering/verwording tot een gebruikelijke aanduiding van de betrokken waar. Voor zover Brands & Concepts daarmee ook heeft bedoeld te stellen dat dit geldt voor het thans aan de orde zijnde woordmerk, wordt zij daarin niet gevolgd. Brands & Concepts heeft ter ondersteuning van haar betoog enkele foto's overgelegd van andere, kennelijk in de handel zijnde teenslippers, maar daaruit volgt geenszins dat Havaianas een generieke aanduiding voor teenslippers is geworden. Ook anderszins ontbreekt hiervoor een onderbouwing.

5.8. Andere omstandigheden die bij de hier te verrichten globale beoordeling een rol spelen, zijn de mate van soortgelijkheid tussen de waren alsmede de wijze waarop merk en teken worden gebruikt en de respectievelijke waren worden aangeboden. Niet in geschil is dat de waren waarvoor Alpargatas zich op haar merkinschrijving beroept identiek zijn aan de waren waarvoor het teken wordt gebruikt (kunststof teenslippers). Voorts is niet in geschil dat Alpargatas voor het woordmerk op deze waren het lettertype van haar beeldmerk gebruikt. Het lettertype dat wordt gebruikt voor het teken Hollandaisas vertoont hiermee gelijkenis, omdat beide lettertypes een onregelmatige vormgeving hebben, gekenmerkt door een dwarsstreep onder een volgende letter (tussen de l en de a, respectievelijke a en n). Verder is onbetwist dat op het meest succesvolle/bekende model van de slippers van Alpargatas, naast het woordmerk een afbeelding van een Braziliaanse vlag in een lijn met de letters op een van de bandjes is geplaatst en dat Brands & Concepts dit op een vergelijkbare wijze met een Nederlandse vlag heeft gedaan, zoals de omstandigheden, in het licht van de overeenstemming tussen merk en teken en de bekendheid en onderscheidende kracht van het merk, leiden de rechtbank bij een globale beoordeling niet alleen tot de conclusie dat het publiek een verband zal leggen tussen merk en teken, maar ook dat Brands & Concepts in het kielzog van het woordmerk probeert te varen om te profiteren van aantrekkingskracht, reputatie en/of prestige van het bekende merk en om te profiteren van de inspanningen die Alpargatas als marktleider heeft geleverd om het imago van het merk te creëren en te onderhouden. Brands & Concepts maakt op die wijze inbreuk op het woordmerk HAVAIANAS ingevolge art. 9 lid 1 sub c GMVo. De enkele stelling van Brands & Concepts dat zij niet de intentie heeft om aan te haken bij de bekendheid van het woordmerk van Alpargatas, kan in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden aan deze conclusie niet afdoen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Novagraaf

IEF 15324

Vooraankondiging Zeist en VIE-prijs 2016

Aankondiging VIE-prijs 2016. Tijdens het IE Symposium op 16 maart 2016 zal de jaarlijkse VIE-prijs worden uitgereikt. Voor de VIE-prijs komen in aanmerking publicaties die een wezenlijke en/of vernieuwende bijdrage leveren aan de kennis en het begrip van het intellectuele eigendoms- of het ongeoorloofde mededingingsrecht in Nederland, door een auteur die op het moment van publicatie niet ouder was dan 35 jaar, in het Nederlands of Engels, die binnen vijftien maanden voorafgaand aan de uitreiking van de prijs zijn gepubliceerd. Proefschriften komen niet in aanmerking.

 

Een jury bestaande uit deskundigen op het gebied van de IE zal bepalen aan welke publicatie de VIE-prijs, groot € 2.500, zal worden toegekend. De prijs kan eventueel ook niet worden toegekend. Deelname aan de prijsvraag houdt in dat het reglement wordt aanvaard en de VIE wordt gemachtigd de winnende publicatie te reproduceren en te verspreiden in het kader van publiciteit voor de VIE en haar activiteiten, één en ander voor zover zulks, gelet op rechten van derden, mogelijk is.

Publicaties of nominaties (onder bijsluiting van een afschrift van de desbetreffende publicatie) moeten uiterlijk 27 januari 2015 zijn ingediend bij het secretariaat van de vereniging onder vermelding van “VIE-prijs 2016” via e-mail: secretariaat@aippi.nl.

Winnaars VIE-prijs
2015 - Reindert van der Zaal, 'De nieuwe Anti-Piraterijverordening: krachtiger geschut tegen namaak en piraterij dan zijn voorganger?'
2014 - Daan de Lange, ‘Geen zaak? De positie van de gedaagde bij een ingetrokken (IE-)kort geding. Een pleidooi voor vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten van de gedaagde’
2013 - gedeelde winnaars:
- Robbert Sjoerdsma, 'Meten is weten Waar op te letten bij het gebruik van marktonderzoeken in merkenzaken voor het BHIM?'
- Jurre Reus ´De Bescherming van IE-rechten op platforms voor user-generated content - in hoeverre is een maatregel tot preventief filteren mogelijk'
2012 - Allard Ringnalda, "De voorgestelde richtlijn verweesde Werken: op naar een Europese internetbibliotheek?"
2011 - Ruud van der Velden, "De positie van de octrooihouder in bewijsnood."
2010 - Sofie van Loon, "Licentieweigering als misbruik van machtspositie: de bijzondere status van intellectueel eigendom bij de toepassing van art. 82 EG"

IEF 15323

Kabinet: wettelijk verankeren ECL-regeling in Auteurswet in 2016

Kabinetsreactie op onderzoeksrapport 'Extended Collective Licensing: panacee voor massadigitalisering?' 12 oktober 2015, 2015Z18899.
In Nederland worden ook zonder ECL-regeling goede resultaten behaald qua digitale beschikbaarstelling van erfgoed. Introductie van ECL draagt bij aan het optimaliseren van het wettelijk kader voor collectief rechtenbeheer. Zo kunnen erfgoedinstellingen nog beter worden gefaciliteerd bij digitalisering en online ontsluiting van hun erfgoedcollecties. Invoering van ECL past binnen het kabinetsbeleid om uit het oogpunt van cultuur- en informatiebeleid massadigitalisering en ontsluiting van de collecties door erfgoedinstellingen waar mogelijk te ondersteunen op een wijze waarbij recht gedaan wordt aan de belangen van auteursrechthebbenden op het te digitaliseren materiaal. Gelet op het gezamenlijke en herhaald verzoek van zowel erfgoedinstellingen als rechthebbenden en cbo’s bestaat er in Nederland een breed draagvlak voor invoering van een ECL-regeling. De uitwerking van een wettelijke ECL-regeling zal in 2016 ter hand worden genomen.

Vervolgproces
Het kabinet zal de voorbereidingen voor het wettelijk verankeren van een ECL-regeling in de Nederlandse Auteurswet in 2016 ter hand nemen.