IEF 22173
1 augustus 2024
Uitspraak

Uitzending Noordkaap onrechtmatig

 
IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 14780

Negatieve uitingen op shocklog OK Huis niet onjuist

Vzr. Rechtbank Overijssel 17 december 2014, IEF 14780; ECLI:NL:RBOVE:2014:6697 (Arthos tegen OK Huis)
Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. Arthos [eiser] gebruikt OK Huis Nederland als handelsnaam. OK Huis [eisers] lanceren onder hun beheer de website www.mijn-okhuis-ervaring.nl. Feitelijk is hier sprake van een zogenaamd shocklog welke tracht door middel van schokkende en agressieve inhoud veel publiek te trekken, niet gehinderd door enige grens. Eiser heeft onvoldoende gesteld dat de uitingen feitelijk onjuist zijn. Uitingen kwalificeren niet als intimiderend, suggestief en/of grievend. Vordering tot verwijdering negatieve uitlatingen van weblog afgewezen.

4.4. Aan zijn vorderingen legt [eiser], samengevat, ten grondslag dat op gemelde website van [eisers] feitelijk alleen negatieve geluiden over OK Huis, waaraan hij onlosmakelijk is verbonden, (komen te) staan. [eiser] stelt dat [eisers] als beheerders daarvoor aansprakelijk zijn, dat de negatieve uitlatingen slechts gericht zijn om hem 'kapot te maken' en dat het doel van [eisers] is om hem dan wel OK Huis tot betaling (van een bedrag van € 75.000,00) te dwingen, hetgeen een vorm van chantage is. Voorts stelt [eiser] dat [eisers] onrechtmatig jegens hem handelen door intimiderend, grievend, suggestief en feitelijk onjuiste stellingen op de website te plaatsen en dat deze onrechtmatigheid c.q. het recht op bescherming van eer en goede naam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het algemeen maatschappelijk belang c.q. het recht van vrijheid van meningsuiting. In dit verband verwijst [eiser] naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 juni 2009 (ECLI:NL:RBALK:2009:BI9969). Volgens [eiser] heeft hij dagelijks last van de internetterreur van [eisers] die uiteindelijk ook heeft geleid tot het faillissement van OK Bouw BV en OK Huis BV. Het vinden van een nieuwe baan wordt ernstig bemoeilijkt door de weblog van [eisers] Toelaatbare en ontoelaatbare uitingen wisselen elkaar op de website af. Deze zijn in de huidige opzet van de website echter zodanig met elkaar verweven, de ontoelaatbare uitingen zijn zo talrijk, en de daarmee nagestreefde doelen zo dubieus, dat de enig werkbare en passende reactie is om de site geheel te verbieden. Feitelijk is hier sprake, aldus [eiser], van een zogenaamd shocklog welke tracht door middel van schokkende en agressieve inhoud veel publiek te trekken, niet gehinderd door enige grens. Verder stelt [eiser] dat het onmogelijk is om op de weblog positieve zaken te vermelden, dat de afzenders die daarop staan niet duidelijk zijn vermeld, dat de adressen niet te achterhalen zijn en dat een weerwoord van hem onmogelijk is.

4.9. Ten aanzien van de op de website geplaatste uitingen over [eiser], heeft [eiser] onvoldoende gesteld en is door [eisers] voldoende gemotiveerd betwist dat deze feitelijk onjuist zijn. Voorts kan de aard van deze uitingen, naar voorshands oordeel, niet als intimiderend, suggestief en/of grievend worden gekwalificeerd. Ook hebben [eisers] voldoende gemotiveerd betwist dat het doel van hun website is dat zij tegen betaling van een bedrag (schadeloosstelling) van € 75.000,00 door [eiser] bereid zijn de website uit de lucht te halen. De enkele opmerking in de e-mail van [eisers] van 1 september 2014 (Wij hebben dus 75.000 euro schade. Alleen dit bedrag zal voor ons een reden zijn om het blog te stoppen.), in samenhang gelezen met de daaraan voorafgaande e-mails van partijen van 27 augustus 2014 en 1 september 2014, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van (een vorm van) chantage, zoals door [eiser] is gesteld.

4.10. Het voorgaande voert de voorzieningenrechter tot de slotsom dat, alle omstandigheden tegen elkaar afgewogen, het belang van [eisers] om zich vrij te uiten zwaarder behoort te wegen dan de belangen waarvoor [eiser] opkomt en dat in dit geval derhalve het grootste gewicht moet toekomen aan het belang dat een (vermeende) misstand die de samenleving raakt door bekendmaking aan het grote publiek bestreden moet kunnen worden. Van een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 8 lid 2 EVRM gewaarborgde recht is dus geen sprake en de door [eiser] genoemde uitlatingen op de website van [eisers] zijn jegens hem niet onrechtmatig te noemen. Hieruit volgt dat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
IEF 14779

Geen uitzendverbod na confrontatie bij verlaten kantoorpand

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 3 maart 2015, IEF 14779 (F&S tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Bertil van Kaam, Van Kaam. Mediarecht. Tros Opgelicht is voornemens een uitzending te wijden aan F Bedrijfsadviseurs en Fiscalisten. Telefonisch en per e-mail is contact opgenomen en verzocht om een interview op camera. Er vond een confrontatie met een cameraploeg plaats op het moment dat F zijn kantoorpand verliet en weg wilde rijden met de auto. Er is een klacht bij de RvdJ ingediend. Niet of onvoldoende onderbouwd heeft F. betwist wat door AvroTros naar voren is gebracht en gedane uitingen vinden in het beschikbare feitenmateriaal steun. Afwijzing van de gevorderde uitzendverboden en onherkenbaarmaking.

4.5. Bij de onder 4.2. genoemde belangenafweging is van belang of de in de voorgenomen uitzending gedane uitingen voldoende steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Indien dit het geval is, wint het belang van Tros Opgelicht om F. en het herkenbaar in beeld te brengen het van de inbreuk die met de uitzending en de mede daarin te vertonen opnamens (...) wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de aantasting van de eer en goede naam van F. c.s.. (...).
Gelet op het vorengaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het onderhavige geval op dit moment onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van zodanige lichtvaardige verdachtmakingen aan de zijde van F. c.s. dat dit in het licht van voornoemde belangenafgeweging onrechtmatig is jegens F. c.s.. Daarmee weegt het belang van Tros Opgelicht om F. c.s. herkenbaar in beeld te brengen zwaarder dan de inbreuk die daarmee op de persoonlijke levenssfeer van F. c.s. wordt gemaakt.
IEF 14778

Hof verbiedt citeren uit dagboek moeder Marianne Vaatstra

Hof Amsterdam 17 maart 2015, IEF 14778; ECLI:NL:GHAMS:2015:955 (Dagboek moeder Marianne Vaatstra)
Uitspraak ingezonden door Yehudi Moszkowicz, Moszkowicz advocaten Utrecht. Auteursrecht. Citaatrecht. Zie eerder IEF 13354 en IEF 13491. Het auteursrecht van Terpstra moet in casu niet wijken voor vrijheid van meningsuiting van eiser. Dat het dagboek aan anderen is verstrekt in het kader van het onderzoek naar de dader van de moord op dochter Marianne Vaatstra impliceert geen toestemming voor publicatie van (delen van) het dagboek op een website of in het boek. Aanbieden van het dagboek aan derden is nog geen toestemming tot openbaarmaking door D. Beroep op citaatrecht (15a Aw) faalt. Dat er in hoofdstuk 4 rechtmatig openbaargemaakte toespraken, gebaseerd op passages uit het dagboek, zijn geciteerd wordt onvoldoende duidelijk en concreet aangegeven. Verbod en vernietiging van 'Maaike's dagboek'.

Er wordt geen straat- of contactverbod afgegeven omdat D. slechts éénmaal boeken heeft uitgedeeld in woonplaats van moeder Vaatstra en niet meer naar haar belt. De grief dat de inhoud van het vonnis integraal moet worden vermeld zonder duurbeperking slaagt.

3.3.2 (...) Voor zover D. c.s. in hoger beroep het verweer hebben gehandhaafd dat het dagboek van Terpstra geen auteursrechtelijke beschermd werk is, wordt het verworpen. Het dagboek bevat een verslag van hetgeen Terpstra te ntijde van de moord op haar dochter Marianne en de jaren nadien heeft meegemaakt en hoe zij een en ander heeft ervaren. Het dagboek van Terpstra is haar schepping en draagt derhalve (in hoge mate) haar persoonlijke stempel, zodat het als gevolg hiervan auteursrechtelijke bescherming geniet.

Leestips 3.3.3. t/m 3.3.6.

3.6. De grief slaagt. D c.s. voeren terecht aan dat niet van D. kan worden verwacht dat het vonnis tot in lengte der dagen gepubliceerd te houden op de website. Het hof zal de toegewezenduur beperken tot de dag waarop het onderhavige arrest wordt uitgesproken.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14777

Gelijkenis tussen spijkerbroeken

Vzr. Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEF 14777 (Imperial tegen Çak)
Uitspraak ingezonden door Manon Rieger-Jansen en Lara van Huizen, Bird & Bird. Auteursrecht. Imperial ontwerpt en produceert spijkerbroeken voorzien van het merk PLEASE. Çak gebruikt het merk LTB-jeans en verhandeld de Margie-broek. De omstandigheid dat de Margie-broek niet meer wordt verhandeld, doet niet af aan het spoedeisend belang van eiser. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat vóór de ontwerpdatum van de PLEASE-broek geen vergelijkbare broeken waren en de genoemde elementen komen niet banaal of trivial voor. Gelet op de gelijkenis tussen de broeken kan een vermoeden van ontlening worden aangenomen. Staking van de broek en verspreiding van reclamemateriaal wordt bevolen en verwijdering van afbeeldingen van hun websites, advertentiewebsites al dan niet van derden.

4.5. Door de keuze, de combinatie en de rangschikking van de hierna te noemen kenmerkende elementen heeft de ontwerper, uitdrukking aan zijn creatieve geest gegeven wat resulteerde in een auteursrechtelijk beschermde intellectuele schepping, aldus Imperial. Die elementen zijn:
* V-vormige stiksel over de bovenboven, waarbij de stiksels diagonaal naar beneden lopen vanaf de dubbel gestikte broekzakken naar de binnen been naad en deze raken ter kniehoogte;
* dubbel gestikte broekzakken aan de voorzijde;
* bij de sluiting zichtbare knopen;
* dubbelen horizontale stiksel boven de achterzakken.
Imperial benadrukt dat deze elementen niet banaal zijn of louter voortvloeien uit het toepassen van een bepaalde stijl. Dit geldt volgens haar des te sterker voor de gekozen combinatie van de elementen.

4.8. Nu er in het kader van dit kort geding van moet worden uitgegaan dat er vóór de ontwerpdatum van de PLEASE-broek geen vergelijkbare broeken waren en de door Imperial als (combinatie van) kenmerkend aangemerkte elementen de voorzieningenrechter niet banaal of trivial voorkomen, geldt dat de PLEASE-broek voorshands als auteursrechtelijk beschermd werk moet worden beschouwd.

4.15. De voorzieningenrechter overweegt dat gelet op de gelijkenis tussen de broeken er een vermoeden van ontlening kan worden aangenomen. Dat vermoeden wordt onvoldoende weggenomen door de enkele summiere schriftelijke verklaring van de ontwerper van Çak en de overgelegde ontwerptekeningen, eens te minder gelet op de door Imperial benadrukte omstandigheden en de — aanzienlijk gedetailleerdere — verklaringen van Bernardi op dit punt. Voor nadere bewijsvoering door Çak is in het kader van dit kort geding geen plaats.

IEF 14737

Onrechtmatige daad is rechtsbetrekking ex 843a Rv

Conclusie AG Hoge Raad 6 maart 2015, IEF 14737; ECLI:NL:PHR:2015:156 (Psychiatrisch rapport slachtoffers Alphen a/d Rijn)
Afgifte ex 843a Rv. NIFP-rapport. Schietincident Alphen a/d Rijn. Vraag of slachtoffers en nabestaanden recht hebben op een kopie van het psychiatrisch rapport dat het Openbaar Ministerie heeft laten opstellen na de dood van de schutter. Toezegging minister hierover/Toepasselijkheid Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Nu de wetgever eenmaal heeft aanvaard dat een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad waarbij de afschrift verzoekende partij betrokken is, een ‘rechtsbetrekking’ in de zin van art. 843a lid 1 Rv kan zijn, ligt een bevestigend antwoord op deze vraag meer voor de hand dan een ontkennend antwoord.

2.31 […] Het hof is van oordeel dat het bepaalde in art. 843a lid 1 Rv niet van toepassing is omdat de verlangde afgifte niet kan worden gebaseerd op enige tussen eisers en de Staat bestaande rechtsbetrekking (rov. 4.2).
[…]

2.45 Na deze beschouwingen – het is spijtig voor de slachtoffers en nabestaanden te Alphen aan den Rijn dat zij onbedoeld verzeild zijn geraakt in een al lang lopende rechtswetenschappelijke discussie −, keer ik terug naar het cassatiemiddel. Naar mijn mening is de rechtsklacht gegrond, in zoverre dat art. 843a Rv niet de eis stelt dat in rechte een rechtsbetrekking vaststaat tussen eisers (als verzoekers van een afschrift van het NIFP-rapport) en de Staat (als degene tot wie het verzoek om een afschrift is gericht). Naast een ‘rechtmatig belang’ vereist art. 843a lid 1 Rv dat het gaat om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de verzoekende partij of haar rechtsvoorganger(s) partij zijn; dat kan, dunkt mij, ook een rechtsbetrekking zijn tussen eisers en een ander dan de Staat.

2.46 Daarmee komt vervolgens de vraag aan de orde, of het in dit geval gaat om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eisers (of hun rechtsvoorganger) partij zijn. […]

2.48 Nu de wetgever eenmaal heeft aanvaard dat een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad waarbij de afschrift verzoekende partij betrokken is, een ‘rechtsbetrekking’ in de zin van art. 843a lid 1 Rv kan zijn, ligt een bevestigend antwoord op deze vraag meer voor de hand dan een ontkennend antwoord. Op basis van de voorliggende feiten zou de Hoge Raad m.i. zelf kunnen beslissen dat het NIFP-rapport is aan te merken als een bescheid aangaande een rechtsbetrekking waarbij eisers (of hun rechtsvoorganger) partij zijn. Daarmee is niet gezegd dat de vordering van eisers dan voor toewijzing gereed ligt. Na vernietiging en verwijzing zal opnieuw moeten worden onderzocht of het bepaalde in het derde lid, dan wel het bepaalde in het vierde lid van art. 843a Rv aan toewijzing in de weg staat72. De slotsom is dat ik onderdeel 3 gegrond acht.
IEF 14776

Keyword Insertion is geen woordmerk-adword-gebruik

Vzr. Rechtbank Overijssel 17 maart 2015, IEF 14776; ECLI:NL:RBOVE:2015:1350 (Serbo Serres tegen Luxlight)
Merkenrecht. Keyword. Serbo Serres is houdster van woordmerk LUMINUS en houdt zich evenals Luxlight onder meer bezig met assemblage en verkoop van lichtstraten. Luxlight maakt gebruik van Keyword Insertion waardoor bij bepaalde keywords ('lichtstraat') de zoekopdracht terugkomt in de advertentie. Er is geen inbreuk merkrechten woordmerk LUMINUS, want er is geen verwarring omtrent de vraag van wie de door Google samengestelde advertentie afkomstig is.

4.4. Luxlight heeft ter zitting betoogd dat zij van mening is dat er in het geheel geen sprake is van gebruik van het woordmerk van Serbo Serres. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat zij weliswaar betaalde advertentiemogelijkheden van Google gebruikt, maar daarbij geen gebruik maakt van het woordmerk LUMINUS. Luxlight heeft na de brief van het incassobureau van 23 januari 2015 opdracht gegeven te achterhalen hoe zij inbreuk zou maken op het woordmerk LUMINUS, maar dit heeft zij niet kunnen achterhalen. De brief was in dat opzicht ook niet duidelijk. Pas na ontvangst van de dagvaarding werd duidelijk waar de vermeende inbreuk uit zou moeten bestaan. Luxlight maakt gebruik van de betaalde advertentiemogelijkheden door toepassing van zogenaamde ‘Keyword Insertion’, waardoor bij bepaalde keywords (zoals ‘lichtstraat’) de Google-zoekopdracht van de gebruiker terugkomt in de kop boven de Adwords-advertentie van Luxlight. Dit blijkt ook uit de in rechtsoverweging 2.6 weergegeven screenshot waar de zoekopdracht ‘luminus lichtstraat’ is ingevoerd. Google heeft de zoekopdracht beantwoordt met ‘luminus lichtstraat?’ en gekoppeld aan de advertentie van Luxlight. Dit betekent dat indien de zoekopdracht ‘volkswagen lichtstraat’ gegeven zou worden, de melding ‘volkswagen lichtstraat?’ in beeld zou verschijnen, wederom gekoppeld aan de advertentie van Luxlight. Luxlight maakt dus geen gebruik van een keyword dan wel adword dat gelijk is aan of overeenstemt met het woordmerk LUMINUS. Inmiddels heeft Luxlight onverplicht het woordmerk LUMINUS als ‘negative keyword’ opgegeven, teneinde Serbo Serres tegemoet gekomen. Luxlight blijft zich echter op het standpunt stellen dat zij geen gebruik, laat staan inbreuk maakt op het woordmerk van Serbo Serres.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verweer van Luxlight doel treft.  (...)

Op andere blogs:
Dohmen
Novagraaf

IEF 14774

Rood licht voor octrooi op paarse radijs-spruit

Bijdrage ingezonden door Ellen Crabbe en Johan Brants, Brantsandpatents. De Haagse rechtbank heeft het Nederlandse deel van Europees octrooi EP 1 290 938 nietig verklaard wegens voorgebruik. EP 1 290 938 heeft betrekking op een radijsplant die paarse cress voortbrengt. De radijsplant in kwestie werd verkregen via klassieke verdeling met startmateriaal uit de zadenbank van Wageningen. In 2012 startte de octrooihouder Taste of Nature op basis van EP 1 290 938 een inbreukprocedure tegen concurrent Cresco, een Nederlandse producent van cress. Cresco vorderde daarop de nietigheid van het octrooi.

In een eerder, spraakmakend vonnis in kortgeding had de Haagse voorzieningenrechter al geoordeeld dat er een niet geringe kans was dat het octrooi nietig zou worden verklaard, aangezien er aan planten verkregen via een klassiek verdelingsproces bij wet geen bescherming kan worden geboden. Volgens de voorzieningenrechter vallen dergelijke planten onder de exclusie van Art. 53 (b), dat bepaalt dat veredelingsprocessen niet octrooieerbaar zijn. De voorzieningenrechter was van mening dat ook aan voortbrengselen van deze veredelingspocessen bijgevolg geen octrooi mag worden toegekend. Het toelaten van octrooibescherming op planten verkregen via veredeling zou immers een uitholling van Art. 53 (b) betekenen.

Hoewel de Grote Kamer van Beroep bij het EOB in de Tomaat en Broccoli-zaak zich momenteel over dezelfde vraag buigt, werd deze zienswijze in beroep alsook bij tussenvonnis in de zaak te gronde verworpen.

De Haagse rechtbank verklaart EP 1 290 938 in het eindvonnis nu nietig wegens gebrek aan nieuwheid. De rechtbank acht het bewezen dat de paarse radijsspruiten door Koppert Cress al aan klanten werden geleverd voor datum van octrooi. Het baseert zich hiervoor op getuigenverklaringen van afnemers uit de markt.

Als gevolg van deze uitspraak vervalt de eerdere uitspraak in het beroep in kortgeding. Taste of Nature wordt veroordeeld tot het (terug)betalen van alle proceskosten aan Cresco.

Het vonnis kan hier worden nagelezen.

IEF 14773

Bevoegd omdat Belgische gedaagde inbreuk door Nederlandse mede-gedaagde niet heeft voorkomen

Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEF 14773; ECLI:NL:RBDHA:2015:2989 (Bacardi tegen Gedaagden)
Bevoegdheid. Bacardi vordert verklaring voor recht dat er inbreukmakende en/of Onrechtmatige Bacardi producten worden verhandeld. Internationale bevoegdheid ambtshalve getoetst. Bevoegdheidsincident opgeworpen door in België woonachtige gedaagde [A]. De rechtbank verklaart zich deels onbevoegd (5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud)).  De rechtbank verklaart zich bevoegd op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud) door te bewerkstelligen, althans niet te voorkomen dat de Nederlandse mede-gedaagden inbreuk maken en/of hebben gemaakt op BACARDI-Gemeenschapsmerken.

Artikel 6 EEX-Vo (oud)
5.10. Volgens [A] is van een zodanige nauwe band geen sprake omdat zowel feitelijk als rechtens sprake zou zijn van een geheel andere grondslag. Het is echter slechts denkbaar dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld wegens het bewerkstelligen, althans niet voorkomen van inbreuk op de BACARDI-Gemeenschapsmerken door de Nederlandse mede-gedaagden, indien allereerst wordt vastgesteld dat deze gedaagden inbreuk op BACARDI-Gemeenschapsmerken hebben gemaakt. Derhalve moet in zowel de procedure tegen [A] als die tegen de Nederlandse mede-gedaagden worden beslist of de Nederlandse mede-gedaagden inbreuk op BACARDI-Gemeenschapsmerken hebben gemaakt. Die beslissingen zien op eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. Bij de beoordeling van de betreffende vorderingen jegens [A] moet daarnaast worden beoordeeld of het bewerkstelligen, althans niet voorkomen van de gestelde inbreuk onrechtmatig is geweest, maar dat doet aan het gevaar van tegenstrijdige beslissingen niet af.

5.11. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat van een nauwe band zoals vereist in artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud), sprake is voor zover het gaat om vorderingen jegens [A] ingesteld op de onder 5.3 i genoemde grondslag. De rechtbank is dus bevoegd van deze vorderingen kennis te nemen op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud).

Artikel 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud)
5.12. Bacardi c.s. heeft in de dagvaarding niets gesteld waaruit moet worden afgeleid dat de onder 5.3 vermelde schadebrengende feiten zich (mede) hebben voorgedaan of zich kunnen voordoen in het arrondissement Den Haag. Derhalve kan Bacardi c.s. geen bevoegdheid jegens [A] ontlenen aan artikel 5 aanhef en onder 3 EEX-Vo (oud). De stelling in de conclusie van antwoord in het incident dat de B&S groep onder meer heeft gehandeld in Inbreukmakende producten met een bedrijf dat gevestigd is te Leiden kan er niet toe leiden dat door deze nadere stelling alsnog bevoegdheid ontstaat, daargelaten dat niet is in te zien waarom op deze grond moet worden aangenomen dat het bewerkstelligen van deze merkinbreuk door [A] dan eveneens in het arrondissement Den Haag zou hebben plaatsgevonden, zoals Bacardi c.s. stelt.

Verknochtheid
5.13. Voor zover Bacardi zich nog op het standpunt heeft gesteld dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank in de vorderingen jegens [A] kan worden gegrond op “verknochtheid” faalt ook dat betoog nu de EEX-Vo (oud) verknochtheid niet als afzonderlijke bevoegdheidsgrond kent, naast een eventuele bevoegdheid die bestaat op grond van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo (oud).
IEF 14772

Vanwege liggen bij park is verwarring tussen Parck en Parick

Vzr. Rechtbank Gelderland 3 maart 2015, IEF 14772; ECLI:NL:RBGEL:2015:1837 (Parick advocatuur tegen Parck advocatuur)
Handelsnaamrecht. Van de jongere handelsnaam Parck advocatuur kan verwarring te duchten zijn met de oudere handelsnaam Parick advocatuur. Zowel visueel, auditief als begripsmatig wijkt Parck advocatuur slechts in geringe mate af van Parick advocatuur. Daarbij betreft het in beide gevallen een advocatenkantoor dat in het centrum van Apeldoorn is gevestigd, dichtbij het (Oranje)park. Voorzieningenrechter gebiedt Parck de inbreuk op de handelsnaam Parick adovcatuur te staken en de domeinnaam over te dragen.

4.8. In het kader van het bovenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de beide handelsnamen, Parick advocatuur en Parck advocatuur, in visueel opzicht dicht tegen elkaar aanliggen. De beide namen verschillen slechts van elkaar door één letter, de letter ‘i’, in het midden van de naam Parick, waardoor die niet echt opvalt. De visuele gelijkenis wordt verder versterkt omdat in beide namen het achtervoegsel ‘advocatuur’ wordt gebruikt.

4.9. Ook auditief en grammaticaal hebben de namen veel gelijkenis. Weliswaar bestaat de naam Parick uit twee lettergrepen en de naam Parck uit maar één lettergreep, desondanks valt niet uit te sluiten dat de namen min of meer op dezelfde manier worden uitgesproken. Enerzijds omdat woorden die bestaan uit één lettergreep nog al eens worden uitgesproken alsof er twee lettergrepen zijn, door een extra klinker uit te spreken, zoals bij melk, vork en hark, die ook wel worden uitgesproken als “melluk”, “vorruk” en “harruk”, waarbij de extra uitgesproken klinker, niet als een duidelijke “u” wordt uitgesproken, maar meer binnensmonds wordt uitgesproken, waardoor die een beetje een “i” klank krijgt. Zo kan het woord Parck dus gemakkelijk klinken als het woord Parick. Anderzijds omdat indien het woord Parick wat slordig wordt uitgesproken, de “i” klank niet erg opvalt. Aldus wijkt de uitspraak van het woord Parck niet veel af van de uitspraak van het woord Parick.

4.10. Verder kunnen de woorden Parick en Parck begripsmatig tot verwarring leiden. Niet in geschil is dat Parick op zichzelf geen betekenis heeft. Het is (onderdeel van) een familienaam. Parck daarentegen verwijst naar het woord ‘park’, zoals Parck ter zitting heeft verklaard, omdat haar kantoor is gevestigd in de directe nabijheid van het Oranjepark in Apeldoorn. Verder heeft zij niet-weersproken gesteld dat in Apeldoorn het Oranjepark algemeen bekend staat als ‘het park’. Door het toevoegsel ‘advocatuur’ in de handelsnaam Parck advocaten, zal het publiek in Apeldoorn dan ook begrijpen dat het gaat om een advocatenkantoor bij het Oranjepark.

4.11. Juist omdat Parick als zodanig niets betekent, maar visueel en auditief wel gelijkenis heeft met Parck, dat verwijst naar een park, en in beide handelsnamen het toevoegsel advocatuur voorkomt, valt te duchten dat het publiek ook Parick associeert met een advocatenkantoor bij het park en aldus de beide ondernemingen met elkaar verwart. Daarbij komt dat beide kantoren, niet weersproken, op korte afstand van elkaar liggen in het centrum van Apeldoorn waar ook het Oranjepark ligt.
IEF 14771

Zaad, spruit en plant van rode radijs is voor octrooiaanvraag openbaar gebruikt

Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEF 14771 (Cresco tegen Taste of Nature)
Uitspraak ingezonden door Thomas Berendsen, Legalexperience en Maarten Rijks, BANNING. Zie eerder IEF 12649 en IEF 10846. Octrooirecht. Bij het tussenvonnis van 8 mei 2013 heeft de rechtbank Cresco opgedragen te bewijzen dat Koppert Cress al voor de datum van EP1290938 producten volgens het octrooi aan afnemers heeft geleverd. Cresco slaagt in het bewijs. Het in conclusie 11 van het octrooi geclaimde zaad, de in conclusie 5 geclaimde spruit en dus ook de in conclusie 1 geclaimde plant is openbaar gebruikt voorafgaand aan de octrooiaanvraag. De conclusies zijn niet nieuw en het Nederlands deel van het octrooi is nietig. 

2.4. Ten eerste moet worden aangenomen dat het in april en augustus 2001 aan Van der Plas geleverde KTÏO 1-zaad, hetzelfde product is als Koppert in 2002 aan Van der Plas heeft geleverd. Dat de sprouts die groeien uit de laatstgenoemde zaden voldoen aan de kenmerken van het octrooi blijkt genoegzaam uit de tekst “Patent is van toepassing op Sango Sprouts” op de facturen die Van der Plas voor die zaden heeft ontvangen (producties 13 en 14 van Cresco) en is ook niet bestreden door ToN. Uit productie 13, de factuur van 13juni 2002, blijkt voorts dat het hier gaat om zaad met de aanduiding KT1O1. Dat de KT1OI-zaden die Van der Plas véôr de aanvraag van het octrooi heeft gekregen hetzelfde product betreffen, is wel bestreden, maar acht de rechtbank bewezen. Van der Plas heeft in de verklaring die Cresco als productie 15 heeft overgelegd namelijk uitdrukkelijk verklaard dat de zaden die hij voor en na de aanvraag van het octrooi heeft gekregen, dezelfde producten betreffen, namelijk zaden voor de opgroei van Sango sprouts met een dieprode kleur. In zijn getuigenverklaring heeft Van der Plas onder ede bevestigd dat die verklaring juist is. De rechtbank acht deze verklaring van de onafhankelijke getuige Van der Plas geloofwaardig.

2.7. Ten tweede heeft Cresco aangevoerd dat de sprouts die Van der Plas heeft geproduceerd met het in 2001 geleverde KT1O 1-zaad, hetzelfde product zijn als het product dat Koppert Cress heeft gebruikt als inzending voor de AGF-innovatieprijs. Dat heeft ToN niet bestreden en wordt ondersteund door de schriftelijke verklaring van Gerrit Koppert die ToN heeft overgelegd (productie 39 van ToN). Gerrit Koppert verklaart uitdrukkelijk dat de partij zaad die aan van Van der Plas is verkocht, ook is gebruikt voor de AGf innovatieprjs. Bij dagvaarding heeft Cresco al betoogd dat die prjswinnende sprouts voldeden aan de kenmerken van het octrooi. Dat heeft ToN tot het tussenvonnis nooit bestreden. ToN nam slechts het standpunt in dat de sprouts niet openbaar toegankelijk zijn gemaakt in het kader van de innovatieprjs. Op basis daarvan heeft de rechtbank in het tussenvonnis geconcludeerd dat vast stond dat er voorafgaand aan de aanvraag van het octrooi spuiten overeenkomstig het octrooi waren vervaardigd en dat alleen in geschil was of die spruiten openbaar toegankelijk waren gemaakt (r.o. 5.15 van het tussenvonnis). De rechtbank ziet geen aanleiding terug-te komen op dat oordeel. Het enige dat ToN daar nu tegenin brengt is namelijk dat het KT1O 1-zaad en de sprouts die Van der Plas daaruit heeft laten groeien van slechte kwaliteit waren. Dat verweer had ToN eerder naar voren dienen te brengen en heeft de rechtbank hiervoor in rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6 al verworpen.

2.8. Ten derde moet worden aangenomen dat het aan Van der Plas in mei en augustus 2001 geleverde KT1O 1-zaad is gebruikt voor de aanvraag van het octrooi. In de als productie 39 door ToN overgelegde verklaring verklaart Gerrit Koppert namelijk het volgende over die partij KTIOI:
“We hadden ook nog een klein beeije zaad van de partij KIlO 1. Dat materiaal hebben we gebruikt voor de patentaanvraag op 7 september.”
De rechtbank is met Cresco van oordeel dat deze verklaring van Gerrit Koppert erop duidt dat de partij KT1OI in het kader van de octrooiaanvraag is gedeponeerd als zaadljn V33. Die zaadljn is namelijk de enige zaadljn voor de productie van sprouts met het geclaimde anthocyanine-gehalte die het octrooischrift concreet beschrijft (zie octrooischrift [0028]) en die overeenkomstig regel 31 van het Uitvoeringsreglement is gedeponeerd.

Op andere blogs:
BrantsAndPatents