IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 13737

Vernietiging bevel tot opvolgen aanwijzingen van bewindvoerder door opheffing bewind Gemeenschapsmerken

Beschikking Hof Den Haag 8 april 2014, zaaknr. 200.129.616/01 (Playgo tegen bewindvoerder/Trends2Com)
Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap. Procesrecht. Bewind. Gemeenschapsmerken. Eerder is bij beschikking [IEF 12528] het verzoek van de bewindvoerder toegewezen Playgo te bevelen alle aanwijzingen van de bewindvoerder op te volgen. Het Hof heeft deze beslissing vernietigd in de gerelateerde zaak [IEF 13736] op de grond dat “de beslissingen van de kantonrechter over haar bevoegdheid en over de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn aan te merken als kennelijke misslagen en dat de benoeming van de bewindvoerder derhalve  berust op kennelijke misslagen”. Aldus is het bewind opgeheven. Het hof vernietigt dan ook de bestreden beschikking.

15. [..] onduidelijk of de merken en de modellen Playgo en Trends2Com gezamenlijk toebehoren en, indien dat zou moeten worden aangenomen, wat daarvan de gevolgen zijn voor het gebruik en het beheer van de merken en modellen. Nu de bewindvoerder en Playgo over het antwoord op deze vragen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, is een onwerkbare situatie ontstaan en kan van een effectief bewind geen sprake zijn. Op grond van het bovenstaande heeft het hof bij zijn beschikking van (eveneens) 8 april 2014 in de opheffingszaak het bewind opgeheven. Al om die reden kan het in de onderhavige procedure gevorderde bevel niet worden toegewezen. Afgezien daarvan is het hof van oordeel dat voormelde omstandigheden (ieder op zich maar zeker tezamen) aan toewijzing van het verzochte bevel om alle door de bewindvoerder gevraagde gegevens te verstrekken en onverkort mee te werken aan de verzoeken die in het kader van de (ten onrechte ingestelde) bewindvoering aan partijen worden gedaan, in de weg staan.
IEF 13736

Opheffing bewind gemeenschapsmerken

Beschikking Hof Den Haag 8 april 2014, IEF 13736; ECLI:NL:GHDHA:2014:4296 (PlayGo tegen Trends2Com en bewindvoerder)
Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap
Procesrecht. Gemeenschappelijk eigendom van Gemeenschapsmerken.  Eerder [IEF 12725] oordeelde de kantonrechter dat zij bevoegd is op basis van Nederlands recht een bewindvoerder over de gemeenschappelijke merken te benoemen. Het verzoek van Playgo ter opheffing van het bewind werd afgewezen. In de onderhavige procedure oordeelt het hof dat de beslissingen van de kantonrechter over haar bevoegdheid en over de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn aan te merken als kennelijke misslagen en dat de benoeming van de bewindvoerder derhalve berust op kennelijke misslagen. De vraag of art. 16 GemMVo. een rechtskeuze toelaat inzake de goederenrechtelijke aspecten van het Gemeenschapsmerk luidt dan ook negatief. Het hof vernietigt de bestreden beschikking en heft het bewind alsnog op.

16. Het hof is van oordeel dat de beslissingen van de kantonrechter over haar bevoegdheid en over de toepasselijkheid van Nederlands recht zijn aan te merken als kennelijke misslagen en dat de benoeming van de bewindvoerder door de kantonrechter derhalve berust op kennelijke misslagen. De door Playgo aan haar verzoek ten grondslag gelegde stellingen, vermeld in rechtsoverweging 3, onder a en b, zijn dan ook juist.

17. [..] Dit geldt temeer nu de kantonrechter bij beschikking van 4 april 2013 Playgo ongeclausuleerd heeft bevolen aan de bewindvoerder alle door de bewindvoerder gevraagde gegevens te verstrekken en onverkort mee te werken aan de verzoeken die in het kader van de bewindvoering aan partijen worden gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het hof is van oordeel dat een zodanig ongeclausuleerd bevel, zonder dat duidelijk is welke handelingen door de deelgenoten gezamenlijk moeten worden verricht en tot de competentie van de bewindvoerder behoren en welke door elke partij zelf (buiten de bewindvoerder om) kunnen worden verricht, te ver gaat.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 13735

Open brief: Een paar vragen aan Kluwer (en reactie)

Open Brief (en reactie Kluwer): Kluwer biedt sinds kort een flink aantal bestaande juridische handboeken, zogenaamde Expert-titels, aan als e-book, af te nemen in pakketten. Als de juridische faculteiten in Nederland deze digitale boeken voor hun studenten beschikbaar willen krijgen, zullen ze daarvoor apart moeten gaan betalen. Het is de vraag of de faculteitsbibliotheken die kosten zullen kunnen opbrengen. Mogelijk moeten zij afzien van het aanschaffen van deze informatie of bezuinigen op andere bronnen.

Kluwer gaat kennelijk ervan uit vrij te zijn in het uitbrengen van digitale uitgaven. Zo is aan de eerste auteur van dit stuk, tevens auteur van één van die Expert-titels, nooit gevraagd of hij akkoord was met het aanbieden van zijn boek als e-book. Het is hem slechts medegedeeld dat dit gaat gebeuren. Niet is verteld of en wat voor royalty’s daartegenover zouden staan. Hij zou overigens graag zien dat deze (enigszins verouderde titel uit 2005) gratis voor de universitaire wereld beschikbaar zou komen en hoeft er dan uiteraard ook geen royalty’s voor te ontvangen. Maar de zojuist geschetste ontwikkeling is ook om andere, nog veel belangrijker redenen zorgwekkend en geeft aanleiding tot een aantal kritische vragen.

(...)
De essentie van het voorgaande kan in twee punten worden samengevat
a. Er is sprake van een niet-gerechtvaardigde stapeling van bij de juridische faculteiten in rekening gebrachte vergoedingen voor juridische teksten die voor een zeer groot deel door werknemers van deze faculteiten zijn geschreven.
b. Kluwer is te terughoudend bij het beschikbaar stellen van pdf’s en het toestaan van de plaatsing van pdf’s van artikelen in Open Access.

(...)

Vragen
1. Kluwer, wij vragen pdf’s beschikbaar te stellen in de Kluwer Navigator waardoor artikelen beter leesbaar worden en verwijzing naar paginanummers mogelijk wordt.
2. Kluwer, wij vragen bij de prijsstelling voor de digitale Expert-titels voor de universiteiten rekening te houden met het feit dat deze grotendeels zijn geschreven door auteurs die aan dezelfde universiteiten werkzaam zijn en dus door dezelfde universiteiten al zijn betaald.
3. Kluwer, wij vragen toe te staan dat universitaire medewerkers hun artikelen direct of na verloop van een redelijke termijn, bijvoorbeeld drie maanden, in originele pdf-vorm in Open Access plaatsen.
4. Kluwer, wij vragen de maatregel terug te draaien die maakt dat het niet meer toegestaan is om langere overnames in readers en in elektronische leeromgevingen op te nemen zonder afzonderlijke betalingen via de Stichting PRO. Kluwer schiet weinig op met die maatregel, want men zal noodgedwongen uitwijken naar andere bronnen (niet van Kluwer) en overgaan tot linken naar de Navigator, hetgeen zowel voor studenten als docenten minder prettig is. Dit hangt deels samen met het ontbreken van de pdf’s en deels met het feit dat het vaak prettiger is om verschillende stukken als leerstof bij elkaar te presenteren. De readerinkomsten voor lange overnames zullen dus sowieso blijven dalen.
5. Kluwer, zullen we niet helemaal stoppen met de individuele repartitie van repro- en readergelden aan wetenschappelijke auteurs? De administratiekosten zijn ongetwijfeld hoog en de bedragen die individuele auteurs ontvangen in de meeste gevallen verwaarloosbaar. Kunnen we reader- en repro-inkomsten van wetenschappelijke publicaties van uitgever en auteurs niet allemaal in een pot stoppen en daar de vergoeding die universiteiten aan Kluwer betalen voor de Navigator en straks de Expert-titels mee verlagen? Of er andere nuttige dingen mee doen?

De reactie van Kluwer is hier te lezen.

IEF 13734

Vormmerk CAPRI-SUN technisch bepaald dus nietig

Rechtbank Den Haag 9 april 2014, HA ZA 13-873 (Capri Sun tegen Van Doorne)
Uitspraak ingezonden door Jaap Bremer en Claudia Zeri, BarentsKrans. Merkenrecht. Vormmerk. Capri Sun brengt stazakjes (kinder)vruchtensap op de markt en is houdster van het internationaal driedimensionaal vormmerk. Van Doorne verhandelt eveneens (fris)dranken en vordert in reconventie de nietigverklaring van het vormmerk. De rechtbank oordeelt dat de vorm voldoet aan de functie van een stazakje voor drank. Deze vorm is noodzakelijk om een technische uitkomst te verkrijgen en er is geen belangrijk niet-functioneel element. Het merk is nietig.

Vorm uitsluitend functioneel
4.29 Op grond van de elementen rechthoekvormig reflecterend zakje, met taps toelopende vorm naar beneden, met een bolling aan de onderkant en lasnaden aan de bovenkant en de zijkanten is sprake van een lucht- en lichtdichte houder die rechtop blijft staan en voldoet de vorm derhalve aan de functie van sta-zakje: een houder voor in dit geval (kinder)vruchtensapdranken. Op basis van de merkinschrijving oordeelt de rechtbank derhalve dat sprake is van een vorm die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen.
Slotsom
4.30 Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het sta-zakjevormmerk een belangrijk niet-functioneel element bevat. Dit betekent dat alle wezenlijke kenmerken van het sta-zakjevormmerk uitsluitend aan een technische uitkomst zijn toe te schrijven. Aan nadere (tegen)bewijslevering door Capri Sun wordt niet toegekomen. Capri Sun biedt aan te bewijzen dat er een grote verscheidenheid aan sta-zakken is, hetgeen hiervoor als niet relevant is geoordeeld. Voorts biedt zij aan te bewijzen dat de vorm niet noodzakelijk is voor een technische uitkomst. Mede in het licht van de uitvoerige uiteenzetting van Van Doorne op dit punt, is dit aanbod te weinig concreet. Het sta-zakje kan derhalve op grond van artikel 2.1, lid 2 BVIE niet als een merk worden beschouwd.
IEF 13733

Een gevoelige plaat: de schadevergoeding bij ongeautoriseerd gebruik van foto’s

R. Balk, Een gevoelige plaat: de schadevergoeding bij ongeautoriseerd gebruik van foto’s, IEF 13733.
Bijdrage ingezonden door Rik Balk, Balk Legal. De laatste tijd is er veel aandacht voor het openbaar maken van foto’s via internet zonder toestemming van de rechthebbende. De makers van het televisieprogramma “De Rijdende Rechter” [IEF 13707] hebben op 1 april 2014 zelfs een hele aflevering aan dit onderwerp gewijd. Vaak is de openbaarmaking van de foto zonder toestemming al een feit en staat de inbreuk op het auteursrecht van de fotograaf vast. In dit soort zaken gaat het uitsluitend nog over de vraag wat voor schadevergoeding de inbreukmaker aan de fotograaf moet betalen. Hoe stellen rechters de hoogte van die schadevergoeding vast? En kunnen partijen - die nu tegen een soortgelijk geschil aan lopen – hier lering uit trekken?

(...)
In een procedure die gaat over de hoogte van de schadevergoeding bij ongeautoriseerd gebruik van een foto, rust op de fotograaf de verplichting de gederfde licentievergoeding te stellen en nader te onderbouwen. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraken blijkt dat de uitkomst van een dergelijke procedure sterk afhankelijk is van de kwaliteit van het partijdebat. Of de fotograaf heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd, of de inbreukmaker heeft de stellingen van de fotograaf onvoldoende betwist. Met name een onvoldoende betwisting leidt meer dan eens tot analoge toepassing van de algemene voorwaarden van de FotografenFederatie, met alle negatieve gevolgen van dien voor de verweerder.

Rik Balk

IEF 13732

Douaneautoriteiten kunnen op voorwaarde antipiraterijprocedure zelf inleiden

HvJ EU 9 april 2014, zaak C-583/12 (Sintax Trading) - dossier
Diagonal Zie eerder IEF 13468. Uitlegging van de artikelen 13, leden 1 en 17, alsook van de punten 1, 2 en 3 van de considerans van Douaneverordening (EG) 1383/2003. Maatregelen strekkende tot het verhinderen van het op de markt brengen van nagemaakte goederen en van door piraterij verkregen goederen. Procedure tot en bevoegdheid van douaneautoriteiten ter zake van vaststelling of er sprake is van schending van een intellectuele eigendomsrecht. Recht van de douaneautoriteiten om ambtshalve een procedure in te leiden, zonder tussenkomst van de houder. Het Hof van Justitie verklaart voor recht:

Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de douaneautoriteiten de in die bepaling bedoelde procedure zelf instellen en toepassen wanneer de houder van het intellectueel-eigendomsrecht daartoe geen initiatief neemt, op voorwaarde dat tegen de ter zake door deze autoriteiten genomen beslissingen rechtsmiddelen openstaan waarmee de bescherming wordt verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht en met name aan deze verordening ontlenen.

Gestelde vragen:

Kan de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1383/20032 genoemde "procedure [die] is ingeleid om te bepalen of [...] een intellectuele-eigendomsrecht is geschonden", ook worden gevoerd bij de douanedienst, of dient de in hoofdstuk III van de verordening behandelde "bevoegde autoriteit [die] een besluit ten gronde kan nemen" gescheiden te zijn van de douaneautoriteiten?
In punt 2 van de considerans van verordening nr. 1383/2003 wordt als doelstelling van de verordening bescherming van de consumenten genoemd, en overeenkomstig punt 3 van die considerans moet in een procedure worden voorzien die de douaneautoriteiten de mogelijkheid geeft het verbod om goederen die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht in het douanegebied van de Gemeenschap binnen te brengen, zo doeltreffend mogelijk te handhaven, zonder evenwel de in punt 2 van de considerans van deze verordening en in punt 1 van de considerans van uitvoeringsverordening nr. 1891/2004 genoemde vrijheid van het legitieme handelsverkeer in het gedrang te brengen. Is het met deze doelstellingen verenigbaar dat de in artikel 17 van verordening nr. 1383/2003 vastgelegde maatregelen alleen kunnen worden toegepast wanneer de houder van het recht de in artikel 13, lid 1, van de verordening genoemde procedure tot vaststelling van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht inleidt, of moet met het oog op een zo doeltreffend mogelijke verwezenlijking van deze doelstellingen, ook de douaneautoriteit de mogelijkheid hebben om de desbetreffende procedure in te leiden?

IEF 13731

Handelsnamen Garbo for women en Garbo Amsterdam voor lesbische feesten verwarringwekkend

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1764 (Pink Pearls Amsterdam tegen Garboforwomen)
Handelsnamenrecht. Inbreuk. Partijen organiseren feesten, evenementen en festivals die zich richten op lesbische vrouwen. Eiser heeft in 2010 het Benelux beeldmerk GARBO AMSTERDAM gedeponeerd en is een eenmanszaak gestart onder de naam Garbo Amsterdam, daartoe worden garboamsterdam.com en garboamsterdam.nl gebruikt. Gedaagde handelt sinds 2008 onder de handelsnaam garboamsterdam.info geregistreerd en exploiteert garboforwomen.nl. In reconventie oordeelt de rechtbank dat gedaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, indien op internet op de term “Garbo Amsterdam” wordt gezocht, de ondernemingen door elkaar vermeld staan. Gedaagde heeft er belang bij dat het verwarringsgevaar zo snel mogelijk wordt beëindigd. Vorderingen in reconventie worden toegewezen.

6.5. Maar ook indien die activiteiten wel zouden kunnen worden geschaard onder de klasse waarvoor het beeldmerk is geregistreerd, geldt het volgende. Hoewel de naam van de door [B] gegeven feesten strikt genomen Garbo for Women is, heeft [A] niet betwist dat in de lesbische scene de “Garbo feesten in Amsterdam” al jarenlang een begrip zijn. Tegen deze achtergrond bezien wekken het merk en de handelsnaam van [A], te weten Garbo Amsterdam, dan ook verwarring tussen beide ondernemingen. [A] heeft het merk Garbo Amsterdam pas op 28 maart 2010 geregistreerd. Haar onderneming onder deze naam is zij pas op 15 augustus 2010 gestart en heeft zij, na een onderbreking van enige jaren, in 2013 voortgezet. Haar merk en handelsnaam zijn dan ook van recenter datum dan de – in ruime zin opgevatte – handelsnaam van [B]. [A] kan op grond van artikel 2.23 lid 2 BVIE dan ook niet optreden tegen het gebruik door [B] van de domeinnamen garboamsterdam.eu en garboamsterdam.info. Andersom kan [B] wel op grond van artikel 6:162 BW en artikel 5 van de Handelsnaamwet een verbod vragen op het gebruik door [A] van het merk en de handelsnaam Garbo Amsterdam en de domeinnamen garboamsterdam.com en garboamsterdam.nl.

6.6. De slotsom van het voorgaande is dat de vordering in conventie zal worden afgewezen en dat de vordering in reconventie zal worden toegewezen. [B] heeft daarbij een voldoende spoedeisend belang. Aan de hand van haar productie 14 heeft [B] voldoende aannemelijk gemaakt dat, indien op internet op de term “Garbo Amsterdam” wordt gezocht, bij de resultaten de ondernemingen van partijen door elkaar heen staan vermeld. [B] heeft er belang bij dat het verwarringsgevaar zo snel mogelijk wordt beëindigd. [A] zal dan ook worden veroordeeld het gebruik van de namen Garbo Amsterdam, garboamsterdam.nl en garboamsterdam.com te staken en gestaakt te houden en om deze domeinnamen over te dragen aan [B]. Gelet op de stelling dat [A] geen recht heeft op die domeinnamen, kan de vordering om de domeinnamen aan [B] over te dragen niet anders worden begrepen dan dat de overdracht om niet geschiedt. Tot slot zal [A] ook worden veroordeeld de handelsnaam Garbo Amsterdam te doen verwijderen uit haar registratie in het Handelsregister. Een termijn van telkens twee werkdagen komt daarbij redelijk voor. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13730

Publiciteit rond opening Grand Cafe De Heren van Amstel suggereert connectie

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 8 april 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3045 (De Heeren van Aemstel tegen gedaagde c.s.)
Uitspraak ingezonden door Remco Klöters, Van Kaam. Merkenrecht. Spoedeisend belang. Eiser (HVA) is houdster van Benelux-woordmerk DE HEEREN VAN AEMSTEL. Gedaagde heeft Grand Café De Heren van Amstel in Zeist geopend. De rechtbank oordeelt dat een vordering uit hoofde van merkinbreuk naar zijn aard spoedeisend is. In een dergelijk geval behoeft geen afzonderlijk spoedeisend belang te worden gesteld of te bestaan voor een (resterende) vordering uit hoofde van proceskosten. Wat betreft merkinbreuk bestaat er verwarringsgevaar. Door de publiciteit rond de opening van het Grand Café kan de suggestie zijn gewekt dat enige connectie bestaat met HVA. De vorderingen worden toegewezen.

4.5. [..] Een vordering uit hoofde van inbreuk op een merk is naar zijn aard spoedeisend en naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoeft voor een (resterende) vordering uit hoofde van proceskosten in een dergelijk geval geen afzonderlijk spoedeisend belang te worden gesteld of te bestaan.

4.12 [..] Double Dutch wordt dus niet gevolgd in haar ontkenning van verwarringsgevaar bij het publiek. Juist door de publiciteit rond de opening van het café in Zeist kan de suggestie zijn gewekt dat er enige connectie bestaat tussen haar en HVA. Ook de omstandigheid dat inlogcodes voor het café in Zeist door Heineken per email zin toegestuurd aan A maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat er verwarringsgevaar bestaat. [..]

Lees de uitspraak: KG ZA 14/101 (pdf)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13729

Licentieovereenkomst is geen deugdelijke procesvolmacht

Beschikking Rechtbank Den Haag 26 maart 2014, KG RK 14-592 (Het IJs van Columbus tegen Sonneveld Group [Brood van Columbus])

Merkenrecht. Ex parte. Het verzoek gegrond op het ingeroepen Benelux-woord/beeldmerk wordt afgewezen omdat verzoekster niet de rechthebbende op het merk is en een deugdelijke procesvolmacht om zelf een verbod te vorderen ontbreekt. De licentieovereenkomst voldoet niet om een verbod te vorderen. Er wordt evenmin voldaan aan de vereisten voor lastgeving, omdat geen sprake is van een handhavingsverbintenis. Het verzoek op grond van het handelsnaamrecht wordt eveneens afgewezen, omdat het niet overeenstemt met de aan een ex parte verbod te stellen hoge eisen.
2.2. Het primaire verzoek voor zover gegrond op het ingeroepen Beneluxwoord/beeldmerk wordt afgewezen omdat verzoekster niet de rechthebbende op het merk is en een deugdelijke procesvolmacht om zelf een verbod te vorderen naar voorlopig oordeel ontbreekt. Verzoekster heeft weliswaar een licentieovereenkomst met de rechthebbende op dat merk overgelegd op grond waarvan zij “mag optreden tegen namaker, ook bij de rechter” voor het geval “sprake is van namaak e.d. op het merk”, maar naar voorlopig oordeel voldoet de aldus verkregen bevoegdheid niet om in eigen naam een verbod te vorderen. Artikel 2.32 BVIE kent die bevoegdheid niet toe aan een licentienemer en de overgelegde licentieovereenkomst voldoet niet aan de vereisten voor lastgeving van artikel 7:414 BW, omdat er geen sprake is van een verbintenis van verzoekster om de merkrechten te handhaven jegens gerekwestreerde. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het verzoek ook niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde merkinbreuk daarop en ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak.

2.3. Het primaire verzoek voor zover gegrond op het handelsnaamrecht van verzoekster wordt eveneens afgewezen omdat het niet in overeenstemming wordt geacht met de aan een ingrijpende maatregel als een ex parte verbod te stellen hoge eisen, in het bijzonder ten aanzien van de aannemelijkheid van de gestelde handelsnaaminbreuk daarop en ten aanzien van de spoedeisendheid van de zaak.

2.4. Het subsidiaire verzoek, strekkende tot (een) naar het oordeel van de voorzieningenrechter “passend(e) gebod(-en) of verbod(-en)” op dezelfde gronden die ook voor het primaire verzochte zijn aangedragen, is onvoldoende specifiek om voor toewijzing in aanmerking te komen en zal eveneens worden afgewezen.
IEF 13728

Als ordemaatregel een verbod handelsactiviteiten merkgebruik ADO

Vzr. Rechtbank Den Haag 3 april 2014, KG ZA 14-222 (Artex c.s. tegen Zimmer + Rohde)
Uitspraak ingezonden door Marlou van de Braak, Hoyng Monegier. Merkenrecht. Internationaal privaatrecht. Zie eerder IEF 13700. ADO International is houdster geweest van het Gemeenschapsmerk ADO. Volgens eisers dreigt Z+R de Benelux-markt te betreden met gordijnen, stoffen of raamarmatuur onder het ADO-merk. Nu in het eerdere Duitse vonnis niet is ingegaan op de vraag of Z+R c.s. die licentieverlening dient te respecteren, kan de voorzieningenrechter hierover zelfstandig een oordeel vellen. De rechtbank oordeelt dat HD NL (eiser) mogelijk een exclusieve licentie heeft voor het Gemeenschapsmerkgebruik in de Benelux, de ordemaatregelen worden toegewezen. De voorzieningenrechter geeft de overige voorlopige voorzieningen niet, in afwachting van de Definitieve Beslissing.

Het is onvoldoende onderbouwd dat die noodzakelijk zijn om grote en onherstelbare schade bij HD NL c.s. te voorkomen.

4.12. Het vorenstaande in aanmerking nemende leidt de mogelijkheid dat uiteindelijk zal worden geoordeeld dat HD NL een exclusieve licentie heeft voor gebruik van het Gemeenschapsmerk in de Benelux, in combinatie met een afweging van de belangen van partijen bij het wel of niet geven van de onder I en II gevorderde verboden, de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de vorderingen onder I en II bij wijze van ordemaatregel dienen te worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.

4.14. De voorzieningenrechter is van opvatting dat zij, door aldus te beslissen, haar oordelen naar behoren heeft afgestemd op het oordeel van het Duitse vonnis van 8 januari 2014. Ook in dat vonnis wordt immers overwogen dat het mogelijk is dat sprake is van een exclusieve licentieverlening aan HD NL voor de Benelux. Nu in het Duitse vonnis van 8 januari 2014 niet is ingegaan op de vraag of Z+R c.s. die licentieverlening dient te respecteren, staat niets eraan in de weg dat de voorzieningenrechter hierover zelfstandig een oordeel velt.

4.15. De voorzieningenrechter zal de voorlopige voorzieningen die verder zijn gevraagd niet geven, omdat onvoldoende is onderbouwd dat die noodzakelijk zijn om grote en onherstelbare schade bij HD NL c.s. te voorkomen in afwachting van de Definitieve Beslissing.