IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 13716

Brusselse rechter zet hakken in het zand: “Rode zool is geen merk”!

T.F. Westenbroek, ‘Brusselse rechter zet hakken in het zand: “Rode zool is géén merk!”, IEF 13716.
Een bijdrage van Tomas Westenbroek, VU Amsterdam / auteur. Op 20 maart 2014 schokt de Voorzieningenrechter te Brussel [IEF 13703] de wereld door het rode zool merk van Louboutin nietig te verklaren en de doorhaling ervan te bevelen in een zaak die door de Franse schoenmaker was aangespannen tegen Van Dalen Footwear B.V. Een jaar eerder besliste de Haagse Voorzieningenrechter nog in de zaak van Louboutin tegen Van Haren Schoenen B.V. dat inbreuk werd gemaakt op het merkenrecht van de Franse shoeturier. De Haagse rechter was daarbij gewoon uitgegaan van de geldigheid van het ingeschreven merk. Wederom een meer dan opmerkelijke discrepantie tussen Brussel en Den Haag in de rechtspraak over Benelux merken. Mag Anke Van dermeersch haar Louboutins weer dragen?

(...) Hoe dan ook, het lijdt geen twijfel dat Louboutin in hoger beroep komt tegen dit vonnis. De rechter in hogere instantie zou er verstandig aan doen om in alle rust af te wachten wat het HvJ EU te zeggen heeft over de wezenlijke waarde, alvorens hij merken op deze grond nietig verklaart en doorhaalt. De antwoorden van het HvJ EU zouden zomaar kunnen leiden tot de behoefte aan een ander begrip om de vrijhouding van bepaalde tekens in het economisch verkeer te kunnen waarborgen. Als de rode zool namelijk niet onder het begrip wezenlijke waarde gelezen kan worden, dan betreft het een teken dat in alle gevallen door inburgering een merk kan worden, conform de redenering van de Haagse rechter en de toetsende instantie die het merk inschreef, het BBIE. Valt de zool wel onder de grond van de wezenlijke waarde, dan is inburgering uitgesloten en had de stakingsrechter in Brussel gelijk.

Maar belangrijker dan wie er gelijk heeft is uiteraard dat er duidelijkheid wordt gecreëerd over de toepassing van dit begrip in het merkenrecht. Hoewel het begrip lijkt te moeten fungeren als afbakening van het modellenrecht ten opzichte van het merkenrecht, net zoals de technische uitsluitingsgrond dit doet voor octrooirecht en merkenrecht, is de onduidelijkheid over de inhoud ervan dusdanig groot dat men zelfs bepleit het hele ding maar af te schaffen. En dat zou zonde zijn en een schoolvoorbeeld van een (Benelux) kind met het badwater weggooien, omdat het kind niet begrepen wordt. We wachten, met Anke Van dermeersch, in verwarring op begrip.

Tomas Westenbroek

IEF 13715

Handelsnaaminbreuk kleding.nl door kleding.com

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 april 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1822 (Kleding B.V. tegen Cyrus I B.V.)
Uitspraak ingezonden door Ilse Werts, Wim Maas en Frederick Leentfaar, Deterink. Handelsnaamrechten. Oneerlijke handelspraktijken. Via Kleding.nl biedt Kleding B.V. een zoekmachine aan waarmee simultaan kan worden gezocht in online kledingwinkels. Cyrus biedt via de website kleding.com een vergelijkbare zoekmachine aan. De rechtbank oordeelt dat kleding.nl een handelsnaam is met een zeker onderscheidend vermogen. Het verschil tussen de existenties '.nl' en '.com' zal minder snel zal opvallen. De vermelding "Alle kleding online vanaf nu onder een dak bij Kleding.COM." bevat de suggestie dat elders op internet geen online kleding te koop wordt aangeboden die niet ook via de zoekmachine kan worden gevonden. Er kan geen beroep gedaan worden op overdrijving. De vorderingen worden toegewezen.

4.8. [..] Door het gebruik van een handelsnaam die deels een beschrijvende term bevat en wordt aangevuld met een toevoeging die behoort tot dezelfde categorie begrippen als waarmee de eerdere gebruiker zijn handelsnaam een onderscheidend karakter heeft gegeven, ontstaat verwarringsgevaar. Dit geldt temeer omdat de existenties '.nl' en '.com' in het Nederlandse internetverkeer zodanig veelvuldig gebruikt worden dat het verschil tussen die beide toevoegingen in een handelsnaam minder snel zal opvallen.

4.11. [..] Cyrus I suggereert met het gebruik van de zin "Kleding.COM biedt je het grootste aanbod" dat op haar site het grootste aanbod van online kleding staat. De uitdrukking "Alle kleding online vanaf nu onder een dak bij Kleding.COM" bevat de suggestie dat er elders op internet geen online kleding te koop wordt aangeboden die niet ook via de zoekmachine van Cyrus I gevonden kan worden. Eenzelfde suggestie gaat uit van de zin "Onze zoekmachine zoekt overal". Op deze wijze zal een gemiddelde lezer deze beweringen dan ook interpreteren. Cyrus I heeft de juistheid daarvan niet aangetoond. Nu het gaat om concrete en meetbare beweringen, kan geen beroep worden gedaan op overdrijving als reclamemiddel.

Lees de uitspraak:
KG ZA 14-207 (pdf)

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13714

Geen inbreuk PAPERCLIP-merken door NCRV Paperclip

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, IEF 13714, ECLI:NL:RBDHA:2014:5261 (Stichting Paperclip tegen NRCV)
Uitspraak ingezonden door Bart Lukaszewicz, Houthoff Buruma. Merkenrecht. Geen inbreuk. Zie eerder: [IEF 10845], [IEF 11795] en [IEF 12365]. De Stichting Paperclip organiseert dance events en clubfeesten, is houdster van Beneluxwoordmerken PAPERCLIP en is licentiehouder van een tweede Beneluxwoordmerk PAPERCLIP. NCRV is houdster van het Benelux-woordmerk PAPERCLIP en gebruikt de naam "NCRV Paperclip" voor haar online magazine. De rechtbank oordeelt dat zeer geringe gelijkheid bestaat tussen de waren van het eerste PAPERCLIP-merk en het teken "NCRV Paperclip", er is geen verwarringsgevaar. Voor het tweede PAPERCLIP-merk geldt dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend, omdat het  NCRV-merk in rangorde voor gaat. Geen toepassing van artikel 2.20 lid 1 sub c en d BVIE. Alle vorderingen worden afgewezen.

Overeenstemming tussen het eerste PAPERCLIP-merk en het teken “NCRV Paperclip”
4.7. De rechtbank overweegt dat door het in het teken terugkomende element “Paperclip” dat gelijk is aan het PAPERCLIP-merk, sprake is van enige visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen merk en teken. De rechtbank neemt voorts in overweging dat het niet aan het merk ontleende element “NCRV” aan het begin van het teken staat en daarmee meer dan gemiddeld de aandacht naar zich toe trekt en daarmee voor een belangrijk deel het totaalbeeld van het teken bepaalt. Daarnaast is niet bestreden dat juist het element “NCRV” grote bekendheid bij het publiek geniet als een verwijzing naar de desbetreffende omroeporganisatie, zodat dit element ook daarom meer dan gemiddeld de aandacht op zich zal vestigen en de totaalindruk bepaalt. Dat geldt niet voor het element “Paperclip” dat – ook volgens de Stichting – niet meer dan een normaal onderscheidend vermogen bezit. Dit alles leidt ertoe dat er duidelijke verschillen bestaan in de totaalindrukken die merk en teken oproepen. Overeenstemming kan alleen worden beoordeeld op basis van enkel het dominerende bestanddeel wanneer de andere bestanddelen van het teken te verwaarlozen zijn.3 Zoals het hof in het hoger beroep van het kortgedingvonnis (in r.o. 7.) al eerder heeft overwogen, is het dominerende en onderscheidende bestanddeel hier zozeer (meer) bepalend voor het totaalbeeld dat de overige bestanddelen (of het ontbreken daarvan) er niet aan kunnen afdoen dat er een andere totaalindruk ontstaat. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen relevante, althans slechts zeer geringe overeenstemming (in visueel, auditief en begripsmatig opzicht) is tussen de het eerste PAPERCLIP-merk van de Stichting en het door NCRV gebruikte teken.

De waren/diensten waarvoor het eerste merk is ingeschreven en het teken “NCVR Paperclip wordt gebruikt
4.12. Ook met betrekking tot de bestemming is (soort)gelijkheid geen gegeven. Dat het zowel bij de waren onder het merk als bij het teken erom gaat dat – zoals de Stichting het noemt – een cultuur minnend publiek wordt voorzien van beeld en geluid, mag zo zijn; dat daardoor sprake is van een gelijke bestemming, volgt daarmee nog niet uit de waren waarvoor het eerste PAPERCLIP-is ingeschreven en die waarvoor “Paperclip Magazine” wordt gebruikt. De apparaten en dragers waar de Stichting op doelt, zijn bestemt voor het opslaan en weergeven van geluid en beeld. Welke geluiden en beelden opgenomen, overgedragen of weergegeven worden, is daarbij niet bepaald en niet relevant. Dit volgt uit de inschrijving van het merk. Het online magazine van NCRV is bestemd om een publiek te informeren over NCRV en haar programma’s. Daarmee valt niet in te zien dat de bestemming (soort)gelijk is.

4.13. Gelet op het voorgaande kan evenmin worden geconcludeerd dat sprake is van concurrentie tussen de waren waarvoor het eerste PAPERCLIP-merk is ingeschreven en online magazine van NCRV, zodat daarin ook geen (soort)gelijkheid kan worden gevonden. Omdat voor het bekijken van “NCRV Magazine” een computer of ander apparaat met een internetaansluiting en de mogelijkheid tot het overbrengen en afspelen van beeld en geluid noodzakelijk is, zijn dergelijke apparaten hooguit enigszins complementair te noemen aan de beeld- en geluidopnamen die daarmee worden overgebracht of daarop worden afgespeeld.

Verwarringsgevaar tussen het eerste PAPERCLIP-merk en het teken “NCRV Paperclip”
4.16. Daarbij komt dat NCRV zich met haar teken op een ander publiek richt dan het publiek van de Stichting. De Stichting richt zich – naar eigen zeggen – op een publiek vanaf 16 jaar maar stelt dat de bezoekers van haar evenementen en website tussen de 30 en 35 jaar zijn. Zoals uit het door de Stichting overgelegde materiaal blijkt, kent haar publiek de Stichting van de feesten en andere evenementen die zij organiseert in en rond Eersel. NCRV richt zich op een doelgroep van dertigers en veertigers maar het publiek van “NCRV Paperclip” – zo is door NCRV aan de hand van overigens onbestreden onderzoeksgegevens onderbouwd – bestaat voor het merendeel (75%) uit abonnees en leden van NRCV van 50 jaar of ouder. Dat beide publieken cultuur minnend zijn en op zoek naar cultureel entertainment – zoals de Stichting aanvoert – mag zo zijn, maar dat wil nog niet zonder meer zeggen dat er zich verwarring voordoet bij het desbetreffende publiek dan wel dat die kans bestaat, althans daarvoor is onvoldoende concrete onderbouwing verschaft. Niet valt daarmee in te zien dat het in aanmerking komende publiek zal denken dat “NCRV Paperclip” afkomstig is van de Stichting of dat er een commerciële band tussen de Stichting en NRCV bestaat. Nu er geen verwarringsgevaar in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE kan worden vastgesteld is er geen sprake van merkinbreuk als bedoeld in dat artikel.

Het tweede PAPERCLIP-merk en het teken “NCRV Paperclip”
4.19. Zowel bij NCRV’s merk als bij het tweede PAPERCLIP-merk gaat het om PAPERCLIP, zodat het om een gelijk merk gaat. Dat “elektronische publicatie” en “publiceren en uitgeven van entertainment, het verstrekken van informatie op het gebied van entertainment” waarvoor het tweede PAPERCLIP-merk is gedeponeerd (soort)gelijk zijn aan de eerdere omschrijving die NCRV voor haar merk heeft laten vastleggen in klasse 41 (“Het al dan niet online publiceren en uitgeven (anders dan voor reclamedoeleinden) van informatieve publicaties betreffende radio- televisie- en online (programma) aanbod.”) staat tussen partijen niet ter discussie, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Daaruit volgt dat NCRV’s merk – dat immers eerder is gedeponeerd dan het tweede PAPERCLIP-merk – in ieder geval voor zover het gaat om “Het al dan niet online publiceren en uitgeven (anders dan voor reclamedoeleinden) van informatieve publicaties betreffende radio- televisie- en online (programma) aanbod.” in rangorde komt voor het tweede PAPERCLIP-merk en het tweede PAPERCLIP-merk in ieder geval daarvoor nietig kan worden verklaard. Dit tweede PAPERCLIP-merk biedt daarmee geen basis voor een verbod van gebruik van het teken “NCRV’s Paperclip” voor een online magazine. Nu voorts niet is gesteld noch is gebleken dat NCRV’s magazine (soort)gelijk is aan andere waren of diensten waarvoor het tweede PAPERCLIP-merk is gedeponeerd, valt niet in te zien dat NCRV op grond van het tweede PAPERCLIP-merk zou kunnen worden verboden een online magazine uit te brengen. Zoals hiervoor aan de orde is geweest bij het eerste PAPERCLIP-merk, bestaat er hooguit slechts zeer geringe overeenstemming tussen PAPERCLIP en “NCRV Paperclip” en is, zelfs wanneer moet worden aangenomen dat er sprake is van een geringe (soort)gelijkheid tussen de waren en diensten waarvoor het merk is gedeponeerd en het teken wordt gebruikt, geen sprake van verwarringsgevaar. Nu ten aanzien van het tweede PAPERCLIP-merk geen (soort)gelijkheid kan worden aangenomen, is er nog minder aanleiding verwarringsgevaar te verwachten.

Artikel 2.20 lid 1 sub c en d BVIE
4.21. De Stichting heeft artikel 2.20 lid 1 sub c en d BVIE niet (voldoende expliciet) aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Voor zover in haar stellingen elementen schuilen die aan die bepalingen zijn ontleend, overweegt de rechtbank dat ook overigens een beroep op deze bepalingen niet tot toewijzing van de vorderingen van de Stichting zou hebben kunnen leiden omdat niet aan de in die bepalingen genoemde voorwaarden is voldaan. Ook volgens de Stichting kunnen de PAPERCLIP-merken immers niet worden aangemerkt als bekende merken, zodat sub c geen toepassing kan vinden en gesteld noch gebleken is voorts dat NCRV haar teken gebruikt anders dan ter onderscheiding van haar waren en diensten, zodat sub d niet aan de orde is.

Lees de uitspraak:
HA ZA 13-481 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5261 (link)

Op andere blogs:
DomJuR

IEF 13667

Congresmiddag Farma & IE-Rechten 2014

Den Haag, Lange voorhout, donderdag 10 april van 14.00 - 17.15 uur. De Life Sciences praktijk is volop in ontwikkeling. DeLex speelt hierop in en lanceerde vorig jaar de website LifeSciencesenRecht.nl (ook te bereiken via www.LSenR.nl) om actualiteiten, commentaren, rechtspraak en discussie één verzameld online platform te geven. Tijd voor een update. Tijdens het middagcongres maken drie sprekers u wegwijs in de nieuwe Life Sciences praktijk anno 2014, met thematische verdieping over de Unified Patent Court, SPCs/ABCs en farma-octrooien.

Hier aanmelden

Wouter Pors bespreekt de laatste stand van zaken rondom processuele en materieelrechtelijke aspecten van de Unified Patent Court in wording. Simon Dack praat u bij over de meest recente jurisprudentie inzake de ABC's en vooruitlopen op prejudicieel gestelde vragen [Georgetown LS&R 782; Eli Lilly LS&R 390 en Actavis/Sanofi LS&R 781]. John Allen bespreekt met u de meest recente rechtspraak over farma-octrooien, waaronder Ablynx / Unilever - LS&R 775.

Programma
14.00 Wouter Pors, Bird & Bird, Eén gerecht voor Europa bijna binnen bereik; procesrecht en materieel recht van de Unified Patent Court.
15.00 Simon Dack, Hoyng Monegier, ABC's: recente jurisprudentie en toekomstige perspectieven.
16.00 pauze
16.15 John Allen, NautaDutilh, Highlights recente farma-octrooirechtspraak.
17.15 borrel


Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
Lange voorhout 13, te Den Haag

Kosten deelname
€ 395 per persoon
€ 295 Sponsors LSenR.nl en/of IE-Forum, en
€ 100 rechterlijke macht/wetenschap (fulltime)

Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct per email.

Hier aanmelden
IEF 13713

Octrooi in- en uitklapbare sleepslanginstallatie vernietigd

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, HA ZA 12-170 (X tegen Roelama)
Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen,
Banning advocaten. Octrooirecht. Eerder [IEF 9778] was een nietigheidsadvies uitgebracht ex artikel 84 Row inzake een NL 1020096 voor een "Gestel, een werkwijze, voor het verdelen van een vloeistof zoals vloeibare mest over land". De oorspronkelijke aanvrage vermeldt slechts dat de sleepslanginstallatie in- en uitklapbaar is. Dit impliceert niet dat dit de armen van het gestel betreft. De vakman interpreteert het in- en uitklapbaar zijn van de sleepslanginstallatie slechts als het opklappen van de in de aanvrage genoemde verplaatsingsmiddelen en niet van de armen. Toevoeging van het kenmerk is niet toelaatbaar. De rechtbank vernietigt het octrooi.

4.3. De rechtbank is met Roelama van oordeel dat de toevoeging van het kenmerk niet toelaatbaar is. De passage in de octrooi-aanvrage ziet kennelijk niet op de beschreven uitvinding. De beschrijving vermeldt immers dat figuur 1 toont een uit de praktijk bekend gestel c.q. bekende situatie, terwijl uit de gehele context duidelijk wordt dat de
octrooiaanvrage met ‘de praktijk’ doelt op de stand van de techniek. Pas de figuren 2 tot en met 7B van de aanvrage stellen uitvoeringsvoorbeelden volgens de uitvinding voor. Het betreffende kenmerk van de uitvinding is dus niet af te leiden uit de betreffende passage omdat deze niet de uitvinding beschrijft. Ter zitting desgevraagd heeft Schouten ook niet aangegeven waarom aan de gemiddelde vakman in deze passage niettemin iets over de
uitvinding zou worden geopenbaard.
IEF 13712

Americola vs American Cola afgewezen in hoger beroep

Hof Amsterdam 1 april 2014, IEF 13712; zaaknr. 200.122.036 (X tegen Spar)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers en Annelot Sitsen, Bingh advocaten. Merkenrecht. Eisers zijn houders van diverse Benelux woordmerken en gemeenschapsaanvrage AMERICOLA. Spar heeft Benelux merkinschrijvingen verricht voor woordmerk / beeldmerk AMERICAN COLA. Eisers hadden, zonder succes, de nietigverklaring van de merkinschrijvingen van SPAR gevorderd [IEF 11962]. Het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd.

Leestip: 2.6, 2.7 en 2.8.

Lees hier:
HA ZA 11-2693 (pdf)

IEF 13711

Kruidmerk verworden tot soortnaam, ander kruidmerk is beschrijvend

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, IEF 13711, ECLI:NL:RBDHA:2014:5266 (Cresco/Koppert Cress) 

Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen, BANNING. Merkenrecht. Nietig- en vervallenverklaring. Koppert Cress is houder van de Beneluxmerken SHISO voor een kruid met de taxonomische soortnaam ‘perillafrutescens’ en OYSTER LEAVES voor een kruid met de taxonomische soortnaam ‘mertensia maritirna’. Het merk SHISO komt te vervallen, omdat het is verworden tot soortnaam. De rechtbank verklaart het merk OYSTER LEAVES nietig, omdat het beschrijvend is.
4.7. Koppert Cress heeft nog aangevoerd dat er synoniemen bestaan voor het door Koppert Cress geleverde product, bijvoorbeeld ‘oesterblad’. Dat doet echter niet af aan het voorgaande. Het algemeen belang dat concurrenten die eenzelfde kruid op de markt brengen vrijelijk de kenmerken van hun product kunnen beschrijven, brengt mee dat het Oyster Leaves merk geen merkbescherming dient te hebben, ongeacht de mogelijkheid voor concurrenten om andere benamingen te gebruiken.

4.8. Cresco heeft onweersproken gesteld dat zij belanghebbende is bij haar vordering tot vernietiging van het Oyster Leaves merk. De vordering daartoe van Cresco is derhalve toewijsbaar.

4.17. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat Cresco, gelet op het aanzienlijke aantal vermeldingen van generiek gebruik van de benaming ‘shiso’, voldoende heeft onderbouwd dat die benaming in de handel inmiddels een gebruikelijke benaming is geworden in de Benelux voor het kruid Perilla. Dat kruid valt onder alle warenomschrijvingen waarvoor het Shiso merk is ingeschreven. Het betreft immers een tuinbouwproduct, een verse groente en een levende plant.

4.18. Voor vervallenverklaring van het Shiso merk op grond van artikel 2.26 lid 2 sub b BVIE is echter ook vereist dat de verwording tot soortnaam aan een toedoen of nalaten van Koppert Cress te wijten is. Cresco stelt dat de verwording tot soortnaam te wijten is aan nalaten door Koppert Cress, omdat Koppert Cress het gebruik van de naam ‘shiso’ als soortnaam door derden nooit is tegengegaan. Koppert Cress bestrijdt dat dat het geval is.

Lees de uitspraak:
HA ZA 13-282 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5266 (link)

Op andere blogs:
AOMB Woordmerk “SHISO” verworden tot soortnaam
AMS Advocaten

 

IEF 13709

Conclusie AG: Individueel karakter niet bepaald door amalgaam kenmerken van eerdere ontwerpen

Conclusie AG HvJ EU 2 april 2014, zaak C-345/13 (Karen Millen Fashions) - dossier
Zie eerder IEF 12946. Uitlegging van de artikelen 6 en 85, lid 2, van Gemeenschapsmodellenverordening. Beoordeling van het eigen karakter van een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel en van de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt – Vergelijking van het betrokken model met de kenmerken van verschillende, voor het publiek beschikbaar gestelde modellen of met een bepaald model. Bloes met blauwe en bruine strepen. Zwarte gebreide top. Conclusie AG: Individueel karakter moet verschillen van de indruk die bij een gebruiker ontstaat door een of meer eerdere individuele modellen en wordt niet bepaald door een amalgaam van verschillende kernmerken van eerdere ontwerpen.

De advocaat-generaal concludeert:

1. Article 6 of Council Regulation (EC) No 6/2002 of 12 December 2001 on Community designs is to be interpreted as meaning that, in order for a design to be considered to have individual character, the overall impression which that design produces on the informed user must be different from that produced on such a user by one or more earlier designs taken individually and viewed as a whole, not by an amalgam of various features of earlier designs.

2. In order for a Community design court to treat an unregistered Community design as valid, for the purposes of Article 85(2) of Regulation No 6/2002, the right holder need only prove when his design was first made available to the public and indicate the element or elements of his design which give it individual character.

Gestelde vragen:

1. Moet in verband met het eigen karakter van een model waarvan wordt gesteld dat het bescherming geniet als een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel voor de toepassing van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen, voor de beoordeling van de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt in de zin van artikel 6 van die verordening, ervan worden uitgegaan of deze verschilt van de bij een dergelijke gebruiker gewekte algemene indruk door
a) één willekeurig afzonderlijk model dat eerder voor het publiek beschikbaar is gesteld, of
b) een willekeurige combinatie van bekende modelkenmerken van meer dan één ouder model?
2. Moet een rechtbank voor het gemeenschapsmodel ervan uitgaan dat een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel rechtsgeldig is in de zin van artikel 85, lid 2, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen, wanneer de houder slechts aangeeft in welk opzicht het model een eigen karakter heeft, of moet de houder bewijzen dat het model een eigen karakter heeft als bedoeld in artikel 6 van die verordening?
IEF 13708

Gebruik Infographic valt onder journalistieke vrijheid

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1615 (Jones Lang Lasalle tegen PropertyNL)
Auteursrecht. Mediarecht. Afwijzing. Gedaagden hebben van de journalistieke vrijheid gebruik gemaakt door een Infographic van Jones Lang Lasalle in magazine LOCUS te zetten. Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem nuttig voorkomt. Met de aanlevering van twee Infographics is impliciet een licentie gegeven voor gebruik in een redactioneel artikel. Dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Dat Jones Lang Lasalle de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic heeft ingetrokken door toezending van de tweede, hoefde PropertyNL gezien de e-mailwisseling die daarop volgde, niet te begrijpen.

4.2. Wie informatie aanlevert aan een journalist zal er rekening mee moeten houden dat de journalist daarvan gebruikt wat hem in het kader van zijn artikel nuttig voorkomt en dat bijvoorbeeld eerdere en latere informatie gecombineerd kan worden. Dat is de journalistieke vrijheid van de journalist. Gedaagden hebben van deze vrijheid gebruik gemaakt door een Infographic met huurdersnamen én logo’s in LOCUS te zetten. Dit kan niet als onrechtmatig worden aangemerkt. Men kan weliswaar bedingen dat informatie alleen op een bepaalde manier gebruikt mag worden, maar dat zal men dan wel heel expliciet moeten doen en dat is in deze zaak niet gebeurd. Hoewel Jones Lang Lasalle misschien wel de verwachting had dat alleen de laatste Infographic zou worden gebruikt, was die verwachting niet gerechtvaardigd. Uit de bij de feiten onder 2.6 vermelde e-mailwisseling en hetgeen is overwogen onder 4.2 volgt dat hierover geen duidelijke afspraken zijn gemaakt.

4.3. Jones Lang Lasalle heeft nog betoogd dat[persoon 1] in haar e-mail van 14 februari 2014 te kennen heeft gegeven dat zij het artikel voor publicatie heel graag nog wil zien ter controle op feitelijke onjuistheden. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Jones Lang Lasalle dat voor Propertynl duidelijk moet zijn geweest dat daar ook de Infographic onder viel. Niet kan echter worden aangenomen dat uit de e-mail van 14 februari 2014 volgt dat voorwaarde voor publicatie was dat achteraf nog controle moest plaatsvinden. Nu daar geen duidelijke afspraken over zijn gemaakt en Wallisch in dezelfde e-mail nog aan Jones Lang Lasalle heeft gevraagd om te laten weten of gezien het korte tijdsbestek een controle nog zou lukken, kon Jones Lang Lasalle er niet zomaar vanuit gaan dat zij nog de gelegenheid zou krijgen om het artikel te controleren. Haar is niet expliciet meegedeeld dat het artikel nog aan haar zou worden voorgelegd. Dat de publicatie afhankelijk is gesteld van de goedkeuring van Jones Lang Lasalle is niet gebleken.

4.5. Jones Lang Lasalle heeft zich ook op haar auteursrecht beroepen. Niet is betwist dat Jones Lang Lasalle het auteursrecht heeft op zowel de eerste versie als de tweede versie van de Infographic die zij bij Propertynl heeft aangeleverd. Beide versies zijn aangeleverd met het doel dat deze zouden dienen om gebruikt te worden in een redactioneel artikel in LOCUS. Dat betekent dat een impliciete licentie is gegeven voor dat doel. Het betoog van Jones Lang Lasalle komt er op neer dat zij de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic heeft ingetrokken door toezending van de tweede. Zoals uit het voorafgaande kan worden afgeleid behoefde Propertynl gezien de bij toezending van de tweede versie tussen partijen gewisselde e-mails niet te begrijpen dat hiermee de toestemming tot publicatie van de eerste Infographic vervallen was. Een verbod om inbreuk te maken op het auteursrecht is dan ook niet aan de orde. De vordering jegens Propertynl op deze grondslag zal eveneens worden afgewezen.

Op ander blogs:
MediaReport Journalist bepaalt zelf hoe aangeleverde informatie wordt gebruikt
NJD

IEF 13707

Rijdende Rechter over stockfoto's voor citymarketing

Bindend Advies De Rijdende Rechter 1 april 2014, zaaknummer S20-28 (Fotoshoot)
Auteursrecht. Wedstrijdlicentie. Fotograaf Nelson Mooren heeft een foto ingestuurd aan Zuidoost Partners in het kader van een georganiseerde fotowedstrijd. Daarbij geeft hij toestemming om foto's rechtenvrij en voor niet-commerciële doeleinden te publiceren. In de (online) stadsgids van In Your Pocket is gebruikt gemaakt van de foto die aan hem, zoals gesteld, rechtenvrij door Zuidoost Partners ter beschikking was gesteld. Het was Zuidoost Partners niet toegestaan om die licentie over te dragen aan derden. Dat In Your Pocket heeft gedwaald doet niet af aan de gepleegde auteursrechtinbreuk (o.d. zoals bedoeld in 6.162 BW). Er wordt aangehaakt bij de algemene voorwaarden van de Nederlandse Fotografenfederatie.

Als onbetwist wordt €50 als gebruikelijke vergoeding aangenomen, eenzelfde bedrag daarbovenop voor het ongeautoriseerde gebruik en €50 vanwege het niet vermelden van de naam van Mooren als maker. Professor mr. Dirk Visser is als deskundige gehoord. In Your Pocket kondigt aan dat zij de verschuldigde schadevergoeding zal verhalen op het stadsdeel. [red. bekijk de aflevering hier]

p. 4. Het was Zuidoost Partners echter niet toegestaan, om dat licentierecht op haar beurt weer over te dragen aan Leerintvelt. Daaraan kon Leerintvelt dus geen recht ontlenen om die foto te publiceren. (...)

Daaraan doet niet af dat in de aan Zuidoost Partners verleende licentie wordt gesproken van ‘rechtenvrij’. Daarmee kan in redelijkheid niet anders zijn bedoeld dan dat het Zuidoost Partners slechts vrij stond om die foto kostenloos zelf te publiceren. Overigens was de aan Zuidoost Partners verleende licentie uitdrukkelijk beperkt tot niet commercieel gebruik, terwijl Leerintvelt met publicatie nu juist wel een commercieel oogmerk had.

Dat betekent dat Leerintvelt de in deze procedure bedoelde foto onbevoegd heeft gepubliceerd, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Mooren, wat neerkomt op een onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6.162 van het Burgerlijk Wetboek.

Dat Leerintvelt mogelijk heeft gedwaald over de noodzaak om daarvoor toestemming te vragen, doet daaraan niet af. Niet aannemelijk is in elk geval geworden, dat Leerintvelt serieuze moeite heeft gedaan om te controleren of hij gerechtigd was deze foto zonder toestemming van de maker te publiceren. Maar ook al zou dat anders zijn, dan had Leerintvelt, nadat hij door de rechthebbende op die publicatie werd aangesproken, zich aanstonds bereid moeten verklaren om die toestemming alsnog tegen een redelijke vergoeding te verkrijgen. Dat heeft hij echter nagelaten. Leerintvelt heeft niet willen ingaan op het alleszins redelijke aanbod van Mooren om een en ander af te kopen voor een bedrag van € 100,--.

p. 5. Het niet vermelden van de naam van Mooren bij die foto levert een zelfstandige inbreuk op (artikel 25 lid 1 aanhef en onder a. van de Auteurswet). Het verweer, dat naamsvermelding in het door Leerintvelt gebruikte systeem technisch niet mogelijk was, wordt gepasseerd. Ten eerste, omdat die omstandigheid voor rekening en risico van Leerintvelt moet blijven en ten tweede, omdat Leerintvelt dat euvel had kunnen ondervangen door óf toestemming voor publicatie zonder naamsvermelding te vragen óf van publicatie af te zien.