IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 13547

Marktconforme vergoeding is niet gelijk aan de tarievenlijst Pictoright

Ktr. Rechtbank Gelderland 5 februari 2014 (Nul procent Makelaars tegen Barneveld Schuurman Makelaars)
Uitspraak ingezonden door Mark Buijnsters en Nanda Ruyters, Bright advocaten.
Auteursrecht. Foto. Marktconforme vergoeding. Billijkheid verzet zich tegen buitengerechtelijke kosten. Kosten nieuwe foto. Afwijzing. Nul procent Makelaars heeft een foto geplaatst van een man en een vrouw met een aantal verhuisdozen. De auteursrechten op die foto zijn door het reclamebureau overdragen voor €360,00. In opdracht van Barneveld Schuurman Makelaars (BSM) is een website gebouwd, waar de foto op is geplaatst. De gederfde licentievergoeding ad €255,00 is marktconform, maar niet gelijk aan de Tarievenlijst Pictoright 2013.

Uit de specificatie blijkt dat buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd, terwijl tevens proceskosten volgens het liquidatietarief worden gevorderd, dat is dubbelop. De billijkheid verzet zich hiertegen: er is direct een jurist ingeschakeld, een ongespecificeerd bedrag genoemd en dit zonder bewijs te verschaffen dat Nul procent Makelaars rechthebbende is.

De kosten voor het maken van een nieuwe foto, omdat de foto voor andere doeleinden is gebruikt dan met het reclamebureau was overeengekomen, worden geweigerd.

4.3. I stelt onder randnummer 8 van de dagvaarding dat hij een nieuwe foto heeft moeten laten maken en dat hij een claim heeft gekregen omdat de foto voor andere doeleinden is gebruikt dan met het reclamebureau was overeengekomen. Deze gestelde claim komt in de vordering tot schadevergoeding niet, althans niet als zodanig benoemd, terug. Wel lijk I zowel een licentievergoeding als kosten voor het maken van een nieuwe foto te vorderen. Hij gaat ervan uit dat hij als gevolgen van het gebruik van de foto door BSM c.s. deze foto niet langer op zijn eigen website kan laten staan, dat hij noodgedwongen een nieuwe foto zal moeten laten maken en zich daarbij zal moeten laten begeleiden door een reclamebureau en €435,60 kosten voor het maken van een nieuwe foto conform Tarieflijst Pictoright 2013. Nota's waaruit blijkt dat hij deze kosten reeds heeft gemaakt zijn niet overlegd zodat ervan moet worden uitgegaan dat I nog niet is overgaan tot het laten vervaardigen van een nieuwe foto.

4.5. (...) I maakt aanspraak op een vergoeding van € 435,60 (€ 360,00 exclusief btw) wegens plaatsing van de foto zonder toestemming en baseert dit bedrag op de Tarievenlijst Pictoright 2013. I heeft de Tarievenlijst niet bijgevoegd en heeft nagelaten te onderbouwen waarom deze lijst als richtsnoer dient te gelden bij de vaststelling van een marktconforme licentievergeoding voor deze foto. Bovendien lijkt een licentievergoeding van € 360,00 hoog gelet op het feit dat I blijkens de akte overdracht auteursrechten ditzelfde heeft betaald om auteursrechthebbende op de foto te worden. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt S c.s. een bedrag van € 255,00 in Nederland marktconform is voor het eenmalig openbaar maken van een foto op internet. Deze stelling is door I niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. (...)

4.7. (..) Uit de bij de dagvaardig gevoegde specificatie blijkt dat de gemachtigde van I de gemaakte uren voor het opstellen van de dagvaarding (5 uur) heeft begrepen in de buitengerechtelijke kosten, terwijl tevens proceskosten volgens het liquidatietarief worden gevorderd. Dit is dubbelop. Het deel van de gevorderde kosten dat daadwerkelijk ziet op buitengerechtelijke werkzaamheden zal overigens evenmin worden toegewezen nu de billijkheid zich hiertegen verzet. Niet alleen heeft I na constatering van de inbreuk direct HGL Juristen ingeschakeld en heet genoemd bureau reeds in de eerste sommatie een ongespecificeerd bedrag van €1.350,00 bij BSM c.s. in rekening gebracht, maar heeft (de gemachtigde van) I tevens nagelaten bewijs te verschaffen van de stelling dat I rechthebbende is op de foto. Dat BSM c.s. hierom heeft verzocht is, mede gelet op het verschijnen van de foto op een andere website, overigens niet onredelijk en het had dan ook op de weg van I gelegen om ruimschoots voor het uitbrengen van de dagvaarding aan dit verzoek te voldoen.

 

IEF 13546

Gerede kans dat koortslipoctrooi wordt vernietigd

Vzr. Rechtbank Den Haag 13 februari 2014, IEF 13546 (Sirvis c.s. tegen Medical Brands)
Uitspraak ingezonden door Joke Bodewits, Hogan Lovells en Ard Ellens, Ellens & Van Essen.
Octrooirecht. Kans op gedeeltelijke vernietiging van octrooi in bodemprocedure. Servis adviseert bedrijven in de ontwikkeling en productie van cosmetica en gezondheidsproducten. Medical Brands ontwikkelt en distribueert medische producten (waaronder de "I say: Koortslip") en exploiteert IE-rechten. Sirvis is houdster van EP 2 316 415 voor een "Lip compositions comprising a zinc containing compound dissolved in a hydrophobic phase". Op basis van een eerder Duits octrooi en op basis van zijn algemene vakkennis zou de vakman begrijpen dat de maatregel voor het oplossen van zinkzout in een hydrofobe fase een gunstige werking heeft op de behandeling van een koortslip. Er is gerede kans dat de conclusies 1 t/m 15, met uitzondering van 6, door de bodemrechter zullen worden vernietigd.

4.6. Tussen partijen is niet in geschil dat het reeds lang voor de prioriteitsdatum bekend was dat zinkzouten, waaronder zink ricinoleaat, een gunstige werking hebben bij de behandeling van herpes labialis, in de volksmond: een koortslip. Ook zijn zij het erover eens dat DE 322 een pharmaceutische samenstelling openbaart in de vorm van een hydrofobe fase (p. 2, r.3 en conclusie 1: ‘einer hydrophoben Gelgrundlage’) die onder meer zink ricinoleaat bevat (zie p. 3, r. 26; p. 5, Beispiel 7, 9 en 11; vgl. 2.8.). Deze samenstelling wordt onder meer gebruikt voor de behandeling van een koortslip. Het debat spitst zich toe op de vraag of DE 322 aan de vakman ook de maatregel uit conclusie 1 openbaart dat zink ricinoleaat in de hydrofobe fase is opgelost. Volgens Sirvis c.s. is dat niet het geval omdat DE 332 niet expliciet een verwarmingsstap noemt.

4.7. Met Medical Brands c.s. wordt voorshands aangenomen dat de vakman de maatregel van het oplossen van een zinkzout in een hydrofobe fase uit de in 2.8. weergegeven passage uit DE 322 en op basis van zijn algemene vakkennis zou begrijpen. De publicatie beschrijft daar immers dat de samenstellingen volgens de uitvinding ‘an sich bekannter Weise’ worden bereid en dat ‘Diese konnen dann in für pharmazeutische Gele übliche Verpackungsmittel wie etwa Tuben, Tiegel oder Portionspackungen zur topischen Applikation abgefüllt werden’. Het is algemeen bekend bij de vakman dat viskeuze samenstellingen zoals die volgens DE 322 worden gemengd en in een tube worden gebracht bij een temperatuur waarbij zij vloeibaar genoeg zijn om afgevuld te kunnen worden. Conclusie 1 van DE 322 spreekt over het mengen en homogeniseren, terwijl bovendien de beschrijving aan de vakman leert dat ‘Der Wirkstoff bleibt über lange Lagerzeit hinweg suspendiert, ohne irreversibel zu sedimentieren, ohne zu verklumpen oder sich an den Gefäßwandungen niederzuschlagen’. Anders dan Sirvis c.s. meent, is dit een extra aanwijzing dat ten minste een deel van het zink ricinoleaat bij de bereiding in de hydrofobe fase zal zijn opgelost, hetgeen volgens de eigen stellingen van Sirvis c.s. zelfs al mogelijk zou zijn bij kamertemperatuur (vgl. productie 22 Sirvis c.s., p. 4 en productie 28 Sirvis c.s., p. 3).

4.8. Zelfs als dit anders zou zijn en DE 322 aan de vakman de maatregel dat zink ricinoleaat opgelost moet worden in de hydrofobe fase niet direct en ondubbelzinnig zou openbaren, dan is conclusie 1 van EP 415 niet inventief.

4.10. Bij die stand van zaken bestaat er naar voorlopig oordeel een gerede kans dat de conclusies 1 t/m 5 en 7 t/m 15 van het Nederlandse deel van EP 415 door de bodemrechter zullen worden vernietigd. Reeds om die reden wordt ook het inbreukverbod afgewezen, evenals de daarmee samenhangende nevenvorderingen. De serieuze gebreken die kleven aan het door Sirvis c.s. bijgebrachte bewijs van de gestelde inbreuk kunnen bij die stand van zaken onbesproken blijven.

Lees de uitspraak hier:
KG ZA 13-1464 (pdf)
IEF 13546 (link)

IEF 13545

Geen normaal merkgebruik EUPRAX binnen de Gemeenschap

Rechtbank Den Haag 12 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2592 (EPP tegen Zobu)
Uitspraak mede ingezonden door Maarten Russchen, Russchen advocatuur.
Merkenrecht. Normaal gebruik. Kosten volgens IE-indicatietarieven. In het tussenvonnis [IEF 9186] en eerder IEF 8233] heeft de rechtbank in het kader van de beoordeling van het door haar aangenomen beroep van Zobu op verval van EPP’s gemeenschapsmerk EUPRAX vastgesteld dat EPP haar merk niet buiten Duitsland (heeft) gebruikt. Deze zaak is aangehouden in afwachting van de zaak Onel/Omel [IEF 12154]. Aan de hand van dat arrest oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van normaal gebruik binnen de Gemeenschap in de zin van artikel 15 lid 1 GMVo en dus kan Zobu verval van het merk inroepen op de voet van artikel 51 lid 1 onder a GMVo.

EPP heeft geen specifiek of algemeen bewijsaanbod gedaan. De rechtbank verwacht niet dat er nog bewijs wordt aangeboden om aan te tonen dat in de relevante periode normaal gebruik heeft plaatsgevonden. EPP wordt veroordeeld in de proceskosten van Zobu volgens de IE-indicatietarieven nu het ontbreekt aan een toereikende motivering waarom de kosten aanzienlijk hoger zijn.

2.12 (...) Ook nadat EPP schriftelijke bewijzen van normaal gebruik had overgelegd en de procedure na de Onel/Omel-beslissing was voortgezet, heeft zij in haar akte van 22 mei 2013 volgehouden dat van normaal gebruik sprake is, maar geen specifiek of algemeen bewijsaanbod gedaan. De rechtbank neemt daarom aan dat EPP niet aanbiedt verder bewijs te leveren. Als vaststaand moet daarom thans worden aangenomen dat normaal gebruik in de relevante periode heeft ontbroken. De door Zobu aangevoerde overige standpunten kunnen om die reden verder onbesproken blijven.

2.13. Een en ander leidt tot de conclusie dat EPP als houdster van het gemeenschapsmerk EUPRAX vijf jaar na de inschrijving ervan binnen de Gemeenschap geen normaal gebruik heeft gemaakt van het merk in de zin van artikel 15 lid 1 GMVo, op grond waarvan Zobu het verval van het merk kan inroepen op de voet van artikel 51 lid 1 onder a GMVo. Dit verweer kan gezien artikel 99 lid 3 GMVo worden gevoerd zonder een reconventionele vordering tot vervallenverklaring in te stellen. Het beroep van Zobu op verval van het gemeenschapsmerk dient daarom gegrond te worden verklaard.

2.14. De gegrondverklaring van het beroep op verval van het gemeenschapsmerk brengt mee dat het gemeenschapsmerk van EPP op de voet van artikel 55 lid 1 GMVo wordt geacht geen rechtsgevolgen als bedoeld in de GMVo meer te hebben waarmee de grondslag voor de op artikel 9 lid 1 aanhef en onder a en/of b GMVo en de op artikel 2.28 lid 3 jo. artikel 2.3 sub a BVIE (Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen)) gebaseerde verboden respectievelijk nietigverklaring ontbreekt. Voor zover die vorderingen zijn gebaseerd op artikel 2.20 lid 1 BVIE zijn zij al niet toewijsbaar omdat EPP niet over een Beneluxmerk beschikt. Het op artikel 5a Handelsnaamwet gebaseerde verbod tot slot is gezien het verval van merk evenmin toewijsbaar.

2.17. Nu de redelijkheid en evenredigheid van de door Zobu opgegeven proceskosten gemotiveerd worden bestreden en een toereikende motivering ontbreekt waarom deze kosten aanzienlijk hoger zijn dan de IE-indicatietarieven, zal dit laatste tarief worden toegepast. De procedure is aan te merken als een niet-eenvoudige bodemzaak met repliek, dupliek en/of pleidooi. De proceskosten worden aan de hand daarvan begroot op € 25.000, te vermeerderen met het door Zobu betaalde griffierecht van € 254.
Lees hier de uitspraak:
HA ZA 08-1452 (pdf)
ECLI:NL:RBDHA:2014:2592 (link)
ECLI:NL:RBDHA:2014:2592 (pdf)
IEF 13543

Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered

H.T.L. Stockmann, ‘Svensson: Het internet gered, de rechthebbenden gered', IE-Forum.nl IEF 13543.
Een redactionele bijdrage van Theo Stockmann, LinkedIn-profiel.
Wij hebben er even op moeten wachten maar eindelijk heeft het HvJEU uitspraak gedaan in de Svensson-zaak [IEF 13540]. Diverse media berichtten dat door de uitspraak van het HvJEU in de Svensson-zaak ‘het Internet is gered’. In deze korte bijdrage wil ik enkele eerste gedachten plaatsen bij deze conclusie en het arrest van het HvJEU.

Bij de interpretatie van elke rechtelijke beslissing – en zeker die van het HvJEU – dient men elke overweging te lezen in samenhang met de feiten. In deze zaak is er sprake van een aantal artikelen die met toestemming van de journalisten geplaatst zijn op de website van de Göteborgs-Posten. De artikelen zijn op de website van de Göteborgs-Posten gratis en voor iedereen vrij toegankelijk te raadplegen. Retriever Sverige, de hyperlinker, plaatst hyperlinks op haar website naar deze artikelen. Indien de Internetgebruiker op een dergelijke hyperlink klikt, wordt de website van de Göteborgs-Posten geopend met weergegeven het relevante artikel.

(...)

6. Conclusies In deze zaak is beslist dat men zonder meer een link kan plaatsen naar bijvoorbeeld een artikel op de openbare nieuwswebsite Nu.nl. Anders wordt het indien er sprake is van een werk achter bijvoorbeeld een betaalde website of een werk dat in het geheel zonder toestemmming van een rechthebbende op het Internet is geplaatst. Dit zullen in de regel wel de hyperlinks zijn waar de rechthebbenden het meeste moeite mee hebben. Dergelijke hyperlinks zijn door dit arrest (ook) een directe beschikbaarstellingshandeling en dus auteursrechtelijk relevant. Indien nodig kan bij dit type hyperlinks vrij gemakkelijk een nieuw publiek worden geconstrueerd waardoor er bij dit type hyperlinks wel degelijk sprake zal zijn van een ‘mededeling aan het publiek’.

Het HvJEU heeft hiermee een arrest gewezen waardoor de meeste hyperlinks buiten schot zullen blijven. Dat dit statistisch gezien het overgrote deel van de hyperlinks op het Internet betreft, zullen de rechthebbenden niet om malen. Immers hebben zij dan voorafgaand gewoon toestemmming gegeven om de artikelen ter beschikking te stellen aan alle Internetgebruikers. Door het arrest kunnen rechthebbenden nu – naar alle waarschijnlijkheid - weldegelijk opkomen tegen hyperlinks waartegen ze zo graag auteursrechtelijk op wilden kunnen komen.

Theo Stockmann

IEF 13539

Verbod concept www.(...)-garant.nl

Rechtbank Noord-Nederland 22 november 2013, IEF 13539; ECLI:NL:RBNNE:2013:8298 (verbod concept www.(..)-garant.nl)
Domeinnaam. Concept. Concurrentiebeding. Beëindigingsovereenkomst wegens nevenwerkzaamheden. Onrechtmatige concurentie. Eiseres is een bedrijf dat potiëntele klanten verzorgt voor MKB-bedrijven. Gedaagde was in dienst en de arbeidsovereenkomst bevatte een geheimhoudingsplicht en een concurrentiebeding. Ter beëindiging van de dienstbetrekking heeft gedaagde een beëindigingsovereenkomst voorgesteld, waarop akkoord aan de zijde van eiseres. Gedaagde heeft tijdens zijn dienstverband bij eiseres de eenmanszaak X bij de KvK laten registreren en daartoe een aantal domeinnamen laten registreren volgens het concept www.(...)-garant.nl.

Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat het concept dat gedaagde daarbij is gaan hanteren tot het volstrekt unieke bedrijfsdebiet van [eiseres] behoorde en om die reden niet door hem mocht worden toegepast. Eiseres vordert echter wel succesvol gedaagde het gebruik te ontzeggen van de domeinregistraties die zij heeft geregistreerd alsmede de overdracht daarvan op grond van schending van de concurrentieplicht.

5.6.    De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen [eiseres] in verband hiermee heeft gesteld doelt treft en overweegt in dit kader het navolgende. Voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde naam] tijdens het dienstverband nevenwerkzaamheden heeft verricht, althans in ieder geval daartoe een aanzet heeft gegeven door middel van de inschrijving van zijn eenmanszaak bij de Kamer van Koophandel, en domeinnamen heeft gedeponeerd. [gedaagde naam] heeft dit in zijn conclusie van antwoord met zoveel woorden erkend. Aan het verweer van [gedaagde naam] dat hij dit heeft gedaan in het kader van zijn dienstverband bij [eiseres] en min of meer met medeweten en toestemming van deze, gaat de kantonrechter voorbij nu dit verweer niet dan wel onvoldoende is onderbouwd. De door [gedaagde naam] overgelegde verklaringen van zijn oud collega's De Groot en Zwart doen aan het voorgaande niet af omdat daaruit niet blijkt dat de werkgever op de hoogte was van de eigen websites. Verder blijkt daaruit niet dat de in deze verklaringen beschreven activiteiten, anders dan bij [gedaagde naam], verder gingen dan hobbymatige activiteiten.
5.9. De kantonrechter is verder van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om voor het overige tot onrechtmatige concurrentie te kunnen oordelen. Voorop staat dat het [gedaagde naam] na het einde van het dienstverband vrij stond om activiteiten op het gebied van internetmarketing te gaan ontwikkelen. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat het concept dat [gedaagde naam] daarbij is gaan hanteren tot het volstrekt unieke bedrijfsdebiet van [eiseres] behoorde en om die reden niet door hem mocht worden toegepast. Van misbruik van kennis en bedrijfsinformatie van [eiseres] of het stelselmatig wegkapen van klanten is ook niet gebleken. Het verder uitbouwen door [gedaagde naam] van eigen activiteiten in de internetmarketing en het in dat kader verzinnen en deponeren van domeinnamen past in de door hem aangevangen activiteiten en dat was in het onderhavige geval naar het oordeel van de kantonrechter niet onrechtmatig. Voor het toekennen van schadevergoeding en overdragen van domeinnamen anders dan hiervoor onder 5.8. bedoeld is dan ook geen aanleiding. De vordering van [eiseres] voor zover die hierop betrekking heeft zal daarom worden afgewezen.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 13537

Afgifte van stukken die decentraal op laptops zijn opgeslagen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 4 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:542 (Het vijfde schip)
Als randvermelding.
Bewijsrecht. 843a Rv. Enkel specifieke zoektermen. Inzagerecht ter voorbereiding van proces. Eisers waren bestuurder van de tussenkomende partij, die vier schepen exploiteerde. De hoofdzaken centreren zich rond het verwijt dat eisers voor gedaagde verborgen hebben gehouden dat de tussenkomende partij een vijfde schip besteld had en daartoe een ‘Shipbuilding Contract’ was aangegaan.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde om afschriften te verstrekken van alle stukken met betrekking tot het ‘Shipbuilding Contract’ voor het vijfde schip die decentraal zijn opgeslagen op laptops van de teamleden die de controle van de jaarrekening 2011 van de tussenkomende partij hebben verricht en die nu nog steeds werkzaam zijn bij gedaagde, indien daarin een van de volgende zoektermen voorkomt: ‘[5e schip]’, ‘3rd vessel’, ‘third vessel’, ‘5th vessel’, ‘fifth vessel’, ‘Fifth ship’, ‘vijfde schip’, ‘Shipbuilding contract’.

5.2. Zoals in het vorige kort geding al is uitgemaakt, hebben [eisers] een rechtmatig belang bij het controledossier van [gedaagde] met betrekking tot het ‘Shipbuilding Contract’ voor de [5e schip], omdat voldoende aannemelijk is geworden dat die stukken in beginsel zouden kunnen bijdragen aan de onderbouwing van het door [eisers] in de bodemprocedure te voeren verweer. Uit die stukken blijkt immers hoe de (schriftelijke) informatievoorziening over de [5e schip] door [eisers] aan [gedaagde] is gelopen. Dat [eisers] niet precies kunnen vertellen welke informatie in de gevraagde stukken staat en waarom die relevant is voor hun verweer, doet daaraan niet af. Het debat over de kans van slagen van de verweren van [eisers] dient niet in dit kort geding te worden gevoerd, maar in de bodemprocedures. Tevens is in het vorige kort geding reeds uitgemaakt dat het belang van [gedaagde] bij geheimhouding van het controledossier in het onderhavige geval minder zwaar moet wegen dan het maatschappelijk belang dat in rechte de waarheid aan het licht komt.

5.3. Partijen twisten over de vraag welke stukken tot het controledossier behoren in die zin dat [eisers] menen dat alle met de controle cliënt gevoerde correspondentie daarvan onderdeel zou moeten uitmaken terwijl [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat slechts de relevante correspondentie tot het controle dossier zou moeten behoren. Ter zitting heeft [Y] verklaard dat de stukken met betrekking tot de controle van de jaarstukken 2011 deels centraal zijn opgeslagen en deels op de laptops van de bij de controle betrokken medewerkers van [gedaagde]. [gedaagde] heeft rond kerst 2013 in reactie op verzoeken van [eisers] onderzocht of zich op die lap-tops mogelijk nog andere correspondentie en stukken bevonden met betrekking tot het ‘Shipbuilding Contract’ voor de [5e schip] dan de reeds overgelegde stukken uit het controle dossier. Hij sluit niet uit dat er nog wel een aantal stukken zal worden gevonden. [gedaagde] heeft dat onderzoek echter gestaakt toen zij de dagvaarding voor dit kort geding ontving, aldus [Y]. Uit deze verklaring maakt de voorzieningenrechter op dat voor [gedaagde] voldoende bepaalbaar is van welke nadere stukken nog afgifte wordt gevorderd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eisers] ook voldoende belang bij afgifte van de stukken met betrekking tot het ‘Shipbuilding Contract’ voor de [5e schip] die decentraal zijn opgeslagen in de lap-tops van de leden van het team van [gedaagde] dat de controle heeft verricht, voor zover [gedaagde] daarover nu nog kan beschikken. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Voor het overige voldoet de vordering onder 1) sub a en b niet aan het onder 5.1 onder (ii) genoemde bepaalbaarheidsvereiste en zal die worden afgewezen.

5.4. Ten aanzien van de brief van [gedaagde] van 11 oktober 2013 en de daarmee samenhangende bescheiden en correspondentie, waarvan [eisers] tevens afgifte vragen, stelt de voorzieningenrechter vast dat deze geen betrekking hebben op de in de hoofdzaak aan de orde zijnde feitelijke (her-)controle van de jaarstukken 2011, maar kennelijk zien op een inschatting van de mogelijke juridische consequenties van de omstandigheid dat [eiser 2] het ‘Shipbuilding Contract’ pas in 2012 zou hebben ondertekend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat tegen deze achtergrond niet aannemelijk is geworden dat de gevraagde bescheiden zullen kunnen bijdragen aan de onderbouwing van de door [eisers] in de hoofdzaak te voeren verweren, zodat zij geen rechtmatig belang hebben bij afgifte daarvan. Daarbij komt dat deze stukken betrekking hebben op een onderzoek dat volgens [gedaagde] nog niet is afgerond. Onder die omstandigheden moet het gerechtvaardigd belang van [gedaagde] om te voorkomen dat vertrouwelijke stukken uit een nog lopend onderzoek – los van het verband waarin zij moeten worden gezien – openbaar worden gemaakt, zwaarder wegen. [gedaagde] hoeft deze stukken dan ook niet aan [eisers] te verstrekken.

5.5. [eisers] hebben een voldoende spoedeisend belang bij hun vordering, nu tussen partijen vast staat dat zij op 6 april 2014 de conclusie van dupliek in de hoofdprocedures moet nemen. Dat de conclusie van repliek op dit moment nog niet door [de tussenkomende partij]/[onderneming A] is genomen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders.

5.6. De vordering ten aanzien van de ‘overige [5e schip] bescheiden’ zal dan ook worden toegewezen als na te melden. De nu gevorderde zoektermen zijn niet identiek aan de zoektermen uit het eerdere kort geding vonnis, maar tegen het gebruik van de nu gevorderde zoektermen is geen verweer gevoerd.
IEF 13534

BGH: Op gedocumenteerde filmopname van een ontsnappingspoging uit de DDR zitten Leistungsschutzrechten

BGH 22 januari 2014, I ZR 86/12 (Peter Fechter - DDR ontsnappingspoging)
Het auteursrecht [§ 72 Abs. 1 UrhG] beschermt ook het recht delen van filmmateriaal te exploiteren voor hergebruik in een film. Cameraman Herbert Ernst heeft op 17 augustus 1962 de ontsnappingspoging uit de voormalige DDR van Peter Fechter aan de Oostelijkse zijde van de Berlijnse Muur gefilmd. Op 13 augustus 2010 heeft 'der Berliner Abendschau' deze beelden uitgezonden.

Ondanks dat de filmopnames niet als filmwerken en de individuele beelden uit de filmopname niet als foto's beschermd zijn, omdat het om gedocumenteerde opnames en niet om persoonlijke intellectuele creaties gaat, bestaat er wel een "Leistungsschutzrecht" in de zin van § 72 Abs. 1 UrhG [das Recht zur Verwertung der Einzelbilder in Form des Films]. Het gebruik van delen van het documentatie-filmmateriaal is aan de maker voorbehouden door het exploitatierecht.

Uit het persbericht: Das Landgericht hat die Klage abgewiesen. Die Berufung der Kläger ist ohne Erfolg geblieben. Das Berufungsgericht hat angenommen, die von den Klägern geltend gemachten Ansprüche seien jedenfalls verwirkt, nachdem Herbert Ernst über 48 Jahre keine Ansprüche geltend gemacht habe, obwohl Filmaufnahmen vom Tod des Peter Fechter wiederholt gesendet worden seien.

Auf die Revision der Kläger hat der Bundesgerichtshof das Berufungsurteil teilweise aufgehoben und die Sache insoweit zur neuen Verhandlung und Entscheidung an das Berufungsgericht zurückverwiesen. Der von den Klägern geltend gemachte Unterlassungsanspruch wegen Ausstrahlung des Films am 13. August 2010 kann - so der Bundesgerichtshof - nicht wegen Verwirkung abgewiesen werden. Dem steht entgegen, dass mit einer Verwirkung von Ansprüchen wegen begangener Rechtsverletzungen kein Freibrief für künftige Rechtsverletzungen verbunden ist. Gegenüber dem Anspruch auf Feststellung der Wertersatzpflicht für unberechtigte Nutzungen der Filmaufnahmen kann die Beklagte sich dagegen - so der BGH weiter - zwar grundsätzlich mit Erfolg auf Verwirkung berufen; denn sie durfte im Blick auf die jahrzehntelange unbeanstandete Nutzung der Aufnahmen darauf vertrauen, nicht im Nachhinein auf Wertersatz in Anspruch genommen zu werden. Da die Verwirkung aber nicht zu einer Abkürzung der (kurzen) Verjährungsfrist von drei Jahren führen darf, sind lediglich bis zum 31. Dezember 2007 entstandene Ansprüche verwirkt, deren Verjährung durch die Klageerhebung im Jahr 2011 nicht mehr gehemmt werden konnte.

Ansprüche der Kläger auf Unterlassung und auf Wertersatz wegen Nutzungen seit dem 1. Januar 2008 scheitern nach Ansicht des Bundesgerichtshofs auch nicht daran, dass die Filmaufnahme nicht als Filmwerk und die Filmeinzelbilder nicht als Lichtbildwerke geschützt sind, weil es sich dabei lediglich um dokumentierende Aufnahmen und nicht um persönliche geistige Schöpfungen handelt. Denn an den einzelnen Filmbildern besteht jedenfalls ein Leistungsschutzrecht aus § 72 Abs. 1 UrhG und dieses umfasst - wie der Bundesgerichtshof nunmehr entschieden hat - das Recht zur Verwertung der Einzelbilder in Form des Films. Das Berufungsgericht wird nunmehr zu prüfen haben, ob die Kläger - wie sie behaupten - Inhaber der urheberrechtlichen Nutzungsrechte an dem von der Beklagten gesendeten Film sind.

LG Berlin - Urteil vom 20. Mai 2011 - 15 O 573/10
KG Berlin - Urteil vom 28. März 2012 – 24 U 81/11

IEF 13529

Bewijsopdracht onrechtmatigheid concurrerende activiteiten

Rechtbank Gelderland 16 oktober 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6419 (Prosperity International B.V. tegen gedaagden)
Als randvermelding.
Onrechtmatig concurrentie. Know how. Geheimhoudingsbeding. Onder de naam Rolloblinds heeft [gedaagde 2] een eenmanszaak opgericht na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met Prosperity. Het gaat om een arbeidsovereenkomst met concurrentiebeding. [gedaagde 1] is op staande voet ontslagen. Bij vaststelling van de feiten gaat de rechter ervan uit dat gedaagden concurrerende activiteiten hebben ontwikkeld gedurende hun dienstbetrekking bij Prosperity. De voorliggende vraag is of die activiteiten als zodanig ook onrechtmatig zijn geweest. De rechter draagt partijen op bewijs te leveren en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.1. Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met hun activiteiten vanuit Rolloblinds onrechtmatig zijn gaan concurreren met Prosperity, dan wel of zij anderszins onrechtmatig hebben gehandeld jegens Prosperity en of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de geleden en te lijden schade van Prosperity. Hierbij staat als onvoldoende betwist vast (punt 4 van de conclusie van antwoord) dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tezamen activiteiten met/in Prosperity hebben ontwikkeld.

4.40. Prosperity zal worden opgedragen bewijs te leveren zoals is overwogen onder 4.14, 4.17 en 4.25. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs zoals is overwogen onder 4.21. [gedaagde sub 2] zal worden opgedragen om bewijs te leveren in de zin van overweging 4.32. Ten slotte zal [gedaagde sub 1] worden opgedragen om bewijs te leveren zoals verwoord onder 4.28. De vraag of de gestelde verwijten/gedragingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van onrechtmatige concurrentie en dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door Prosperity geleden en te lijden schade wordt aangehouden.
IEF 13474

Congresmiddag: Muziek en Intellectuele Eigendom

Bimhuis, Amsterdam, a.s. woensdag 19 februari van 13.00 tot 17.30 uur, 4 PO-punten. 
Op de scheidslijn van Intellectuele Eigendomsrechten en de wereld van de muziek organiseert eduLex, onderdeel van deLex, een interessante themamiddag. Een viertal sprekers brengt u op de hoogte van actuele onderwerpen en ontwikkelingen. Het evenement zal geheel in stijl plaatsvinden in een voor de muziekindustrie kenmerkende locatie te Amsterdam. Aansluitend heeft u de gelegenheid na te borrelen. Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis.

Hier aanmelden

Programma
12.45 – 13.00 uur Intekenen
13.00 – 14.00 uur Originaliteit in de muziek - Bindu De Knock, Bergh Stoop & Sanders advocaten
14.00 – 15.00 uur DJ's en (geluids)producers. Daklozen binnen het Nederlandse muziekrecht - Bjorn Schipper, Schipper Legal
15.00 – 15.30 uur Pauze
15.30 – 16.30 uur Rechtspraak over de ontbinding van muziekuitgavecontracten - Margriet Koedooder, De Vos + Partners
16.30 – 17.30 uur Streamen, linken, openbaarmaken - (digitale) distributie en (collectief) rechtenbeheer - Martin Senfleben, VU Amsterdam/Bird & Bird
17.30 - 18.30 uur Netwerkborrel

Er zijn 4 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
Bimhuis, Amsterdam
Bereikbaarheid en onze parkeersuggestie.

Kosten deelname
€ 495,00 Per persoon
€ 450,00 Sponsors IE-Forum

Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

Meer opleidingen IE/ICT: www.delex.nl/opleidingen

IEF 13542

Hof van Justitie EU: linken en embedden geen auteursrechtinbreuk

Redactionele bijdrage ingezonden door Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan
Tamelijk ‘brekend’ nieuws uit Luxemburg in de Svensson v. Retriever zaak. De hoogste rechters van de Europese Unie zijn van mening dat een link eigenlijk nooit inbreuk kan maken op auteursrechten. Het Hof van Justitie concludeert dat geen sprake kan zijn van een ‘nieuw publiek’ (wat volgens de Europese regelgeving een vereiste is):

De doelgroep van de oorspronkelijke mededeling bestond immers uit alle potentiële bezoekers van de betrokken website. [..]In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat, [..] de gebruikers van [de website waarop de link staat] moeten worden beschouwd als mogelijke ontvangers van de oorspronkelijke mededeling en dus als een onderdeel van het publiek dat door de houders van het auteursrecht in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling.

Geen openbaarmaking dus. Volgens het Hof van Justitie is er zelfs geen sprake van een auteursrechtinbreuk als voor de internetgebruiker niet duidelijk is dat de content zich op een andere website bevindt.

Deze vaststelling wordt niet op losse schroeven gezet [..] wanneer de internetgebruikers op de betrokken link klikken, het werk verschijnt en daarbij de indruk wordt gewekt dat het wordt getoond op de website waar de link zich bevindt, terwijl dit werk in werkelijkheid afkomstig is van een andere website. [..] Deze bijkomende omstandigheid wijzigt immers niets aan de vaststelling dat het plaatsen op een website van een aanklikbare link naar een beschermd werk dat op een andere website is bekendgemaakt en vrij toegankelijk is, tot gevolg heeft dat dit werk ter beschikking van de gebruikers van eerstgenoemde website wordt gesteld en dus een mededeling aan het publiek vormt.

Wat het Hof hier beschrijft (het verschijnen van de content op de site die linkt) komt neer op embedden. Dus het Hof zegt hier dus dat niet alleen linken, maar ook embedden geen auteursrechtinbreuk is. Daar geldt nog wel een voorbehoud, omdat in de casus die voorlag niet duidelijk is of sprake was van een normale link, of van embedded content. Ook ging het hier om het embedden van een website (framing), en niet van een filmpje of audiostream. Maar dat zou voor het principe niet uit moeten maken. Er is immers volgens het Hof geen sprake van een nieuw publiek. Het Hof van Justitie is in een andere zaak door het Bundesgerichtshof gevraagd zich specifiek uit te laten over de vraag of embedden een openbaarmaking is. Deze uitspraak zal echter nog wel even op zich laten wachten.

Vooralsnog lijkt op grond van het Svensson arrest voor embedden van content geen toestemming nodig van de auteursrechthebbende. Voor Nederland is dit van groot belang, omdat embedden in ons land sinds het Nederland.fm vonnis (in ieder geval onder bepaalde omstandigheden) inbreukmakend wordt geacht. Die conclusie in nederland.fm zou dus wel eens onjuist kunnen zijn.

Het Hof van Justitie maakt wel een beperkte kanttekening. Een link mag er niet toe leiden dat beperkte-toegangsmaatregelen worden omzeild. Dan is immers wel sprake van een nieuw publiek:

Dit is met name het geval wanneer het werk niet meer beschikbaar is voor het publiek op de website waarop het oorspronkelijk werd medegedeeld of wanneer het thans op die website enkel beschikbaar is voor een beperkt publiek, terwijl het op een andere website toegankelijk is zonder toestemming van de houders van het auteursrecht.

Verder maakt het Hof van Justitie ook meteen korte metten met de mogelijkheid om op nationaal niveau, buiten de Europese regels om, alsnog ruimere rechten toe te kennen aan auteursrechthebbende, zodat een link alsnog een openbaarmaking is. Linken zonder toestemming mag en daarmee is de kous af.

Joran Spauwen
Artikel is eerder verschenen op MediaReport