IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 13527

Finalisten Internet Scriptieprijs bekend

Op 20 februari a.s. organiseren Brinkhof en XS4ALL het symposium “Internetrecht Bestaat Niet”. Aanleiding is de zevende editie van de Internet Scriptieprijs. Op het symposium zullen drie finalisten hun scripties kort presenteren, waarna de winnende scriptie gekozen wordt. De finalisten zijn dit jaar:

- Bernold Nieuwesteeg, “The legal position and social effects of security breach notification laws”, Technische Universiteit Delft / Universiteit Utrecht;
- Stefan Pack, “Het recht om te worden vergeten als privacywaarborg, tussen wenselijkheid en uitvoerbaarheid van deze Europeesrechtelijke noviteit”, Universiteit Leiden;
- Joyce Verhaert, “The challenges involved with the application of article 102 TFEU to the Market for search engines as part of the new economy and the implications for the Google-case”, Katholieke Universiteit Leuven.

 

Brinkhof en XS4ALL nodigen alle geïnteresseerden van harte uit om het symposium bij te wonen. Naast de finalisten komen daar interessante sprekers aan het woord. Milica Antic (Google Netherlands) gaat in op de manier waarop Google omgaat met verzoeken tot het gegevensverstrekking of -verwijdering van overheden en civiele partijen. Ronald Leenes (Tilburg Law School) haalt the law of the horse van stal en bespreekt of Big Data wel past binnen bestaande rechtsgebieden, met name het dataprotectierecht. Sjoukje Rullmann (rechtbank Amsterdam) zal spreken over de wijze waarop kort gedingrechters omgaan met internet. Is het oude wijn in nieuwe zakken of zet het internet alles op zijn kop?

Datum: 20 februari 2014, 13.30 - 17.00
Plaats: De Balie, Amsterdam
Aanmelding: kosteloos via internetscriptieprijs.nl/aanmelden

IEF 13526

Over studieboeken en waarom ze al jaren gekopieerd worden

Rubert Ganzer @ Flickr.comEen redactionele bijdrage van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.
Hoewel ook mijn aandacht al jaren uitgaat naar alle ontwikkelingen rondom digitale studieboeken – en daar zijn er genoeg van ook al schiet het niet erg op met het daadwerkelijke gebruik ervan – ben ik niet vergeten waar het de studenten uiteindelijk om gaat. En dat zijn niet de beloftes van minder zware tassen die meegezeuld worden, altijd al je studieboeken bij de hand hebben of het kunnen maken van aantekeningen in die boeken. Nee, studenten willen gewoon zo min mogelijk betalen als ze alle verplichte literatuur aanschaffen.

Afhankelijk van de opleiding die gevolgd wordt staan daar vaak voor vele honderden euro’s aan boeken op de literatuurlijsten die aangeschaft dienen te worden bovenop de kosten van het collegegeld. De Wet Gratis Schoolboeken geldt voor het voortgezet onderwijs en niet voor het hoger onderwijs, en dus gaan studenten al decennia lang op zoek naar de goedkoopste plekken om aan die studieboeken te komen.

Toen ik zelf mijn opleiding deed in de jaren 90 schafte ik braaf het eerste jaar alle boeken aan in de boekwinkel. Om er vervolgens achter te komen dat je lang niet alle boeken volledig nodig had. Ik werd een stuk selectiever in de jaren daarna. Door ze tweedehands over te nemen van andere studenten en de hoofdstukken uit boeken, die slechts voor een deel gebruikt werden, te kopiëren in een copyshop. Later, toen ik op de universiteit zat, werden er veel boeken voorgeschreven die niet eens meer te koop waren en spendeerden we de eerste weken van een nieuwe periode als klas in de bibliotheek. Bij het kopieerapparaat.

Wettelijk toegestaan
Ook al wist ik dat toen nog niet, dat was ook gewoon toegestaan in de Auteurswet. In artikel 16b staat: Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd de verveelvoudiging welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en welke uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die zonder direct of indirect commercieel oogmerk de verveelvoudiging vervaardigt of tot het verveelvoudigen uitsluitend ten behoeve van zichzelf opdracht geeft.

Hier staat dat je werken mag kopiëren voor eigen privé gebruik, zoals bijv. voor (zelf)studie zolang je er maar niets aan verdient. De laatste regel maakt het zelfs mogelijk dat je zo’n kopie ook door anderen mag laten maken. In het tweede lid van het wetsartikel worden echter boeken specifiek uitgezonderd van die brede mogelijkheid en wordt gesteld dat je slechts een deel van het boek mag kopiëren. Een volledige kopie, ook voor eigen gebruik, mag alleen gemaakt worden als er geen (nieuwe) exemplaren meer te verkrijgen zijn. Al die boeken die ik in de universiteitsbibliotheek heb staan kopiëren mocht ik ook gewoon kopiëren want ze waren niet meer in de boekwinkel verkrijgbaar. Ook die enkele hoofdstukken uit de boeken die nog wel te koop waren, bleken dus achteraf ook geen probleem te zijn. Ik mocht die kopieën zelfs zonder problemen laten maken door de copyshop.

Back to the future
Twintig jaar later is er nog verbazingwekkend weinig veranderd. Digitale studieboeken zijn nog steeds niet gearriveerd in het hoger onderwijs en ook al kun je ze wel degelijk aanschaffen als student, het levert je maar weinig financiële voordelen op. Te weinig in elk geval om te compenseren voor het feit dat je ze niet handig in de les kunt gebruiken, zeker als je opleiding nog steeds papieren boeken voorschrijft.

En dus blijft het papieren studieboek de norm. Studieboeken worden nog steeds overgenomen en gedeeld tussen studenten om geld te besparen, al dan niet gefaciliteerd door anderen. De verkoop van tweedehands studieboeken is ook verder geprofessionaliseerd en als je het al niet rechtstreeks via Bol.com kunt vinden, dan zijn er ook sites die aan de hand van (alle) boekenlijsten meteen de boeken tweedehands aanbieden.

Copywrong
Maar ook het kopiëren van studieboeken gaat onverminderd door. Twee jaar geleden kwamen diverse copyshops in het nieuws omdat ze op grote schaal studieboeken kopieerden en verkochten aan docenten en studenten. En daar waren wel problemen mee natuurlijk want de Auteurswet voorziet niet in het kopiëren van nog leverbare studieboeken en helemaal al niet met een “commercieel oogmerk”. Ongetwijfeld een praktijk die tot de dag van vandaag veel voorkomt bij copyshops, wat bevestigt wordt door een recente zaak van BREIN tegen een copyshop in het noorden des lands. Deze copyshop bleek de bulk van voorgeschreven studieboeken van zowel hbo als universitaire opleidingen gedigitaliseerd te hebben en vanaf een USB stick uitgeprinte exemplaren te verkopen. Uit de uitspraak (PDF) valt af te leiden dat de copyshop zelfs ingescande exemplaren uit de bibliotheek van de hbo-instelling als basis voor die dienst gebruikte. Je hoeft er niet eens de Auteurswet op na te slaan om te beseffen dat dit niet door de beugel kan.

Niet geleerde lessen
Maar ook al is het voor BREIN, die zo te zien zelf de uitspraak naar IE-forum opstuurde, ongetwijfeld puur een ‘succesverhaal’ om een copyshop te stoppen, het is uiteindelijk een analoge versie van een Pirate Bay blokkade: dweilen met de kraan open. Want er worden al tientallen jaren studieboeken gekopieerd, gedeeld en tweedehands verkocht en dat zou toch een signaal moeten zijn naar de educatieve uitgevers en het onderwijs toe. Uitgevers kunnen BREIN wel achter copyshops aansturen maar wat doe je tegen al die initiatieven om studieboeken op grote schaal tweedehands te gaan verkopen? En om studieboeken (georganiseerd) te laten verhuren en overnemen tussen studenten zelf? Daar is niks illegaals aan maar ook daar verliest men natuurlijk inkomsten mee.

En het hoger onderwijs dan? Natuurlijk wil een docent, een opleiding, goede studieboeken gebruiken voor het eigen onderwijs. Maar waarom blijven relatief dure boeken voorgeschreven worden in een tijd waar je ook over open leermaterialen kunt beschikken als docent en waar je ook qua onderwijsontwikkelingen mag verwachten dat een docent steeds vaker zijn of haar eigen materialen ontwikkelt. En dat terwijl een aanzienlijk deel van de voorgeschreven studieboeken in het hoger onderwijs – zeker in het hbo – notabene geschreven zijn door docenten uit datzelfde hoger onderwijs. Het is een gewoonte geworden, een vicieuze cirkel, om studieboeken voor te schrijven die door het onderwijs zelf – samen met educatieve uitgevers – zijn ontwikkeld. En waar de studenten dus voor moeten betalen. Het maakt het weliswaar mogelijk om kwalitatief goede studieboeken te ontwikkelen maar zou je je eigenlijk niet moeten afvragen hoe vreemd het is dat je studenten (extra) laat betalen voor zelf ontwikkeld onderwijsmateriaal ten behoeve van het zelf gegeven onderwijs? Of hoe vreemd het is dat er een semi-professionele marktplaats ontstaan is waar tweedehands exemplaren verkocht en gedeeld worden? Van iets dat essentieel zou moeten zijn voor het volgen van goed onderwijs.

Of hoe vreemd het is dat het Nederlands Uitgeversverbond (NUV) – waar de educatieve uitgevers in verenigd zijn – BREIN achter copyshops aanstuurt om de verkoop van gekopieerde studieboeken (terecht) een halt toe te roepen? Vreemd omdat docenten auteurs zijn bij die uitgevers en dus indirect ook belang hierbij hebben. Terwijl ze ook degenen zijn die middels het voorschrijven van dure studieboeken het probleem indirect veroorzaakt hebben. Op welk punt wordt er niet meer gekeken naar verkoop en prijzen van voorgeschreven studieboeken maar stellen onderwijsinstellingen het eigen onderwijs voorop? Dat onderwijs bepaalt welke studieboeken gebruikt moeten worden door studenten, bepaalt daarmee de markt voor educatieve uitgevers en levert ook nog eens auteurs voor de ontwikkeling van dat materiaal. Er lopen duidelijk belangen door elkaar.

Makkelijke oplossingen zijn er ook hier niet – hoewel het kritischer kijken naar de noodzaak van voorschrijven van studieboeken een goed begin zou zijn mijns inziens – maar je kunt pas in oplossingen gaan denken op het moment dat je het ook als een probleem ziet.

En ik vrees dat we zover nog niet zijn.

Raymond Snijders
@foto via Flickr door loop_oh

IEF 13525

Antwoord op Kamervragen over plain packaging

Antwoord op Kamervragen over de effecten van plain packaging, Aanhangsel Handelingen II 2013/14, 1150
Antwoord op vraag 2
: Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst. Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten. Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.

Vraag 1, 3 en 4
Hoe reageert u op het bericht dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen («plain packaging») als effect hebben dat rokers meer geneigd zijn om te stoppen met roken?
Deelt u de mening dat het positief is dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen het effect hebben op rokers dat zij sigaretten als kwalitatief minder goed beoordelen? Deelt u voorts de mening dat het positief is dat deze rokers hierdoor ook minder voldoening haalden uit het roken?
Hoe reageert u op de studie van KWF Kankerbestrijding, waaruit duidelijk wordt dat kinderen sigarettenpakjes met verleidelijke, vrolijk gekleurde afbeeldingen associëren met gezond, vakantie en hun lievelingskleuren?

Antwoord 1, 3 en 4
Sinds 1 december 2012 worden sigarettenpakjes in Australië uitsluitend verkocht zonder merksymbolen (generieke verpakkingen of «plain packaging»).
In Australië is de maatregel onderdeel van de nationale tabaksstrategie die loopt van 2012 tot 2018 en die tot doel heeft de gezondheid van de Australiërs te bevorderen.
Ruim een jaar na invoering verschijnen de eerste onderzoeksresultaten, waaronder de door de heer Van Gerven aangehaalde onderzoeken, die lijken te wijzen op positieve effecten op zowel rokers als jongeren die nog niet roken.
In beide onderzoeken wordt echter ook opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te kunnen stellen dat de maatregel ook langetermijneffecten op rokers en jongeren heeft. Dat lijkt mij op dit moment ook de meest verstandige keuze. Tijdens het AO over de Europese Tabaksproductenrichtlijn van 28 februari 2013 heb ik al aangegeven dat we er nu nog te weinig van weten, maar dat ik de ontwikkelingen op de voet volg.

Vraag 2
Wat vindt u ervan dat de tabaksindustrie de merksymbolen op sigarettenpakjes gebruikt om goed zichtbaar te zijn in verkooppunten? Vindt u deze vorm van marketing voor dit dodelijke product wenselijk?

Antwoord 2
Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst.

Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten.
Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.

Vraag 5
Wat vindt u ervan dat er in Nederland dagelijks 200 kinderen beginnen met roken? Ziet u hier een verband met de aantrekkelijke verpakkingen van sigaretten?

Antwoord 5
Mijn beleid is erop gericht om roken onder jongeren tegen te gaan. De meeste jongeren beginnen wanneer ze 15 of 16 zijn. Na het 18e jaar zijn er nog maar weinig jongeren die beginnen met roken. Om die reden heb ik de minimumleeftijd voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar en ben ik een meerjarige campagne gestart die rookgedrag verder moet helpen denormaliseren. Ook maatregelen specifiek gericht op de verpakking en samenstelling van het product horen maken hier deel van uit, zoals de grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto en een verbod op kenmerkende aroma’s in tabaksproducten.

Vraag 6
Bent u van mening dat de maatregelen die nu worden ingevoerd (leeftijdsverhoging en sociale norm campagne en rookvrije horeca) afdoende zijn om substantieel verandering te brengen in het aantal kinderen dat begint met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 6
Ik wil het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Daarvoor wordt een groot aantal instrumenten ingezet, zoals de hierboven genoemde maatregelen, maar ook andere wettelijke maatregelen (een algeheel rookverbod, het reclame- en sponsoringverbod), het accijnsbeleid, voorlichting via school en internet en verschillende acties die in het kader van het NPP in gang zijn gezet, zoals de rookvrije schoolpleinen en een versterkte handhaving van de leeftijdsgrens voor tabak. De combinatie van al deze maatregelen moet het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken.

Vraag 7

Deelt u voorts de mening dat de tabaksindustrie de mogelijkheid moet worden ontnomen sigaretten als aantrekkelijk te presenteren? Is dit voor u reden om in navolging van Australië en Ierland ook in Nederland «plain packaging» in te voeren?

Antwoord 7
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1,2, 3 en 4 worden al diverse maatregelen genomen om de aantrekkelijkheid van de sigarettenpakjes te doen verminderen. Een maatregel als «plain packaging» dient eerst uitvoerig te worden geëvalueerd, in het bijzonder de effecten op de gezondheid en intellectuele eigendom.

Vraag 8
Deelt u de visie dat het beperken van de verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken als effect heeft dat sigaretten minder zichtbaar en grijpbaar zijn? Is genoemde berichtgeving voor u aanleiding uw standpunt te herzien, en te kiezen voor het beperken van verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken?

Antwoord 8
Tijdens het debat over de verhoging van de minimumleeftijd voor tabak heb ik de Tweede Kamer toegezegd om onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van aanvullende maatregelen om tabaksgebruik verder terug te dringen, waaronder het terugdringen van het aantal verkooppunten. Mijn streven is de Tweede Kamer hier voor het Zomerreces over te informeren.

IEF 13523

Overeenkomst van opdracht impliceert exclusieve auteursrechtlicentie lesmateriaal

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 februari 2014, KG ZA 14-33 (Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland tegen Stichting WON Akademie, X, Y)
Uitspraak ingezonden door Jaap Versteeg, Versteeg Wigman Sprey advocaten.
Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht/opdracht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. X en Y hebben op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden verricht voor Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. Zij besloten verder te gaan onder de paraplu van de Stichting WON Akademie. Stichting Wetenschapsoriëntatie vordert succesvol Stichting WON Akademie te gebieden haar statutaire naam te wijzigen; het lesmateriaal zonder toestemming te gebruiken; en de domeinnamen over dragen.

De domeinnaam www.wonakademie.nl had Y geregistreerd op eigen naam. Het is voldoende aannemelijk dat Y deze domeinnaam niet voor zichzelf, doch voor eiser heeft geregistreerd. De werken (het lesmateriaal) zijn vervaardigd ten behoeve van Stichting Wetenschapsoriëntatie. Voldoende aannemelijk is dat hierbij aanwijzingen van het bestuur zijn gegeven, verantwoording is afgelegd en een vergoeding is ontvangen. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de overeenkomst van opdracht zo moet worden uitgelegd dat er aan Stichting Wetenschapsoriëntatie een exclusieve licentie voor onbepaalde tijd is verleend.

5.1 Vaststaat dat Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland sinds januari 2012 naar buiten treedt onder de handelsnaam WON Akademie. Zij geniet dan ook bescherming op grond van de Handelsnaamwet tegen later gebruik door gedaagden van deze handelsnaam. Voorts is voldoende aannemelijk dat Y de domeinnamen www.wonakademie.nl en www.platformwon.nl niet voor zichzelf doch voor Stichting Wetenschapsoriëntatie heeft geregistreerd. De desbetreffende domeinnamen alsmede de daaraan gekoppelde website zijn dan ook eigendom van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. Op grond hiervan [..] liggen de vorderingen [..] in conventie voor toewijzing gereed. Gedaagden hebben weliswaar aangevoerd dat gezien hun toezeggingen een veroordeling [..] niet in de rede ligt, maar zij zullen hierin niet worden gevolgd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het kapen door gedaagden van de handelsnaam van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland (met de daarbij behorende website) dermate in strijd met de Handelsnaamwet en dermate onrechtmatig dat Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland -zolang aan de toezegging van gedaagden geen uitvoering is gegeven- een groot en spoedeisend belang houdt bij toewijzing van de hiervoor genoemde vorderingen.

5.5 [..] Centraal hierbij staat de vraag welke partijen gerechtigd zijn de door X vervaardigde werken (waarvan niet in geschil is dat het auteursrechtelijk beschermde werken betreft) te verveelvoudigen en/of openbaar te maken. De voorzieningenrechter is hierover voorshands van oordeel dat X als maker van de werken in de zin van artikel 1 van de Auteurswet (Aw) kan worden aangemerkt en dat de auteursrechten haar toekomen. Er is immers geen sprake van een overdracht van de auteursrechten aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. [..] Evenmin is sprake van "werkgeversauteursrecht" als bedoeld in artikel 7 Aw; X was ten tijde van het vervaardigen van de werken niet in loondienst van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland. Evenmin kan voorshands worden geoordeeld dat de auteursrechten Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland op grond van artikel 8 Aw toekomen; de naam van de natuurlijke persoon X is als maker vermeld op de werken.

5.6 [..] Zij heeft de werken vervaardigd ten behoeve van Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland, niet ten behoeve van zichzelf. Voldoende aannemelijk is dat zij hierbij (in enige mate) aanwijzingen van het bestuur ontving en dat zij aan het bestuur verantwoording diende af te leggen over haar werkzaamheden. Bovendien is haar door Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland een vergoeding betaald voor haar werkzaamheden. De voorzieningenrechter leidt hieruit voorshands af dat de overeenkomst van opdracht tussen Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland en X (zie 2.5), waarin is opgenomen "Daarnaast levert zij bijdragen  aan de ontwikkeling  van onderzoeksthema's "zo moet worden uitgelegd dat X (impliciet) een exclusieve licentie voor onbepaalde  tijd aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland heeft verleend voor het gebruik maken van de werken. Voor deze uitleg kan steun worden gevonden in de vermeldingen die zijn opgenomen in de werken van X (zie 2.8) waaruit volgt dat de werken uitsluitend zijn bestemd voor gebruik binnen de WON Akademie en de daarbij aangesloten scholen en dat voor anderen geldt dat toestemming van de WON Akademie is vereist voor (onder meer) het verveelvoudigen of openbaar maken van de werken. Indien X de exploitatie van haar werken exclusief voor zichzelf had willen behouden, had het op haar weg als auteursrechthebbende gelegen om hierover met Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland expliciete afspraken te maken. Zij heeft dit niet gedaan. Ter zitting heeft X het standpunt ingenomen dat zij haar werken aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland heeft verhuurd in de zin van artikel 12 lid 1 onder 3 en lid 2 Aw en dat aan deze verhuurrelatie een einde is gekomen nu ook de overeenkomst van opdracht is beëindigd. Ook hier geldt dat indien X een tijdelijke ter beschikking stelling van haar werken aan Stichting Wetenschapsoriëntatie Nederland zou hebben beoogd, zij dit expliciet had dienen af te spreken. Van een afspraak tot tijdelijke verhuur is in dit geding niet gebleken.

5.7 Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering [..] voor toewijzing gereed ligt.
IEF 13508

Actualiteitenlunch The Pirate Bay | internetrecht

De Balie, Amsterdam, dinsdag 4 maart van 12.00 tot 15.15 uur, 3 PO-punten. 

Op dinsdag 4 maart 2014 van 12:00 tot 15:15 organiseert eduLex, onderdeel van uitgeverij deLex, een actualiteitenlunch; Kern van ITenRecht in Amsterdam. Tijdens deze bijeenkomst zullen twee ervaren sprekers belangrijke actualiteiten en ontwikkelingen in IT-jurisprudentie en -wetgeving bespreken. Arnoud Engelfriet zal vertellen over de ontwikkelingen (opkomst en ondergang) van The Pirate Bay, en daarbij ook nader ingaan op de meest recente uitspraak over de opgeheven blokkade van de torrentsite [Hof Amsterdam, IEF 13467]. Wouter Seinen zal ingaan op marketing en privacy op het internet. Een van de onderwerpen die hier aan bod zal komen is bijvoorbeeld de cookieregelgeving. Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis.

Programma
11.45 – 12.00 uur Intekenen met lunch
13.00 – 13.30 uur De ontwikkelingen (opkomst en ondergang) van The Pirate Bay - Arnoud Engelfriet, ICTRecht
13.30 – 13.45 uur Pauze
13.45 – 15.15 uur Marketing en privacy op het internet - Wouter Seinen, CMS
15.15 uur Einde bijeenkomst
Hier aanmelden

De onderwerpen nader geïntroduceerd:
Arnoud Engelfriet, ICTRecht: Helden van informatievrijheid of de grootste IE-dieven in de geschiedenis? Weinig internetsites hebben zoveel losgemaakt als het Zweedse The Pirate Bay. Maar TPB is geen uniek verschijnsel: al sinds internet snel genoeg is om meer dan alleen te mailen, worden er dingen uitgewisseld zonder toestemming van de rechthebbenden. De resulterende technische en juridische wapenwedloop is een van de belangrijkste thema's in het internetrecht geweest, met als voorlopig hoogtepunt de door Brein afgedwongen (en in hoger beroep ongedaan gemaakte, Hof Amsterdam, IEF 13467) blokkade door Nederlandse internetproviders van TPB. ICT-jurist Arnoud Engelfriet neemt u mee naar de wondere wereld van filesharen, Bittorrent, legaal downloaden uit illegale bron, remixcreativiteit en zijn visie op de toekomst van internet en auteursrecht.

Wouter Seinen, CMS: Marketing is de financiële motor van het internet. Hierin vinden echter steeds meer ontwikkelingen plaats op het gebied van regulering en wetgeving. Goede voorbeelden daarvan zijn de cookie regels, de reclame code voor social media, regels voor vergelijkingswebsites en privacy regelgeving. Maar, wat zijn de effecten geweest van het cookie-artikel in de Telecomwet in de praktijk? Hoe wordt om deze ‘cookiemuur’ [genomineerde voor Woord van het Jaar, IT 1347] heen gewerkt? En waarom wordt dit veelbesproken, maar weinig gehandhaafde artikel, nu weer gewijzigd [IT 1150]? Deze en andere actuele/interessante vragen zullen aan de orde komen.


Er zijn 3 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten

Locatie
De Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, te Amsterdam.
Klik hier voor een routebeschrijving, parkeersuggestie Byzantium.

Kosten deelname
€ 350,00 per persoon,
€ 295,00 sponsors ITenRecht en/of IE-Forum en
€ 100,00 rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time).

Genoemde prijzen zijn excl. BTW, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur ontvangt u direct. Inbegrepen zijn de kosten van lunch, koffie, thee en documentatie.

Hier aanmelden

Meer opleidingen IE/ICT: www.delex.nl/opleidingen

IEF 13524

Nagebootste bloempotten niet verwarrend voor kwekerspubliek

Vzr. Rechtbank Gelderland 9 december 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6415 (Desch tegen Blompot.nl)
Slaafse nabootsing. Onrechtmatige concurrentie. Geheimhouding. Desch c.s. produceren onder andere kunststof (bloem)potten voor kwekers, waaronder de "SABINA". Deze pot heeft een slanke belijning die, met een welving, smaller toeloopt richting de bodem. Enkele centimeters onder de bovenrand is een enkele strakke lijn aangebracht. De bodem van de pot is voorzien van een Y-vormige uitsparing. Het zij-aanzicht van deze uitsparingen is trapezium vormig. De pot is verkrijgbaar in diverse kleuren in mat of hoogglans. In de brochure van Desch-Epla is deze pot aangeduid als “SAB”. Gedaagde was in dienst bij Desch-Plantpak en is een website begonnen voor de verkoop van potten, eveneens bestemd voor kwekers. Een van de potten is aan de onderzijde, voorzien van de aanduiding “BPSAB”.

Desch c.s. vorderen verbod op slaafse nabootsing en staking van gebruik van de SABINA. De rechtbank oordeelt dat van professionele inkopers moet worden aangenomen dat zij een deskundig en bovengemiddeld oplettend publiek vormen. Ook geringe verschillen zullen door hen eerder worden opgemerkt. Derhalve kan niet worden aangenomen dat werkelijk gevaar bestaat voor verwarring omtrent de herkomst van de potten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

4.5. De vraag of slaafse nabootsing al dan niet is geoorloofd, is afhankelijk van de vraag of verwarring (directe of indirecte) bij het publiek wordt gesticht tussen het product van de nabootser en het product van de nagebootste. Met andere woorden, de vraag is of er gevaar voor verwarring omtrent de herkomst van het product bestaat. Niet in geschil is dat er een relatief beperkt aantal specifieke afnemers van de onderhavige potten zijn, te weten alleen de kwekers. Het in aanmerking komende publiek (het relevante publiek) bestaat dus uit deze kwekers. Partijen hebben niet concreet aangegeven hoe de potten in deze markt worden gezet, maar aangenomen moet worden dat de kwekers aan de hand van catalogi van fabrikanten, websites, of in showrooms tentoongestelde potten bepalen welke pot zij gebruiken voor het opkweken van de plantjes. Van dergelijke professionele inkopers moet worden aangenomen dat zij een deskundig en een bovengemiddeld oplettend publiek vormen, met kennis van de markt en het beperkte aantal aanbieders op de markt en hun producten en dat het hun in het afnemen duidelijk zal zijn van welk merk, fabricage of fabrikant de aangeboden potten zullen zijn. Ook geringe(re) verschillen in de producten zullen door hen eerder worden opgemerkt en begrepen als kenmerken van een ander product dan door een niet professioneel en minder deskundig publiek, zeker als de prijs van het ene product aanmerkelijk afwijkt van de prijs van het andere product, zoals hier. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat er werkelijk gevaar bestaat voor verwarring omtrent de herkomst van de potten.

4.6. Hoewel er weinig misverstand over kan bestaan dat [gedaagde] juist voor het nabootsen van de SABINA heeft gekozen omdat dat een van de meest succesvolle potten in het assortiment van Desch c.s. is, moet de conclusie zijn dat geen sprake is onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens Desch c.s. in de zin van slaafse nabootsing. De omstandigheid dat [gedaagde] de aanduiding “BPSAB” op zijn potten gebruikt onderstreept wel zijn kennelijke bedoeling om op het succes van de SABINA mee te liften, maar is onvoldoende voor het oordeel dat verwarring in vorenbedoelde zin te duchten valt, juist vanwege het relevante publiek. Dat laatste geldt temeer omdat bij die aanduiding ook de website van [gedaagde], blompot.nl, staat.

4.7. Wat betreft de gestelde onrechtmatige concurrentie geldt het volgende. Het kan zo zijn dat daarvan sprake is als een ex-werknemer het duurzame debiet van zijn voormalig werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt met de hulpmiddelen die de werknemer daarbij vertrouwelijk van zijn voormalig werkgever ter beschikking heeft gekregen (HR 9 december 1955, NJ 1956/157). Vast staat wel dat [gedaagde] een of twee klant(en) van Desch c.s. heeft benaderd, maar niet is gebleken dat [gedaagde] klanten van Desch c.s. benadert of bezig is klanten te benaderen specifiek vanuit zijn kennis die hij bij Desch c.s. heeft opgedaan. Bovendien is niet gebleken dat [gedaagde] stelselmatig klanten benadert en het bedrijfsdebiet van Desch c.s. stelselmatig en duurzaam afbreekt. Dat betekent dat, ook al ligt het voor de hand om aan te nemen dat [gedaagde] wil profiteren van het succes van de pot van Desch c.s., niet kan worden aangenomen dat sprake is van onrechtmatige concurrentie. De op (onrechtmatige) slaafse nabootsing en onrechtmatige concurrentie gegronde vorderingen moeten daarom worden afgewezen. Het feit dat [gedaagde] met een soortgelijke pot als de SABINA concurrentie met Desch c.s. wil aangaan is op zichzelf niet ongeoorloofd.

4.8. Resteert de vraag of [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Bij de stukken (productie 8 van de dagvaarding) bevindt zich een op schrift gestelde verklaring van G. Noordam, werkzaam bij de afdeling inkoop van [derde], waaruit volgens Desch c.s. blijkt dat [gedaagde] tegen Noordam de prijs heeft genoemd die Desch c.s. hanteren voor de SABINA. Als er al van wordt uitgegaan dat [gedaagde] die prijs tegen Noordam heeft genoemd - [gedaagde] heeft het betwist - dan nog is dat enkele feit onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde] daarmee een geheim in de zin van art. 16 van de arbeidsovereenkomst heeft prijsgegeven. Voor het overige hebben Desch c.s. onvoldoende concreet aangegeven welke kennis [gedaagde] van hun onderneming had die hij geheim moest houden en die hij desondanks heeft geopenbaard. De daarom gegronde vorderingen moeten dan ook worden afgewezen.
IEF 13522

Kwekersrechtinbreuk door levering na ontbinding sublicentie

Rechtbank 's-Gravenhage 29 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (A, Stichting Gladiolen Combinatie tegen C)
Uitspraak ingezonden door Marc van der Ven, HJF advocaten.
Kwekersrecht. Snoek is houdster van het gladiolenras AMSTERDAM en SAN REMO. GlaCo houdt zich bezig met bevordering van de gladiolencultuur en heeft daartoe met Snoek een exclusieve licentieovereenkomst gesloten. De teeltrechten heeft GlaCo verleend aan bij haar aangesloten telers. C heeft zo'n sublicentie, maar na rechtsgeldige beëindiging blijkt dat er ook is geteeld op last van een derde, Z.. Bij tussenvonnis [IEF 10996] zijn eisers opgedragen hiervan bewijs te leveren.

Er is geen document, zoals een contract, die de gestelde lastgeving onderbouwt. Het bewijsmateriaal waarop Snoek en GlaCo zich baseren bestaat uit informatie die is ontleend aan verklaringen van Z. C. heeft terecht gewezen op de ongeloofwaardigheid van Z, ze heeft aangevoerd dat Z. bekend staat als illegale teler.

Bovendien heeft Z. een eigen belang bij de presentatie van zijn onderneming als lasthebber van C. Wel staat vast dat twee miljoen stuks plantgoed van het ras AMSTERDAM buiten GlaCo om is geleverd aan X. Hiermee heeft C inbreuk gemaakt op het kwekersrecht van Snoek. De rechtbank beveelt C iedere staking van de inbreuk op het Nederlands kwekersrecht.

 

2.27. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen GlaCo en C terzake van de teelt van de rassen AMSTERDAM en SAN REMO rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, is toewijsbaar. C heeft niet bestreden dat het buiten GlaCo om leveren van bollen van het ras Amsterdam aan X moet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst. Het feit dat die tekortkoming pas aan het licht is gekomen ná de brief waarin Snoek en GlaCo de overeenkomst hebben ontbonden, staat niet in de weg aan ontbinding per datum van die brief aangezien herstel van de tekortkoming uit de aard der zaak blijvend onmogelijk is en dus aan de voorwaarden van artikel 6;265 lid 2 BW is voldaan. (...)
2.28. Het gevorderde verbod is slechts toewijsbaar voor zover het betrekking heeft op het ras AMSTERDAM aangezien de levering aan X uitsluitend dat ras betrof.[...]

Lees hier de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:1913 (pdf)

 

IEF 13521

Rapporten voorgestelde harmonisatie EU merkenrecht

Rapport over de voorgestelde Gemeenschapsmerkregeling, 16 januari 2014, A7-0031/2014. - Harmonisatierichtlijn voor merkenrecht, A7-0032/2014
Wetgeving [***I Ordinary legislative procedure (first reading)]. Gemeenschapsmerkenrecht wordt EU merkenrecht. OHIM wordt 'EU IP Agency'. Governancegerelateerde zaken. Samenwerkingsmogelijkheden openhouden. Taksen en gedelegeerde wetgeving. Handhavingsmaatregelen. Inhoud:
p. 5 Draft EU Parliament Legislative Resolution
p. 90 Explanatory Statement
p. 95 Opinion of Committee on Legal Affairs on the Use of Delegated Acts
p. 138 Opinion of Committee on International Trade
p. 145 Opinion of Committee on The Internal Market and Consumer Protection

Summary 0031/2014: The long-awaited proposal for a review of the trade mark system in Europe was presented by the Commission in late March 2013 after having worked on the proposal over a period of several years. Your rapporteur is committed to working hard in order to adopt these proposals during the current legislature but wants to remind that the limited time available will not make this an easy task. The quality of the legislative process can not be compromised with and the opportunity that this revision presents to modernise the trade mark system in Europe should not be lost in order to arrive at an expedient agreement between the institutions. Nevertheless, your rapporteur has received broad support in the committee for legal affairs for an ambitious time table. The limited time that has been available to draft this report in the light of this time table will imply that this report covers most of the main issues where there is need of amendments on the commission proposal. However, your rapporteur reserves the right to come back at a later stage with additional amendments and proposals on topics that have not been included in this report.

The community trade mark system and OHIM has existed for over 15 years and it is reasonable to do a review of the existing rules to improve a system which has been a great success. During these years OHIM has grown into a well functioning and effective agency with a clear view of its mission to assist the trade mark and design community in Europe. The addition of new tasks such as the Observatory on infringements of intellectual property rights and the databases on orphan works is a proof of the trust placed in the Agency both by the co-legislators and by the commission.

The current review requires, in the view of your rapporteur, that changes to the governance of OHIM be made with a view to guaranteeing the continued independence, user-friendliness and competence that has characterised the Agency so far.

It is important to note that the Agency is neither purely a Member State, Commission nor Parliament agency but an agency of the European Union. As such some changes to the governance, notably through the guidance offered by the Common Approach on Decentralised Agencies, should be made.

The issue of the fees for European trade marks ties in closely with the capacity of the Agency to perform its duties. Here your rapporteur will thus argue that this is an issue so closely related with the core governance of the Agency and the capacity of the Agency to perform its tasks that it must be regulated in the basic act rather than through a delegated act.

On substantive law matters the Commission has proposed a number of changes, most of which your rapporteur agrees with, although there is still room for improvements.

Summary 0032/2014: The directive harmonising certain aspects of trade mark law of the Member States of the
European Union has existed for over 20 years. The present review provides an opportunity to learn from best practices and further strengthen the harmonizing aspects of substantive trade mark law and procedures used by national trade mark offices.

Your rapporteur wants to make clear from the start that this review should have as its foremost guiding principle the preservation and strengthening of the dual-level system of trade mark protection in Europe. The business community in the European Union consists of over 20 million companies with vastly differing needs. The trade mark system should be simple and flexible enough to give the users of the system access to a protection that suits their needs.

Some users want to seek the protection only in one Member State whilst some want to seek unitary protection in the 28 member states of the Union. It should however be noted that there are also many users that depend on using the national system for protection in several different Member States. This could for example be the case for users that are not able to get
an EU trade mark because of prior existing rights in one or several Member States. It could also be the very conscious choice of a company active in a small number of countries or in a border region.

In order to assist these users which are relying on the services of multiple national offices for their protection it is reasonable to harmonize procedures so that the users are not forced to deal with completely different procedural approaches in the different Member States where they wish to seek protection. Although the fees, notably at OHIM, make up an important
component of the choice of strategy for where a trade mark is registered, there are many other factors at play as well.

The focus on implementing best practices for procedures and substantive law should be to make national trade mark systems more attractive for users. For this reason it would also be reasonable to harmonize a number of additional procedural aspects that would improve the situation for users protecting their trade marks in multiple national offices.

Whilst having a generally positive outlook on harmonization it also has to be noted that some of the proposals of the Commission go too far in that they disregard the territorial nature of the protection offered. Other proposals need clarifications to ensure that important features, notably to SMEs, are preserved.

Examination of absolute grounds, Article 4(2)
This is the most obvious case where the proposal from the Commission goes to far and your rapporteur suggests deleting this provision in its entirety. The results of keeping this provision would be that the examination before a national office would be no different from the examination before the Agency. As the right awarded by a national office only concerns the territory of that Member State it would not be appropriate to require examination on absolute grounds with respect to territories which will not be covered by the trade mark anyway.

Ex officio examination of relative grounds
A number of national offices in the European Union still perform ex officio examinations of relative grounds. The Commission has presented a good case underlining the complications that this procedure entails for applicants of the system, due for example to considerable delays. It should however be noted that many offices that have abolished the ex officio examination of relative grounds still provide (ex officio) their applicants with searches and search results with regards to earlier rights as well as notifications to proprietors of earlier rights of applications that may conflict with their rights. Your rapporteur considers it perfectly possible to preserve the option for national offices to provide this examination, and combine it with the well founded proposal by the Commission to not let these examinations block the application procedure for the applicant

Enforcement measures
The Commission has proposed to introduce a provision on imports where only the consignor acts for commercial purposes and where the recipient is for example an individual citizen. Given the need to stop counterfeits the provision is welcome but it should be limited to counterfeit products.

The Commission has further proposed a provision on goods in transit. Although there is a need to stop counterfeit products entering the European internal market the proposal would also hamper legitimate international trade. Your rapporteur would thus suggest a number of changes in order to ensure a more balanced proposal.

Administrative simplification
In the view of your rapporteur there would still be room for additional proposals to strengthen the attractiveness of the national trade mark system by simplifying some procedural rules. Parties to a proceeding before a national office should for instance not be forced to designate an official address within this Member State.

IEF 13520

Geen aanwijzing contractuele verplichting tot overdracht Royal T-Stick merken

Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, voeging van HA ZA 12-812, HA ZA 12-1319 en HA ZA 12-1479 (Royal T-Stick)
Merkenrecht. Contractenrecht. RTE verhandelt theestaafjes onder de merknaam Royal T-Stick. RTE kocht de theestaafjes in bij Royal Group. De gevoegde zaken gaan over de vraag wie van de partijen de rechtmatige merkhouder is van de merkinschrijvingen voor het woordmerk of woord-beeldmerk ROYAL T-STICK. De aandeelhouders (geanonimiseerden) hebben in de periode 2007/2008 een overeenkomst gesloten op grond waarvan zij gehouden zijn de merken te registreren op naam van Royal Group, althans de aandeelhouders gezamenlijk, althans IVH. [W] c.s. vorderen nakoming door [X], [Y] en [Z] van die verplichting. Alvorens in te gaan op de vraag wie op dit moment rechthebbende(n) is of zijn op de ROYAL T-STICK merken, beoordeelt de rechtbank eerst of op die rechthebbende(n) een verplichting rust om die merken te registreren op naam van Royal Group, de vier aandeelhouders gezamenlijk of IVH.

Niet is gebleken dat er een meer omvattende afspraak tussen partijen bestond, inhoudende dat ieder van hen alle bestaande en toekomstige ROYAL T-STICK merken waarvan zij rechthebbende waren of in de toekomst zouden worden aan Royal Group, aan alle vier gezamenlijk of aan IVH dienden over te dragen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de overeenkomst daarnaast ook verplichtingen van [X] en [Y] jegens de overige aandeelhouders inhield. De vorderingen worden afgewezen.

6.17. De slotsom van het voorgaande is dat, in het geval [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, de merkrechten verbonden aan CTM ~859 en IR ~868 door middel van de akte van 2 februari 2012 rechtsgeldig zijn overgedragen aan [X] en [Y] en dat die overdracht niet vernietigbaar is.

6.18. In dat geval zou [Z] vanaf 3 februari 2012 (de datum waarop de akte van 2 februari 2012 volgens [X] en [Y] is getekend) niet langer medegerechtigd zijn tot CTM ~859. [Z] heeft niet bestreden dat de op 8 juni 2012 in beslag genomen theestaafjes voorzien waren van het teken ROYAL T-STICK. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, is er derhalve sprake van gebruik door [Z] van tekens die identiek zijn aan CTM ~859 voor identieke waren in de zin van artikel 9 lid 1 sub a GMVo, doordat [Z] de theestaafjes in de Gemeenschap had ingevoerd en ter verhandeling in voorraad had. Dat het de bedoeling was dat de in beslag genomen partij theestaafjes zou worden uitgevoerd naar een bestemming buiten de Gemeenschap doet daar niet aan af, nu de theestaafjes in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht heeft [Z] derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van [X] en [Y] op CTM ~859 op grond van artikel 9 lid 1 sub a en lid 2 GMVo door het invoeren en in voorraad hebben van de in beslag genomen partij theestaafjes. In dat geval is het door [X] en [Y] gevorderde verbod toewijsbaar jegens [Z], in zoverre dat het zal worden beperkt tot inbreuk op CTM ~859. Zoals hiervoor overwogen zal het verbod zich niet uitstrekken tot CTM ~091.

6.23. De vraag of de gevorderde verklaring voor recht jegens [X] en [Y] gegeven kan worden is afhankelijk van de vraag of [X] en [Y] een beroep kunnen doen op de akte van 2 februari 2012. Als die akte niet rechtsgeldig tot stand is gekomen zijn zij geen rechthebbende op IR ~868 geworden en is de gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar. Ook voor deze vordering rust op [X] en [Y] de bewijslast ter zake de stelling dat de op de akte van 2 februari 2012 geplaatste handtekening van [Z] is. Als [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, zijn zij de rechthebbenden geworden en kan de verklaring voor recht worden toegewezen. Als zij niet slagen in die bewijsopdracht is dat niet het geval.
IEF 13519

Advocatenkantoor wist dat domeinnaamprocedure gedoemd was te mislukken

WIPO 3 november 2013, Case No. D2013-1603 (timbermate.com)
Domeinnaamrecht. Reverse Domain Name Hijacking. Eiseres is een Australische producent van houtvullerproducten en verkoopt dit sinds 1998 via timbermate.com.au onder het merk TIMBERMATE.  Sinds 2003 is de gewraakte domeinnaam geregistreerd door Respondent, exclusieve distributeur in de Verenigde Staten. In 2011 is de overeenkomst opgezegd en heeft Respondent de domeinnaam gebruikt voor het adverteren van haar eigen houtvuller.

Eiseres is niet overtuigend in het aantonen van registratie en gebruik te kwader trouw. Er is - onder verwijzing naar vele eerdere WIPO procedures - zelfs sprake van een reverse domain name hijacking. De klacht is door een advocatenkantoor naar voren gebracht en zij had dit moeten weten. De procedure is te kwader trouw gestart en levert misbruik van procesrecht op. De eiseres had moeten weten dat de procedure gedoemd was te mislukken en de eiseres wist dit (middels haar vertegenwoordiger - een advocatenkantoor). Die aanwijzing haalt het Panel uit het feit dat een zaak onder de IEDR Policy (Irish decision) werd aangehaald waarbij geen conjunctive requirement benodigd is, terwijl dit onder de toepasselijke UDRP wel een vereiste is. De domeinnaam wordt niet overgedragen; er is sprake van Reverse Domain Name Hijacking.

Onder E:

For a finding under this head the Panel must conclude that the Complaint was brought in bad faith whether to deprive the Respondent of the Domain Name or to harass the Respondent or for some other reason.

Is the fact that the Panel has found that the Respondent is using the Domain Name in bad faith a relevant factor? Can that fact counter-balance any bad faith intent behind the filing of the Complaint? The Panel does not believe so. Two wrongs do not make a right.

On the findings of the Panel the Complainant has brought a fundamentally misconceived Complaint. It should never have been brought. Paragraph 4(a)(iii) of the Policy calls for bad faith registration and use, yet there is no dispute that the Respondent’s registration of the Domain Name was in good faith.
(...)
Adopting that approach here, the Panel is required to choose between abuse and incompetence. In the end, the Panel concludes that when the Complaint was filed the Complainant (through its representative) knew that the Policy called for the conjunctive requirement and knew therefore that the Complainant was doomed to failure.

(...)
Accordingly, the Complainant (through its representative) was only too well aware of the conjunctive requirement and instead of citing any previous decisions on the topic under the Policy elected to cite an Irish decision, Fatboy the original B.V. v. Padraig Beirne, WIPO Case No. DIE2008-0003, a case under the IEDR Policy, which does not incorporate the conjunctive requirement.

The Panel finds that “the Complaint was brought in bad faith and constitutes an abuse of the Administrative Proceeeding”. The fact that the Domain Name is identical to the Complainant’s trade mark and that the Respondent has no rights or legitimate interests in respect of the Domain Name and that the Respondent is making bad faith use of the Domain Name does not alter the fact that under the Policy the Complaint was doomed to failure and the Complainant (through its representative) knew it.