IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 13274

Inbreng verslag thuiskopieheffing: zichtbaar maken in de aanschafprijs

Inbreng verslag over brief inzake aanwijzing van voorwerpen ex 16c Auteursrecht (thuiskopieregeling), 2013-2014, Docnr. 2013D45642.
Thuiskopieheffing. Modernisering van wetgeving. Grensoverschrijdend aspect en central rol van internet. Zichtbaarheid heffing in aanschafprijs en op facturen.

VVD-fractie: De aan het woord zijnde leden vinden het een positieve ontwikkeling als het bedrag dat wordt geheven als thuiskopieheffing zichtbaar wordt gemaakt in de aanschafprijs, bijvoorbeeld door het te tonen op de factuur. (...) Wat voor mogelijkheden ziet de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staatssecretaris) om voornoemde positieve ontwikkeling te koppelen aan de verschuldigdheid of de vorm van de vergoeding? Dit zou ook het door het veld geconstateerde probleem ondervangen dat zowel web- als fysieke winkels geen melding maken van de thuiskopieheffing in het aankoopproces. Winkels zijn echter wettelijk verplicht om de prijs van een artikel inclusief alle niet te vermijden kosten te melden.

Deze leden vragen voorts om een korte toelichting op de handhaving van het toepassen van de thuiskopieheffing. Zijn er het afgelopen jaar gevallen geconstateerd waarin niet werd voldaan aan de in het besluit van 23 oktober 2012 gestelde regels en voorwaarden?

PvdA-fractie: De leden van d PvdA-fractie willen nogmaals benadrukken dat de discussie over het (voort)bestaan van de Auteurswet door moet blijven gaan omdat het aanpassen en moderniseren van wetgeving noodzaak is. (...)

 Daarbij kan het grensoverschrijdende aspect van internet niet ontbreken, gelet op de centrale rol van internet in de (ontwikkeling van de) markt. Kan de staatsecretaris ten slotte aangeven welke strategie hij gaat volgen en wat zijn volgende stappen zijn om tot een modern auteursrecht te komen?

CDA-fractie: Is de Staatssecretaris van mening dat een zichtbare heffing meer duidelijkheid geeft voor zowel consument als bedrijfsleven en is hij bereid met een plan van aanpak te komen om een zichtbare heffing te bewerkstelligen totdat de thuiskopieheffing wordt afgeschaft?

(...)

Deelt hij voorts de mening dat dit een cruciaal verschil is tussen settop boxen en de andere in het Besluit genoemde apparaten en dat dit betekent dat een heffing van 5 euro op een smartphone wellicht gerechtvaardigd is, maar voor een settop box zeker niet. Daarbij wijzen zij ook op het feit dat met rechthebbenden vergoedingen zijn overeengekomen voor het gebruik van settop boxen met harde schijven voor onder meer «time shifting», Video on Demand en de mogelijkheid om lineaire uitzendingen te kunnen pauzeren. Klopt het dat de Stichting Overleg Orgaan Thuiskopie op juridische gronden van mening is dat settop boxen in het Besluit thuishoren?(...)

De aan het woord zijnde leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat de auteursrechtelijke exploitatievormen (vastlegging en openbaarmaking) door collectieve beheersorganisaties in feite nog steeds techniek-afhankelijk worden beoordeeld in de uitleg die men geeft aan de Auteurswet. Deelt hij voorts de mening dat het verschil tussen een settop box en een cloudoplossing (netwerk Personal Video Recorder) in de commerciële praktijk bijvoorbeeld nihil is, maar in de juridische praktijk erg groot wordt gehouden/gemaakt?

Deze leden vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat Nederland toe moet naar een situatie waarin de gebruiker centraal staat en waarin functioneel in plaats van technisch wordt gekeken naar de toepassingen van content. Deelt hij ten slotte ook de mening dat makers dan nog steeds hun verdiende deel krijgen, maar dat commerciële aanbieders wel veel minder rechtsonzekerheid en andere obstakels ondervinden die de uitrol van nieuwe diensten bemoeilijken?

IEF 13273

Vara dient uitzending te rectificeren vanwege zwaar en emotioneel aanzetten van item

Rechtbank Amsterdam 20 november 2013, HA ZA 13-316; ECLI:NL:RBAMS:2013:9951 (Pretium tegen Omroepvereniging VARA)
Uitspraak ingezonden door Thijs van den Heuvel, Bird & Bird. Mediarecht. Wederhoor. Rectificatie. Zie eerder Pretium-zaken. Pretium is een telecomaanbieder en werft abonnees middels telemarketing. VARA heeft in haar consumentenprogramma KASSA aandacht besteedt aan de klachten die zij over Pretium ontving. Pretium heeft van het recht op wederhoor ruimschoots gebruik gemaakt, maar het is aan Vara om te beoordelen of zij niet meer tot uitzenden mocht overgaan. Door in het begin van het item zwaar aan te zetten door erop te wijzen dat mevrouw na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven, heeft Vara met haar uitzending onrechtmatig gehandeld.

Zij dient in scrollende tekst, in een goed leesbare letter, en tegelijkertijd op normale toon in een rustig tempo uitgesproken een rectificatie uit te zenden. Vara wordt bevolen om de uitzending te verwijderen uit de diverse media waarop de uitzending is te zien en die Vara direct of indirect beheert.

4.3. Anders dan Pretium Telecom is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Pretium een behoorlijk recht op wederhoor is onthouden. Zowel in het interview met Y als in de namens Pretium Telecom aan Vara gezonden correspondentie heeft Pretium Telecom voorafgaande aan de uitzending ampel de gelegenheid gehad op de voorgenomen uitzending te reageren en zij heeft van die gelegenheid ook ruimschoots gebruik gemaakt. Dat Vara door de reactie van Pretium Telecom niet is overtuigd en de uitzending heeft doorgezet doet niet af aan de omstandigheid dat Pretium Telecom de gelegenheid tot wederhoor heeft gekregen. Het was in beginsel aan Vara om te beoordelen of hetgeen Pretium Telecom heeft aangevoerd van dien aard was dat zij in redelijkheid niet meer tot het uitzenden mocht overgaan.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vara de grenzen van hetgeen betamelijk is overschreden waar het de zaak van X betreft.

Vara heeft er voor gekozen de betreffende zaak in het begin van het item zwaar aan te zetten door er een en ander maal op te wijzen dat X na de verhuizing tot aan haar dood van telefoondiensten verstoken is gebleven. Die boodschap is sterk emotioneel beladen door in het begin van de uitzending nicht Y te tonen op de begraafplaats van haar tante, waarbij geboorte- en sterfdatum van X in beeld worden gebrachte en stemmige muziek ten gehore wordt gebracht. In de context van een uitzending over vermeende misstanden bij Pretium Telecom kan redelijkerwijze door de kijker daaruit geen andere indruk worden gekregen dan dat Pretium Telecom ervoor verantwoordelijk is dat X in haar laatste dagen contact met de buitenwereld heeft moeten ontberen, omdat Pretium Telecom bij de verhuizing van de telefoonaansluiting steken heeft laten vallen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 13272

Over de doden niets dan goeds

R.J.F. Wigman, Over de doden niets dan goeds, IEF 13272.
Een redactionele bijdrage van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.
Schrijvers en filmmakers komen regelmatig in botsing met mensen die menen dat hun eer en goede naam door een publicatie is aangetast. De jurisprudentie is talrijk. Maar hoe zit het met de eer en goede naam van overledenen? In dit artikel een onderzoek naar de vraag of er misschien andere regels gelden wanneer er sprake is van de aantasting van de goede naam van een overledene. De recente droefenis en boosheid  van de kinderen De Kom over de wijze waarop vader Anton de Kom wordt geportretteerd in de roman De man van veel en Peter Koelewijn's procedure (IEF 13247)  tegen schrijver A.F.Th. van der Heijden over diens beweerdelijke schending van de goede naam van de moeder van Koelewijn in de roman De Helleveeg tonen aan dat de goede naam van een overledene gevoelig ligt.

Dit artikel is sterk ingekort, lees de volledige bijdrage hier.

Op basis van de in dit artikel aangehaalde jurisprudentie kom ik tot de conclusie dat voor de vraag of een publicatie over een overledene onrechtmatig is, in ieder geval de volgende overwegingen een (aanvullende) rol spelen.

Tijdsverloop: hoe langer geleden de overledene leefde en de beschreven gebeurtenissen plaatsvonden, hoe minder snel eventuele fouten in de weergave zullen leiden tot onrechtmatigheid van de publicatie.

Intentie: indien de schrijver geen intentie had om een (historisch) juist beeld over de gebeurtenissen te schetsen, zal ook minder snel sprake zijn van een onrechtmatige publicatie.

Verwachtingen: ook als er bij het publiek geen verwachtingen worden gewekt, bijvoorbeeld in de zin van de juistheid van de geschetste gebeurtenissen (en dat is kennelijk per definitie het geval indien sprake is van fictie), zal minder snel sprake zijn van onrechtmatigheid.

Overeenstemmende feiten: hoe minder feiten uit de werkelijkheid overeenstemmen met de beschreven gebeurtenissen of personen, des te minder snel zal sprake zijn van onrechtmatigheid.

Tot slot
Niet alle aspecten van publicaties over overledenen zijn hiervoor aan bod gekomen. Zo kan er ook sprake zijn van een portretrecht (of beter een recht van de nabestaanden op het portret van de overlevenden).  Het redelijk belang nodig voor het tegengaan van de publicatie van het portret zal veelal gelegen zijn in de privacybescherming van de overledene, dan wel een commercieel belang van de nabestaanden. Voor de mogelijke vorderingen van nabestaanden (verbod op verdere publicatie, recall, rectificatie en schadevergoeding) wordt verwezen naar de relevante literatuur.

Geïnteresseerden in de rechten van overledenen verwijs ik voorts graag naar het prachtige artikel Rights of the Dead van Kirsten Rabe Smolensky in Hofstra Law Review.

Roland Wigman

IEF 13271

Conclusie A-G: internationale bevoegdheid inzake namaak

Conclusie A-G 21 november 2013, zaak C-360/12 (Coty Germany tegen First Note Perfumes) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof.
Internationale bevoegdheid inzake namaak driedimensionaal merk. Geen bevoegdheid op basis van merkenverordening, wel op basis van de EEX-verordening. Uitlegging van artikel 93, lid 3, van Gemeenschapsmerkenverordening en artikel 5, lid 3, van EEX-verordening. Bepaling van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Door verweerder in andere lidstaat verrichte handeling bestaande in medewerking aan inbreuk of onrechtmatige daad die heeft plaatsgevonden op grondgebied van lidstaat waar aangezochte rechter zetelt.

Conclusie A-G:

1)      Artikel 93, lid 5, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling uit de plaats van de inbreuk op een gemeenschapsmerk die een van de veronderstelde inbreukmakers ten laste wordt gelegd, geen rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde inbreukmaker – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.
2)      Artikel 5, sub 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling uit de plaats waar de schade is ingetreden van de handeling die een van de veronderstelde veroorzakers van de schade ten laste wordt gelegd, rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde veroorzaker van deze schade – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.

Subsidiair:
Artikel 5, sub 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat op grond van deze bepaling noch uit de plaats van de handeling die een van de veronderstelde veroorzakers van schade ten laste wordt gelegd noch uit de plaats waar deze schade is ingetreden, rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van een andere veronderstelde veroorzaker van deze schade – die niet heeft gehandeld in het rechtsgebied van de aangezochte rechter – kan worden afgeleid.


Gestelde vragen:

1)      Dient artikel 93, lid 5, van [de] verordening [inzake het gemeenschapsmerk] aldus te worden uitgelegd dat in een lidstaat (lidstaat A) inbreuk is gemaakt in de zin van artikel 93, lid 5, van de verordening inzake het gemeenschapsmerk wanneer door een handeling in een andere lidstaat (lidstaat B) is deelgenomen aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gemaakte inbreuk?

 

2)      Dient artikel 5, sub 3, van [de Brussel I-]verordening aldus te worden uitgelegd dat het schadebrengende feit zich in een lidstaat (lidstaat A) heeft voorgedaan wanneer de onrechtmatige daad waarop de procedure betrekking heeft of waarop aanspraken worden gebaseerd in een andere lidstaat (lidstaat B) is gesteld en in de deelneming aan de in eerstgenoemde lidstaat (lidstaat A) gepleegde onrechtmatige daad (basisdelict) bestaat?

IEF 13270

Graffitikunstenaars kunnen hun werk niet veiligstellen

B. Kist, Graffitikunstenaars kunnen hun werk niet veiligstellen, NRC 21 november 2013.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever BV.
Het belang van een eigenaar om zijn gebouw te exploiteren weegt zwaarder dan het belang van een kunstenaar die zijn graffiti veilig wil stellen, is afgelopen week in New York gebleken. In de Amerikaanse stad was een conflict ontstaan over 5Pointz, een beroemd gebouwencomplex met de bijnaam Graffiti Mecca: het gebouw is geheel bedekt met graffiti. Eigenaar Gerald Wolkoff wil het pand slopen om er luxeappartementen te bouwen. 17 graffitiartiesten, met mooie namen als Bishop 203 en AK 47, hadden de rechter gevraagd de afbraak te verbieden.

Ze beriepen zich op een wet uit 1990, die kunstenaars het recht geeft zich te verzetten tegen verminking van hun werk. Bovendien, zo voerden de artiesten aan, gaat het hier niet om ongevraagde graffiti. Wij kregen in 2002 expliciet toestemming van Wolkoff, aldus de kunstenaars. Hij benoemde zelfs een van ons tot graffitimanager van het gebouw. Door zijn vriendelijke gebaar zit Wolkoff met de gebakken peren.

Maar de rechtszaak viel in hun nadeel uit. De rechter stelde Wolkoff in het gelijk, hoewel met pijn in het hart: „I love the work and it’s going to tear my heart out to see it torn down, but as a judge I have to apply the law”, aldus rechter Frederic Block in zijn uitspraak .

De sloop kan doorgaan.

Bas Kist

IEF 13269

Bescherming characters en portretrechten “Blues Brothers”

Bijdrage ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group – Intellectueel Eigendom Advocaten.
Tussen de Amerikaanse organisatie Black Rhino Enterprises en het Europese “Stars in Concert” ontstaat een geschil over de tributeshows die door Stars in Concert onder de naam “I’m a Soul Man – a tribute to the Blues Brothers” worden gepresenteerd[1 Vzr. Rb. Den Haag IEF 13120]. Stars in Concert produceert vaker dergelijke tributeshows waarbij imitators optreden die diverse muzikale grootheden vertolken. Maar wat zijn de juridische mogelijkheden om tegen dergelijke tributeshows op te treden?

Auteursrecht?
Black Rhino (het bedrijf van één van de ‘echte’ Blues Brothers) maakt om verschillende redenen bezwaar tegen deze tributeshows. Zo beroept zij zich bijvoorbeeld op inbreuk op de auteursrechten op de personages Jake en Elwood Blues. Personages kunnen zeker auteursrechtelijk beschermd zijn, indien deze een bepaalde creatieve schepping betreffen. Zo heeft de rechter in het verleden bijvoorbeeld de characters Sjef van Oekel en Bassie & Adriaan auteursrechten toegekend. De kenmerken van de personages Jake en Elwood Blues (zoals de zwarte pakken, zwarte zonnebrillen en bakkebaarden) zijn volgens de rechtbank echter niet voldoende oorspronkelijk om auteursrechtelijk beschermd te kunnen zijn. De stijlkenmerken komen daarvoor teveel overeen met de kledingstijl en uiterlijke vertoning van diverse andere blues legendes. Het staat derden dan ook vrij om gebruik te maken van deze “Blues Brothers” personages.

Portretrecht?
Black Rhino stelt vervolgens dat inbreuk wordt gemaakt op de portretrechten van Jake en Elwood Blues, door het afbeelden van sterk gelijkende personages op onder meer posters. Dit wordt door de rechtbank verworpen. De overweging die de rechtbank daarbij maakt, is opmerkelijk, zeker gezien andere uitspraken op dit gebied. De rechtbank overweegt namelijk dat er onder bijzondere omstandigheden portretrecht kan worden ingeroepen tegen look-a-likes, maar dat de acteurs voorshands geen beroep zouden kunnen doen op het portretrecht van hun ‘alias’, namelijk als een van de personages van de Blues Brothers. De rechtbank wijst hiermee dus het beroep op portretrecht af indien het portret van een ‘character’ wordt gebruikt in plaats van dat van de acteur als zichzelf.

De rechtbank verwijst hierbij naar het “Ja zuster/nee zuster” arrest[2 Hoge Raad 16 januari 1970, Ja zuster/nee zuster, IEPT19700116] waarin werd overwogen dat de poppetjes die werden aangeboden van diverse characters uit Ja zuster/nee zuster, niet op de acteurs leken en kon er om die reden geen succesvol beroep worden gedaan op een portretrecht. Dat een acteur weldegelijk een beroep op zijn portretrechten kan doen, blijkt wel duidelijk uit bijvoorbeeld de uitspraken over gebruik van foto’s van de televisieserie ’t Schaep met de 5 Pooten in een boek[3 Hoge Raad 19 januari 1979, ‘t Schaep met de 5 Pooten, IEPT19790119], gebruik van het portret van Bram van der Vlugt in zijn rol als Sinterklaas in een reclamecampagne[4 Rechtbank Amsterdam 2 december 1999, Van der Vlugt/KPN, AMI 2000, 31.] en gebruik van het personage Sjef van Oekel in stripverhalen[5 Rechtbank Haarlem 22 januari 1991, Dolf Brouwers, AMI 1992, 188]. In al deze gevallen werd inbreuk aangenomen op het portretrecht van de acteur in een bepaalde rol. Blijkbaar vindt de rechtbank, gelijk aan Ja zuster/nee zuster, dat er van overeenstemmende gelaatstrekken geen sprake is en er geen inbreuk op het portretrecht wordt gemaakt, maar de acteurs komt toch wel degelijk een portretrecht toe, ook in hun rol als Blues Brother.

Merkrecht?
Tot slot komen in de procedure aan bod de merkregistraties die door Black Rhino zijn verricht, te weten “Blues Brothers” en “The Blues Brothers”. Onder bepaalde omstandigheden is het toegestaan om gebruik te maken van een merk van iemand anders. Er moet dan sprake zijn van gebruik volgens de “eerlijke gebruiken in nijverheid en handel”. Er is bijvoorbeeld geen sprake van eerlijk gebruik, indien je ten onrechte een relatie met de merkhouder veronderstelt, terwijl die er niet is. De rechtbank oordeelt dat door Stars in Concert geen eerlijk gebruik van de merken wordt gemaakt. De tekst “a tribute to the Blues Brothers” is niet slechts een ondertitel, maar onderdeel van de titel. Belangrijk hierbij is bijvoorbeeld hoe de titel op posters en andere uitingen wordt afgebeeld. In dit geval werd in diverse uitingen “Blues Brothers” met hoofdletters geschreven of in een contrasterende kleur afgebeeld. Dit gebruik is dan ook niet toegestaan volgens de rechter. Wat wel mag, is het gebruik van de woorden “Blues Brothers” in promotiemateriaal en op de website ter beschrijving van de inhoud van de show en als aanduiding van inspiratiebron.

Of het toegestaan is om zonder toestemming van de artiest een tributeshow te exploiteren, hangt allereerst uiteraard af van de rechten die de artiest bezit. Rekening dient te worden gehouden met auteursrechten, portretrechten en merkrechten. Bezit de artiest merkrechten, dan kun je niet zomaar in de titel van de show de naam van de artiest vermelden. Afhankelijk van de inhoud van de vormgeving van posters en teksten ter ondersteuning van de show kunnen onder bepaalde voorwaarden verwijzingen naar de artiest worden opgenomen.

IEF 13265

Reflecties - Ik zal handhaven

E. Angad-Gaur, Reflecties - Ik zal handhaven, Sena Performers Magazine 3, 2013.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, secretaris/directeur van Ntb en VCTN en voorzitter van de Sena sectie Uitvoerend Kunstenaars.
Onderzoekers van onder andere de Universiteit van Amsterdam (UvA) concludeerden deze zomer dat het downloaden van illegaal materiaal op het internet is toegenomen sinds de blokkade van The Pirate Bay. In de pers verscheen de conclusie dat de actie van Stichting Brein daarmee niet succesvol is geweest. Doel was immers het downloaden vanuit illegaal aanbod te laten dalen.

Voorstanders van harde handhaving, de directie van Buma/Stemra voorop, reageerden als door een wesp gestoken. Buma kwam met een persbericht: ‘Blokkade The Pirate Bay wel degelijk effectief.’ Maar duidelijke bronnen van onderzoek om deze bewering te staven ontbraken. Om de voorstanders van harde handhaving hier daarom voor een keer te helpen (alvorens hen opnieuw tegen te spreken) is het interessant naar een eerder onderzoek van onder meer het Instituut voor Informatierecht (IvIR) te verwijzen: in het onderzoeksrapport Filesharing 2©12 - downloaden in Nederland concludeerden de onderzoekers dat het downloaden en ook het streamen uit legaal aanbod aan het toenemen was.

 

Die conclusie is inmiddels ook uit de kwartaalcijfers van de NVPI te trekken. Aangezien deels dezelfde onderzoekers bij beide onderzoeken betrokken waren, is op eerste gezicht wellicht de vraag of hier geen merkwaardige tegenspraak te constateren is. Op tweede gezicht is echter heel helder wat de cijfers uit beide onderzoeken uitwijzen: de ontwikkeling van legaal aanbod doet het downloaden uit illegale bron dalen. Handhaven alleen is dweilen met de kraan open.

Dit artikel is ingekort; lees de gehele bijdrage hier.

PEER2PEER
Op een zelfde manier zou peer-to-peer gebruik gereguleerd kunnen worden. Een laatste citaat van Hugenholtz: ‘[Ik] pleit voor een andere benadering: legaliseren van filesharen in combinatie met een eerlijke vergoeding voor muziekauteurs en artiesten.’ Een voorstel dat inmiddels ook door de vakbonden Ntb, FNV en de Franse en Nederlandse Consumentenbonden werd gedaan en wordt gesteund door tal van andere organisaties, waaronder de Nederlandse Vereniging van Journalisten, the Dutch Directors Guild, ACT, Netwerk Scenarioschrijvers, de Fla (De FreeLancers Associatie) en de Vereniging van Letterkundigen.

Pas als een rijk en volledig digitaal aanbod mogelijk wordt gemaakt, op een manier waarbij auteurs en artiesten een eerlijke beloning voor hun werk krijgen, heeft handhaven werkelijk zin. En pas dan zal handhaven ook door de meerderheid van consumenten als redelijk en rechtvaardig worden ervaren.

Natuurlijk: totdat dat moment er is, tot de politiek haar verantwoordelijkheid neemt, zijn en blijven wij gedwongen gezamenlijk, zo goed en zo kwaad als het kan, de ‘slimme jongens op internet’ – die over de ruggen van rechthebbenden soms miljoenen euro’s per jaar verdienen – waar het kan aan te pakken. Het volledig openzetten van de sluizen kan tenslotte ook het antwoord niet zijn op falende, achterblijvende wet- en regelgeving. Maar uiteindelijk worden alleen advocaten daar rijker van. En daar was het allemaal niet om begonnen. Daar mag het dan ook zeker niet bij blijven.

Erwin Angad-Gaur

IEF 13261

Het sprookje van de zoolmerken

Josanne M.E.C. Rikken, V.I.E.R.

Het sprookje van de mooie pump met een 100 mm hak,
met een rode zool onder het voetvlak.
Gedragen door betoverende prinsesjes in haute couture,
de euforie van het Louboutin avontuur.

Doch de prinsesjes in confectie,
droomden ook van schoeisel van zulks perfectie.
De schoenen bekleed met pracht en praal,
passen echter niet de voetjes van Jane Modaal.

De prinsesjes in confectie konden zich niet meer bedaren,
zij wilden zo graag een pump met rode zool vergaren.
Wangunstig keken zij naar de hoog gedragen top,
zijn zij wellicht haute couture prinsesjes in de dop?


N
a eindeloos snikken en sparen,
was daar eindelijk de goede fee Van Haren.
Zij troostte de confectieprinsesjes met schoeisel van dezelfde signatuur,
voor een feeëriek bedrag in de destijdse conjunctuur.

Sacrebleu’ galmde door de Parijse straten en banlieues,
Christian was furieus.
Niemand treedt in zijn 100 mm hak,
zeker niet een speler uit de confectietak.

De rode zolen soap gaat van start,
euforie in het IE-hart.
Er wordt geschopt met gepoetst sandaal,
Van Haren duelleert voor Jane Modaal.

Enkel een salomonsoordeel kan Louboutin behagen,
aldus de rechtbank in ’s-Gravenhage.
Het is aan de voorzieningenrechter om het geschil te klaren,
zie daar Vzgr. Rb Den Haag,18 april 2013, Louboutin v Van Haren.

Het merkenrechtdictee wordt overwogen,
kleurmerk, verwarringsgevaar en onderscheidend vermogen.
Eerst een blik in het merkenmagazijn,
een ondeugdelijke inschrijving is immers venijn.

De moed zakt de rechter al in haar muiltje,
een kleurmerk is een intellectueel valkuiltje.
Terstond bladert ze door Hof van Justitie EG, 6 mei 2003, Libertel,
bescherming ontvangt de kleur niet snel.

Het rode zoolmerk van Louboutin behoort niet tot de zuivere kleurmerken,
dit vanwege het gegeven dat toepassing van de kleuren hetgeen beperken.
Door de strenge instructies over de toepassing van het rood in de vorm,
zijn de beperkingen van een kleurmerk niet zonder meer de norm.

Bij de vraag over het onderscheidend vermogen kruipt ze angstig in haar ambtsgewaad,
doch is deze klus snel geklaard.
De inburgering tovert ze uit haar juridische hoge hoed,
met het onderscheidend vermogen zit het wel goed.

Aldaar de volgende IE-gedachtespreuk,
is er sprake van inbreuk?
Het in aanmerking komende publiek kan in verwarring raken door de zool van Van Haren,
derhalve kan Louboutin zich –voorlopig- bedaren.

De confectieprinsesjes beginnen terstond te wenen,
de muiltjes van Van Haren zijn binnen 24 uur verdwenen.
De moraal van het sprookje betreffende het nabootsen van andermans signatuur,
is dat het geluk wisselvallig kan zijn en van korte duur.

IEF 13268

Geen slaafse nabootsing medische stoel

Hof 's-Hertogenbosch 19 november 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5462 (Doge Collection B.V. tegen Rockmed Holding B.V. en Medical B.V.)
Uitspraak mede ingezonden door Dorus van der Burgt, VDB Advocaten Notarissen.
Geen slaafse nabootsing. Collection was octrooihouder voor het hef-kantelsysteem, Triptronic, gebruikt in de mobiliastoel. Later heeft zij op basis van Triptronic de medische stoel DOC-1 bestemd voor oogoperaties geproduceerd.

In een Joint Venture Overeenkomst Medical is Rockmed aangewezen als exclusief distributeur van de medische behandel- en operatiestoelen en hierin is een verbod tot slaafse nabootsing opgenomen. Rockmed verhandelt de iMoc en de voorzieningenrechter oordeelde (KG ZA 11-699) dat er geen sprake was van slaafse nabootsing, nu het niet aannemelijk is dat verwarringsgevaar bij het in aanmerking komende publiek te duchten valt.

Het hof bekrachtigt het vonnis in kort geding. Volgens het hof is het Rockmed niet verboden de Triptronic-techniek te gebruiken nu Collection geen recht meer kan ontlenen aan het octrooi, zelfs niet wanneer enkel als gevolg daarvan tussen de DOC-1 en de iMoc verwarring bij het publiek kan ontstaan.

Het hof vergelijkt verscheidende elementen van de iMoc en de DOC-1. Onder andere is geen sprake van slaafse nabootsing op het punt van de cirkelvorm van het onderstel, nu deze plaatsing is gekozen vanwege deugdelijkheid en bruikbaarheid. De kunststof kap geplaatst over het onderstel van de iMoc is verschillend van die van de DOC-1. De vormgeving van de kolom van de iMoc lijkt op die van de DOC-1, maar de totaalindruk is wel verschillend. Over het algemeen verschilt de totaalindruk van de iMoc aanmerkelijk van de DOC-1.

4.4.6. Het hof stelt voorop dat, aangezien het, in het algemeen gesproken, aan een ieder moet vrijstaan om aan zijn industriële producten een zo groot mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven, het, nu [Collection] geen recht meer kan ontlenen aan het onder 4.1.1. genoemde octrooi, aan Rockmed en [Medical] niet is verboden om met dat doel, ten eigen voordele en mogelijk tot nadeel van [Collection], van in de DOC Classic geopenbaarde resultaten van inspanningen, inzicht of kennis gebruik te maken, zelfs niet wanneer enkel als gevolg daarvan tussen de DOC Classic en de iMoc bij het publiek verwarring zou kunnen ontstaan. Nabootsing van de DOC Classic door Rockmed en [Medical] is alleen dan ongeoorloofd, indien laatstgenoemden zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen evengoed een andere weg hadden kunnen inslaan en door dit na te laten verwarring stichten.

4.4.7. [Collection] heeft gesteld dat de vormgeving van het onderstel met de kolom een van de meest kenmerkende elementen van de stoel is.

Reeds in eerste aanleg hebben Rockmed en [Medical] betoogd dat voor de vormgeving van het onderstel van de iMoc, een halve cirkel, is gekozen vanwege deugdelijkheid en bruikbaarheid. In de pleitnota van Rockmed en [Medical] in eerste aanleg stellen zij dat door de plaatsing van de achterwielen voldoende loopruimte wordt gecreëerd om de stoel vrij van stootgevaar voort te duwen en in de memorie van antwoord wordt gesproken van beenruimte. [Collection] heeft niet gemotiveerd betwist dat deze vormgeving van de voet van de iMoc is gebaseerd op gronden van deugdelijkheid en bruikbaarheid; zij heeft slechts betoogd dat het voor Rockmed en [Medical], mede gezien de diversiteit in totaalindruk van mobiele operatie stoelen op de markt, mogelijk was geweest meer afstand van de vorm van de DOC Classic te houden.

Het voorgaande brengt mee dat van slaafse nabootsing op het punt van de cirkelvorm van het onderstel geen sprake is. Voor zover [Collection] met haar stelling, dat Rockmed en [Medical] exclusief distributeur waren van de DOC Classic en zeer gedetailleerde kennis van de DOC Classic hebben, wil betogen dat het Rockmed en [Medical] niet vrijstaat de halve cirkelvorm van de voet te gebruiken omdat zij geen gebruik maken van in de DOC Classic geopenbaarde resultaten van inspanningen, inzicht of kennis, maar van aan de samenwerking ontleende kennis, geldt dat [Collection] dit standpunt niet voldoende heeft onderbouwd.

4.4.7.a. De kunststof kap die over het onderstel van de iMoc is geplaatst is verschillend van de kunststof kap die over het onderstel van de DOC Classic is geplaatst. Beide kappen hebben de vorm van een halve cirkel, daar zij de vorm van het onderstel volgen. Eerstgenoemde kap is evenwel hoekig en glanzend, terwijl de kunststofkap van de DOC Classic egaal en mat is.

4.4.7.b. Aan [Collection] kan worden toegegeven dat de vormgeving van de kolom van de iMoc lijkt op de kolom van de DOC Classic. Naar het oordeel van het hof neemt dit evenwel niet weg dat de totaal indruk van iMoc, zoals hierna omschreven, een andere is dan de totaal indruk van de DOC Classic.

4.4.8. Ten aanzien van de andere door [Collection] genoemde elementen van de DOC Classic geldt het volgende.
De rugleuning en de zitting: Bij de DOC Classic bestaat het zit-/liggedeelte uit twee delen, namelijk de rugleuning en de zitting, die zo lang is dat daarop de benen en de voeten kunnen worden geplaatst. Het zit-/liggedeelte van de iMoc bestaat uit drie delen, te weten de rugleuning, de zitting voor het bovenste deel van het onderlichaam en een derde deel voor de onderbenen en voeten.

De rugleuning van de DOC Classic heeft een ronde vorm, terwijl de rugleuning van de iMoc rechte vormen heeft. De totaalindruk van de DOC Classic is ronder en kleiner dan de iMoc, die hoger, langer en hoekiger oogt. Voorgaande geldt zelfs indien op de DOC Classic een optioneel rechtere zitting wordt geplaatst. Deze optionele ter zitting getoonde rugleuning oogt kleiner en slanker dan de rugleuning van de iMoc.

De achterzijde van de rugleuning van de DOC Classic bestaat uit twee kleuren, twee witte vlakken met in het midden een blauw vlak. De achterzijde van de iMoc bestaat uit één wit vlak. Het verschil tussen rugleuning/zitting van beide stoelen is zo wezenlijk dat daardoor de totaal indruk van de stoelen wordt bepaald. Daarbij komt dat de stoelen een wezenlijk andere ligstand hebbben, waardoor het verschil tussen beide stoelen nog wordt benadrukt.

De bekleding van iMoc, die weliswaar dezelfde kleur heeft als die van de DOC Classic, heeft naar voor het hof duidelijk voelbaar was, een andere structuur dan de bekleding van de DOC Classic.

Aan [Collection] kan worden toegegeven dat de cupvormige hoofdsteun van de iMoc lijkt op die van de DOC Classic - de bevestiging van de hoofdsteun aan de stoel laat het hof buiten beschouwing, nu deze niet bijdraagt aan de totaal indruk van de stoel -; dit neemt evenwel niet weg dat ook de totaalindruk van de DOC Classic, als hiervoor omschreven, een andere is dan die van de iMoc.

4.4.9. Gezien het voorgaande is de slotsom dat geen sprake is van slaafse nabootsing. Daar de totaal indruk van de iMoc aanmerkelijk verschilt van die van de DOC Classic, is niet aannemelijk dat (op punten die niet de deugdelijkheid of bruikbaarheid van de stoelen betreffen) verwarring is te duchten bij het in aanmerking komende publiek, dat, naar ter zitting is besproken, bestaat uit artsen die met operatiestoelen werken en professionele inkopers van deze stoelen. Aan het voorgaande doet niet af dat de bestuurder van Rockmed, [bestuurder van Rockmed], zich, voor zover daar van moet worden uitgegaan, voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst had laten ontvallen na beëindiging van de samenwerking met kopieën van de DOC Classic op de markt te zullen komen. Nu het hof op grond van vaststellingen ter zitting oordeelt dat de iMoc geenszins als een kopie van de DOC Classic kan worden beschouwd, acht het hof, mede in dat licht, de enkele e-mail van [X.] van 21 november 2012 onvoldoende om daaruit af te leiden dat verwarring is te duchten bij het in aanmerking komende publiek.

IEF 13267

Geen verschillende algemene indruk model kurkentrekker

Gerecht EU 18 november 2013, zaak T-337/12 (El Hogar Perfecto del Siglo XXI / OHMI - Wenf International Advisers (Tire-bouchon) - dossier
Gemeenschapsmodel. Het ingeschreven gemeenschapsmodel geeft een kurkentrekker weer. De inschrijving was volgens het OHMI nietig. Er was een ouder nationaal model. Het model mist eigen karakter en heeft geen verschillende algemene indruk voor de geïnformeerde gebruiker. De geïnformeerde gebruiker is hier zowel de particulier thuis als de vakman in een restaurant. Ontwerper van een kurkentrekker beschikt over een grote mate van vrijheid met betrekking tot de vormgeving. De algemene indruk wordt met name bepaald door de vormgeving van de greep. Het gerecht is het met het OHMI eens en verwerpt het beroep.

26 In casu heeft de kamer van beroep allereerst, in punt 16 van de bestreden beslissing, aangegeven dat de „betrokken sector die [was] van de kurkentrekkers, te weten apparaten die dienen om een kurk uit een wijnfles te trekken”. Blijkens punt 19 van de bestreden beslissing, waarin de functionele onderdelen van deze apparaten worden beschreven, heeft de kamer van beroep, anders dan verzoekster betoogt, de betrokken sector beperkt tot die van de hefboomkurkentrekkers. Voorts heeft zij in punt 17 van de bestreden beslissing geconstateerd dat de geïnformeerde gebruiker „zowel de particulier die [deze apparaten] thuis gebruikt als de vakman (kelner, sommelier) die deze in een restaurant gebruikt” kon zijn. Volgens de kamer van beroep is die gebruiker geïnformeerd omdat „hij verstand heeft van wijnen en de toebehoren om ervan te genieten en, zonder ontwerper te zijn, wegens zijn belangstelling en voorliefde bepaalde kennis heeft verworven over het marktaanbod inzake wijnflesopeners”. Met andere woorden meent de kamer van beroep dat deze persoon, zonder een deskundige op het vlak van industriële vormgeving te zijn, op de hoogte is van wat op de markt wordt aangeboden en kennis heeft van de basiskenmerken van het voortbrengsel.

34 In casu heeft de kamer van beroep in punt 19 van de bestreden beslissing geoordeeld dat, hoewel een kurkentrekker bepaalde onderdelen moet bevatten om zijn functie te vervullen, de ontwerper bij een dergelijk voortbrengsel over een grote mate van vrijheid blijft beschikken. Dat een kurkentrekker bepaalde onderdelen moet bevatten, zoals een spiraalvormige draad die in de kurk moet kunnen worden vastgedraaid, een greep om het apparaat in de hand te nemen, één of twee hefbomen om het apparaat op de flessenhals te laten steunen, en een mesje om de capsule over de kurk weg te snijden, staat niet eraan in de weg dat deze onderdelen, met behoud van hun functionaliteit, op diverse manieren kunnen worden ontworpen en gecombineerd. Ter illustratie heeft de kamer van beroep toegevoegd dat het mesje aan beide uiteinden van het apparaat kan worden geplaatst en de greep talrijke vormen kan aannemen en qua lengte en dikte kan verschillen, zonder af te doen aan de functionaliteit of de gebruiksvriendelijkheid van het apparaat.