IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 12376

Niet inbegrepen de handelingen waartegen de houder zich niet kon verzetten voor inwerkingtreding

BenGH 15 februari 2012, rolnr. A 2011/4/10 (Mag tegen Edco c.s.) - pdf A 2011/4/10

Uitspraak ingezonden door Niels Mulder, DLA Piper.

Benelux tekeningen modellenrecht. Overgangsrecht. Optreden tegen handelingen waartegen vóór inwerkingtreding houder zich niet tegen kon verzetten. Na IEF 11495 (Conclusie A-G).

Feiten: MAG produceert en verkoopt diverse modellen zaklampen (de 'Mag-Lite zaklampen') en treedt op tegen het op de markt brengen van een zaklamp door Edco (de 'Alu-zaklamp'). Naar aanleiding van een eerder geschil in 1998 hebben de partijen een overeenkomst gesloten, waarbij Edco zich zou onthouden van verhandelen van kopieën van MAG's zaklampen. Edco heeft zich hier niet aan gehouden.

Verklaring voor recht
Antwoord op vraag 1: Art. IV van het Protocol (...) dient aldus te worden uitgelegd dat onder de in dat artikel genoemde handelingen niet zijn begrepen de handelingen waartegen de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten krachtens de tekst van art. 14 lid 8 BTMW, zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dat Protocol.

Antwoord op vraag 2: Als regel van overgangsrecht moet worden aangenomen dat art. 14 lid 1 BTMW, zoals gewijzigd bij het in vraag 1 genoemde Protocol, niet van toepassing is op handelingen die worden verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Protocol was begonnen, indien de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten tegen deze handelingen krachtens art. 14 lid 8 BTMW zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Protocol.

Vragen:
1. Dient art. IV van het Protocol aldus te worden uitgelegd dat onder de in dat artikel genoemde handelingen moeten worden begrepen, de handelingen waartegen de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten krachtens de tekst van art. 14 lid 8 BTMW, zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dat Protocol?

2. Indien vraag 1 ontkennend beantwoord wordt, dient dan nochtans als regel van overgangsrecht te worden aangenomen dat artikel 14 lid 1 BTMW, zoals gewijzigd bij het Protocol, niet van toepassing is op handelingen die worden verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol was begonnen, indien de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten tegen deze handelingen krachtens art. 14 lid 8 BTMW zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Protocol?

IEF 12375

Cassatie verworpen: afwijzing schadevordering uit onrechtmatige beslaglegging

HR 22 februari 2013, LJN BY6104 (Handelskwekerij B&L B.V. tegen Green Works International. B.V.)

Kwekersrecht. Contractenrecht. In navolging van IEF 10359 (Hof) , IEF 8128 (Rb). De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uit de conclusie A-G: Vaststaat dat in de algemene voorwaarden die Productions hanteerde bij de verkoop van planten een bepaling was vervat die vermeerdering uitdrukkelijk verbood. In artikel 13 staat de Kwekersrechtelijke of contractuele bescherming van originele rassen vermeld. Het hof ging er vanuit dat het B&L contractueel was verboden tot vermeerdering van de geleverde planten over te gaan en dat hiervan sprake is geweest.

Dat de contractuele wederpartij (Green Works Productions) een ander is dan degene die aansprakelijk is voor het onrechtmatige beslag (GWI) en dat Productions geen procespartij is, zijn op zichzelf geen argumenten die eraan in de weg staan dat voor de toerekening van schade aan het onrechtmatig beslag wordt meegewogen of B&L wanprestatie heeft gepleegd. Ten opzichte van Productions heeft dit oordeel geen gezag van gewijsde. De klachten falen.

Hof overweegt in r.o. 3.9:
Vaststaat dat in de algemene voorwaarden die Productions hanteerde bij de verkoop van planten(5) een bepaling was vervat die vermeerdering uitdrukkelijk verbood:
"Art. 13. Kwekersrechtelijke of contractuele bescherming van originele rassen
1. Weefselkweekproducten van rassen behorende tot de sierteeltsector, die door in Nederland en/of enig ander land aangevraagd of verleend kwekersrecht dan wel middels een contractueel kettingbeding zijn beschermd, mogen niet voor vermeerdering of verhandeling worden gebruikt.
2. De aldus beschermde rassen worden door de verkoper aangeduid met "R" of "P". (... )"

Uit de conclusie: 2.11 In het licht van het voorgaande is het hof bij zijn oordeel over de toerekenbaarheid van de schade (winstderving en arbeidskosten) van een juiste maatstaf uitgegaan door de aard van de schade in ogenschouw te nemen en in dat kader relevant te achten of de schade al dan niet aan een rechtmatig belang is toegebracht. Dat sprake is van een niet-rechtmatig belang baseerde het hof op de oordelen dat het B&L contractueel was verboden geleverde planten te vermeerderen (rov. 3.9), dat B&L tot zodanige vermeerdering is overgegaan en dat deze de herkomst vormt van de in beslag genomen planten (rov. 3.10-3.12), en dat B&L vergoeding vordert van schade bestaande uit gederfde winst als gevolg van het feit dat zij niet in staat is geweest de door haar jegens Productions gepleegde wanprestatie te effectueren (rov. 3.14). Deze gedachtegang getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is alleszins naar behoren gemotiveerd. De vindplaatsen waarnaar in de cassatiedagvaarding wordt verwezen (voetnoot 14) leveren geen ten deze relevante stellingen op. Dat de contractuele wederpartij (Productions) een ander is dan degene die aansprakelijk is voor het onrechtmatige beslag (GWI) en dat eerstgenoemde geen procespartij is in de onderhavige procedure, zijn op zichzelf geen argumenten die eraan in de weg te staan dat voor de toerekening van schade aan het onrechtmatig beslag wordt meegewogen of B&L wanprestatie heeft gepleegd. Ten opzichte van Productions heeft dit oordeel geen gezag van gewijsde. De klachten falen.

2.13 De rechtsklacht faalt reeds omdat het overwegend feitelijke oordeel of B&L aan haar stelplicht heeft voldaan in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst.
In de toelichting wordt gesteld dat de omstandigheid dat van B&L na een gemotiveerde betwisting wordt verwacht dat zij haar stellingen verder onderbouwt, onverlet laat dat de rechter een bewijsopdracht dient te geven indien, zoals in casu, de stellingen voldoende duidelijk waren en het bewijsaanbod voldoende gespecificeerd was. Voor zover hierin een afzonderlijke rechtsklacht moet worden gelezen, faalt deze nu zij op een onjuiste rechtsopvatting berust: waar de stellingen van een partij nader dienen te worden onderbouwd en zij dus niet aan haar stelplicht heeft voldaan, behoeft die partij in beginsel niet tot het bewijs van deze stellingen te worden toegelaten.(20)

IEF 12374

Publieke EU-consultatie: groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht

Publieke consultatie voor de ontwerpverordening van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht, 20 februari - 17 mei 2013.

Uit 't persbericht: The European Commission invites comments on a proposal for new competition rules for the assessment of technology transfer agreements, through which a licensor permits a licensee to exploit patents, know-how or software for the production of goods and services. The proposal aims to update the current regime in order to strengthen incentives for research and innovation, facilitate the diffusion of intellectual property and stimulate competition. In light of stakeholders' submissions, the Commission will adopt a new regime before April 2014.

Uit de consultatie:
Objective of the consultation
In the meaning of the EU competition rules, a technology transfer agreement is a licensing agreement where one party (the licensor) authorises another party or parties, the licensee(s), to use its technology (patent, know-how, software license) for the production of goods and services.

The rules on how to assess technology transfer agreements are set out in two instruments, the technology transfer block exemption regulation ("TTBER") and accompanying Guidelines. The TTBER exempts certain categories of licensing agreements concluded between companies that have limited market power and that respect certain conditions set out in the TTBER. Such agreements are deemed to have no anticompetitive effects or, if they do, the positive effects outweigh the negative ones. The Guidelines provide guidance on the application of the TTBER as well as on the application of EU competition law to technology transfer agreements that fall outside the safe harbour of the TTBER.

These instruments will expire on 30 April 2014. The Commission has now drafted a proposal for a revised TTBER and Guidelines. The current consultation is seeking stakeholders' views on this proposal.

Addressees of this public consultation
Citizens, public authorities, organisations, and, in particular, the business community and their representatives as well as other stakeholders including industry associations and consumer interest associations who have had direct experience of applying the current rules on technology transfer agreements and/or who deal to a significant extent with licensing agreements for the transfer of technology.

Main changes

For the assessment of whether technology pools such as patent pools are pro-competitive, an important factor is whether only complementary technology (i.e. non-competing technology) is included in the pool. Technology which is essential to produce a particular product is by definition complementary (if you need both A and B to produce X, then A and B are both essential and complementary). The Commission proposes to clarify that the definition of essentiality covers not only essentiality in relation to producing a particular product but also in relation to complying with a standard.

The section further clarifies that licensing agreements between a pool and third parties in principle fall outside the scope of the TTBER. This is because licensing out from a pool is normally considered to be a multiparty agreement given that contributors in general determine together the conditions for such licensing.

Finally, the section on pools now provides a comprehensive safe harbour for pools covering not only the creation of the pool but also its subsequent licensing out. By structuring their pool and the subsequent licensing agreements from the pool in such a way that the safe harbour conditions are fulfilled, the pool contributors can be certain that the pool is considered to be pro-competitive, regardless of the market share the pool could obtain. This is expected to give further incentives to the creation of pro-competitive pools.

How to submit your contribution

  • In your reply, please indicate whether you are replying as citizen, organisation or public authority. If your organisation is registered in the Transparency Register, please indicate your Register ID number. If your organisation is not registered, we invite you to register now. It is not compulsory to be registered in order to reply to the consultation. Contributions from registered and non-registered organisations will be published under different headings.
  • Contributions will be published on this webpage. Submissions that are clearly marked "confidential" will be treated as such and not published. In that case please also provide a non-confidential version of your reply. It is important to read the privacy statement attached to this consultation for information on how your personal data and contribution will be dealt with.
  • You are invited to respond to this consultation in any official EU language. Given the possible delays in translating comments submitted in certain languages, translations of the replies into one of the Commission's working languages (preferably English) would be welcome to enable the Commission to process them more swiftly.
  • We would appreciate receiving documents in an electronic format.
  • Please note that we cannot guarantee to take account of replies received after the deadline.
IEF 12373

NMa honoreert gedeeltelijk het Wob-verzoek van VEVAM voor de inzage in RODAP-samenwerking

NMa 18 januari 2013, zaaknummer 7549 (wob-verzoek VEVAM, samenwerking RODAP)

Het Wob-verzoek van VEVAM (die een aantal auteursrechtelijke vergoedingen incasseert voor regisseurs o.a. vegoeding die kabel-exploitanten betalen voor het doorgeven van werken en de zogenaamde thuiskopievergoedingen) is gedeeltelijk gehonoreerd.

De Nederlandse Mededingingsautoriteit heeft op met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een verzoek ontvangen van VEVAM om alle schriftelijke stukken te verstrekken inzake  documenten die de Nederlandse Mededingingsautoriteit vanaf 1 december 2010 onder zich heeft welke zien op de samenwerking binnen (dan wel met) RODAP (en haar afzonderlijke leden). RODAP vertegenwoordigt de partijen in de waardeketen van productie tot en met distributie van audiovisuele mediadiensten: film- en televisieproducenten, omroepen en distributeurs. Het Wob-verzoek is gedeeltelijk gehonoreerd.

De niet verstrekte informatie wordt geweigerd omdat het vertrouwelijk verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens betreft (artikel lo, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob), er bij verstrekking sprake is van onevenredige benadeling op grond van artikel io, tweede lid onder sub g Wob, er sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen (artikel 13 lid 1 Wob) en/of er sprake is van aantasting van informatie welke op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens niet wordt verstrekt.

Omdat uw verzoek deels betrekking heeft op informatie afkomstig van of betrekking hebbend op derden, is aan die derden gevraagd of zij bezwaar hebben tegen openbaarmaking en zo ja, op welke gronden van artikel 10 van de Wob. Omdat niet alle verzoeken tot geheimhouding geheel zijn ingewilligd, verstrek ik u, gelet op artikel  6,  derde lid, van de Wob de geschoonde informatie twee weken na de bekendmaking van dit besluit. De bovenbedoelde derden ontvangen een afschrift van dit besluit.

IEF 12372

LIRA dagvaardt UPC, Ziggo en Delta voor vergoeding schrijvers

LIRA, LIRA dagvaardt UPC, Ziggo en Delta voor vergoeding schrijvers, 22 februari 2013.

Uit 't persbericht: De afgelopen twee jaar heeft LIRA samen met organisaties van regisseurs, beeldmakers, componisten, tekstdichters, muziekuitgevers, uitvoerende musici en kunstenaars (het rechthebbendencollectief) onderhandeld met omroepen, kabelexploitanten en andere aanbieders van televisiepakketten verenigd in RoDAP. Doel van de onderhandelingen was om te komen tot een regeling voor de vergoeding van auteurs voor het gebruik van hun werken op de Nederlandse radio en televisie, via uitzending gemist en door video-ondemand diensten. De regeling zou onder meer dienen ter vervanging van de toen nog bestaande model-licentieovereenkomst voor de uitzending in televisiepakketten van de kabelexploitanten en andere distributeurs.

Sinds 1985
Deze modelovereenkomst is in 1985 tot stand gekomen door overleg tussen de rechtenorganisaties en de kabelexploitanten. Al meer dan een kwart eeuw werden op grond van dit contract door LIRA de ontvangen vergoedingen verdeeld onder de aangesloten binnen- en buitenlandse (scenario)schrijvers en vertalers. Op 1 oktober 2012 is het modelcontract geëindigd, zonder dat er een nieuwe regeling is getroffen.

De gang naar de rechter
Omdat LIRA vanaf 1 oktober 2012 geen kabelvergoedingen meer ontvangt voor de creatieve makers die zij vertegenwoordigt, heeft Lira aan de kabelexploitanten en overige distributeurs eind 2012 een licentieovereenkomst aangeboden.

Inmiddels hebben diverse kabelaars een nieuwe licentieovereenkomst met LIRA gesloten. Maar de grootste kabelexploitanten, waaronder UPC, Ziggo en Delta, betalen sinds 1 oktober 2012 geen vergoedingen meer aan LIRA voor de doorgifte in hun pakketten.

LIRA stapt naar de rechter om via die weg alsnog te bewerkstelligen dat UPC, Ziggo en Delta een redelijke vergoeding betalen aan LIRA ten behoeve van de door haar vertegenwoordigde auteurs. In 2005 was ook al een gang naar de rechter noodzakelijk om de kabelexploitanten ervan te overtuigen dat zij een vergoeding moesten betalen voor het gebruik van het werk van filmmakers zoals scenarioschrijvers.

LIRA is de collectieve beheersorganisatie voor (scenario)schrijvers, vertalers en journalisten. LIRA incasseert en verdeelt auteursrechtvergoedingen voor onder andere kabeldoorgifte, thuiskopie, leenrecht en reprorecht.

IEF 12371

Gebruik van Google AdSense komt voor rekening en risico van adverteerder

CvB 5 februari 2009, dossiernr. 2008/01039 (advertentie op speelzolder.com)

Reclamerecht. Kinder- en Jeugdcode. [Reclameboek.nl RB 1633]. AdSense. Rechtvaardiging niet-openbare aanbeveling.

Op de website www.speelzolder.com kunnen games worden gespeeld. Op een subpagina heeft een banner gestaan met de tekst: “Win een Wii!”. Na het klikken op de banner opende zich een pagina van de website www.celldorado.com met een kader waarin twee tekeningen staan met de uitnodiging om de drie verschillen te zoeken en daaronder de tekst: “Zoek ze alle 3 en win een Nintendo”. Na het aanklikken van de drie verschillen opende zich een nieuwe pagina met het woord “Gefeliciteerd!” en een invulvenster voor een 06-nummer. Door het invullen van dit nummer abonneert het kind zich zonder daarvan bewust te zijn op de betaalde abonnementsdienst van Artiq Mobile. Gelet op de domeinnaam, de opzet, de vormgeving en de inhoud van de website www.speelzolder.com, is deze website gericht op kinderen.

Het College stelt voorop dat de eigenaar van de website www.speelzolder.com niet kan worden aangemerkt als een zogenaamde affiliate. Wel is er sprake van adverteren via Google AdSense, via welk systeem van adverteren AdSense-advertenties aan een website kunnen worden gekoppeld, zonder dat een relatie behoeft te worden onderhouden met de adverteerder, dit laatste omdat Google de advertenties aanlevert.

Naar het oordeel van het College rechtvaardigen de omstandigheden van het onderhavige geval niet dat de aanbeveling openbaar wordt gemaakt. De onderhavige aanbeveling heeft betrekking op reclame-uitingen voor de plaatsing waarvan gebruik is gemaakt van Google AdSense. Niet eerder heeft het College zich over dergelijke uitingen uitgesproken.

De banner, de speelpagina en het aanmeldscherm zijn door of in opdracht van Artiq ontwikkeld. Kennelijk heeft Artiq deze uitingen doen toekomen aan Google, waarna Google ervoor heeft gezorgd dat eigenaren van websites de uitingen op hun website kunnen plaatsen. Bovengenoemde omstandigheden, die kennelijk eigen zijn aan het gebruik van Google AdSense, komen naar het oordeel van het College voor rekening en risico van Artiq en betekenen niet dat Artiq niet mede verantwoordelijk zou zij voor de plaatsing van de gewraakte uitingen.

Het College bevestigt de beslissing van de Commissie, dat zich geen feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan Artiq Mobile niet medeverantwoordelijk is voor het feit dat de banner is geplaatst op een website die specifiek op kinderen is gericht. Daarmee is gegeven dat Artiq Mobile medeverantwoordelijk is voor het handelen in strijd met voornoemde bepalingen van de KJC en de NRC.

7. De Consumenten­autoriteit heeft verzocht deze beslissing openbaar te maken. De Commissie ziet daartoe onvoldoende aanleiding, nu Artiq Mobile zich tijdens de mon­de­linge behandeling van deze zaak bereid heeft ge­toond om maatregelen te nemen om inbreukmakend gedrag van de affiliate voortaan te voor­komen.

Het antwoord in appel

De Commissie heeft terecht geen openbare aanbeveling gedaan.
Er is in dit geval geen sprake van recidive. Voorts is de stelling van de Consumentenautoriteit, dat Artiq eerdere aanbevelingen naast zich heeft neergelegd, onjuist. Weliswaar zijn bepaalde reclame-uitingen van Artiq eerder ontoelaatbaar bevonden, maar het betrof hier andersoortige gevallen van reclame maken, niet alleen wat betreft inhoud, maar ook wat betreft wijze van reclame maken, waarop (mogelijk) andere regels van toepassing zijn.
Ook gezien de inspanning die Artiq zich heeft getroost om ervoor te zorgen dat haar advertenties (waaronder de gewraakte advertentie in het bijzonder) niet meer (via Google AdSense) op kindersites (waaronder www.speelzolder.com) zullen verschijnen, is een openbare aanbeveling niet gerechtvaardigd.

(...)

Naar Artiq stelt, biedt Google niet de mogelijkheid om kindersites bij voorbaat te laten uitsluiten van adverteren via Google AdSense, maar kunnen alleen URL’s van websites worden uitgesloten. Daarbij kost het -naar Artiq stelt- veel tijd om te achterhalen welke sites moeten worden uitgesloten, omdat aan de URL’s van de 11.000 sites, waar het in het geval van Artiq om gaat, veelal niet te zien is wat voor site het betreft, meer in het bijzonder of het een site is, gericht op kinderen.
Bovengenoemde omstandigheden, die kennelijk eigen zijn aan het gebruik van Google AdSense, komen naar het oordeel van het College voor rekening en risico van Artiq en betekenen niet dat Artiq niet mede verantwoordelijk zou zij voor de plaatsing van de gewraakte uitingen. Dit laatste, nog daargelaten dat de frequentie van het onderzoek dat Artiq -naar zij stelt- eens per kwartaal verricht om te voorkomen dat haar uitingen worden geplaatst op sites, gericht op kinderen, naar het oordeel van het College zou behoren te worden opgevoerd.

Naar het oordeel van het College rechtvaardigen de omstandigheden van het onderhavige geval niet dat de aanbeveling openbaar wordt gemaakt. De onderhavige aanbeveling heeft betrekking op reclame-uitingen voor de plaatsing waarvan gebruik is gemaakt van Google AdSense. Niet eerder heeft het College zich over dergelijke uitingen uitgesproken.

IEF 12370

Geschriftenjurisprudentie cataloguslijst Werknemer Gorlaeus Laboratorium

In aanloop naar de bijeenkomst 'Dansen op het graf van de geschriftenbescherming' van 3 april a.s. herinneren we u graag aan de geschriftenbeschermingsjurisprudentie uit vervlogen tijden.

Pres. Rb. Breda 22 november 1977, BIE 1978, nr 19, p. 84 (Werknemer Gorlaeus Laboratorium)

Cataloguslijst. Auteursrechtelijke bescherming voor een catalogus(lijst), omdat Van der Poel bij de opstelling daarvan, gelet op de systematiek van die lijst, de toegepaste standaardisatie van maten en de gebruikte codering, zeker scheppende arbeid heeft verricht.

Art. 10, lid 1, aanhef en onder 10° Auteurswet 1912. Het is niet van betekenis, dat de tekeningen van laboratoriumglaswerk, gemaakt door Van der Poel, geen oorspronkelijke werktekeningen zijn, daar in ieder geval auteursrechtelijke bescherming toekomt aan de catalogus (lijst) waarin zij voorkomen, bij de opstelling waarvan Van der Poel, gelet op de systematiek van die lijst, de toegepaste standaardisatie van maten en de gebruikte codering, zeker scheppende arbeid heeft verricht.

Art. 7 Auteurswet 1912. Daar de werkgeefster van Van der Poel de openlijk door Van der Poel geclaimde auteursrechten nimmer op grond van de bestaande dienstbetrekking voor zich heeft opgeëist, moet er van worden uitgegaan dat de auteursrechtelijke bescherming toekomt aan de catalogus heeft gesteld dat hij de catalogus in zijn vrije tijd heeft opgesteld en gedaagde het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt.

 

O. dat gedaagde de vorderingen op de navolgende — zakelijk weergegeven — gronden heeft bestreden: 1. de litigieuze tekeningen zijn niet oorspronkelijk, zij zijn gemeengoed en daaraan kan derhalve geen auteursrechtelijke bescherming worden toegekend;

O. met betrekking tot het verweer onder 1, dat het naar Ons voorlopig oordeel niet van doorslaggevende betekenis is, dat de tekeningen van van der Poel geen oorspronkelijke (werk)tekeningen zijn, daar auteursrechtelijke bescherming naar Ons voorlopig oordeel in ieder geval toekomt aan de Lab-lijst als geheel, bij de opstelling waarvan van der Poel, gelet op de systematiek van die lijst, de toegepaste standaardisatie van maten en de gebruikte codering, zeker scheppende arbeid heeft verricht;

O. dat gesteld noch gebleken is, dat het Gorlaeus Laboratorium (c.q. de Staat der Nederlanden) ooit de openlijk door van der Poel geclaimde auteursrechten op grond van de bestaande dienstbetrekking voor zich heeft opgeëist, zodat, nu van der Poel stelt dat hij de Lab-lijst in zijn vrije tijd gedurende een reeks van jaren heeft opgesteld, en gedaagde het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, Wij er voorshands van uit moeten gaan dat de auteursrechten van de 'Lab-lijst' aan van der Poel in privé toekomen;

(...) O. dat gedaagde naar Ons voorlopig oordeel niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt, dat zij zich kan beroepen op rechten, welke Loudra Eindhoven c.q. Louwers Hapert van van der Poel zouden hebben verkregen, terwijl naar Ons voorlopig oordeel het voorbehoud ten gunste van van der Poel in de catalogi van Loudra en Louwers Hapert d.d. 1974 er ondubbelzinnig op duidt, dat van der Poel aan Loudra en/of Louwers Hapert zijn auteursrechten juist niet heeft overgedragen, doch dat hij hoogstens een beperkte toestemming heeft gegeven tot het overnemen van tekeningen in die bepaalde catalogi;

O. bovendien, dat Louwers Hapert blijkens ten processe overgelegd schrijven d.d. 5 oktober 1977 de verantwoordelijkheid voor de overname van de litigieuze tekeningen in de catalogus van gedaagde afwijst, waardoor de stelling van gedaagde dat zij (al dan niet via Loudra Eindhoven) rechten kan ontlenen aan Louwers Hapert naar Ons voorlopig oordeel niet opgaat;

O. dat Wij op grond van al het vorenstaande voorshands van oordeel zijn, dat gedaagde de auteursrechten van eisers heeft geschonden;

(...)
Rechtdoende in Naam der Koningin:
In kort geding:
   Verbieden gedaagde om zonder voorafgaande toestemming van eisers enige tekening, waarop eisers, althans eiser van der Poel, het auteursrecht hebben (heeft) geheel of gedeeltelijk openbaar te maken of te verveelvoudigen, zulks, het vonnis betekend zijnde, op verbeurte aan eisers van een dwangsom van f 2.500,— voor iedere overtreding van dit verbod, tot een maximum van f 50.000,—;
   Verbieden gedaagde nog enig exemplaar van haar deelcatalogus Speciaal Glaswerk 1977 waarin tekeningen voorkomen waarop eisers c.q. eiser van der Poel auteursrecht hebben (heeft) aan een derde te verzenden, af te geven of op andere wijze aan een derde ter beschikking te stellen, zulks, het vonnis betekend zijnde, op verbeurte van een dwangsom aan eisers van f 250,— voor iedere overtreding van dit verbod, tot een maximum van f 50.000,-;
   Verklaren dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; Veroordelen gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eisers gevallen en tot op heden begroot op f764,55; v Ontzeggen het meer of anders gevorderde; enz.
IEF 12369

Keverweekend 'Beautiful Budel' is geen handelsnaam

Rechtbank Zeeland- West-Brabant, locatie Breda, 22 februari 2013, LJN BZ2038 (Kever-Club tegen Stichting Beautiful Budel)
Domeinnaam. Handelsnaam. Geen auteursrechten op website. Portretrecht komt niet toe aan vereniging.

Sinds 1984 organiseert KCN een internationaal Keverweekend voor bezitters en liefhebbers van luchtgekoelde motorvoertuigen van het merk Volkswagen, sinds 2003 onder de naam ‘Beautiful Budel’. Gedaagde en de mensen achter de stichting maakten deel uit van het team dat dit evenement in het verleden voor KCN organiseerde. Op de door de Stichting gebouwde website beautifulbudel.nl maakt de stichting thans reclame voor een Keverweekend dat in september 2013 in Budel moet gaan plaatsvinden. Volgens KCN handelt de stichting onrechtmatig jegens haar omdat het gebruik van de aanduiding Beautiful Budel op de website en in de domeinnaam inbreuk maakt op de handelsnaamrechten, auteursrechten en portretrechten van KCN en dat de stichting onrechtmatig aanhaakt bij de bekendheid van KCN en haar internationaal Keverweekend.

De naam 'Beautiful Budel' wordt meestal in combinatie met ‘internationaal keverweekend’ gebruikt en maar in een enkel geval apart zonder vergezeld te gaan van andere bewoordingen. Dat laatste gebruik is te gering om te kunnen oordelen dat KCN onder de naam ‘Beautiful Budel’ als handelsnaam naar buiten treedt. Het beroep van KCN op een handelsnaamrecht faalt.

Zonder nadere onderbouwing kan de website www.beautifulbudel.nl niet als een auteursrechtelijk beschermd werk worden aangemerkt. De Kever Club Nederland heeft geen portretrecht van haar bestuursleden en medewerkers. Portretrecht is een persoonlijkheidsrecht van elke individuele medewerker of bestuurslid van KCN, waar de vereniging geen beroep op kan doen.

Op de website waar in voorgaande jaren het internationaal Keverweekend van KCN werd aangekondigd, wordt nu promotie gemaakt voor het Keverweekend van de stichting. Dat kan verwarrend zijn voor de belangstellenden voor het internationaal Keverweekend van KCN. Niet aannemelijk is dan dat dit aanhaken bij het voormalige evenement van KCN in Budel voor KCN schade oplevert vanwege verwarring of onvoldoende bekendheid van haar evenement. De voorzieningenrechter zal daarom geen voorlopige voorziening treffen.

2.6. De voorzieningenrechter staat echter, indien sprake is van het voeren van een onderneming in de zin van artikel 1 Hnw, vervolgens voor de vraag of KCN op voor derden kenbare wijze naar buiten is getreden met de aanduiding ‘Beautiful Budel’ als handelsnaam van haar ‘onderneming’, zijnde het internationaal Keverweekend. (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit voormelde toegangskaarten e.a. niet, althans onvoldoende, dat KCN onder de naam ‘Beautiful Budel’ als handelsnaam voor de activiteit internationaal Keverweekend naar buiten treedt. De naam wordt meestal in combinatie met ‘internationaal keverweekend’ gebruikt en maar in een enkel geval apart zonder vergezeld te gaan van andere bewoordingen. Dat laatste gebruik is te gering om te kunnen oordelen dat KCN (ook) onder de naam ‘Beautiful Budel’ als handelsnaam naar buiten treedt. Het beroep van KCN op een handelsnaamrecht faalt.

2.8.De website achter deze domeinnaam beautifulbudel.nl is gebouwd door [gedaagde sub 2]. KCN claimt het auteursrecht op deze website. Alleen op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst in de zin van artikel 10 Auteurswet (Aw) kan auteursrecht rusten. Een (handels)naam is geen werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet uitgesloten dat de vormgeving van een webpagina als een werk in de van artikel 10 Aw aangemerkt kan worden, terwijl broncodes ook een werk in de zin van de Aw kunnen opleveren, maar zonder een nadere onderbouwing welke elementen maken dat van een werk in de zin van de Aw sprake is kan de voorzieningenrechter de getoonde pagina’s van de website www.beautifulbudel.nl niet als een auteursrechtelijk beschermd werk aanmerken. Verder is niet gebleken dat het ontwerp van de webpagina’s door [gedaagde sub 2] tot stand is gebracht in opdracht of onder toezicht van KCN.

2.9. [gedaagde sub 2] stelt zijn website thans ter beschikking van de stichting ten behoeve van de promotie van het keverweekend dat de stichting in de maand september in Budel wil laten plaatsvinden onder de naam ‘The VW Aircooled Festival’. Op de website kunnen foto’s van het internationaal Keverweekend Budel 2011 van KCN worden bekeken. Op enkele van die foto’s staat een medewerker of bestuurslid van KCN afgebeeld. Portretrecht is een persoonlijkheidsrecht van elke individuele medewerker of bestuurslid van KCN, waar de vereniging geen beroep op kan doen. Er is gesteld noch gebleken dat KCN door elke van die medewerkers gemachtigd is om namens elke van die medewerkers in rechte op te treden tegen [gedaagde sub 2] en de stichting.

Op andere blogs:
DomJur
Novagraaf

IEF 12368

Gedeponeerde rechten inzetten om arbeidsrechtelijke aanspraken te verzekeren

Hof Arnhem-Leeuwarden 15 januari 2013, LJN BZ1981 (appellant tegen Nano Technology Instruments-Europe B.V.)

Merkenrechtelijk aspect in een arbeidsrechtelijk zaak. Kwader trouw merkdepot van een werknemer. NT-MDT houdt zich bezig met de productie en wereldwijde verkoop van hightech microscopen en toebehoren voor nano-technologische toepassingen.

Zij heeft haar logo als merk geregistreerd in Rusland en bij het BBIE middels een spoedinschrijving gedeponeerd voor waren in klasse 9, onder meer wetenschappelijke en optische (meet)instrumenten. NTI is de Europese distributeur voor de producten van NT-MDT geweest. Appellant is statutair bestuurder.

Het in opdracht van [appellant] gedane merkdepot vond plaats op een moment waarop [appellant] wist dat [aandeelhouder 2] NT MDT als bestuurder had verlaten en bezig was met het opzetten van een concurrerende onderneming (AIST-NT), voor welke onderneming [appellant] nadien is gaan werken. Het is daarom zonder toestemming te kwader trouw gedaan.

4.26. (...) Mede gelet op de koers die [appellant] tegenover NT-MDT voer, waaronder de op dezelfde dag als het onderhavige spoeddepot verrichte uitschrijving aandeelhouders uit het handelsregister en het feit dat [appellant] in zijn verhouding met NTI (en NT-MDT) de gedeponeerde rechten heeft ingezet teneinde nakoming van de door hem gepretendeerde arbeidsrechtelijke aanspraken jegens NTI te verzekeren, moet het onderhavige merkdepot worden aangemerkt als te kwader trouw verricht in de zin van art. 2.4 aanhef en sub f BVIE en de daaraan overeenkomstig het arrest van het Europese Hof van Justitie van 11 juni 2009 (LJN: BI8974) te geven uitleg.

Ook voor zover NTI haar onderhavige (arbeidsrechtelijk-financiële) vordering heeft gebaseerd op onrechtmatig profiteren door [appellant] van een tekortkoming door [betrokkene 4] in zijn arbeidsverhouding met NTI om het merkrecht aan NT-MDT over te dragen, kan de grief niet slagen.

 

Grondslag van de vorderingen:
4.4 (...) [appellant] heeft namens NTI een arbeidsovereenkomst met [betrokkene 4] gesloten waarin een beëindigingsvergoeding van een jaarsalaris is neergelegd, ongeacht de reden voor ontslag, wat geen redelijk oordelend bestuurder zou doen. Bij het aangaan van deze overeenkomst was sprake van een tegenstrijdig belang gezien de vriendschappelijke relatie tussen [appellant] en [betrokkene 4]. Doordat [appellant] [betrokkene 4] ertoe heeft bewogen het te kwader trouw gedeponeerde merk niet aan NTI maar aan NanoTech Holding over te dragen, heeft hij in feite zelf de hand gehad in het ontslag van [betrokkene 4] De door de kantonrechter aan [betrokkene 4] toe te kennen ontslagvergoeding komt dan ook voor rekening van [appellant].

4.26  Verder is het in opdracht van [appellant] op 24 november 2006 zonder toestemming gedane merkdepot te kwader trouw gedaan, zoals het hof in de eveneens bij dit hof aangebrachte zaak tussen NT-MDT e.a. en Nanotech Holding (zaaknummer 200.029.990) heeft geoordeeld. Het hof verwijst naar de overwegingen 4.12 tot en met 4.14 van het in die zaak gewezen arrest, welke overwegingen het hof in de onderhavige zaak overneemt nu partijen dienaangaande in beide zaken, voor zover van belang, dezelfde stellingen hebben betrokken. Het in opdracht van [appellant] gedane merkdepot vond plaats op een moment waarop [appellant] wist dat [aandeelhouder 2] NT MDT als bestuurder had verlaten en bezig was met het opzetten van een concurrerende onderneming (AIST-NT), voor welke onderneming [appellant] nadien is gaan werken. Tevens wist [appellant] ten tijde van het depot dat [aandeelhouder 1] niet instemde met de aandelenoverdracht die nodig was voor de financieringsconstructie waarvoor Nanotech Holding was opgericht. [appellant] wist derhalve dat op het moment van depot toestemming daarvoor van NT-MDT ontbrak. Mede gelet op de koers die [appellant] vanaf 24 november 2006 tegenover NT-MDT voer, waaronder de op dezelfde dag als het onderhavige spoeddepot verrichte uitschrijving van [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 1] uit het handelsregister en het feit dat [appellant] in zijn verhouding met NTI (en NT-MDT) de gedeponeerde rechten heeft ingezet teneinde nakoming van de door hem gepretendeerde arbeidsrechtelijke aanspraken jegens NTI te verzekeren, moet het onderhavige merkdepot worden aangemerkt als te kwader trouw verricht in de zin van art. 2.4 aanhef en sub f BVIE en de daaraan overeenkomstig het arrest van het Europese Hof van Justitie van 11 juni 2009 (LJN: BI8974) te geven uitleg.

4.41  Naar het oordeel van het hof heeft NTI – op wie in dit verband de stelplicht en bewijslast rust – onvoldoende gesteld om de aanwezigheid van een (indirect) tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:256 BW van [appellant] bij de aanstelling van [betrokkene 4] onder de genoemde voorwaarden aanwezig te achten. De enkele omstandigheid dat tussen [appellant] en [betrokkene 4] ten tijde van diens aanstelling vriendschappelijke contacten bestonden, is hiertoe onvoldoende. Dat – tegenover de andersluidende stellingen van [appellant] – de positie van [betrokkene 4] bij KPN die hij heeft opgegeven voor zijn overstap naar NTI evenals diens vaardigheden zijn aanstelling onder de overeengekomen arbeidsvoorwaarden niet rechtvaardigden, heeft NTI onvoldoende onderbouwd zodat het hof hieraan voorbijgaat. Uit de handelwijze van [betrokkene 4] in november 2006 en begin 2007 betreffende het merkdepot volgt nog geen tegenstrijdig belang van [appellant] bij de aanstelling van [betrokkene 4] op 1 januari 2006. Ten overvloede merkt het hof nog op dat is gesteld noch gebleken dat NTI zich op enig moment tegenover [betrokkene 4] op de nietigheid van de door NTI met hem gesloten arbeidsovereenkomst wegens een (voor [betrokkene 4] kenbaar) tegenstrijdig belang heeft beroepen. Dat [appellant] door de aanstelling van [betrokkene 4] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft uitgevoerd zodat hem dienaangaande in de gegeven omstandigheden een ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 10 januari 1997, LJN: ZC2243) en hij op de voet van artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de thans gevorderde schade is daarom niet komen vast te staan.

4.42  Ook voor zover NTI haar onderhavige vordering heeft gebaseerd op onrechtmatig profiteren door [appellant] van een tekortkoming door [betrokkene 4] in zijn arbeidsverhouding met NTI om het merkrecht aan NT-MDT over te dragen, kan de grief niet slagen. NTI heeft hiertoe, zo begrijpt het hof de grief, gesteld dat [appellant] reeds ten tijde van het merkdepot (derhalve op 24 november 2006) voor ogen stond dat [betrokkene 4] door dit toen mede op zijn naam te zetten, bij een latere weigering en een daaropvolgend eventueel ontslag de ontslagvergoeding zou kunnen opstrijken. Dat bij het merkdepot bij [appellant] (en [betrokkene 4]) tegenover NTI reeds een dergelijk vooropgezet plan bestond, is door [appellant] betwist en daarvoor zijn naar het oordeel van het hof ook onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld.

Voor zover NTI ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep nog heeft willen betogen dat [appellant] na zijn eigen ontslag, in februari 2007 met zijn verzoek aan [betrokkene 4] het merkrecht aan Nanotech Holding over te dragen, diens weigering op eenzelfde verzoek van NTI en daarmee diens ontslag bewust heeft uitgelokt en daarvan (los van enig vooropgezet plan) onrechtmatig heeft geprofiteerd, betreft het een te laat aangevoerde, nieuwe feitelijke grondslag, waaraan het hof voorbijgaat. Ten overvloede merkt het hof in dit verband nog op dat NTI in dat verband ook onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen allereerst dat de beslissing van [betrokkene 4] het merkrecht aan Nanotech Holding (overwegend) kan worden toegeschreven aan (het daartoe strekkende verzoek van) [appellant] en voorts dat het ontslag (en de daaraan voor NTI verbonden schade bestaand in de ontslagvergoeding) uitsluitend kan worden toegeschreven aan de handelwijze van [betrokkene 4] betreffende het merkrecht van NT-MDT, mede in het licht van het feit [betrokkene 4] zich na het ontslag van [appellant] ziek heeft gemeld. Ten slotte is, voor zover nog van belang, eveneens onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [appellant] bij de aanstelling van [betrokkene 4], op welk moment de onderhavige afvloeiingsregeling is overeengekomen, al een dergelijk plan voor ogen stond.

IEF 12367

Meest karakteristieke kenmerk van vormgeving is niet terug te vinden

HR 22 februari 2013, LJN BY1529 (Stokke AS. en Stokke Nederland B.V. tegen H3 Products c.s.)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 9475, IEF 7465 en IEF 11838. Auteursrecht. Vormgeving. Nabootsing (art. 13 Aw). Stokke produceert en verkoopt de Tripp Trapp stoelen. H3 Products produceert en levert diverse baby- en kinderartikelen, waaronder kinderstoelen ('Carlo').

De vormgeving van de Carlo houdt voldoende afstand van die van de Tripp Trapp en kan niet als (ongeoorloofde) nabootsing daarvan in de zin van art. 13 Auteurswet worden aangemerkt. De vormgeving van de Carlo wordt geabstraheerd van de uiterlijke kenmerken, die in zijn geheel of in overwegende mate bepaald zijn door de gebruiksbestemming van de Tripp Trapp, dan blijft over de strakke cursieve L-vorm van het "frame" van de stoel. De keuze voor deze vorm heeft geen effect op de functionaliteit van de stoel en valt aan te merken als creatieve inbreng van de maker. Het strakke karakter van de vormgeving, dat als meest karakteristieke kenmerk van de Tripp Trapp kwalificeert, is in de Carlo niet terug te vinden.

Elementen die louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze, zijn van bescherming uitgesloten. Door deze uitsluiting zou de industriële vormgeving ten onrechte buiten het bereik van het auteursrecht geplaatst worden. Voor zover de stijlelementen en keuzes van de Tripp Trapp in belangrijke mate door techniek en bruikbaarheid zijn ingegeven, zijn deze daarmee nog niet noodzakelijk voor het verkrijgen van een technisch effect, en mogen daarom bij de beoordeling van de totaalindruk niet buiten beschouwing blijven.

Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad. Het hof heeft geoordeeld dat van een schending van de morele rechten van Opsvik geen sprake is op de enkele grond dat de Carlo geen verveelvoudiging vormt. De vormgeving van de Carlo houdt voldoende afstand van die van de Tripp Trapp, hierin ligt besloten dat geen sprake is van misvorming, verminking of andere aantasting van het werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van Opsvik.

Het hof heeft het vonnis vernietigd en de vorderingen van Stokke c.s. afgewezen, voor recht verklaard dat de Carlo geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke c.s. met betrekking tot de Tripp Trapp en Stokke c.s. veroordeeld tot vergoeding aan H3 Products c.s. van schade en van de kosten van het geding.


Leestips:

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (...)
(v) De Carlo bestaat eveneens uit de onder (ii) genoemde elementen, met dien verstande echter dat het staand en op de grond rustend "frame" van de stoel niet vervaardigd is uit (schuin afgesneden) rechte stukken hout maar uit twee aan de bovenzijde licht gebogen (hout)delen die aan de onderzijde met een bocht doorlopen in het "liggende" gedeelte daarvan, dat eveneens licht gebogen is.

3.2 In dit geding vorderen Stokke c.s., kort gezegd, een verklaring voor recht dat met het verveelvoudigen of openbaarmaken van de Carlo inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Stokke c.s. op de Tripp Trapp, een bevel aan H3 Products deze inbreuk te staken en gestaakt te houden, met nevenvorderingen, schadevergoeding en vergoeding van de volledige proceskosten op de voet van art. 1019h Rv. H3 Products c.s. hebben zich verweerd en in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat de Carlo geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke c.s., alsmede vergoeding van schade en van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van Stokke c.s., voor zover gebaseerd op hun exploitatierechten, toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen.

3.3. Het hof heeft het vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Stokke c.s. afgewezen, voor recht verklaard dat de Carlo geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Stokke c.s. met betrekking tot de Tripp Trapp en Stokke c.s. veroordeeld tot vergoeding aan H3 Products c.s. van schade en van de kosten van het geding. Het overwoog daartoe, kort weergegeven, als volgt. (...)

Dat de vorm van de Carlo net als die van de Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, maakt dit niet anders. Met het vervaardigen en op de markt brengen van de Carlo maken H3 Products c.s. geen inbreuk op de auteursrechten van Stokke c.s. Ook van schending van de morele rechten van Opsvik is geen sprake, nu de Carlo niet valt aan te merken als een verveelvoudiging, noch als een wijziging of misvorming van de Tripp Trapp (rov. 3.5.1-3.6).

3.7.2 In het oordeel van het hof, dat overwoog (rov. 3.5.1) dat de vormgeving van de Carlo voldoende afstand houdt van die van de Tripp Trapp, ligt besloten dat geen sprake is van misvorming, verminking of andere aantasting van het werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan de eer of de naam van Opsvik of aan diens waarde in deze hoedanigheid, als bedoeld in art. 25 Auteurswet en art. 6b is van de Berner Conventie. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt onderdeel III dus.

 Lees de uitspraak pdf, LJN BY1529.

Op andere blogs:
KvdL (Beschermingsomvang meegroeistoel te klein voor auteursrechtinbreuk)