IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12184

"In mijn visie" is een uiterst lichte relativering

Vzr. Rechtbank Breda 6 december 2012, LJN BY6172 ("In mijn visie")

Als randvermelding. Onrechtmatige uitlatingen. Geen rectificatie; eiser kan dit vonnis aan bestuur van NVM zenden.

Eiser en gedaagde hebben een samenwerkingsverband op het gebied van makelaarsactiviteiten; de ontvlechting is uitgesproken; eiser is voorzitter van de vakgroep Business Onroerend Goed binnen de NVM.

Bij e-mailbericht bericht gedaagde het hoofdbestuur van de NVM als volgt:  “Zoals u zo mogelijk bekend heb ik met de heer [eiser], thans voorzitter vakgroep BOG, vele jaren tezamen een onderneming gehad. Aan het eind van de onderneming heeft de heer [eiser] zich, in mijn visie, onder andere schuldig gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen. Mede door toedoen van de heer [eiser] zijn onze gezamenlijke ondernemingen in april en mei 2009 gefailleerd."

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beperking “in mijn visie” een uiterst lichte relativering die niet of nauwelijks afbreuk doet aan de ernst van het verwijt oplichting en paulianeus handelen.

De voorzieningenrechter
4.1. verbiedt gedaagde in privé en handelend namens de aan hem gelieerde ondernemingen en/of de door hem gecontroleerde vennootschappen, om jegens derden uitlatingen te doen met de strekking of inhoud dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en/of paulianeus handelen, al dan niet met een toevoeging “in mijn visie”;

3.7. De gevorderde rectificatie acht de voorzieningenrechter niet noodzakelijk, omdat [eiser] dit vonnis kan toezenden aan het bestuur van de NVM.

3.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beperking “in mijn visie” een
uiterst lichte relativering die niet of nauwelijks afbreuk doet aan de ernst van het verwijt oplichting en paulianeus handelen. Er is door [gedaagde] geen algemeen belang aangevoerd voor het geven van de kwalificaties “oplichting” en “paulianeus handelen”. De relevantie van deze kwalificaties voor de vraagstelling zoals weergegeven in de laatste alinea van het
e-mailbericht ontbreekt. Met andere woorden, de diffamerende woorden oplichting en paulianeus handelen zijn niet functioneel en worden niet gedragen door meer dan een particulier belang van [gedaagde].
IEF 12183

Vals merkondergoed verkopen op de markt

Hof 's-Gravenhage 6 november 2012, LJN BY7143 (strafrechter; onderbroeken verkopen op markt in Zoetermeer)

Valse merkkleding en oneerlijke concurrentie bedrijven die wel aan "auteursrechtelijke verplichtingen voldoen". De verdachte heeft zich samen met een ander op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het te koop aanbieden van valse merkkleding namelijk ondergoed van Björn Borg.

De verdachte heeft zich samen met een ander op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het te koop aanbieden van valse merkkleding. Niet alleen worden met valse merkkleding de rechthebbenden van de auteursrechten op deze waren schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven, die wel aan auteursrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. De verdachte heeft ook bij deze activiteiten slechts oog gehad voor geldelijk gewin.

Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Daarnaast veroordeelt het Hof de verdachte tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tien dagen hechtenis.

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: zij op of omstreeks 24 mei 2010 te Zoetermeer tezamen en/of in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, te weten ondergoed van Björn Borg en/of kleding van G-STAR en/of parfum van de/het merk(en) Armani en/of Azzaro en/of Burberry en/of Cacharel en/of Chanel en/of Christian Dior en/of DKNY en/of Dolce&Gabbana en/of Givenchy en/of Guerlain en/of Hugo Boss en/of Issey Miyake en/of Lacoste en/of Lancôme en/of Nina Ricci en/of Paco Rabanne en/of Yves Saint Laurent, heeft ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd, verkocht, te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd, uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad.
(...) Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij op 24 mei 2010 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk valse merken, te weten ondergoed van Björn Borg, te koop heeft aangeboden.
(...) Het bewezen verklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken te koop aanbieden.

(...) Op 24 mei 2010 te Zoetermeer heeft de verdachte samen met [medeverdachte] twee marktkramen gehuurd voor de verkoop van goederen, waarbij zij beiden de helft van de totale huurprijs hebben betaald. Opéén kraam stond een bord met de tekst "Duo Pak Bjorn-Borg boxershorts te koop voor 10,00 euro" en lagen boxershorts van het merk Bjorn-Borg, op de andere kraam lagen horloges en parfum. Verdachte en haar medeverdachte zaten op een stoel achter de kraam met de boxershorts. Toen verbalisant [verbalisant] aan de verdachte en [medeverdachte] vroeg of zij de verkopers van de goederen op deze kraam waren, antwoordden zij dat zij samen de verkopers van die goederen waren. Voorts volgt uit de politieverklaring van [medeverdachte] d.d. 24 mei 2010 dat de verdachte de helft van de opbrengst van de verkoop van de boxershorts zou krijgen, nu zij had geholpen met de verkoop hiervan.
(...)

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het te koop aanbieden van valse merkkleding. Niet alleen worden met valse merkkleding de rechthebbenden van de auteursrechten op deze waren schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven, die wel aan auteursrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. De verdachte heeft ook bij deze activiteiten slechts oog gehad voor geldelijk gewin.

NLO (Strafrechtelijke handhaving van Intellectuele Eigendomsrechten)

IEF 12182

IE-Klassiekers EU-recht

HvJ EG 13 juli 1966, gevoegde zaken 56-64 en 58-64 (Grundig Consten/Commissie)
Misbruik van aan nationale merkenrecht ontleende aanspraken ter omzeiling van kartelrecht.

HvJ EG 29 februari 1968, zaak 24-67 (Parke Davis / Probel, Reese, Beintema-Interpharm en Centrafarm) Prijsverschil van geoctrooieerde met niet-geoctrooieerde producten is geen misbruik.

HvJ EG 8 juni 1971, zaak 78-70 (DGG/Metro)
Het uitoefenen van een intellectueel eigendomsrecht brengt niet mee dat houder 'een machtspositie' zou bekleden.

HvJ EG 3 juli 1974, zaak 192-73 (Hag I)
Beperking vrij verkeer is gerechtvaardigd wanneer het merkrecht betrekking heeft op het specifieke onderwerp van dat recht.

HvJ EG 31 oktober 1974, zaak 15-74 (Centrafarm/Sterling Drug)
Octrooihouder van geneesmiddelbereiding kan zich niet verzetten tegen verhandeling van geneesmiddel door derde; uitputting.

HvJ EG 15 mei 1976, zaak 51-75 (EMI/CBS)
Het intracommunautaire verkeer wordt niet verhinderd indien de merkhouder zich verzet tegen de invoer van producten buiten de EG.

HvJ EG 23 mei 1978, zaak 102/77 (Hoffmann-La Roche/Centrafarm)
Ompakkingsjurisprudentie. Herverpakking van merkproducten.

HvJ EG 10 oktober 1978, zaak 3/78 (Centrafarm/AHP)
Van product het merk verwijderen.

HvJ EG 20 januari 1981, gevoegde zaken 55/80 en 57/80 (Membran & K-Tel/Gema)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 22 januari 1981, zaak 58/80 (Dansk Supermarked)
Vrij verkeer van goederen - Auteursrecht, merkenrecht, oneerlijke mededinging.

HvJ EG 14 juli 1981, zaak 187/80 (Merck/Stephar)
Octrooien - Farmaceutische producten.

HvJ EG 3 december 1981, zaak 1/81 (Pfizer/Eurim-Pharm)
Ompakkingsjurisprudentie. Farmaceutisch product. Herkomstfunctie. Consument mag uitgaan dat derden niet hebben ingegrepen.

HvJ EG 9 februari 1982, zaak 270/80 (Polydor)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 2 maart 1982, zaak 6/81 (IDG/Beele)
Vrij verkeer van goederen - Slaafse nabootsing.

HvJ EG 8 juni 1982, zaak 258/78 (Zaaimaïs)
Mededinging: uitsluitende licentie - Kwekersrecht.

HvJ EG 14 september 1982, zaak 144/81 (Keurkoop/NKG)
Tekeningen en modellen. Vrij verkeer van gelijksoortige producten. Depot zonder nagaan of deposant ontwerper is.

HvJ EG 6 oktober 1982, zaak 262/81 (Coditel/Ciné Vog II)
Dienstverrichtingen: kabeltelevisie, of de uitoefening van't alleenvertoningsrecht geen kunstmatige en ongerechtvaardigde hinderpalen opwerpt voor de filmindustrie , dan wel de weg opent voor royalty ' s die een billijke vergoeding voor gedane investeringen overschrijden of voor een exclusiviteit die de vereiste duur te boven gaat.

HvJ EG 9 juli 1985, zaak 19/84 (Hoechst/Pharmon)
Omvang van bescherming - Uitputting van octrooirecht in geval van op een parallel octrooi verleende dwanglicenties.

HvJ EG 25 februari 1986, zaak 193/83 (Windsurfing International)
Octrooilicentieovereenkomsten - mededingingsbeperkende clausules grenzen - specifiek voorwerp van octrooi.

HvJ EG 19 april 1988, zaak 27/87 (Erauw-Jacquery/La Hesbignonne)
Overeenkomst kwekersrechten: Is verbod handelaar/teler om basiszaad te verkopen en uit te voeren, noodzakelijk voor de selectie van licentiehouders, verenigbaar met art. 85 EEG-verdrag.

HvJ EG 17 mei 1988, zaak 158/86 (Warner Brothers)
Auteursrechten - Verzet tegen verhuur van videocassettes.

HvJ EG 24 januari 1989, zaak 341/87 (EMI/Electrola)
Auteursrechten - Ongelijke beschermingsduur.

HvJ EG 17 oktober 1990, zaak C-10/89 (HAG II)
Is de afsplitsing het gevolg van een gedwongen overdracht dan is van zo'n bijzondere band geen sprake.

HvJ EG 20 oktober 1993, zaak C-92/92 (Phil Collins)
Auteursrechten en naburige rechten vallen binnen het algemene non-discriminatiebeginsel uit het EG-Verdrag; rechten die uitvoerende kunstenaars hebben, gelden voor iedere auteur en rechtverkrijgenden uit de andere lidstaten.

HvJ EG 22 juni 1994, zaak C-9/93 (IHT Danziger/Ideal-Standard)
Impliciete toestemming bij het in handel brengen door derde vereist onderzoek naar economische verbondenheid.

HvJ EG 6 april 1995, gevoegde zaken C-241/91P en C-242/91P (Magill)
Misbruik. Beroep op auteursrechtbepalingen weigeren van de basisgegevens belet introductie van een nieuw produkt, wekelijkse tv-gids, dat zijzelf niet aanboden en waarnaar potentiële vraag bestond.

HvJ EG 11 juli 1996, zaak C-427/93 (Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich verzetten tegen verhandeling van farmaceutisch product, wanneer importeur het ompakt en nieuw merk aanbrengt, tenzij het bijdraagt aan kunstmatige afscherming van markten; de ompakking de oorspronkelijke toestand van product niet kan aantasten; duidelijk wie product heeft omgepakt en naam van de fabrikant bevat; reputatie niet geschaad wordt; de importeur de merkhouder tevoren informeert.

HvJ EG 11 november 1997, zaak C-349/95 (Loendersloot/Ballantine)
Ompakkingsjurisprudentie. Artikel 36 EG-Verdrag - Merkrecht - Heretikettering van whiskyflessen.

HvJ EG 9 juli 1997, zaak C-316/95 (Generics/SKF)
Nationale regel die toestaat zich te verzettne tegen het afgeven van monsters (door een derde) van een volgens geoctrooieerde werkwijze vervaardigd geneesmiddel voor de verkrijging van handelsvergunning, is een maatregel van gelijke werking.

HvJ EG 16 juni 1998, zaak C-53/96 (Hermès/FHT)
Artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Definitie voorlopige maatregelen, een maatregel die een einde beoogt te maken aan vermeende inbreuken op een merkrecht en die wordt getroffen in een procedure met de volgende kenmerken: nmiddellijke voorziening bij voorraad, onverwijlde spoed; met wederpartij gedaagvaard (/gehoord), schriftelijk en gemotiveerd een inhoudelijke beoordeling; hoger beroep mogelijk; bodemprocedure, maar vaak als definitieve beslechting te zien.

HvJ EG 16 juli 1998, zaak C-210/96 (Gut Springenheide)
Referentieconsument: uitgaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument.

HvJ EG 12 oktober 1999, zaak C-379/97 (Upjohn/Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkenrecht. Geneesmiddelen parallelimport met vervanging van een merk. Omstandigheid die zich voordeden ten tijde van de verkoop in de invoerlidstaat op grond waarvan de vervanging objectief noodzakelijk was voor de parallelimporteur om het product op de markt te brengen.

HvJ EG 14 december 2000, gevoegde zaken C-300/98 en C-392/98 (Dior/Tuk; Assco/Layher)
Hof is bevoegd tot uitlegging artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Inzake voorlopige maatregelen rechtstreekse werking TRIPs.

HvJ EG 25 oktober 2001, zaak C-112/99 (Toshiba/Katun)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich beroepen op zijn merkrecht om ompakkingen van geneesmiddelen door een parallelimporteur te verhinderen, tenzij dat bijdraagt tot kunstmatige afscherming van markten.

HvJ EG 23 april 2002, zaak C-143/00 (Boehringer Ingelheim/Swingward)
Ompakkingsjurisprudentie. Uitputting van aan merk verbonden recht - Geneesmiddelen - Parallelimport - Ompakking van merkproduct

HvJ EG 8 april 2003, zaak C-44/01 (Pippig/Hartlauer)
Richtlijn staat vergelijkende reclame, die wat de vorm en de inhoud van de vergelijking betreft, aan strengere nationale bepalingen inzake bescherming tegen misleidende reclame wordt onderworpen, waarbij geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende bestanddelen van de vergelijking.

HvJ EG 10 april 2003, zaak C-305/00 (Schulin/Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH)
Kweekproducten. Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 oktober 2003, zaak C-115/02 (Rioglass)
Procedures inzake vasthouding door douane - Doorvoergoederen voor markt van derde land - Losse auto-onderdelen.

HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-182/01 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Jäger)
Verplichting van organisatie om alleen namens haar leden op te treden - Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 29 april 2004, zaak C-418/01 (IMS Health/NDC Health)
Mededingingsrecht. Weigering gebruikerslicentie voor bouwsteenstructuur die wordt gebruikt voor verstrekking van regionale verkoopgegevens inzake geneesmiddelen in lidstaat.

EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00 (Caroline von Hannover) (.docx)
Balans tussen privacy van royalties en de persvrijheid.

HvJ EG 14 oktober 2004, zaak C-336/02 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Brangewitz)
Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Loonwerkers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-59/05 (Siemens/VIPA)
Vergelijkende reclame. In catalogi gebruikmaken van kernelement van een in vakkringen bekend onderscheidend kenmerk van een fabrikant, is geen oneerlijk voordeel trekken daaruit.

HvJ EG 19 september 2006, zaak C-356/04 (Lidl/Colruyt)
Voorwaarden van geoorloofdheid van vergelijkende reclame. Vergelijking van algemeen niveau van door warenhuisketens toegepaste prijzen/productenassortiment.

HvJ EG 26 april 2007, zaak C-400/09 (Boehringer Ingelheim)
Ompakkingsjurisprudentie. Nieuwe verpakking waarop houder van vergunning voor in handel brengen, volgens wiens instructies product is omgepakt, als ompakker is vermeld.

HvJ EG 12 juni 2008, zaak C-533/06 (O2/Hutchinson)
Merkhouder kan vergelijkende reclame, die voldoet aan artikel 3 bis, lid 1, waarbij zijn merk wordt gebruikt niet verbieden.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12181

Hergebruik van het Venz Hagelliedje - vergoedingsonderhandeling

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 december 2012, zaaknr. 529719 / KG ZA 12-1536 HJ/EB (Vereniging Buma/Stichting Stemra tegen H.J. Heinz B.V.)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Billijke vergoeding door onderhandeling. Licentieweigering niet onredelijk. Geen machtsmisbruik Buma/Stemra. Uitzendverbod inroepen strekt te ver, subsidiaire vordering toegewezen.

Tekstschrijver en cabaretière Philips heeft als freelancer het de tekst reclameliedje voor Venz chocoladehagelslag (het hagelliedje) bedacht. Zij heeft haar exploitatierechten overgedragen aan Buma en Stemra. Heinz heeft het liedje uit de reclamecampagnes in de jaren 1970/1980 in een nieuw jasje gestoken (zie hier), waarop Philips zich tot Heinz heeft gewend met de vraag hoe Heinz haar bijdrage aan het succes van de commercial wilde honoreren. Heinz wilde bewijs zien, omdat volgens de gegevens van Buma/Stemra Stokkermans de maker was. In 2011 heeft zij het werk aangemeld bij Buma/Stemra.

Heinz voert als verweer dat zij niet beter weet dan dat het reclamebureau de rechten van Philips destijds eeuwigdurend heeft afgekocht. Zij is van mening dat zij zelf auteursrechthebbende is geworden of dat op zijn minst impliciet een licentie aan het door haar rechtsvoorganger ingeschakelde reclamebureau en haar creatives is verleend, nu Heinz en haar rechtsvoorganger het werk jaren lang openbaar hebben gemaakt zonder dat Philips daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Dit verweer wordt verworpen. Vaststaat dat Heinz voorafgaand aan het hergebruik van het liedje in 2010 contact hebben gezocht met Buma/Stemra om toestemming voor uitzending daarvan te verkrijgen. Deze feiten stroken niet met de stelling van Heinz dat zij zich als rechthebbende op het liedje beschouwde.

In citaten:

4.7. Het auteursrecht biedt een sterke bescherming aan auteursrechthebbende. In beginsel is gebruik van een werk niet geoorloofd zonder toestemming van de maker. Afspraken over de vergoeding voor het gebruik van het werk dienen door onderhandelingen tot stand te komen. Heinz draait de zaken dan ook om door te stellen dat zij het liedje mag uitzenden omdat zij een meer dan marktconforme vergoeding op de derdengeldenrekening van de advocaat van Philips heeft overgemaakt en dat Philips, indien zij een hogere vergoeding wenst, maar een bodemprocedure dient te starten. Het auteursrecht is nu juist onder meer in het leven geroepen om te voorkomen dat de auteur achteraf achter zijn geld aan moet.

4.8. Voorgaande neemt niet weg dat in uitzonderlijke gevallen de uitoefening van het verbodsrecht onredelijk en daarom niet toegelaten is, bijvoorbeeld in het geval van vérgaande onevenredigheid van belangen. (...) Met het uitoefenen van het verbodsrecht door Philips is volgens Heinz geen ander dan een financieel belang gemoeid. Daartegenover staat haar eigen belang bij uitzending van een liedje dat zij sinds 1968 met toestemming gebruik voor haar reclames en waarvoor zij altijd keurig heeft betaald.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een vérgaande onevenredigheid.

4.9. (...) Nu Philips met Heinz geen overeenstemming over de hoogte van de vergoeding heeft bereikt en zij daarom geen toestemming geeft voor gebruik van het hagelliedje, levert het weigeren door Buma/Stemra van hun medewerking aan de uitzending van dit liedje door Heinz - anders dan door Heinz betoogd - geen machtsmisbruik op.

4.10. Toewijzing van het primair gevorderde algehele uitzendverbod strekt evenwel te ver, omdat Philips blijkens de subsidiaire vordering bereid is in te stemmen met uitzending van het hagelliedje tegen een vergoeding op basis van € 7.000,00 voor drie weken uitzendtijd. De subsidiaire vordering zal daarom worden toegewezen. (...)
IEF 12180

PG Concludeert (niet zonder moeite) tot verwerping in octrooizaak

Conclusie A-G 21 HR 21 december 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BY7837 (Global Bio-chem Technology c.s. tegen Ajinomoto)
Conclusie ingezonden door Peter Hendrick, Rutger Kleemans en Arvid van Oorschot (Freshfields Bruckhaus Deringer) samen met Rob Meijer en Thijs van Aerde (Houthoff Buruma).

In navolging van IEF 9507. Het hof volgde hierin grotendeels het eerdere oordeel van de Rechtbank  (Rb. Den Haag, 22 augustus2007, IEF 4671) en neemt met betrekking tot twee van de drie octrooien geldigheid en inbreuk aan, ziet geen toegevoegde materies, schorst het geding m.b.t. het derde octrooi i.v.m. oppositieprocedure bij het EOB en houdt iedere beslissing aan i.v.m. de 1019h proceskosten.

Slechts in't kort: Octrooirecht. Ajinomoto is houdster van EP0733710 B1 voor een "Process for producing L-Lysine by fermentation" en EP0733712 B1 voor een "Process for producing a substance". De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden concludeert zowel in het principale als (maar niet altijd zonder moeite) in het incidentele cassatieberoep tot verwerpen.

Nadere leeswijzer volgt.

7. Het principale cassatieberoep is gericht tegen beslissingen van het hof die ertoe strekken dat GBT c.s. inbreuk maakten op EP710 en EP712, en dat de argumenten strekkend tot metigverklanng van deze octrooien niet worden gehonoreerd.

86. In het incidentele cassatieberoep wordt geklaagd over het oordeel van het hof dat ertoe strekte dat namens Ajinomoto c.s. tevergeefs rechtsgevolgen werden ingeroepen ten aanzien van het feit dat, kort gezegd, GBT c.s. zich zouden bedienen van bacteriestammen die men op wederrechtelijke wijze van Ajinomoto c.s. had verkregen.

112 (...) Die beschouwingen brengen mij - naar ik erken: niet zonder moeite - tot verwerping van de klacht van onderdeel 3.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:PHR:2012:BY7837 (pdf)
Afschrift zaaknr. 11/04821 (pdf)

IEF 12179

In de tijdschriften november/december 2012

Hieronder een selectie van de hoofdartikelen en jurisprudentie uit de bladen:

Germany, a legal report; Trademarks, designs and unfair competition - Ulrich Hildebrandt, BIE 2012-11/12.
 

Themanummer: Thuiskopieheffingen

M.R.F. Senftleben, De thuiskopieheffing of de kwadratuur van de cirkel, AMI 2012-6, p. 229.
S.J. Donker, De thuiskopieregeling ontdooid. Of toch een downloadverbod
light?, AMI 2012-6, p. 231.

J.P. Poort, Een economische analyse van thuiskopiestelsels, AMI 2012-6, p. 239.

Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 84 Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 14 september 2012, Sanofi/Teva, IEF 11757.

Merkenrecht
Nr. 85 Vrz. Rechtbank Brussel 29 juli 2011 en 26 september 2012, Red Bull En Bullit/Bullet, IEF 11913.

Nr. 86 Rechtbank ’s-Gravenhage 10 oktober 2012, Pioneer/Agrifirm, IEF 11856.

 

Domeinnaamrecht
Nr. 96 HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-376/11, Pie Optiek BVBA/Bureau Gevers NV en European Registry for Internet Domains VZW, IEF 11602.

Procesrecht
Nr. 97 Hoge Raad 29 juni 2012, LJN BW1259, Eiseres/Auto-Campingsport Deurne B.V., IEF 11511.

 


Th. Dreier, Living with copyright from Luxembourg. The example of the effects of CJEU-Padawan on the
German levy system for private copying, AMI 2012-6, p. 243.

S. Dusollier, De invloed van de Padawan-uitspraak op het ongelijke veld van thuiskopieheffingen in België, AMI 2012-6, p. 247.

V. Still, Is the copyright levy system becoming obsolete? The Finnish experience, AMI 2012-6, p. 250.

R. Xalabarder, The abolishment of copyright levies in Spain. A consequence of Padawan? AMI 2012-6, p. 259.

Jurisprudentie
Nr. 20 • HvJ EU 21 oktober 2010 (Padawan/SGAE) m.nt. J.H. Spoor

Nr. 21 • HvJ EU 16 juni 2011 (Thuiskopie/Opus) m.nt. J.H. Spoor

Berichten IE: website.
AMI: website.

IEF 12177

Een cashbacksysteem is niet in strijd met de vaste boekenprijs

HR 21 december 2012, LJN BX9019 (CvdM tegen SplinQ B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Jacqueline Seignette en Anneke Stekelenburg, Höcker advocaten.

In navolging van IEF 9786 en LJN BN6312. Wet op de vaste boekenprijs. Reclame. E-commerce. Cashback.

SplinQ exploiteert een advertentiesite voor diverse producten met een cashbackfaciliteit. De geregistreerde koper ontvangt een deel van koopprijs terug als tegoed, in de regel de helft van koopprijs. Het hof oordeelt, anders dan de rechtbank, dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 6 lid 1 eerste volzin Wet op de vaste boekenprijs. Er is geen samenwerking of afspraak tussen de boekverkoper en de exploitant, noch een bijzondere of bovenmatige vergoeding voor het plaatsen van een advertentie. HR: Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent de Wvbp, noch is het onbegrijpelijk.

De Wvbp geeft blijkens de Memorie van Toelichting regels voor de prijsvorming van boeken ter voorkoming van prijsconcurrentie, met het oog op de brede beschikbaarheid van het boek, de diversiteit en pluriformiteit van de daarin vervatte informatie en de toegankelijkheid daarvan in aanbod, in keuze en in afname. Het is - in beginsel - een inbreuk op de beginselen van vrije mededinging en vrij verkeer van goederen en diensten. Een extensieve uitleg van de Wvbp, waardoor de boekverkoper verantwoordelijk wordt voor het door derde toegepast beloningssysteem staat op gespannen voet met de beginselen van rechtszekerheid en legaliteit.

Het hof oordeelt dat er, zoals beschreven, een transactie plaatsvindt tussen boekverkoper en eindafnemer tegen de vaste boekenprijs. De omstandigheid dat die transactie tot stand komt door tussenkomst van een derde (in dit geval SplinQ) - die via een cashbacksysteem een deel van de van de boekverkoper ontvangen advertentie-inkomsten in het kader van een beloningssysteem ten goede laat komen aan de eindafnemer - doet daaraan naar zijn oordeel niet af.

3.4. (...) Het hof heeft in rov. 4.4 terecht tot uitgangspunt genomen dat de Wvbp regels geeft voor de prijsvorming van boeken ter voorkoming van prijsconcurrentie, met het oog op de brede beschikbaarheid van het boek, de diversiteit en pluriformiteit van de daarin vervatte informatie en de toegankelijkheid daarvan in aanbod, in keuze en in afname (vgl. Kamerstukken II, 2003-2004, 28 652, nr. 9, p. 5 e.v.). Die doelstelling zou volgens de wetgever door prijsconcurrentie worden ondergraven, reden waarom hij door middel van de vaste boekenprijs prijsconcurrentie in het boekenvak beoogt tegen te gaan.
Het hof heeft voorts geoordeeld dat het systeem van de vaste boekenprijs in beginsel een inbreuk vormt op de beginselen van de vrije mededinging en het vrij verkeer van goederen en diensten die ten grondslag liggen aan het handelsverkeer in de Europese Unie, zodat het niet in de rede ligt de wettelijke regeling extensief uit te leggen. Dit oordeel is juist. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat een extensieve uitleg van de regeling in de Wvbp, waardoor de boekverkoper verantwoordelijk wordt voor het door een derde (in dit geval: SplinQ) toegepaste beloningssysteem, op gespannen voet staat met de beginselen van rechtszekerheid en legaliteit.

3.5 Het hof heeft geoordeeld dat de gang van zaken, zoals hiervoor in 3.1 onder (i) tot en met (iv) beschreven, neerkomt op een transactie tussen de boekverkoper en de eindafnemer waarbij de eerste aan de laatste een boek verkoopt voor de vaste boekenprijs.
De omstandigheid dat die transactie tot stand komt door tussenkomst van een derde (in dit geval SplinQ) - die via een cashbacksysteem een deel van de van de boekverkoper ontvangen advertentie-inkomsten in het kader van een beloningssysteem ten goede laat komen aan de eindafnemer - doet daaraan naar zijn oordeel niet af. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent de Wvbp, noch is het onbegrijpelijk. Voor een zo vergaande verantwoordelijkheid van de boekverkoper als door het Commissariaat bepleit - die zich zou uitstrekken tot de werkwijze van een derde (in dit geval SplinQ) - biedt de Wvbp geen wettelijke grondslag. Uitgaande van zijn hiervoor in 3.4, tweede alinea, gegeven oordeel heeft het hof met juistheid geoordeeld dat een beroep op de algemene doelstelling van de Wvbp niet volstaat.
De klachten van het middel stuiten hierop af.

Op andere blogs:
Cassatieblog (“Cashback”-systeem bij verkoop boeken via internet niet in strijd met Wet op de vaste boekenprijs)
Van Till-blog (Cash back bij boeken: geen strijd met de vaste boekenprijs)

IEF 12176

Uitgevers dwingen copyshops kopiëren van studieboeken te staken

Uit't persbericht: De Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) van het Nederlands Uitgeversverbond is de afgelopen week hard opgetreden tegen het illegaal en georganiseerd kopiëren van studieboeken door copyshops. Er zijn met succes juridische stappen genomen tegen diverse copyshops in het hele land. De maatregelen zijn het resultaat van een inmiddels meerjarig, consistent beleid.

“Wij hebben ontdekt dat copyshops soms illegaal honderden titels aanbieden aan studenten. Dat is niet alleen strafbaar, het gaat ook ten koste van de investeringen die uitgeverijen doen in de vernieuwing en digitalisering van leermiddelen”, stelt bestuurslid Eric Razenberg. “Copyshops zijn zich hiervan bewust, maar blijken de regels soms aan hun laars te lappen. Wij kiezen voor procederen en een harde aanpak om ervoor te zorgen dat het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd werk blijvend stopt.”

“Om een beter beeld te krijgen van deze vorm van piraterij, voeren wij vanuit de branchevereniging inmiddels structureel onderzoek uit om misstanden te ontdekken en bewijs te verzamelen. Omdat dit onderzoek direct vruchten heeft afgeworpen, hebben wij besloten om voorlopig te blijven controleren.”

Verschillende individuele educatieve uitgeverijen procedeerden al eerder tegen copyshops in Enschede en Groningen. In aanvulling daarop zijn de afgelopen week door de branchevereniging stappen ondernomen tegen copyshops in Breda, Deventer en Utrecht. In diverse gevallen hebben de acties geleid tot gerechtelijke uitspraken, waarbij de rechtbank in alle gevallen de uitgeverijen in het gelijk stelde. Diverse copyshops zijn bevolen of overeengekomen onmiddellijk hun inbreukmakende activiteiten te staken, op straffe van hoge dwangsommen tot wel 100.000 euro. Inmiddels treft de branchevereniging voorbereidingen voor verdergaande juridische procedures, waaronder het verhalen van de volledige schade.

“Vanuit de overheid wordt er helaas maar weinig gedaan om dit soort misstanden op te sporen en uit te bannen. Vandaar dat wij als collectief en in belang van onze leden zelf het illegaal kopiëren van studieboeken met inzet van alle mogelijke rechtsmiddelen bestrijden”, stelt Razenberg nadrukkelijk.
IEF 12175

IE-Klassiekers ongeoorloofde mededinging

HR 5 maart 1948, BIE 1943, 69 (Niveau/Hamea); Hof Amsterdam 9 april 1942, BIE 1942, 106 (N.V. Pharmaceutische Fabriek A. Mijnhardt/N.V. Beiersdorf; Nivea/Hamea)
Omdat de merknamen Nivea en Hamea in zulke mate de verpakking beheersen bestaat er geen risico voor verwarringsgevaar. Gebruik van niet-verwarrende verpakking is niet onrechtmatig.

 

HR 26 juni 1953, BIE 1953, 55 (Machinefabriek Thole/Hyster; Hyster Karry Krane)
Leer van de slaafse nabootsing. Vrij om industriële producten een zo groot mogelijke deugdelijkheid en bruikbaarheid te geven, tenzij IE-rechten daaraan in de weg staan - ten eigen voordele en mogelijk tot nadeel van een concurrent, van in diens producten geopenbaarde resultaten van inspanning, inzicht of kennis gebruik te maken, zelfs wanneer bij het publiek verwarring mocht kunnen ontstaan.

HR 21 december 1956, BIE 1957, 11 (Borsumij/Lion; Drukasbak)
Dat `slaafse' navolging van een product van een concurrent onrechtmatig kan zijn, ook al ligt de navolging niet op technisch terrein, al heeft de concurrent het desbetreffend product niet zelf ontworpen en al kan het publiek dankzij de navolging het product verkrijgen tegen lageren prijs dan voorheen.

HR 8 januari 1960, BIE 1960, 19 (Spear/Hausemann; BoardScript; Scrabble)
De zorgvuldigheid eist niet, dat het eigen product van dat van den concurrent verschilt op alle punten waarop dat zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk te doen mogelijk zou zijn, doch zij wel de verplichting meebrengt om bij de nabootsing te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen, dat door gelijkheid de kans op verwarring ontstaat of vergroot wordt.

HR 15 maart 1968, BIE 1968, 43 (Plastics/Schumm; plastic stapelschalen)
Daar de bij nabootsing van't product van een ander in acht te nemen zorgvuldigheid verplicht, om bij die nabootsing alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid de kans op verwarring ontstaat of vergroot wordt; dat door een andere vormgeving te kiezen zonder daarmede aan de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van zijn product afbreuk te doen, tevens de verplichting medebrengt zulks te doen.

HR 12 juni 1970,BIE 1970, 90 (Hazenveld/Tomado; Klerenhanger)
Het thans besproken middel faalt voor zover het opkomt tegen 's Hofs stelling, dat ook een nabootsing, die - gezien tegen de achtergrond van bij afnemers bestaande behoeften of wensen - in een ander dan technisch opzicht nodig is ter bevordering van de deugdelijkheid of bruikbaarheid van't product, op zich zelf niet onrechtmatig is.

HR 29 maart 1985, BIE 1985, 37 (Pokon/Substral)
Bij de beoordeling van in de concurrentiestrijd gedane mededelingen als de onderhavige behoort immers in de eerste plaats te worden onderzocht of die mededelingen (mede) betrekking hebben op een bepaalde mededinger of diens product, dan wel (enkel) op het eigen product. Dient deze vraag in eerstgemelde zin te worden beantwoord, dan zijn toch andere en strengere normen van toepassing, dan wanneer het antwoord in laatstgemelde zin luidt.

HR 25 april 1986, BIE 1987, 16 (Verenigde Sloten- en Bouwbeslagfabrieken/Priem; sloten voor deuren)
Een product dat zich in zijn verschijningsvorm niet onderscheidt van 'n aantal andere, soortgelijke producten, kan onderscheidend vermogen missen, óók als het zich van weer andere soortgelijke producten wel onderscheidt.

HR 27 juni 1986, BIE 1986, 71 (Holland Nautic/Racal Decca; Decca Navigator System)
Dat profiteren of aanhaken bij de prestaties van een ander is op zichzelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die Holland Nautic als concurrent van Decca jegens deze in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook niet als dit Decca daardoor nadeel toebrengt.

HR 23 oktober 1987 (NOS/KNVB)
Niettemin moet worden aangenomen dat de KNVB en zijn clubs op een zekere bescherming ter zake van de uitzending van wedstrijden aanspraak kunnen maken, zij het ook een aanspraak van een ander karakter dan aan een absoluut recht van de bovenbedoelde soort zou kunnen worden ontleend.

HR 20 november 1987 (De Staat/Den Ouden)
Art. 11, op wetten, besluiten en verordeningen geen auteursrecht. Niet in strijd met de haar jegens de Staat in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid.

HR 27 november 1987, BIE 1988, 25 (Chloé/Peeters)
Degene die kennis draagt van onrechtmatig handelen van een derde heeft geen rechtsplicht daarvan aan de benadeelde mededeling te doen.

HR 24 februari 1989 (Elvis Presley I)
Pre-WNR. Eénlijnsprestatie. Aan BMG is mede overgedragen de aanspraak op bescherming die Presley als uitvoerend kunstenaar had.

HR 1 december 1989, BIE 1991, 68 (Monte/Kwikform)
Toepassing van't niet door enig absoluut recht van industriële eigendom beschermde systeem staat in beginsel vrij, tenzij nabootsing. Waarbij niet redelijkerwijs mogelijke en nodige is gedaan om verwarring te voorkomen.

HR 1 november 1991, BIE 1993, 40 (Cacharel / Geparo I)
Verplichting zich als buitenstaander van verkoop van producten uit een - gesloten - verkooporganisatie te onthouden bestaat niet zonder meer, doch slechts o.g.v. bijkomende omstandigheden.

HR 31 mei 1991, BIE 1992, 15 (Borsumij/Stenman; raamuitzetter)
Slaafse nabootsing; na afloop van een octrooi niet alleen de uitvinding van zijn concurrent mag toepassen, maar ook het model van diens product.

HR 7 juni 1991, BIE 1992, 16 (Otto Simon e.a./E. Hertzano e.a.; Rummikub)
Uiterlijk van't product vereist slechts onderscheidend vermogen.

HR 25 november 2005, LJN AU4019 (Lycos/Pessers)
Verplichting van hosting provider tot het verstrekken van NAW-gegevens aan derde die stelt schade te lijden.

HR 20 november 2009, LJN BJ6999 (Lego/Mega Brands)
Nabootsing van product dat niet (langer) wordt beschermd door een IE-recht. Behoefte aan standaardisatie.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12174

Een website 27% kopiëren, betekent nog geen auteursrechtinbreuk

Rechtbank Arnhem 28 november 2012, LJN BY6969 (WK Ontwerpers tegen gedaagde)

Bewijs. Stelplicht. Voorbeelden ter illustratie inbrengen is onvoldoende. Opdracht tot het ontwerpen en bouwen van een gebruiksklare website www.bronswerk.nl door WK Ontwerpers, de algemene voorwaarden van Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) zijn van toepassing verklaard. De kern van de zaak gaat over het verzuimen van de betaling van facturen. Echter vordert WK Ontwerpers ook het staken van inbreuk op de auteursrechten op de afbeeldingen, de uiterlijke vormgeving, illustraties op en de broncode van de geleverde website.

Slechts in algemene bewoordingen is er gesteld dat WK Ontwerpers auteursrecht heeft op de door haar gemaakte werken en dat daarop inbreuk wordt gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. Ter illustratie zijn een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht.

Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals o.a. voor de filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen, te onderbouwen en meer nog moeten concretiseren dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. De vorderingen worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de stelplicht ten aanzien van de auteursrechtinbreuk.

4.33.  WK-Ontwerpers stelt in haar akte vermeerdering c.q. verandering van eis in de eerste plaats meer in het algemeen dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van WK-Ontwerpers, aangezien zij de ontwerpen en/of afbeeldingen en/of (delen van) de uiterlijke vormgeving van WK-Ontwerpers, de ‘werken’, zonder toestemming heeft afgebeeld op haar website en/of zonder toestemming heeft gebruikt en/of verspreid en/of heeft gebruikt als huisstijl. Verder stelt zij dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken, waaronder de grafische ontwerpen, website ontwerpen, lay-out ontwerpen, schetsen, concepten, illustraties en foto’s. WK-Ontwerpers stelt dat zij auteursrechtelijke bescherming geniet, nu de werken een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Ook stelt WK-Ontwerpers dat uit de compositie van het werk blijkt dat de huisstijl, de website en andere werken gemaakt zijn met het kennelijke doel de daarop afgebeelde objecten als kenmerkend en representatief voor de onderneming(en) van [gedaagde] weer te geven. Het is volgens WK-Ontwerpers evident dat [gedaagde] zich met behulp van het beeld heeft willen presenteren en onderscheiden. Door voormelde verveelvoudigingen en openbaarmakingen van dit werk zonder toestemming van WK-Ontwerpers, heeft [gedaagde] op grond van artikel 1 juncto artikel 12 en 13 Auteurswet (Aw) inbreuk op het auteursrecht van WK-Ontwerpers gemaakt. De vormgeving, lay-out, illustraties en animaties, foto’s, grafisch ontwerp en teksten inclusief vertalingen, waarvan WK-Ontwerpers alle rechten heeft en welke zij voor de website en de identiteit van [gedaagde] heeft gemaakt of laten maken, is auteursrechtelijk beschermd. Als productie 25 heeft WK-Ontwerpers, zoals zij stelt “ter illustratie”, een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht, voorzien van commentaar. Voorts heeft zij nog een aantal andere producties in het geding gebracht, die toepassingen laten zien van door haar ontwikkelde werken (met name producties 28, 35 tot en met 38 en 41).

4.34.  Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat WK-Ontwerpers met de hiervoor weergegeven onderbouwing niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken en dat [gedaagde] daarop inbreuk heeft gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. WK-Ontwerpers heeft in de eerste plaats onvoldoende geconcretiseerd welke specifieke, door of namens haar ontwikkelde/ontworpen ‘zaken’ kunnen worden beschouwd als een werk in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals onder meer filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen en te onderbouwen dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Meer in het bijzonder had zij nader moeten concretiseren waarom die zaken het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarenboven heeft WK-Ontwerpers onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingen/openbaarmakingen door [gedaagde]. In dit verband had het op de weg van WK-Ontwerpers gelegen om te stellen en te onderbouwen dat en waarom de beweerdelijk inbreukmakende werken van [gedaagde] in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar werken vertonen dat de totaalindrukken die de werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de werken van [gedaagde] als zelfstandige werken kunnen worden aangemerkt. De in het geding gebrachte producties bieden geen soelaas, nu het slechts gaat om “een aantal voorbeelden”, die “ter illustratie” zijn overgelegd.

4.35.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van WK-Ontwerpers met een auteursrechtelijke grondslag (onder 3.1 sub 1 en 8) zullen worden afgewezen.