IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12153

Toelaten van nieuw (virusvrij) plantenmateriaal

HvJ EU 20 december 2012, zaak C-534/10P (Brookfield New Zealand en Elaris tegen CBP en Schniga)

In navolging van IEF 9099 en IEF 11573 (Concl. A-G). Kwekersrecht. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (zaak T-135/08, IEF 9099) waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de kamer van beroep van CPVO houdende vernietiging van de beslissing waarbij verzoekster het communautaire kwekersrecht voor het appelras “Gala-Schnitzer” wordt verleend en de opposities van SNC Elaris en Brookfield New Zealand worden afgewezen. Middel: onrechtmatig onderzoek naar de feiten (73 lid 2), en schending van 55lid4 jo. 61 lid 1 sub b en 80 overtreding Verordening (EEG) 2100/94. De hogere voorziening wordt afgewezen.

Beoordeling door het Hof
47 Blijkens punt 63 van het bestreden arrest heeft Gerecht geoordeeld dat het CBP het recht heeft de voorwaarden te preciseren die het verbindt aan het onderzoek van een aanvraag voor een communautair kwekersrecht, mits de termijn waarbinnen de aanvrager van dat recht gevolg moet geven aan het hem toegezonden individuele verzoek niet is verstreken.

48 Op basis daarvan heeft het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid in punt 69 van het bestreden arrest geoordeeld dat de brief van 25 maart 1999 een individueel verzoek met betrekking tot het schriftelijke bewijs inzake het te onderzoeken plantenmateriaal betrof, en voorts in punt 72 van dat arrest dat de e-mail van het CBP van 13 juni 2001 een individueel verzoek tot het opsturen van plantenmateriaal in de zin van artikel 55, lid 4, van verordening nr. 2100/94 bevatte. In dit verband heeft het Gerecht geoordeeld dat het CBP niet buiten de perken van zijn beoordelingsbevoegdheid was getreden.

49 Het Gerecht kan niet worden verweten hiermee blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

50 In de eerste plaats zij er immers meteen op gewezen dat de taak van het CBP wordt gekenmerkt door de wetenschappelijke en technische ingewikkeldheid van de voorwaarden voor het onderzoek van de aanvragen voor een communautair kwekersrecht, zodat moet worden erkend dat het CBP bij de uitoefening van zijn taken een beoordelingsmarge heeft (zie in die zin arrest van 15 april 2010, Schräder/CBP, reeds aangehaald, punt 77). Bovendien kan het CBP, gelet op deze ruime beoordelingsbevoegdheid, indien het dit nodig acht, rekening houden met tardief verstrekte feiten of bewijzen (zie, naar analogie voor wat het BHIM betreft, arrest van 13 maart 2007, BHIM/Kaul, C‑29/05 P, Jurispr. blz. I‑2213, punt 42).

51 In de tweede plaats is het CBP als orgaan van de Unie onderworpen aan het beginsel van behoorlijk bestuur, wat inhoudt dat het alle relevante feiten van een zaak zorgvuldig en onpartijdig moet onderzoeken, en alle feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om zijn beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen, moet verzamelen. Zoals het Gerecht in punt 64 van het bestreden arrest heeft benadrukt, moet het CBP voorts verzekeren dat de gevolgde procedures vlot en doeltreffend verlopen.

59 Wat tot slot de gestelde schending van artikel 80 van verordening nr. 2100/94 betreft, kan worden volstaan met eraan te herinneren dat deze bepaling slechts geldt voor de gevallen waarin de aanvrager van een communautair kwekersrecht niet in staat is geweest jegens het CBP een termijn in acht te nemen. In casu staat vast dat de verschillende individuele verzoeken die naar KSB zijn gestuurd na zijn aanvraag voor een communautair kwekersrecht, in het kader van dezelfde procedure zijn verzonden wegens de onnauwkeurigheid van het eerste verzoek van het CBP om hem het materiaal en de documenten op te sturen die noodzakelijk waren om die aanvraag te onderzoeken. Hieruit volgt dat artikel 80 van verordening nr. 2100/94 niet van toepassing is in een situatie als die van het hoofdgeding.

IEF 12152

IE-Klassiekers handelsnaamrecht

HR 19 december 1927 (Lampe)
Rangorde handelsnamen: Partij die als nieuwkomer verwarring veroorzaakt.

 HR 24 januari 1936 (Blitz) (tip?)
Rechtmatig voeren van handelsnaam tegenover iedere derde.

HR 6 september 1962, BIE 1963, 59 (Schimmerling / Apollo Hotel)
Verzoekster voerde naast de naam Apollohuis niet ook de naam Apollohotel.

HR 28 maart 1963, BIE 1963, 49 (Dirna / Van der Zee; Bali)
Verwarring bij het publiek, rekening houden met alle omstandigheden: de aard,de plaats van ondernemingen en of dit gevaar in de hand werkt dan wel tegengaat.

HR 14 november 1975, BIE 1976, 26 (Janssen-Schellings B.V. / Jansen; De Assenburg)
De B.V. exploiteert een winkelcentrum, zij is voor het publiek geen detailhandel.

HR 6 januari 1967, BIE 1967, 43 (Raiffeissen- und Volksbanken / Centrale Raiffeisen-Bank; Raiffeisenbank)
Verwarring, indien'n deel van't publiek de indruk krijgt dat het bijkantoor te Zevenaar deel uitmaakt van de Centrale Raiffeissen-Bank.

HR 24 december 1976, BIE 1977, 72 (Tandem Kommunikatie Konsepten / Tendum Visuele Kommunikatie; Tandem/Tendum)
Het bestaan van een onderneming wordt aangenomen indien in een georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is.

HR 11 februari 1977, BIE 1978, 23 (Van Kempen / Van de Wouw; Mosterdmanneke)
Het vervaardigen van mosterd door één man is een zó ongebruikelijk verschijnsel, dat de aanduiding 'het Mosterdmanneke' voldoende onderscheidend vermogen; dat hieraan niet in de weg staat dat de term mosterdman als een beroepsaanduiding kan worden beschouwd, waar juist de zeldzaamheid van deze wijze van beroepsuitoefening en deze beroepsaanduiding meebrengt dat bij het publiek verwarring te duchten is als deze aanduiding door twee ondernemingen in een zelfde gebied naar buiten wordt gebruikt.

HR 2 juni 1978, BIE 1978, 53 (Kooy-Zeist / Kooy-Enschede)
Niet uitgesloten is, ook indien plaats en ondernemingsgebied niet dezelfde zijn, toch verwarringsgevaar bestaat.

HR 9 februari 1979, BIE 1980, 34 (Diko Best B.V. / Dico B.V.)
De rechter is niet bevoegd te verbieden in de te voeren handelsnaam één of meer letters van het alfabet te gebruiken.

HR 18 januari 1980, BIE 1983, 84 (Churrasco / Blonk)
Niet aannemelijk dat de naam Churrasco dusdanig bekend is, dat de naam Charousko bij het publiek verwarring geeft.

HR 26 juni 1981,BIE 1982, 43 (G. IJskes en Zonen/Palen Jan IJskes; Heipalenhandel)
Woord(combinatie) aanmerken als het voeren van 'n handelsnaam indien de naam wordt gebruikt jegens het publiek.

HR 2 april 1982, IEF 12152 klassiekers handelsnaamrecht (Accountants- en Belastingadviesbureau)
Ideële motieven van een niet-commerciële stichting (Conclusie AG)

HR 29 maart 1985, BIE 1986, 33 (Van Maaren Brillen/C. van Maaren Optiek)
Geen schending art. 6 Hnw door de veroordeling van gerequestreerden de handelsnaam aldus te wijzigen.

HR 19 april 1985, BIE 1985, 43 (Consulair / Air Holland)
De strekking van de Handelsnaamwet, die mede beoogt nabootsing van handelsnamen tegen te gaan, verzet zich er evenwel tegen aan de naam waaronder een onderneming in dit stadium van haar bestaan naar buiten treedt, de bescherming van die wet te onthouden.

HR 6 december 1985 (Seaship/Sealiner)
De deskundigheid en de oplettendheid van dat publiek kan verschillen, afhankelijk van't soort onderneming.

HR 24 januari 1986, BIE 1986, 76 (Rudolf Huyser + Assoc. / Kamer van Koophandel en Fabrieken)
De stelling dat de uitzondering welke art. 4 lid 3 Handelsnaamwet maakt op het verbod van art. 4 lid 1, niet beperkt is tot de in lid 3 genoemde gevallen dat de handelsnaam en de onderneming afkomstig zijn van een v.o.f. of een c.v. die die handelsnaam heeft gevoerd niet in strijd met die wet.

HR 8 mei 1987, BIE 1987, 64 (Stichting Bouwcentrum/ Farmex Handelsmaatschappij)
Niet uitgesloten is dat latere omstandigheden een eerdere aanvankelijk rechtmatig gevoerde handelsnaam onrechtmatig zouden kunnen maken, doch alleen onder bijzondere bijkomende omstandigheden.

HR 29 juni 1990 (Matrix/Sebastopol) (tip?)

HR 25 november 1994, BIE 1996, 5 (Steenhouwerij P. Overkamp / Natuursteenbedrijf Ben Overkamp)
Verzoek tot wijziging handelsnaam niet ontvankelijk op grond van verjaring; in de periode van 1970 tot 1983 was er een onrechtmatige toestand als bedoeld in art. 3:314, lid 1 BW.

HR 13 september 1996, BIE 1997, 5 (Le Lido / Lido)
Gebruik ex art. 5 aanhef onder 3, (oud) BMW: merkgebruik door iemand die niet in naam, maar wel optreden met instemming van merk‑ of licentiehouder.

BenGH 20 december 1996, rolnr. A 95-2 (Europabank)
Gebruik in economisch verkeer van handelsnaam hangt af van de publieksopvatting.

HR 6 december 1996, BIE 1999, 52 (Ster Woningen / Stermij)
Hiervan uitgaande heeft zij vervolgens onderzocht of de beide handelsnamen, in hun geheel beschouwd, toch een zo grote gelijkenis vertonen dat het bedoelde gevaar te duchten is, maar op grond van de visuele en auditieve verschillen tussen de beide namen heeft zij geoordeeld dat dit niet het geval is.

HR 19 september 1997 (Gaswacht) (tip?)

HR 28 september 2001, LJN ZC3656 (Rowa / Hooters)
De aanduiding Hooters is in de bedoelde periode niet ‘gevoerd’ in de zin van art. 5 Hnw, niet op een zodanige wijze onder die naam naar buiten zijn getreden dat daardoor voor Rowa c.s. een recht op die handelsnaam is ontstaan.

HvJ EG 16 november 2004, zaak C-245/02 (Anheuser-Busch / Budvar)
TRIPs-overeenkomst, omvang van recht van merkhouder, beweerd gebruik als handelsnaam.

HR 14 januari 2005, LJN AR5403 (Ayk)
Indien de rechtbank onder 'de rechten' ook het recht op de handelsnaam 'Ayk Suncentre' (en het element 'Ayk') heeft verstaan, is rov. 6.4 van de tussenbeschikking onvoldoende gemotiveerd.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12151

Gebruik van embryonale stamcellen is nog geen gebruik van een embryo

BGH 27 november 2012, X ZR 58/07 (Greenpeace tegen dr. Brüstle) - Pressestelle nr. 198/2012.

Human Embryo (7th week of pregnancy)

Octrooirecht. Life Sciences. Follow-up na HvJ EU. Het BGH oordeelt - na de prejudiciële antwoorden van IEF 10351 - dat er geen sprake is van het gebruik van menselijke embryo's, wanneer er gebruik wordt gemaakt van voorlopercellen uit menselijke embryonale stamcellen. Stamcellen bezitten niet de mogelijkheid zich tot een mens te ontwikkelen. Dat cellen onder omstandigheden en in een combinatie met bepaalde andere cellen daartoe wel de mogelijkheid, betekent niet dat deze cellen als embroy's aan te merken zijn.

Uit het persbericht:

Nach dem Urteil des Bundesgerichtshofs hat das Patent im Hinblick auf die Entscheidung des EuGH in der erteilten Fassung keinen Bestand, weil ansonsten der mit § 2 PatG nicht vereinbare Eindruck vermittelt würde, die in der Beschreibung mehrfach erwähnte Gewinnung von menschlichen embryonalen Stammzellen aus Embryonen sei von der Patentierung mit umfasst und werde dadurch vom Staat gebilligt.

Die mit dem Hilfsantrag verteidigte eingeschränkte Fassung ist hingegen nicht von der Patentierung ausgeschlossen. Hierfür hat es der Bundesgerichtshof als ausreichend angesehen, dass es Methoden gibt, mit der menschliche embryonale Stammzellen ohne Zerstörung von Embryonen gewonnen werden können. Vor diesem Hintergrund hat er es für zulässig erachtet, dass der Patentinhaber den Patentanspruch mit einer allgemein gefassten Einschränkung versieht, ohne dass es näherer Klärung bedarf, ob es noch weitere gangbare Wege gibt, auf denen menschliche embryonale Stammzellen ohne Zerstörung von Embryonen gewonnen werden können.

Den Einsatz von menschlichen embryonalen Stammzellen als solchen hat der Bundesgerichtshof nicht als Verwendung von Embryonen im Sinne der Richtlinie qualifiziert. Stammzellen weisen nicht die Fähigkeit auf, den Prozess der Entwicklung eines Menschen in Gang zu setzen. Dass sie unter Umständen durch Kombination mit bestimmten anderen Zellen in einen Zustand versetzt werden können, in dem sie über die genannte Fähigkeit verfügen, reicht nicht aus, um sie schon vor einer solchen Behandlung als Embryonen ansehen zu können.

Op andere blogs:
KluwerPatentBlog (German Federal Supreme Court rules on the patentability of neural precursor cells)

IEF 12150

Al zou het merendeel van het publiek de handelsnaam uitspreken

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 18 december 2012, zaaknr. 429233 / KG ZA 12-1139 (X hodn PUBLIEC tegen Publiq B.V. c.s.)

Uitspraak ingezonden door Chantal Bakermans en Peter Kits, Holland Van Gijzen.

PUBLIEC drijft een communicatiebureau en is gespecialiseerd op het gebied van non-profit- en overheidscommunicatie. Publiq verricht dienstverlening aan de publieke sector en werkt nauw samen daarmee.

Auditieve en begripsmatige overeenstemming: Het relevante publiek kan de handelsnaam PUBLIEC niet alleen uitspreken als "publiek", maar ook als "Publie-cee", nu op de website zij de handelsnaam schrijft met een bijzondere nadruk op de letter C.

4.8. Of juist is dat Publiq c.s. haar handelsnaam PBLQ zelf of diverse manieren uitspreekt (...), kan in het midden blijven. Het gaat immers om hoe het relevante publiek de handelsnaam PBLQ opvat.

En al zou het merendeel van het relevante publiek de handelsnaam uitspreken als "publiek", dan geldt dat de handelsnaam PUBLIEC, hoewel niet zuiver beschrijvend voor een communicatiebureau, wel enigszins beschrijvend zijn, omdat zij zich richt op de overheid oftewel de publieke sector. Van een zodanig geringe afwijking dat tussen PUBLIEC en PBLQ verwarring te duchten is, is geen sprake. De vorderingen worden afgewezen.

4.7. Allereerst is aan de orde of er tussen de handelsnamen ook auditieve en begripsmatige overeenstemming bestaat. Door Publiq c.s. is aangevoerd dat het in aanmerking komende publiek de handelsnaam PUBLIEC niet alleen als “publiek” maar ook als “publie-cee” kan uitspreken hetgeen volgens Publiq c.s. niet ondenkbeeldig is nu X op haar website door de wijze waarop zij haar handelsnaam schrijft bijzondere nadruk legt op de letter c. Dit is door X betwist met de stelling dat zij consequent haar handelsnaam uitspreekt als “publiek” zodat haar communicatiebureau als zodanig bekend is bij haar klanten. Publiq c.s. heeft voorts betwist dat de handelsnaam PBLQ wordt uitsproken als “publiek”. Zij heeft betoogd dat zij haar handelsnaam op meerdere wijzen uitspreekt namelijk niet alleen als “publiek” maar ook als afkorting “pee-bee-el-kuu” of als “publikuu” en in een internationale context als het Engelstalige woord “public” en dat ook het in aanmerking komende publiek de handelsnamen op verschillende wijzen uitspreekt.

4.8. Of juist is dat Publiq c.s. haar handelsnaam PBLQ zelf op diverse manieren uitspreekt, hetgeen door X uitdrukkelijk is betwist, kan in het midden blijven. Het gaat er immers om hoe het relevante publiek de handelsnaam PBLQ opvat. Hierover is door X niets gesteld. Wat betreft de uitspraak van de handelsnaam PUBLIEC is door X niets anders gesteld dan dat zij consequent haar handelsnaam uitspreekt als “publiek” zodat haar communicatiebureau als zodanig bekend is bij haar klanten.

4.9. In aanmerking nemende dat beide handelsnamen op diverse manieren kunnen worden uitgesproken, is voorshands oordelend door X onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het merendeel van het relevante publiek, dat volgens partijen bestaat uit overheidsinstanties in ruime zin, beide handelsnamen zal opvatten of uitspreken als “publiek”. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook niet vast komen te staan dat sprake is van auditieve en (gelet hierop) begripsmatige overeenstemming tussen de handelsnamen.

4.10. Als al met X ervan zou worden uitgegaan dat zowel PUBLIEC als PBLQ door het merendeel van het relevante publiek wordt uitgesproken als “publiek” - hetgeen zou betekenen dat wel sprake is van auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen beide handelsnamen - dan geldt nog het navolgende. Door Publiq c.s. is terecht aangevoerd dat in dat geval de handelsnaam PUBLIEC, hoewel niet zuiver beschrijvend voor een communicatiebureau, wel enigszins beschrijvend is omdat X zich met haar communicatiebureau met name richt op de overheid of te wel de publieke sector. Het woord publiek geldt in die zin als een verwijzing naar het relevante publiek. Dit betekent voorshands oordelend dat de handelsnaam PUBLIEC (uitgesproken als “publiek”) een relatief beperkte beschermingsomvang heeft.

Lees het afschrift KG ZA 12-1139, en een schone versie KG ZA 12-1139.

IEF 12149

Interne gevoelens kunnen iemand niet opgelegd worden

Ktr. Rechtbank Breda 6 december 2012, LJN BY6447 ('broodfokker')

Onrechtmatige publicaties. Internetterreur. Het recht op vrijheid van meningsuiting versus het recht op bescherming van eer en goede naam. Wetsverwijzing BW 6:162; EVRM 10, 8. Geen rectificatie.

Via marktplaats.nl, cavalierpage.com en facebook en twitter heeft gedaagde berichten geplaatst over een kennel die aan Broodfok doet (vóór de leeftijd van 16 maanden een hond laten dekken). Het begrip ‘broodfokker’, hetgeen de voornaamste belediging inhoudt, is naar algemeen aanvaarde maatstaven een negatief begrip.

Gedaagde betwist niet dat de uitlatingen enkel zijn gedaan op  basis van vermoedens en deze niet op feiten berusten. Daarmee zijn de uitlatingen onrechtmatig. Dit geldt te meer nu het gekozen medium, internet, een grote impact heeft daar informatie hierop wijd verspreid kan worden en het eenvoudig en voor veel mensen bereikbaar is.

De vordering tot rectificatie wordt afgewezen. Oprechte excuses aanbieden en vermelding dat eisers het beste voor hebben met de honden en dit ook altijd hebben gehad, is het opleggen van interne gevoelens. Interne gevoelens kunnen iemand niet opgelegd worden. De kantonrechter gebiedt gedaagde gedurende een half jaar geen uitlatingen jegens eisers (meer) te doen waarbij het woord ‘broodfokker’ wordt gebruikt of woorden van gelijke strekking.

 


3.11 Nu [gedaagde] niet betwist dat zij de gestelde uitlatingen gedaan heeft enkel op basis van vermoedens en deze uitlatingen derhalve niet op feiten berusten, en de kantonrechter onder 3.10 reeds overwogen heeft dat de uitlatingen suggestief en grievend zijn, betekent dit dat [gedaagde] met de door haar geplaatste uitlatingen en publicaties onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres 1] en [eiser 3]. Dit geldt te meer nu het gekozen medium, internet, een grote impact heeft daar informatie hierop wijd verspreid kan worden en het eenvoudig en voor veel mensen bereikbaar is. Hieruit volgt dat het recht van [eiseres 1] en [eiser 3] op bescherming van haar eer en goede naam dient te prevaleren boven het recht van [gedaagde] op de vrijheid van meningsuiting. De kantonrechter begrijpt dat het doel van [gedaagde] was een mogelijke misstand waarover zij zich zorgen maakte, te weten het in een te vroeg stadium fokken met [Y], aan de kaak te stellen. Deze omstandigheid brengt echter geen rechtvaardiging mee nu een gegronde feitelijke onderbouwing van deze mogelijke misstand ontbreekt.

3.12 Ten aanzien van de vordering onder I is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] niet tot deze rectificatie gehouden kan worden. De rectificatie houdt in dat [gedaagde] haar oprechte excuses moet aanbieden en dat zij moet rectificeren dat ‘[eisers]. het beste voor hebben met de honden en dit ook altijd hebben gehad’. Het gaat hier om interne gevoelens. Interne gevoelens kunnen iemand niet opgelegd worden. De rechter kan namelijk niet bevelen dat iemand zijn (onrechtmatige) mening verandert. Daarnaast ligt het niet in de macht van [gedaagde] om uitvoering te geven aan de vordering, nu zij onder andere geen beheerder van de genoemde websites is. De vordering zal daarom worden afgewezen.

3.14 Ten aanzien van de vordering onder IV gebiedt de kantonrechter [gedaagde] gedurende een half jaar, geen uitlatingen jegens [eiseres 1] en [eiser 3] (meer) te doen waarbij het woord ‘broodfokker’ wordt gebruikt of woorden van gelijke strekking.
IEF 12146

IE-Klassiekers naburige rechten

HR 25 oktober 1996, IEF 12146 klassiekers naburige rechten (Pink Floyd/Rigu Sound)
WNR noemt geen territoir waarbinnen reproductie in het verkeer moet zijn gebracht. Parallelimport niet onrechtmatig.

HR 9 juni 2001, LJN AP0565 (SENA/NOS)
Begrip billijke vergoeding moet uniform worden uitgelegd; elke lidstaat stelt meest relevante criteria vast (HR-vragen).

HvJ EG 6 februari 2003, zaak C-245/00 (SENA/NOS)
Begrip billijke vergoeding moet uniform worden uitgelegd; elke lidstaat stelt meest relevante criteria vast (HvJ-arrest).

HR 28 november 2003, LJN AK3694 (SENA/VNKP)
Evenredige aanpassing. het door SENA gehanteerde forfaitaire systeem - een tarief, onafhankelijk van't aandeel dat niet-Rome-muziek uitmaakt van de ten gehore gebrachte muziek - kan niet op redelijkheid en billijkheid worden gebaseerd.

HR 28 mei 2004, LJN AA6180, NJ 2006, 375 (SENA/NOS)
Begrip billijke vergoeding moet uniform worden uitgelegd; elke lidstaat stelt meest relevante criteria vast (HR-arrest).

HR 14 juli 2005, zaak C-192/04; NJ 2006, 467 (LAB/SPRE; Lagardère)
In het geval van een uitzending als aan de orde in het hoofdgeding verzet richtlijn 93/83/EEG (...), zich er niet tegen dat voor de vergoeding voor het gebruik van fonogrammen niet alleen de wettelijke regeling geldt van de lidstaat op het grondgebied waarvan de uitzendende vennootschap is gevestigd, maar tevens de wettelijke regeling van de lidstaat waarin zich om technische redenen het grondstation bevindt dat de betrokken uitzendingen naar de eerste staat doorgeeft.  


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12148

Surft hooguit mee op de mode van speciaalbieren en de trend van originele eigen glazen

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 6 december 2012, rolnr. A/12/07729 (Brouwerij Bosteels tegen Brasserie D'Ebly)

Uitspraak ingezonden door Kristof Neefs, Altius.

België. Merkenrecht vs modellenrecht. Bierglazen. Eiseres brouwt onder meer het historische bier KWAK gekend door het eigen glas en houten glashouder. Tevens is zij houdster van Benelux en internationaal beeldmerk.

Een vordering tot het terug uit de markt halen van litigieuze 'La Corne'-glazen met al de publiciteit, folders, reclame en nietigverklaring van het gemeenschapsmodel nr. 001727645-0001 van Brasserie d'Ebly nietig is op grond van art. 25 van de Gemeenschapsmodellen Verordening juncto art. 2.20.1.b. en/of 2.20.1.c. BVIE met mededeling van de nietigverklaring aan het Bureau.

Omdat de vergelijking tussen beiden geen verwarringsgevaar oplevert, noch dat er sprake is van een slaafse kopie, worden de vorderingen afgewezen. In de media vertelt verweerder: "mij financieel doen ten onder gaan door aanval na aanval op mij te richten". De vordering vanwege slechtmaking wordt daarom toegewezen en een verbod opgelegd. Vordering tot nietigverklaring wordt op de rol voor instaatstelling verwezen.

In citaten:

4. Eiseres stelt dat er, zelfs zonder inbreuk op art. 2.20.1.b. en/of c. BVIE, sprake is van inbreuk op de eerlijke marktpraktijken;
Vergelijking tussen beiden levert echter op - zoals hierboven reeds gesteld - dat er geen gevaar voor verwarring is gelet op de verschillen tussen beide glazen, houders, bieren, logo's ... en dat de bestaande gelijkenissen (glas in houten staander) niet primeren;

Er is even min sprake van aanhaking want geen slaafse copie en daarenboven eigen inbreng en creatieve inspanning vanwege verweerder;

Verweerder surft wellicht mee op de mode van speciaalbieren en op de trend van originele eigen glazen met houder, maar de vereiste specifieke bezwarende omstandigheid is niet aangetoond;

6. Verweerder vertelt in de media: ' Mij financieel doen ten onder gaan door aanval na aanval op mij te n'chten' (zie site www.lacorneduboisdespendus.be). 'Depuis le début.. ils sont sur mon dos. Leur but est de me faire couler financièrement en faisant attaque sur attaque. Ils savent pourtant qu'elles sont infondées et absurdes. (www.lesoir.be) en brengt omstandig verslag uit over huidige procedure die hij ais totaal onbegrijpelijk bestempelt (Het Laatste Nieuws, De Standaard, RTBF, L'Avenir, La Dernière Heure;

Of de vordering van eiseres al dan niet juist is weergegeven en of zij al dan niet gerechtvaardigd is en kans tot slagen heeft, feit is dat verweerder het beeld creëert dat de grote Brouwerij Bosteels de kleine handelaar uit de markt wil, die financieel niet in staat is zich in rechte te verdedigen;

Dit is schadelijk voor de reputatie van eiseres en is te bestempelen ais slechtmaking;

7. Verweerder stelt dat de houding van eiseres strijdig is met art. 95 WMPC wegens gebrek aan fairplay, doordat zij de grote middelen heeft ingezet om verweerder onder druk te zetten en economisch uit te roken waardoor deze materiële en morele schade heeft opgelopen ( Synthesebesluiten sub. 111.5biz. 57 e.v.) maar koppelt hieraan geen stakingsvordering;

IEF 12147

Erkende onafhankelijke merken voor gouden voorwerpen

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-481/12 (Juvelta tegen Lietuvos prabavimo rūma)

Prejudiciële vragen gesteld door het administratieve Hooggerechtshof, Litouwen.

Merkenrecht. Collectief (waarborg)merk. Verzet artikel 34 zich tegen maatregelen op grond waarvan gouden voorwerpen die te koop worden aangeboden dat deze moeten worden afgeslagen met een merk van een erkende onafhankelijke waarborginstelling die informatie geeft over het erkende goudgehalte in dat voorwerp? En is het van belang dat het bijkomende merk begrijpelijk is (in Arabische cijfers) voor de consument uit een invoerlidstaat, en ondanks dat deze niet is aangebracht door een onafhankelijke waarborginstelling, maar wel dat de informatie in dat merk qua betekenis overeenstemt met informatie van die onafhankelijke waarborginstelling?

Twee vragen:

Moet artikel 34 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale wettelijke maatregelen op grond waarvan, om op de markt van een lidstaat van de Europese Unie gouden voorwerpen te koop te kunnen aanbieden die zijn ingevoerd uit een andere lidstaat, waar deze rechtmatig op de markt worden gebracht, die voorwerpen moeten worden afgeslagen met een merk van een door de lidstaat van invoer erkende onafhankelijke waarborginstelling dat bevestigt dat het daarmee afgeslagen voorwerp door die instelling is gekeurd en dat voor de consument van de lidstaat van invoer begrijpelijke informatie over het erkende gehalte van het voorwerp bevat, wanneer dergelijke informatie over het erkende gehalte wordt verstrekt in een apart en bijkomend in dat gouden voorwerp afgeslagen teken of merk?

Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang dat, zoals in de zaak aan de orde, het bijkomende merk betreffende het erkende gehalte van de gouden voorwerpen dat daarop is aangebracht en begrijpelijk is voor de consument van de lidstaat van invoer (bijvoorbeeld een merk met de drie Arabische cijfers "585") niet is aangebracht door een onafhankelijke waarborginstelling die is erkend door een lidstaat van de Europese Unie, maar de informatie in dat merk qua betekenis overeenstemt met de informatie in het op datzelfde voorwerp afgeslagen merk van de onafhankelijke waarborginstelling die is erkend door de lidstaat van uitvoer (bijvoorbeeld, het merk van de staat van uitvoer met het Arabische cijfer "3" dat in het bijzonder, onder de wettelijke bepalingen van die staat, een erkend gehalte van 585 aangeeft)?

IEF 12145

Factsheet: The long road to unitary patent protection

Unitary patent protection: a big leap towards innovation for EU Companies, 17 december 2012, 17 824/12, Presse 534.

 

The Council today adopted two regulations with a view to implementing enhanced cooperation in the area of the creation of unitary patent protection (PE-CONS 72/11) and its translation arrangements (18855/2/11 REV 2). The lack of a unitary patent protection system has thus far constituted a market barrier for European entrepreneurs to a normal and effective functioning in both the EU internal market and on the world markets.

Factsheet, The long road to unitary patent protection in Europe 17 december 2012, consilium.europa.eu.

[een selectie van de citaten] It also identified three options in order to create an integrated jurisdictional system for patents:

  • the accession of the EU to an intergovernmental agreement creating a European patent court (the draft European Patent Litigation Agreement, EPLA), which has been negotiated under the auspices of the EPO;
  • the creation of a specific EU jurisdiction for patent litigation on European and, once created, on EU patents; and
  • a mixed system that would combine features of both EPLA and the EU jurisdiction.

All these elements were under examination under successive EU Council Presidencies and culminated with the adoption, on 4 December 2009, of Council conclusions on an "Enhanced patent system for Europe" (17229/09) and a general approach on a draft regulation on the EU patent (16113/09 ADD 1). However, the translation arrangements for the EU patent remained out of the scope of these conclusions.

On 2 July 2010, the Commission submitted to the Council a proposal on the translation arrangements for the EU patent (11805/10).

In June 2009, the Council requested the Court of Justice of the EU to give an opinion on the compatibility of the draft agreement with EU law. The Court of Justice delivered its Opinion on 8 March 2011 and concluded that the envisaged system was not compatible with the provisions of European Union law [advies 1/09].

In the light of the Court's opinion, and after evaluating several options, the member states amended the original design by including guarantees to ensure compliance of the future litigation system with the EU treaties. They endorsed the setting up of a unified patent court by means of an agreement to be concluded between them outside the EU institutional framework and excluding the participation of third countries.

On 28 June, EU heads of state or government reached a consensus on the location of the seat of the Central Division of the unified patent court, thus completing the distribution of the seats as follows:

  • the Central Division of the Court of First Instance will be in Paris (France). Given the highly specialised nature of patent litigation and the need to maintain high quality standards, thematic clusters will be created in two sections of the Central Division, one in London (chemistry, including pharmaceuticals, classification C, human necessities, classification A),
    the other in Munich (mechanical engineering, classification F);
  • the Court of Appeal with the Registry will be in Luxembourg;
  • the Patent Mediation and Arbitration Centre will have two seats: in Lisbon (Portugal) and
    Ljubljana (Slovenia);
  • the training facilities for judges will be in Budapest (Hungary).
IEF 12144

IE-Klassiekers databankenrecht

HR 22 maart 2002, LJN AD9138 (NVM/Telegraaf)
Gespecialiseerde zoekmachine, El Cheapo, maakt gebruik van op internet beschikbare informatie. Substantiële investering.

 

HvJ EG 9 november 2004, zaak C-203/02 (British Horseracing Board/William Hill)
Databank met gegevens over paardenrennen/wedstrijdlijsten. Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank. (Niet-)substantieel deel van inhoud databank

HvJ EG 9 november 2004, zaak C-444/02 (Fixtures/OPAP)
Kalenders voetbalkampioenschappen. Begrip databank

HvJ EG 9 oktober 2008, zaak C-304/07 (Directmedia Publishing)
Opvraging: uit kwalitatief of kwantitatief oogpunt substantieel deel van de databank of niet-substantiële delen die door repetitief en systematisch karakter (een voor een beoordelen) hebben geleid tot de reconstructie van een substantieel deel.

HvJ EG 25 maart 2009, zaak C-545/07 (Apis/Lakorda)
Permanente en tijdelijke overname uit een elektronische databank van officiële juridische gegevens; aanwezigheid gegevens van fabrikant zijn een aanwijzing voor overname.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.