IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 12136

Prejudiciële vragen over toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 1 november 2012, LJN BY6209 (Molenbeek Invest B.V. tegen gerequestreerden)

Als randvermelding. Prejudiciële vragen over toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken.

Rechtspraak.nl: De eerste van twee tussenbeschikkingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster heeft verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag en conservatoir bewijsbeslag. Het verwijt van verzoekster jegens gerequestreerden komt er in de kern op neer dat zij vertrouwelijke en/of onjuiste informatie aan een derde hebben verstrekt, waardoor een deal met die derde niet is doorgegaan en dat gerequestreerden dat hebben gedaan met het oogmerk zichzelf te bevoordelen. Eén van de gerequestreerde zou over 16.000 e-mails beschikken die zijn gelijk zouden kunnen aantonen, maar hij was niet bereid die vrijwillig aan verzoekster te verstrekken. Het verzoek is bij beschikking van 1 november 2012 voorlopig toegestaan. Omdat het onder meer om een bewijsbeslag gaat dat geen betrekking heeft op rechten van intellectuele eigendom en in de rechtspraak daarover verschillend is geoordeeld, heeft de voorzieningenrechter in zijn beschikking van 1 november 2012 het voornemen bekend gemaakt om daarover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Na het leggen van de bewijsbeslagen zijn partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op die voorgenomen vragen.

De voorzieningenrechter is ambtshalve voornemens de navolgende vier prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken:

1.  Volgens artikel 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan bewijsbeslag gelegd worden in zaken met betrekking tot intellectuele eigendom. Bestaat in zaken die niet vallen onder deze bepalingen ('niet IE-zaken') ook de mogelijkheid voor het leggen van een bewijsbeslag?


Toelichting.
Verschillende gerechtshoven hebben verschillend over de mogelijkheid van een bewijsbeslag in niet-IE-zaken geoordeeld:
-  Hof 's-Hertogenbosch 30 mei 2007, LJN BA9007 (niet mogelijk)
-  Hof Leeuwarden 4 augustus 2009, LJN BJ4901 (niet mogelijk)
-  ’s-Gravenhage 29 maart 2011, LJN BQ1725 (wel mogelijk)

De praktijk neemt in meerderheid aan dat de grondslag voor een dergelijk bewijsbeslag kan worden gevonden in artikel 730 jo 843a Rv en hiervoor wordt dan ook met zekere regelmaat verlof verleend. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beslagsyllabus versie augustus 2012, p. 29-30 (bijgaand, tevens te vinden op www.rechtspraak.nl).

Het bewijsbeslag is een zeer ingrijpend middel. Zie bijvoorbeeld het door de voorzieningenrechter Amsterdam verleende verlof tot het leggen van bewijsbeslag bij een bank en het als vervolg daarop gevoerde kort geding tot inzage van het bewijs waarop het beslag rustte op grond van artikel 843a Rv en het daar weer uit voortvloeiende deurwaarderskortgeding. De genoemde uitspraken zijn bijgevoegd. Ze zijn ook op rechtspraak.nl gepubliceerd:
BY0184 KG RK 12-1416 beschikking beslagverlof
BY0185 KG ZA 12-1023 artikel 843a Rv procedure
BY0187 KG ZA 12-1343 deurwaarderskortgeding

2.  Indien bewijsbeslag in niet IE-zaken mogelijk is, moet er dan bijzondere terughoudendheid worden betracht bij het leggen van bewijsbeslag in woonhuizen? En als dit zo is, dient de voorzieningenrechter daarvoor in zijn beslagverlof bijzondere bepalingen op te nemen?

3.  Dient de voorzieningenrechter bij de beslaglegging (in geval van bewijsbeslag in niet IE-zaken) aanwezig te zijn? zo ja, geldt dit altijd of alleen als het gaat om beslag in woonhuizen. Zo nee, dient hij zich dan beschikbaar te houden voor vragen of problemen die zich tijdens de beslaglegging voordoen?

Toelichting vragen 2 en 3:
Het bewijsbeslag kan als het moet worden gelegd in een woonhuis praktisch gezien een soort 'civielrechtelijke huiszoeking' opleveren, zodat de vraag opkomt of dit evenals de strafrechtelijke huiszoeking moet worden voorzien van de waarborg dat (al dan niet 'ter plekke') onmiddellijk een rechterlijke toets kan worden ingeroepen. Overigens kan ook een bewijsbeslag in een bedrijfsruimte zeer ingrijpend zijn: veelal wordt een deel van het bedrijf praktisch stilgelegd en ook daar kunnen privacybelangen (bijvoorbeeld van werknemers) een rol spelen. De vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie is in die zin gewaarborgd dat in het verlof bepaald pleegt te worden dat de verzoeker niet bij de beslaglegging aanwezig mag zijn en dat de inzage pas plaatsvindt in het kader van de artikel 843a Rv procedure.

4.  Artikel 292 lid 5 Rv bepaalt: "De rechter houdt de beslissing op de eis of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen." Is met deze bepaling verenigbaar dat als de spoedeisendheid van een verzoek dit vereist, het verzoek voorlopig wordt toegewezen, waarbij de definitieve beslissing wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de te stellen prejudiciële vraag?

Toelichting
Vanuit de gedachte dat het meerdere het mindere omvat wordt soms een voorlopig verlof tot beslaglegging gegeven (zie Hof 's-Hertogenbosch 7 oktober 2010, LJN BN9816 en beslagsyllabus versie augustus 2012, pagina 9). Wat de rechtsgevolgen van het voorlopig beslagverlof zijn als het niet komt tot een definitieve verlening van het verlof is overigens nog niet uitgekristalliseerd.
Ook in het onderhavige geval is een voorlopig beslagverlof verleend, omdat het anders niet mogelijk zou zijn een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen zonder dat een onaanvaardbaar risico in het leven wordt geroepen dat het bewijsmateriaal waarop verzocht wordt beslag te mogen leggen verdwijnt. Op deze wijze kan de gerequestreerde ook de rol spelen die hem in art. 292 lid 2, 393 lid 1 en 7 en 394 lid 1 Rv, zoals ingevoerd krachtens de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad is toegedacht. Als eerst vragen zouden worden gesteld aan de Hoge Raad en het antwoord daarop zou worden afgewacht alvorens verlof te verlenen, zou immers gerequesteerde genoemde rol niet spelen.

IEF 12135

Duitsland: Indien zelf muziek inspelen mogelijk is, is sampling van 2 seconden inbreuk

BGH 13 december 2012, I ZR 182/11 (Metall auf Metall II)

In navolging van OLG Hamburg; Langverwacht, uitspraak helaas pas over enkele maanden beschikbaar. Gebaseerd op het persbericht: Het BGH heeft geoordeeld dat er sprake is van een auteursrechtinbreuk indien tonen of klanken worden gebruikt, in het kader van ‘freien Benutzung für eigene Zwecke’, wanneer een gelijkwaardige opname door een doorsnee muziekproducent zelf kan worden gemaakt.

Eisers zijn leden van de muziekgroep Kraftwerk. Zij hebben in 1977 een plaat uitgebracht waarop onder andere het muziekwerk “Metall auf Metall” staat. Gedaagden hebben een rythmereeks van ongeveer 2 seconden elektronisch gekopieerd en deze voortdurend herhaald voor het nummer “Nur mir”. Dit nummer is op twee muziek-cd’s uitgebracht. De rythmesectie hadden gedaagden zelf ook kunnen inspelen, aldus eiser.

Het BGH oordeelt dat eiser in zijn “Tonträgerherstellerrecht” is aangetast (§ 85 Abs. 1 UrhG) door het gebruik van de betreffende twee maten. Gedaagden kunnen zich niet met succes beroepen op het “Recht zur freien Benutzung”. Weliswaar kan er ook zonder toestemming gebruik toegestaan zijn, wanneer een nieuw werk een dusdanig grote afstand behoudt, zodat het als een zelfstandig werk is aan te merken. Een “freie Benutzung” is uitgesloten, aldus het BGH, wanneer het mogelijk is de tonen zelf in te spelen. In dat geval bestaat er geen rechtvaardiging voor de inbreuk op de ondernemingsinspanning. Ook de kunstvrijheid uit art. 5 van de Duitse Grondwet, staat dit niet toe.

 

Die Beklagten haben - so der BGH - in das Tonträgerherstellerrecht der Kläger (§ 85 Abs. 1 UrhG) eingegriffen, indem sie dem von den Klägern hergestellten Tonträger im Wege des Sampling zwei Takte einer Rhythmussequenz des Titels "Metall auf Metall" entnommen und diese dem Stück "Nur mir" unterlegt haben. Die Beklagten können sich nicht mit Erfolg auf das Recht zur freien Benutzung (§ 24 Abs. 1 UrhG) berufen. Zwar kann in entsprechender Anwendung dieser Bestimmung auch die Benutzung fremder Tonträger ohne Zustimmung des Berechtigten erlaubt sein, wenn das neue Werk zu der aus dem benutzten Tonträger entlehnten Tönen oder Klängen einen so großen Abstand hält, dass es als selbständig anzusehen ist.

Eine freie Benutzung ist nach der Rechtsprechung des Bundesgerichtshofs allerdings ausgeschlossen, wenn es möglich ist, die auf dem Tonträger aufgezeichnete Tonfolge selbst einzuspielen. In diesem Fall gibt es für einen Eingriff in die unternehmerische Leistung des Tonträgerherstellers keine Rechtfertigung. Auch aus der von Art. 5 Abs. 3 GG geschützten Kunstfreiheit lässt sich in einem solchen Fall kein Recht ableiten, die Tonaufnahme ohne Einwilligung des Tonträgerherstellers zu nutzen.

Das Berufungsgericht ist mit Recht davon ausgegangen, dass zur Beurteilung der Frage, ob es möglich ist, eine Tonfolge selbst einzuspielen; darauf abzustellen ist, ob es einem durchschnittlich ausgestatteten und befähigten Musikproduzenten zum Zeitpunkt der Benutzung der fremden Tonaufnahme möglich ist, eine eigene Tonaufnahme herzustellen, die dem Original bei einer Verwendung im selben musikalischen Zusammenhang aus Sicht des angesprochenen Verkehrs gleichwertig ist. Das Berufungsgericht hat ohne Rechtsfehler angenommen, dass die Beklagten nach diesen Maßstäben in der Lage gewesen wären, die aus "Metall auf Metall" entnommene Sequenz selbst einzuspielen.
IEF 12134

IE-Klassiekers kwekersrecht

HR 22 mei 1955, BIE 1951, 70 (Spek’s Yellow)
Derden voortkwekingsmateriaal slechts in het verkeer brengen, als het voor de eerste maal als zodanig door de kweker in het verkeer is gebracht.

 

HR 20 januari 1961, BIE 1961, 27 (Sluis/Zwaan; Cherry Belle)
Tegen betaling voor proefneming verstrekken door de kweker van kleine hoeveelheid zaad is niet 'in het verkeer brengen'.

HR 7 mei 1971, BIE 1971, 70 (Handelsvereniging/Weston; Red Pontiac)
Een kweker heeft aan een door hem gewonnen aardappelras de naam „Red Pontiac" gegeven; deze naam is als benaming voor dit ras in het rassenregister ingeschreven op grond van een aanwijzing als bedoeld in art. 18, lid 1 sub b van de wet; daardoor is een mogelijk aan die kweker met betrekking tot die benaming voor gelijke of gelijksoortige waren toekomend recht op een merk van rechtswege vervallen.

HR 19 april 1974, BIE 1975, 28 (Sluis/Enkhuizer; Preresco)
Kwekersrecht alleen indien er eigenschap is, waardoor het ras zich duidelijk onderscheidt. Langer groen blijven is een van belang zijnde eigenschap.

HR 17 september 1982, BIE 1983, 40 (Hofstede/Visser; Hoblanche)
Wanneer niet kan worden vastgesteld, dat het door Durieux in Frankrijk in het verkeer gebrachte teeltmateriaal afkomstig is van't door Hofstede gewonnen product, komt de vraag aan de orde, of het andere ras van Durieux hetzij in Frankrijk aldus in het verkeer was gebracht, dat het algemeen bekend was geworden, hetzij die algemene bekendheid op andere gronden had verkregen.

HR 12 april 1985, BIE 1985, 56 (Van Winsen/vof Van Winsen&zonen; Elvira)
Het oprooien van de oorspronkelijk geleverde gladiolen bollen "Elvira" en uitplanten van de aan die knollen ontstane, nieuwe knollen in het nieuwe groeiseizoen, ten behoeve van de eigen professionele bloemproductie, betreft het teeltmateriaal voor gebruik in eigen bedrijf dat aan de voorafgaande toestemming van de houder van't kwekersrecht — op de oorspronkelijk geleverde bollen — is onderworpen; uitzondering op het zg. "farmer's privilege".

HR 23 februari 1990, BIE 1990, 99 (Verheijen/Enza Zaden; sla-ras Clarion)
In art. 40, lid 2 ZPW ligt voor kwekersrechtinbreuk niet het "desbewustheidsvereiste" van art. 43 Row. besloten. Verheijen Seeds had op eenvoudige wijze, verklaring van toeleverancier, kunnen aantonen dat het door haar verhandelde teeltmateriaal rechtmatig in het verkeer was gebracht.

HR 18 januari 2002, LJN AD4915 (Interplant/Oldenburger)
Als men de door Interplant gevorderde schade wil begroten aan de hand van concreet door Interplant geleden nadeel (de weg die Interplant zelf in deze zaak primair verdedigt), is inderdaad de door rechtbank en hof geaccepteerde tegenwerping dat er geen concreet nadeel was, bepaald aannemelijk.

HvJ EG 14 oktober 2004, zaak C-336/02 (STV/Brangewitz)
Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Loonwerkers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12133

Gerecht EU week 50

Merkenrecht. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:

(A) Een merk "Qualität hat Zukunft" wordt als reclameuiting gezien,
(B) met het merk Magic Light is verwarringsgevaar met Magic Life,
(C) Pelikan is ter kwader trouw geregistreerd,
(D) merk natura niet ingeschreven; natura is niet beschrijvend voor de diensten (wel afgewezen vanwege gelijke tekens), en
(E) Bimbo tegen Grupo Bimbo; het Spaanse publiek het element GRUPO zien als aanduiding voor een ondernemingsvorm.

Gerecht EU 11 december 2012, zaak T-22/12 (Fomanu / OHMI (Qualität hat Zukunft))

(A) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1518/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 27 oktober 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „Qualität hat Zukunft” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9, 16 en 40. Het beroep wordt verworpen, het merk wordt gezien als zuivere reclameuiting. Ook op de Marques-blog class 46.

22. Daraus folgt, dass eine aus einem Werbeslogan bestehende Marke als nicht unterscheidungskräftig anzusehen ist, wenn sie dazu angetan ist, von den maßgeblichen Verkehrskreisen nur als eine bloße Werbeaussage wahrgenommen zu werden. Hingegen ist nach ständiger Rechtsprechung einer solchen Marke dann Unterscheidungskraft zuzuerkennen, wenn sie über ihre Werbefunktion hinaus von den maßgeblichen Verkehrskreisen unmittelbar als Hinweis auf die betriebliche Herkunft der in Frage stehenden Waren und Dienstleistungen wahrgenommen werden kann (vgl. in diesem Sinne Urteile des Gerichts in der Rechtssache REAL PEOPLE, REAL SOLUTIONS, oben in Randnr. 13 angeführt, Randnr. 20, vom 31. März 2004, Fieldturf/HABM [LOOKS LIKE GRASS... FEELS LIKE GRASS... PLAYS LIKE GRASS], T‑216/02, Slg. 2004, II‑1023, Randnr. 25, vom 30. Juni 2004, Norma Lebensmittelfilialbetrieb/HABM [Mehr für Ihr Geld], T‑281/02, Slg. 2004, II‑1915, Randnr. 25, und vom 15. September 2005, Citicorp/HABM [LIVE RICHLY], T‑320/03, Slg. 2005, II‑3411, Randnr. 66).

23. Im Licht dieser Erwägungen ist zu prüfen, ob das HABM, wie die Klägerin geltend macht, mit seiner Feststellung, dass die Anmeldemarke keine Unterscheidungskraft habe, gegen Art. 7 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 207/2009 verstoßen hat.

Gerecht EU 13 december 2012, zaak T-34/10 (Hairdreams / OHMI - Bartmann (MAGIC LIGHT))

(B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „MAGIC LIGHT” voor waren van de klassen 3, 8, 10, 21, 22, 26 en 44 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 656/20084 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 18 november 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale woordmerk „MAGIC LIFE” voor waren van klasse 3. Het beroep wordt verworpen, er is voldoende gemotiveerd geoordeeld over het verwarringsgevaar (zowel in visueel als auditief perspectief). Ook op de MARQUES-blog.

43. Im vorliegenden Fall steht fest, dass die betreffenden Waren im Allgemeinen in Regalen dargeboten werden, die es den Verbrauchern ermöglichen, sie in Augenschein zu nehmen. Daher ist zwar nicht ausgeschlossen, dass diese Waren auch auf mündliche Bestellung verkauft werden können, doch ist nicht anzunehmen, dass dies ihre gewöhnliche Vertriebsweise ist (vgl. in diesem Sinne Urteil des Gerichts vom 3. März 2004, Mülhens/HABM – Zirh International [ZIRH], T‑355/02, Slg. 2004, II‑791, Randnr. 54).

44. Diese Erwägung kann jedoch nicht die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr in Frage stellen, da, wie oben in den Randnrn. 30 und 31 festgestellt, eine sehr große Ähnlichkeit sowohl in schriftbildlicher als auch in klanglicher Hinsicht besteht. Dieses Argument der Klägerin geht deshalb ins Leere und ist zu verwerfen.

45. Somit ist die Beschwerdekammer in Anbetracht der oben in den Randnrn. 19 bis 21 angeführten Rechtsprechung, der Identität und Ähnlichkeit der Waren und Dienstleistungen, der Ähnlichkeit zwischen der älteren Marke und der angemeldeten Marke und der durchschnittlichen Kennzeichnungskraft der älteren Marke in Randnr. 29 der angefochtenen Entscheidung zu Recht zu dem Ergebnis gelangt, dass der „Abstand zwischen den Marken“ nicht ausreiche, um für das maßgebliche Publikum die Verwechslungsgefahr im Bereich identischer und ähnlicher Waren und Dienstleistungen auszuschließen.

Gerecht EU 13 december 2012, zaak T-136/11 (pelicantravel.com / OHMI - Pelikan (Pelikan))

(C) Gemeenschapsmerk – Beroep strekkende tot vernietiging van beslissing R 1428/20092 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 9 december 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling houdende afwijzing van de vordering tot nietigverklaring van het beeldmerk dat het woordelement „Pelikan” bevat, voor diensten van de klassen 35 en 39. Het beroep wordt verworpen. Er is sprake van registratie te kwader trouw.

66      Consequently, the filing of applications for declarations that the applicant’s Slovakian trade marks are invalid constitutes the legitimate exercise of Pelikan’s exclusive right, attaching to the registration of the contested Community trade mark, and cannot in itself prove any dishonest intent on Pelikan’s part. Nor does it emerge clearly – either from the application or from the reply – which factual or legal circumstances would show that Pelikan had attempted to use its right in an abusive manner, thus making it possible to find that Pelikan was acting in bad faith when it filed the application for registration of the contested Community trade mark.

67      Moreover, the applicant’s arguments concerning the fact that the word ‘pelikan’ is commonly used in the business sector must be rejected, because that statement is not borne out by specific evidence and, as the Board of Appeal correctly pointed out, that argument is irrelevant in the context of determining whether Pelikan may have acted in bad faith.

Gerecht EU 13 december 2012, zaak T-461/11 (Natura Selection / OHMI - Ménard (natura))

(D) Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „natura” voor waren en diensten van de klassen 14, 20, 25 en 35, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 2454/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 juni 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het woordmerk „natura” voor waren en diensten van de klassen 19 en 20. Het beroep wordt verworpen, het begrip gaat over "iets" natuurlijks of ecologisch zonder dat het een beschrijving van de producten of diensten is. Vanwege gelijkheid tussen de tekens bestaat er verwarringsgevaar. Ook op de Marques-blog.

53 Sur le plan conceptuel, il convient de souligner que, en tant que mot latin signifiant « nature », existant également en espagnol et en italien et avec des équivalents assez proches en français, en anglais (nature) et en allemand (Natur), le terme « natura » est susceptible d’être compris par le consommateur moyen de l’Union comme évoquant les choses naturelles ou écologiques, sans qu’il constitue une description des caractéristiques des produits ou des services en cause.

60 En l’espèce, il résulte de l’examen des produits en cause qu’ils sont identiques et similaires et de celui des signes litigieux qu’ils sont identiques sur les plans conceptuel et phonétique et moyennement similaires sur le plan visuel.

61 En conséquence, il y a lieu de constater que c’est à juste titre que la chambre de recours a considéré qu’il existait un risque de confusion dans la perception du public pertinent, à savoir du consommateur moyen, normalement informé et raisonnablement attentif et avisé.

Gerecht EU 14 december 2012, zaak T-357/11 (Bimbo tegen OHMI/Grupo Bimbo (GRUPO BIMBO))

(E) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale woordmerk en de nationale beeldmerken met het woordelement „BIMBO” voor waren en diensten van de klassen 29, 30, 31, 32, 35 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1272/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 14 april 2011 houdende gedeeltelijke vernietiging van de weigering van de oppositieafdeling om het beeldmerk in kleur met de woordelementen „GRUPO BIMBO” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 5, 29, 30, 31, 32, 35 en 43 in het kader van de door verzoekster ingestelde oppositie. Beroep wordt toegewezen, de tekens zijn vergelijkbaar, omdat het Spaanse publiek het element GRUPO zien als aanduiding voor een ondernemingsvorm.

32 La marque demandée englobe ainsi l’intégralité de la marque antérieure.

33 En outre, la chambre de recours a correctement souligné, dans le cadre de son analyse au regard de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009, que l’élément « grupo » sera perçu par le public espagnol pertinent comme une simple référence au type d’entreprise concerné (décision attaquée, points 59, 60 et 61). Cette caractéristique a pour effet qu’il est fort probable que ce public ne percevra pas ce terme comme une marque, mais plutôt comme une référence à un ensemble susceptible d’être rattaché à l’élément « bimbo ».
IEF 12131

Welke Nederlandse belangen worden gediend met jurisdictie HvJ over gemeenschapsoctrooien

Lijst van vragen en antwoorden over verdragen in voorbereiding, Kamerstukken II 2012/13, 23 530, nr 96. 

11Kunt u aangeven welke Nederlandse belangen gediend worden door ratificatie van Besluit van de Raad van de EU houdende toekenning aan het Hof van Justitie van de EG van de bevoegdheid uitspraak te doen in geschillen betreffende het gemeenschapsoctrooi (nummer 010891), welke structurele en eenmalige kosten hiermee zijn gemoeid, welke consequenties het niet ratificeren van het Besluit van de Raad voor Nederland heeft en welke consequenties het wel ratificeren van het Besluit van de Raad heeft?

Het betreft hier een voorgenomen verdrag dat is gerelateerd aan het voorstel voor een Gemeenschapsoctrooi en daarmee samenhangend een besluit van de Raad voor de overdracht van jurisdictie voor geschillen over gemeenschapsoctrooien aan het Hof van Justitie. Deze voorstellen zijn nooit ten uitvoer gebracht, maar ook niet ingetrokken. Ondertussen is in de Raad verder gewerkt aan een nieuwe opzet van het octrooipakket. Onderdeel daarvan is het voorstel voor een verdrag tot oprichting van een unitair octrooigerecht. Zodra dat is aanvaard, zal het besluit van de Raad en daarmee ook het onderhavige verdrag van deze ontwerp-lijst kunnen worden geschrapt.

IEF 12130

Welke NL belangen gediend worden door WIPO-verdragen

Lijst van vragen en antwoorden over verdragen in voorbereiding, Kamerstukken II 2012/13, 23 530, nr 96. 

25 Kunt u aangeven welke Nederlandse belangen gediend worden door ratificatie van Rechten voor omroeporganisaties WIPO, 010606, welke structurele en eenmalige kosten hiermee zijn gemoeid en welke consequenties het niet deelnemen aan het verdrag voor Nederland heeft en welke consequenties heeft het wel deelnemen aan het verdrag heeft voor Nederland?

In het kader van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom wordt onder de vlag van de Verenigde Naties, onderhandeld over een verdrag dat de aan het auteursrecht verwante rechten van omroeporganisaties beschermt met betrekking tot hun uitzendingen. Er is nog geen diplomatieke conferentie belegd die in een verdrag zou kunnen uitmonden.

In het Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties uit 1961, waarbij alle lidstaten van de Europese Unie partij zijn, zijn die zogenaamde naburige rechten beperkt tot uitzendingen door de ether. Het nieuwe verdrag zou de bescherming moeten uitbreiden tot uitzendingen via de kabel. In de Europese Unie is dat al gemeengoed. Het belang van een eventueel verdrag is dan ook vooral gelegen in het feit dat Europese omroeporganisaties in het algemeen en Nederlandse omroeporganisaties in het bijzonder dan straks ook in andere verdragsluitende staten op de bescherming aanspraak kunnen maken met betrekking tot uitzendingen via de kabel.

27 Kunt u aangeven welke Nederlandse belangen gediend worden door ratificatie van Verdrag inzake bescherming audiovisuele voorstellingen , nummer 012749, welke structurele en eenmalige kosten hiermee zijn gemoeid, welke consequenties het niet deelnemen aan het verdrag voor Nederland heeft en welke consequenties het wel deelnemen aan het verdrag heeft voor Nederland?

Op 26 juli 2012 is het Verdrag van Beijing inzake audiovisuele uitvoeringen tot stand gekomen. Het verdrag is nog niet ondertekend.

Het verdrag verleent aan uitvoerende kunstenaars aan het auteursrecht verwante intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot hun audiovisuele uitvoeringen. In de EU zijn die rechten bijna volledig geharmoniseerd. Als Nederland wil toetreden, dan moet de Europese Raad eerst bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen een daartoe strekkend besluit nemen. De Europese Commissie heeft daarvoor echter nog geen voorstel gedaan, maar zal dat naar verwachting spoedig doen. De rechten waarin het verdrag voorziet, zijn in Nederland gerealiseerd in de Wet op de naburige rechten; ook voor zover die rechten nog niet op Europees niveau zijn geharmoniseerd. In het verdrag staat voor Nederland dus niets nieuws.

Het belang van aansluiting bij het verdrag is dat Europese uitvoerende kunstenaars in het algemeen en Nederlands uitvoerende kunstenaars in het bijzonder aanspraak kunnen maken op de rechten waarin het verdrag voorziet in verdragsluitende staten (niet EU-lidstaten). Dat levert hen geld op en is een belangrijke reden tot het verdrag toe te treden. Omgekeerd, kunnen uitvoerende kunstenaars uit niet EU-lidstaten de rechten ook in Nederland gaan inroepen. Dat kost Nederlandse gebruikers van audiovisuele uitvoeringen geld. Het recht op openbaarmaking van gefixeerde audiovisuele uitvoeringen is nog niet geharmoniseerd. Het verdrag staat toe om met betrekking tot dat, economisch gezien, belangrijke exploitatierecht een voorbehoud te maken. Het ligt voor de hand dat Nederland daarvan gebruik zal makenmaakt, omdat Nederland de facto importeur is van audiovisuele uitvoeringen.

IEF 12129

Recente lokale streekproducten - december 2012

Recentelijk heeft de Commissie enkele Beschermde Geografische Aanduidingen (BGA) en Beschermde Oorsprongbenamingen (BOB) aan het DOOR-register toegevoegd. Met de volgende tien uitvoeringsverordeningen (EU) van de Commissie van .. oktober 2012, houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen:



Nr. 1096/2012 (14 november) Aischgründer Karpfen (BGA), voor Duitse gebakken karper [aanvr.]
Nr. 1118/2012 (28 november) 东山白卢笋 Dongshan Bai Lu Sun (BGA), voor Chinese verduurzaamde asperges [aanvr.].
Nr. 1173/2012 (4 december) Queso Camerano (BOB), voor Spaanse kaas [aanvr.].


Nr. 1175/2012 (7 december) Sale Marino di Trapani (BGA), voor Italiaans zout [aanvr.].
Nr. 1176/2012 (7 december) Μανταρίνι Χίου Mandarini Chiou (BGA), voor Griekse mandarijnen [aanvr.].
Nr. 1177/2012 Scottish Wild Salmon (BGA), voor Schotse wilde zalm [aanvr.].

Meer weten over Geografische indicaties en herkomstaanduidingen (dossier overige - herkomstaanduiding via linkermenu).

IEF 12128

Nederland vraagt bescherming aan voor Bastersuiker en Schenkstroop

Nederland heeft voor traditionele specialiteiten bescherming aangevraagd bij de EU. Ditmaal gaat het om de producten Schenkstroop en Basterdsuiker. Indien de verzoeken worden ingewilligd, komt Nederland daarmee op een totaal van (slechts) 11 beschermde aanduidingen:

NL/TSG/0007/00901  

   Basterdsuiker

GTS

23/11/2012

Gepubliceerd

NL/TSG/0007/01056  

   Suikerstroop / Schenkstroop / Goudstroop

GTS

21/11/2012

Aangevraagd

NL/PGI/0005/0328  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PGI.gifGouda Holland

BGA

03/12/2010

Geregistreerd

NL/PGI/0005/0329  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PGI.gif Edam Holland

BGA

03/12/2010

Geregistreerd

NL/TSG/0107/0023  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/TSG.gif Boerenkaas

GTS

16/02/2007

Geregistreerd

 

NL/PGI/0005/0215  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PGI.gif Westlandse druif

BGA

12/11/2003

Geregistreerd

NL/PDO/0005/0059  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PDO.gif Kanterkaas ; Kanternagelkaas ; Kanterkomijnekaas

BOB

08/09/2000

Geregistreerd

NL/PDO/0017/0316  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PDO.gif Boeren-Leidse met sleutels

BOB

13/06/1997

Geregistreerd

NL/PDO/0017/0313  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PDO.gif Opperdoezer Ronde

BOB

21/06/1996

Geregistreerd

NL/PDO/0017/0314  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PDO.gif Noord-Hollandse Gouda

BOB

21/06/1996

Geregistreerd

NL/PDO/0017/0315  

https://ec.europa.eu/agriculture/quality/door/images/PDO.gif Noord-Hollandse Edammer

BOB

21/06/1996

Geregistreerd

IEF 12127

IE-Klassiekers octrooirecht

HR 20 juni 1930 (Philips/Tasseron)
In het verkeer brengen van lampen maken inbreuk op het octrooi; inbreuk begint niet eerst bij het in gebruik stellen van de lampen overeenkomstig haar bestemming.
HR 20 juni 1947, Bijblad IE 1947,nr. 10  (Koese)
Voorgebruik; bescherming zou waardeloos zijn indien voorgebruiker een uitvoeringsvorm, welke slechts nog op primitieve wijze was uitgewerkt, niet zou mogen vervolmaken of door een betere vervangen.
HR 30 juni 1950, BIE 1950, 77 (Perquin/Perfra)
Uit de Octrooiwet  art. 10 spreekt allerminst de zorg van de wetgever om te bereiken, dat de werknemer-uitvinder, al ware tevoren anders bedongen, vrijelijk over zijn uitvinding zal mogen beschikken.
HR 15 december 1950, BIE 1951,4 (Philips/Staat)
De cessionaris kan zich tegenover een derde op een niet-ingeschreven acte van overdracht beroepen, indien hij ten opzichte van die derde - op andere wijze dan door inschrijving - heeft doen blijken van de door hem verkregen rechten.
HR 6 april 1962, BIE 1962, 34 (Inlegzolen)
Indien het exploit wordt uitgebracht aan een afnemer, is voor de onrechtmatigheid niet voldoende, dat de in het exploit vervatte pretentie achteraf onjuist blijkt te zijn.
HR 16 november 1962, BIE 1963, 1 (Parke en Davis/Marsing)
Octrooihouder kan volstaan te stellen, dat de inbreukmaker de nieuwe stof in het verkeer heeft gebracht, zonder zich over de herkomst van die stof uit te laten; maar is verplicht zijn standpunt kenbaar te maken.

HR 1 mei 1964, BIE 1964, 47 (Probel/Parke en Davis)
Parke Davis is rechthebbende op octrooien voor werkwijzen ter bereiding van chlooramphenicol; Probe heeft deze stof in Nederland in het verkeer gebracht, omdat zij deze stof - na aankoop buiten Nederland - naar Nederlandse afnemers heeft verzonden en vervoerd.
HR 10 juni 1983, BIE 1984, 39 (Pfizer/Pharmon; doxycycline)
Verhandelen van een uit het buitenland geïmporteerd, aldaar op vorenstaande werkwijze verkregen voortbrengsel is niet onrechtmatig jegens de houder van't werkwijze-octrooi.
HvJ EG 15 november 1983, zaak 288/82 (Duijnstee/Goderbauer)
Onder geschil over de registratie of de geldigheid van octrooien valt niet een geschil tussen werkgever met zijn werknemer-uitvinder, betreffende de uit hun arbeidsverhouding voortvloeiende rechten op deze octrooien.
HR 22 juni 1984, BIE 1985, 27 (Mast/Avabel)
Verbonden bezwaar te ondervangen kan tot de uitvinding behoren, ook al is de reden waarom de werkwijze dat bezwaar ondervangt, bekend.
Europees Octrooibureau Grote Kamer van Beroep 5 december 1984, G 5/83, Official Journal EPO 1985, p. 64 (Tweede medische indicatie)
Tweede (en verdere) medische indicatie wordt niet uitgesloten van octrooibescherming.
HvJ EG 9 juli 1985, zaak 19/84 (Hoechst/Pharmon)
Uitputting van octrooirecht in geval van op een parallel octrooi verleende dwanglicenties.
HR 27 januari 1989, BIE 1989, 65 (Meyn/Stork; uithaalorgaan voor slachtvogels)
Beperking van de omschrijving in 't octrooischrift tot de daarin beschreven uitvoering brengt nog niet mee dat andere uitvoeringsvarianten buiten de bescherming vallen.
HR 9 november 1990, BIE 1991, 32 (Globe/Dupont)
Voor het oordeel dat't breisel van Dupont een uitwerking is van de beschermde uitvinding van Globe is terecht niet beslissend geacht dat de uitvinder aan deze uitvoering zelf niet heeft gedacht.
Europees Octrooibureau Onderzoeksafdeling 3 april 1992, OJ 1992, 588-593 (Harvard-Onco-muis)
Patentability of animals - animal and animal variety+ ordre public and morality.
HR 18 december 1992, BIE 1993, 81; NJ 1993, 735 (Medicopharma/ICI)
De onderzoekvrijstelling in de ROW is een restrictief te interpreteren die slechts van toepassing is als het onderzoek uitsluitend van zuiver wetenschappelijke aard is danwel enkel is gericht op enig de strekking van de octrooiwet verwezenlijkend doel, zoals het verder ontwikkelen der techniek. Het aanbod per advertentie om 't geneesmiddel na afloop van't octrooi te leveren maakt inbreuk.
HR 27 mei 1994, BIE 1995, 25 (Hupkens/Van Ginneken)
Art. 10 ROW ziet niet op de regel dat 't loon van de werknemer-uitvinder géén vergoeding voor gemis aan octrooi omvat; de vergoeding mag niet worden gesteld op 't geldelijk belang van de uitvinding.
HR 13 januari 1995, BIE 1995, 63 (Dreizler/Remeha; ARF-branders)
Hof heeft niet miskend dat bij de uitleg van de conclusie datgene waarin naar het wezen van de zaak de geoctrooieerde uitvinding bestaat een rol speelt.
HR 13 januari 1995, BIE 1995, 85; NJ 1995, 391 (Ciba Geigy/Oté Optics)
Gebrek aan duidelijkheid in het octrooischrift werkt daarbij in beginsel ten nadele van de octrooihouder.
HR 23 juni 1995, BIE 1997, 41 (Organon/ARS)
De in art. 55 lid 1 EOV bedoelde termijn van 6 maanden gaat niet terug vanaf de indieningsdatum, maar vanaf de voorrangsdatum.
HR 29 september 1995, BIE 1997, 21 (Generics/Smith Kline & French)
Indien spoedeisend belang terecht aangenomen is een verbod niet strijdig met geneesmiddelverordening.
HR 9 februari 1996, BIE 1996, 94 (Spiro/Flamco)
Toelaatbaarheid gedeeltelijke nietigverklaring octrooi en wijziging van't octrooischrift.
HvJ EG 23 januari 1997, zaak C-181/95 (Biogen/Smithkline)
ABC voor geneesmiddelen met meerdere basisoctrooien, voor elke houder van een basisoctrooi een ABC.
HvJ EG 12 juni 1997, zaak C-110/95 (Yamanouchi/Patent Office)
ABC. Draagwijdte van artikel 19.
HR 9 april 1999, BIE 2000, 31 (Epenhuijsen/Diversey I)
Het opwerpen van de nietigheid bij wege van verweer kan, doch kan niet leiden tot nietigverklaring octrooi.
HR 2 oktober 1998, BIE 2000, 58 (Generics/Smith Kline & French)
Beroep verworpen want een geneesmiddel mag na het verstrijken van't octrooi op de markt worden gebracht.
HR 16 februari 2001, BIE 2002, 26 (Van Egmond/Wiva)
Hof is niet verplicht om inlichtingen te vragen aan EOB of Bureau IE; verandering van woord 'is' in 'omvatten' is geen ongeoorloofde uitbreiding.
HvJ EG 10 mei 2001, zaak C-258/99 (BASF/BIE)
ABC voor gewasbeschermingsmiddelen: chemische elementen of verbindingen uit natuur of uit industrie, incl. verontreinigingen.
HR 2 november 2001, LJN AB2770 (British Telecom/KPN)
Welk tijdstip is maatgevend voor de kennis en het inzicht van de gemiddelde vakman.
HR 1 maart 2002, LJN AD7342 (TNO/Ter Meulen)
Of in het overeengekomen loon van verweerder een (billijke) vergoeding voor gemis aan octrooirechten is opgenomen.
HR 29 maart 2002, LJN AD8184 (Van Bentum/Kool)
Voor de door het Hof aangenomen zelfbeperking van [eiseres] bestond dus geen enkele reden en daarom zal ook de gemiddelde vakman niet aannemen dat [eiseres] redenen had voor een dergelijke zelfbeperking.
HR 31 oktober 2003, LJN AI0346 (Sara Lee/Intergro)
Het hof heeft zich uitgesproken over het ontbreken van't karakter van wezenlijk bestanddeel en dáártoe niet alleen overwogen dat de koffiebuil (als onderdeel van en samenstel) bekend was, maar voorts dat de houder voorzien van groeven conform de leer van't Amerikaanse octrooi, overeenkomstig de leer van't octrooi van Sara Lee gewijzigd dient te worden zonder dat enige maatregel met betrekking tot de koffiebuil vereist is, om de nadelen van de stand van de techniek (te weten het bypass-verschijnsel) te vermijden.
HvJ EG 11 december 2003, zaak C-127/00 (Hässle/Ratiopharm)
ABC. Begrip eerste vergunning voor in handel brengen in Gemeenschap; rechtsgevolgen van niet-inachtneming referentiedatum (art. 19).
HR 19 december 2003, LJN AF9714 (Roche/Primus)
Derhalve zoniet expliciet dan toch zeker impliciet kan worden afgeleid dat de Hoge Raad oordeelt dat artikel 16 lid 4 EEX de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over een vordering tot verbod op inbreuk op een buitenlands octrooi niet in de weg staat.
HR 12 november 2004, LJN AP9663 (Impro/Liko)
De gemiddelde vakman zal concluderen, dat voor een goede werking van de inrichting volgens het Impro-octrooi een parallellogramhefbeweging essentieel is.
HR 9 september 2005, LJN AT3135 (Navcom/Philips)
De enkele omstandigheid dat de Technische kamer van beroep het octrooi in gewijzigde vorm in stand heeft gehouden, brengt geen wijziging.
HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-4/03 (GAT/LuK)
Bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over een vordering tot verbod op inbreuk op een buitenlands octrooi.
HvJ EG 13 juli 2006, zaak C-539/03 (Roche/Primus)
Art. 6 EEX niet van toepassing op EU octrooi, inbreuk in elk van de lidstaten, divergenties zullen zich niet voordoen in gelijke gevallen.
HR 29 september 2006, LJN AU6098 (Bakel/Stork)
Geschil tussen octrooihouders over de vraag of een aanvrager van een Europees octrooi onrechtmatig handelt door niet alle mogelijke hem bekende informatie ter kennis van't EOB te brengen en of de houder van een door het EOB getoetst octrooi tegenover concurrenten wegens onjuiste pretentie onrechtmatig handelt indien de houder dit inroept terwijl dit naderhand wordt herroepen danwel vernietigd.
HR 22 december 2006, LJN AZ1081 (Dijkstra/Saier)
Buitenlandse houder van EU octrooi; een uit kunststof vervaardigde emmer met deksel, en een NL bedrijf over inbreuk maken op octrooi emmers met deksel.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl. Leest u vooral ook het Overzicht octrooirechtpraktijk HvJ EU, een zogenaamd, continue bijgewerkt living document, over aanhangige procedures en de meer recente uitspraken, IEF 10736.