DOSSIERS
Alle dossiers

Foto / beeld  

IEF 9521

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 30 maart 2011, LJN: BP9521, Strafzaak vervalsing

Het auteursrecht van kunst gemaakt door Klaas Gubbels

\Strafrecht. Auteursrecht (art. 31a en 31b Auteurswet, art. 326 en 326b Sr). De verdachte wordt voor het verkopen van valse schilderijen van Klaas Gubbels veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf, onttrekking aan het verkeer en schadevergoeding.

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006 in Nederland, opzettelijk schilderijen en aquarellen, waarin met inbreuk op eens anders auteursrecht (te weten van Klaas Gubbels) beeltenissen waren vervat, openlijk ter verspreiding heeft aangeboden en ter verspreiding voorhanden heeft gehad en bewaard heeft uit winstbejag, terwijl hij van het plegen van dit misdrijf daar toen zijn beroep heeft gemaakt;

(…) 3. hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006 in Nederland, opzettelijk 41 schilderijen en aquarellen, waarop telkens valselijk de naam of het naamsteken is geplaatst, te koop heeft aangeboden en heeft afgeleverd en ten verkoop in voorraad heeft gehad, als waren die schilderijen en aquarellen telkens van de hand van degene wiens naam of teken daarop valselijk was aangebracht, te weten Klaas Gubbels.

(…) De verdachte heeft erkend dat hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 29 oktober 2006 (in totaal) 44 valse werken van Klaas Gubbels heeft verkocht aan (…) Hij heeft voorts verklaard dat hij ervan uitgaat dat het auteursrecht van kunst gemaakt door Klaas Gubbels bij laatstgenoemde berust en hij heeft erkend dat hij weet dat het anderen niet is toegestaan om de naam Klaas Gubbels onder een werk te zetten dat lijkt op het werk van Klaas Gubbels (V01-03 pag. 2).

Lees het vonnis hier (link)

IEF 9498

Het belang van [A] op prestatiebescherming

Rechtbank Amsterdam, 23 maart 2011, LJN: BP8933, André Rieu Productions Holding B.V. c.s.  tegen Stijl & Inhoud Media B.V c.s. .

Auteursrecht. (Commercieel) portretrecht. Bodem na vzr. Rechtbank Amsterdam, 14 december 2009, IEF 8490. Gedaagde uitgeverij brengt tijdschrift uit met de titel: “André Rieu – van koorknaap tot vioolidool.” Vorderingen eiser Rieu [A] o.g.v. het portretrecht  (verzilverbare populariteit). worden toegewezen. Publicatie heeft niet of nauwelijks nieuwswaarde. Plaatsen van advertenties in De Pers moeten worden beschouwd als een op zich staand gebruik van het portret. Schadevergoeding gederfde inkomsten begroot op €10.261,00. Geen 1019h proceskosten voor portretrechtelijke deel (2/3), maar wel voor het (verder niet behandelde) gedeelte van de vorderingen dat is gebaseerd op het auteurs- en merkrecht(1/3).

Portretrecht: 4.10.  De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval het belang van [A] op prestatiebescherming zwaarder weegt dan het belang van SIM c.s. zodat deze zich reeds hierom met succes tegen de publicatie kan verzetten. Met [A] c.s. is de rechtbank van oordeel dat de nieuwswaarde van de publicatie voor zover deze al aanwezig is, uiterst gering is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de publicatie de concerten op het Vrijthof niet worden genoemd en slechts zijdelings het feit dat [A] in 2009 zestig jaar werd, aan de orde komt. Verder geeft de publicatie zelf een overzicht van het leven en het werk van [A]. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van het boek MWML, krantenartikelen over [A], interviews met [A] en door anderen gemaakte foto’s van [A]. Anders dan in de zaak waarin deze rechtbank vonnis heeft gewezen op 14 april 2010 ( LJN: BN 6392) en waarnaar SIM c.s. heeft verwezen, is onvoldoende gesteld of gebleken dat met deze publicatie is beoogd om nieuws te brengen, dan wel nieuwe informatie te verstrekken. Met de beelden en de teksten wordt een overzicht gegeven van het leven en werk van [A], maar de inhoud noch de samenstelling van de publicatie voegt iets toe ten opzichte van eerdere publicaties over [A]. SIM c.s. stelt een ode te willen brengen. Zij heeft voorts niet betwist dat het haar uitsluitend om te doen was met de publicatie winst te maken. Dat enkel commerciële belang, dat eveneens valt onder het recht van vrijheid van meningsuiting, weegt echter niet zwaar genoeg om [A] het recht zich tegen de publicatie te verzetten, te ontnemen. Dat [A] een zorgvuldig opgebouwde verzilverbare populariteit heeft, is niet weersproken. De afbeelding door SIM van de portretten van [A] in de publicatie is dan ook jegens [A] onrechtmatig en [A] kan zich hiertegen verzetten. Dit levert weliswaar een beperking op van de vrijheid van meningsuiting van SIM in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM, doch deze beperking wordt in dit geval in een democratische samenleving noodzakelijk geacht ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van [A]. Dat SIM eerder vergelijkbare publicaties omtrent andere personen heeft uitgebracht, waartegen volgens SIM c.s. niet geprotesteerd zou zijn, doet aan het feit dat de openbaarmaking van de onderhavige publicatie onrechtmatig is jegens [A], niet af. Evenmin doet hieraan af dat anderen (waaronder eventueel de NOS) eveneens inbreuk zouden maken op [A]’s portretrecht.

Schadevergoeding: 4.15.  De rechtbank gaat ervan uit dat [A] royalty’s kan bedingen voor gebruik van zijn portret. In ieder geval heeft [A] c.s. afdoende aangetoond dat zij zelf het portret van [A] exploiteert om inkomen te genereren. De betwisting van haar stellingen op dit punt door SIM c.s. worden als onvoldoende gemotiveerd verworpen. De hierop gebaseerde begroting van de geleden schade voor plaatsing van de foto’s in de publicatie dient dan ook in dit geval als de meest adequate vorm van schadeberekening worden beschouwd. Gelet op de hoeveelheid foto’s in de publicatie acht de rechtbank een percentage van 20% van de verkoopprijs niet onredelijk. De vraag of [A] c.s. een dergelijke vergoeding in dit geval ook had bedongen is niet van belang, aangezien het in dit geval gaat om een abstracte schadebegroting. De rechtbank begroot de schade voor de foto’s in de publicatie op in totaal EUR 5.261,00. [A] c.s. heeft de schade van haar foto op de cover van de publicatie begroot op EUR 5.000,00. Zonder nadere toelichting die ontbreekt valt niet in te zien dat en waarom [A] c.s. met de foto op de cover van de publicatie nog extra schade heeft geleden.
Met SIM c.s. is de rechtbank van oordeel dat het plaatsen van advertenties in De Pers beschouwd moeten worden als een op zich staand gebruik van het portret van [A], doch dat het berekenen van gederfde royaltyinkomsten bij de advertenties in De Pers niet opgaat. Zonder nadere toelichting die ontbreekt is niet begrijpelijk dat en waarom de schade van [A] kan worden berekend op 20% van de plaatsingskosten. De rechtbank begroot deze schade van [A] ex aequo et bono op een bedrag van EUR 5.000,00 voor de twee advertenties. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot vergoeding van de schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal EUR 10.261,00. De wettelijke rente zal, nu de verschuldigdheid daarvan niet wordt betwist, worden toegewezen als gevorderd. Nu de vordering tot schadevergoeding enkel is gebaseerd op schending van het portretrecht en dit recht alleen [A] toekomt, worden de vorderingen van [A] BV en [B] afgewezen.

Proceskosten: 4.21.  [A] c.s. vordert onder (vi) veroordeling van SIM c.s. in alle door haar in redelijkheid en evenredigheid gemaakt gerechtskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [A] c.s. de kosten gespecificeerd tot een bedrag van EUR 14.566,05 (inclusief verschotten) voor de werkzaamheden tot 9 januari 2011. SIM c.s. verzet zich tegen proceskostenveroordeling op grond van artikel 1019h Rv, omdat in het onderhavige geval geen sprake is van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten. Dit verweer slaagt voor zover in deze procedure het portretrecht in het geding is. Vorderingen op grond van onrechtmatige daad in verband met artikel 21 Auteurswet vallen niet onder intellectuele eigendomsrechten waarvoor artikel 1019h Rv bedoeld is. [A] c.s. heeft haar vorderingen echter eveneens gebaseerd op haar auteurs- en merkrechten. Voor dat gedeelte is artikel 1019h Rv wel van toepassing.

Lees het vonnis hier.

IEF 9495

205 maal hergebruik

Rechtbank Amsterdam, 23 maart 2011, HA ZA 09-3955, [A] tegen Sapph Intimates (met dank aan Diederik Stols, Boekx)

Auteursrecht. Licentieovereenkomst. Eindvonnis na Rechtbank Amsterdam, 8 september 2010, IEF 9340. Vaststelling van schadehoogte wegens hergebruik van foto’s door opdrachtgever. Eiser vordert €2.645.993,90 op grond van de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie, inclusief 200% en 300% verhogingen, maar de rechtbank komt na berekening op €20.500,- (205 maal hergebruik buiten de eenmalige licentie à €100 per hergebruik).

De rechtbank baseert het hergebruik op het doel van het (her)gebruik van de foto’s (b.v. voor nieuwe campagnes). Kopieën van hergebruik worden niet als hergebruik aangemerkt: bij meermalig gebruik van eenzelfde foto in verschillende formaten of op verschillende plaatsen op de website is sprake van eenmalig hergebruik. Gebruik door derden in online kranten en televisieprogramma’s kan niet aan Sapph worden toegerekend, ook niet bij betaalde programma’s als Business Class. Proceskosten €16.947,02 toegewezen; buitengerechtelijke kosten voor het in kaart brengen van het hergebruik à €43.501 wordt afgewezen. Geen aanleiding om terug te komen op eerdere beslissingen in tussenvonnis.

2.7. Zoals overwogen in het tussenvonnis zijn de werken door [A] uitgeleverd met een bepaald gebruiksdoel. Anders dan Sapph betoogt, valt alleen het gebruik van de werken voor dat specifieke gebruiksdoel onder de licentie. Voor zover de werken door Sapph zijn gebruikt voor een ander doel, is sprake van hergebruik. Anders dan Sapph bij akte heeft aangevoerd, is het hergebruik niet beperkt tot de gebruiksvorm. Wanneer een werk wordt uitgeleverd voor een poster voor campagne A en dit werk wordt hergebruikt voor een billboard voor campagne B en voor een billboard voor campagne C is het werk twee maal hergebruikt. Wanneer dat werk wordt hergebruikt voor een billboard en een blow-up voor campagne B, is ook sprake van tweemaal hergebruik. Daarentegen is sprake van eenmalig hergebruik wanneer kopieën worden gemaakt van een hergebruikt werk. Wanneer een werk is uitgeleverd voor een poster voor campagne A en wordt gebruikt voor een billboard voor campagne B is sprake van eenmalig hergebruik wanneer er binnen die campagne meerdere billboards mee worden gevuld.

2.10 (…) [A] stelt verder dat eveneens sprake is van hergebruik door plaatsing van deze advertenties op internet. Omdat het de uitgever is die de krant ook online beschikbaar stelt en niet is gesteld of gebleken dat Sapph daarvoor opdracht heeft gegeven dan wel zich tegen kon verzetten (sic), is de uit die betreffende openbaarmakingen voortvloeiende schade Sapph niet toe te rekenen. Deze vormen van hergebruik zullen daarom niet worden meegenomen.” (..)

2.11 (…) Volgens [A] kan de openbaarmaking van de werken in het programma Business Class aan Sapph worden toegerekend omdat voor deelname aan dit programma moet worden betaald. (…) Zoals Sapph terecht aanvoert betekent het enkele feit dat voor deelname moet worden betaald nog niet dat openbaarmaking van de werken in de televisie uitzending aan Sapph kan worden toegerekend. Uit het overzicht van de kosten van deelname blijkt ook niet dat Sapph door voor de deelname te betalen tevens kon bepalen waar de televisie uitzending werd opgenomen en wat in beeld werd gebracht. Onvoldoende is dan ook gesteld dat de openbaarmaking van de werken in de televisieuitzending ban Business Class aan Sapph kan worden toegerekend. Met betrekking tot het video persbericht van het ANP betwist Sapph niet de toerekening, maar wel het aantal malen hergebruik. Volgens De Deugd is sprake van viermaal hergebruik, maar zoals Sapph terecht aanvoert gaat het daarbij om twee werken op een display die onvoldoende duidelijk in beeld zijn, zodat die niet worden aangemerkt als hergebruik (…)

2.14: (…) zoals al overwogen worden kopieën van hergebruik niet als hergebruik aangemerkt. Dit betekent dat wanneer eenzelfde foto door Sapph meermalen (bijvoorbeeld klein of na aanklikken groot, of op meerdere plaatsen) op de website is geplaatst, er sprake is van eenmalig hergebruik. Verder moet de foto voldoende duidelijk in beeld zijn gebracht (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9487

Een rechtstreeks beeldverslag

Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 maart 2011, KG ZA 11-88, KNVB en diverse andere nationale voetbalbonden tegen MyP2P Holding B.V. en KG ZA 11-252, UFA Sports GmbH tegen MyP2P Holding B.V. c.s. (met dank aan Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Livestreaming van wedstrijdbeelden. Geen ‘doorgifte’, geen inbreuk auteursrechten, wel onrechtmatig: “Myp2p selecteert en beoordeeld aanbod van live streams en bevordert blijkens haar forum actief dat deze worden aangeboden. Een dergelijke handelwijze is volgens de huidige stand van de rechtspraak in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, omdat dit neerkomt op structureel faciliteren van autersrechtinbreuk. Myp2p's notice and take down procedure maakt dit niet anders.” Merkinbreuk onvoldoende gesubstantieerd. Geen 1019h proceskosten, nu alle op IE-rechten gebaseerde vorderingen worden afgewezen. Uitgebreide bespreking bevoegdheidverweer (Rome II / gelijkheidsvermoeden).

Auteursrecht: 4.26. De voorzieningenrechter oordeelt voorshands langs de lijnen van inmiddels vaste lagere rechtspraak hier te lande dat hierdoor geen sprake is van doorgifte van een signaal door Myp2p in de zin van het Hoteles-arrest (zaak C306-05,7 december 2006) van het Hof van Justitie EG en derhalve niet van een mededeling aan het publiek in meerbedoelde zin. Hoewel er, anders dan bijvoorbeeld in de zaak Brein/FTD (Rb Haarlem 9 februari 2011, WN BP3757), sprake is van een directe link naar (inbreukmakende) bestanden door middel van de "play" button in de programmalijsten op de site van MypSp, gaat het evenwel te ver om te spreken van een (nieuwe) mededeling aan het publiek vanwege een hoge mate van interventie door Myp2p, zoals in de enigszins vergelijkbare Engelse Newzbin-uitspraak is geoordeeld (UK High Court 29 maart 2010, [2010]EWHC 608 (Ch)), door eiseressen met instemming aangehaald. Voor het downloaden volstaat weliswaar een druk op de "play" knop, maar duidelijk is dat daarbij een nieuw venster wordt geopend met een andere url, dat zichtbaar afwijkt van de Myp2p-site. De gebruikers moeten bovendien eerst zelf peer to peer software hebben geïnstalleerd. Er is geen sprake van zogenoemd embedded aanbieden van beelden; de streams verschijnen bij Myp2p niet binnen het raamwerk van haar website, althans onder haar zeggenschap of controle, maar op een andere pagina met een verschillende url. Het is mogelijk de aldus gelinkte live stream te (blijven) bekijken nadat het venster met de website van Myp2p vervolgens na linking wordt gesloten, zoals Myp2p terecht en onvoldoende steekhoudend bestreden aangeeft. Dat in het nieuwe venster doorgaans een banner van Myp2p is te zien - niet alle aanbieders van live streams houden zich overigens aan deze gebruikervoorwaarde van Myp2p’s site dat een dergelijke banner moet worden getoond - en dat Myp2p bedingt dat het stream aanbod exclusief voor haar site wordt gedaan, maakt voorshands niet dat de openbaarmaking aan Myp2p moet worden toegerekend.

4.27. Er is naar voorlopig oordeel geen sprake van het zelfstandig door Myp2p ter beschikking stellen voor een (nieuw gedeelte van het) publiek. Dat is immers al gebeurd door degenen die de beelden aanbieden. Dat het materiaal makkelijker te vinden is via Myp2p doet daaraan niet af. Van feitelijke beheersing van het beeldmateriaal door Myp2p is geen sprake, nu Myp2p afhankelijk is van het aanbod door derden en slechts de mogelijkheid biedt aan gebruikers om dat aanbod eenvoudiger te vinden. Zij heeft ook onbestreden aangegeven dat zij merkt dat er regelmatig contentaanbod wordt verwijderd, naar haar zeggen kennelijk omdat rechthebbenden tegen de betreffende openbaarmakers handhavend optreden. Wat Myp2p doet, is verwijzen door middel van links naar websites van derden. Zij stelt aldus faciIiteiten ter beschikking om werken opbaar te maken en dat kan niet gelijk gesteld worden met openbaarmaking van die werken zelf. Het betoog van eiseressen dat Myp2p veel meer doet, wordt niet gevolgd. De in 4.20 genoemde factoren a) t/m d) leggen daartoe te weinig gewicht in de schaal. Factor a) is van belang voor de hierna te beoordelen subsidiaire grondslag van de vorderingen. Factoren b) en c) worden verworpen en factor d) is geen inhoudelijk argument voor kwalificatie als openbaarmaking en kan overigens niet worden gevolgd. Geconcludeerd moet worden dat in de onderhavige omstandigheden geen sprake is van openbaarmaking in auteursrechtelijke zin. Zodoende moet het gevorderde auteursrechtinbreukverbod worden geweigerd.

Onrechtmatige daad / faciliteren: 4.32. Naar voorlopig oordeel faciliteert Myp2p met haar site een situatie waarin haar gebruikers - door hun al dan niet bewust gekozen rol als uploaders - derden toegang ver schaffen tot auteursrechtelijk beschermde werken, voor de desbetreffende openbaarmaking waarvan de vereiste toestemming van rechthebbenden ontbreekt, in weerwil van de bewering van het tegendeel door Myp2p. Myp2p selecteert en beoordeeld aanbod van live streams en bevordert blijkens haar forum actief dat deze worden aangeboden. Een dergelijke handelwijze is volgens de huidige stand van de rechtspraak in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, omdat dit neerkomt op structureel faciliteren van autersrechtinbreuk. Myp2p's notice and take down procedure maakt dit niet anders. Terecht voeren eiseressen aan dat deze procedure dusdanig gecompliceerd voorkomt, dat dit in de praktijk geen reële mogelijkheid biedt om gelijktijdige verspreiding van beeldverslagen van live sportverslagen te voorkomen.

4.33. Daarbij is mede gezichtspunt dat Myp2p substantiële inkomsten uit de exploitatie van haar website genereert. Eiseressen hebben voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat inbreuk op auteursrechten schade voor de belanghebbenden oplevert. Deze schade staat wel degelijk in verband met de handelwijze van Myp2p. Aangenomen moet immers worden dat degene die om niet toegang krijgt tot een auteursrechtelijk beschermd werk daarvoor in het algemeen geen vergoeding (meer) zal willen betalen en eiseressen om die reden minder inkomsten uit verleende licenties zullen ontvangen. Dat bij gebreke van "gratis" toegang door de betreffende consumenten niet als alternatief naar "betaalden (reguliere) toegang zou worden uitgeweken, zoals Myp2p niet onderbouwd aanvoert, wordt gepasseerd.

Merkenrecht: 4.34. De merkenrechtelijke grondslag van de vorderingen is door eiseressen onvoldoende gesubstantieerd, zoals Myp2p terecht aanvoert. In nrs. 48-50 van de dagvaarding is in het geheel niet gespecificeerd met welke tekens op welke ingeroepen merken (waarvan op een enkele uitzondering na geen volledige merkinschrijvingen zijn overgelegd) inbreuk zou worden gemaakt op wek van de ingeroepen merkinbreukgrondslagen "sub a, b, c of dn. Wel is een bijzonder groot aantal merken (als gezegd: onvolledig) overgelegd bij wijze van niet nader toegelichte productie (telkens alleen een verzameling screenprints met in de "leeswijzer" als toelichting: "bewijs van het ongeautoriseerd gebruik van de merken"). Bij pleidooi is daarop niet amvu1lend steekhoudend gesubstantieerd stelling genomen door eiseressen. Eiseressen hebben bij pleidooi alleen aangegeven met een beroep op het Clareyní/Klareinarrest van het Ben4luxgerechtshof (1 maart 1975, NJ 1975/30) dat Myp2p geen geldige reden zou hebben voor (refererend) merkgebruik.

4.35. Dat een en ander wordt niet genoegzaam geacht, omdat dit (ook) de perken van de procesorde in kort geding te buiten gaat. Daarop stranden de merkenrechtelijke vorderingen.

Proceskosten: 4.37. Gedaagde sub 2, Myp2p B.V., zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in beide zaken in de proceskosten worden veroordeeld. Premier League Limited c.s. en Ufa maken aanspraak op vergoeding van hun kosten overeenkomstig art 1019h Rv. Voor een dergelijke kostenveroordeling is, gelet op het feit dat de vorderingen gebaseerd op rechten van intellectuele eigendom zullen worden afgewezen, geen plaats, zodat het liquidatietarief zal worden toegepast.

Lees het vonnis hier.

IEF 9442

Te suggestief en veroordelend van karakter

Rechtbank Amsterdam, 6 oktober 2010, LJN: BP6075, [A] tegen RTL Nederlands B.V. c.s.

Auteursrecht. Portretrecht. Consumentenprogramma Kat In De Zak wijdt programma aan eiser, die er volgens het programma malafide praktijken op na zou houden. Eiser beroept zich op het portretrecht en ziet zijn vorderingen toegewezen.  De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. “De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.”

4.8.  [A] is onverwachts gefilmd in zijn werkomgeving. Tijdens de aflevering is te zien dat [A] aangeeft dat hij niet instemt met het filmen. Op de vraag van [C] of hij [A] kan spreken zegt [A] letterlijk: “Ja ik heb het al gehoord, ik vind dit niks.” De aflevering is naar het oordeel van de rechtbank te suggestief en veroordelend van karakter. Zo wordt de suggestie gewekt dat [A] een “soort van oplichter is”. [E] Models is “wel gewoon te vertrouwen”. Bovendien blijken de verwijten die worden gemaakt niet juist. Zo wordt [A] beschuldigd van het onrechtmatig gebruiken van foto’s van [D] in een reclamecampagne terwijl hij die niet heeft gebruikt.
Voorts geeft [D] in de aflevering aan (zie 2.9.) dat ze geheel onverwachts EUR 305,- heeft moeten betalen voor haar portfolio toen ze het portfolio kwam ophalen terwijl uit een overgelegd rekeningafschrift van [A] blijkt dat [D] ruim van te voren betaald heeft voor het portfolio.
Ook wordt in de aflevering de suggestie gewekt dat [A] weigert foto’s van [D] af te geven. Uit de informatiefolder voor “Making of a Model” blijkt dat het model aan het eind van de rit een portfolio krijgt waarvoor in onderling overleg een selectie uit de genomen foto’s wordt gemaakt. Dat dit bij andere bureaus anders gaat mag zo zijn, maar laat onverlet dat voor [D] op basis van de overeenkomst duidelijk was wat ze zou krijgen, namelijk een selectie die in een portfolio zou worden neergelegd. Het is op die basis dat [D] met [A] in zee is gegaan. Tevens blijkt uit door [A] overgelegde e-mails dat hierover tussen partijen geen verschil van mening (meer) bestond. [D] heeft om 4 of 5 foto’s gevraagd, waarvoor ze bereid was te betalen. [A] heeft toegezegd dat dit mogelijk was waarna [D] vervolgens niets meer van zich heeft laten horen.
Dit geheel van feiten en omstandigheden leidt tot het voorlopig oordeel dat sprake is van een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [A].

4.9.  De volgende vraag die beantwoording behoeft, is of een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is ter bescherming van de privacybelangen van [A]. De rechtbank is van oordeel dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting in het licht van alle feiten en omstandigheden noodzakelijk en proportioneel is. De rechtbank stelt daarbij het suggestieve en veroordelende karakter van de aflevering voorop. [A] wordt ten onrechte beschuldigd van het zonder toestemming gebruiken van foto’s in een reclamecampagne. Ook wordt ten onrechte het beeld geschetst dat [D] door [A] is opgelicht omdat zij geheel onverwachts EUR 305,- moest betalen voor haar portfolio. In de aflevering wordt naar voorlopig oordeel onnodig het beeld geschetst dat [A] er malafide praktijken op na houdt en dat hij een oplichter is. Hieraan kan niet afdoen dat, gelijk RTL c.s. stelt, de aflevering positief eindigt met de slotsom van Van der Voort zoals weergegeven onder 2.11. Dit betreft [E] Models en wekt nu juist de suggestie dat andere bureautjes (zoals [A]) malafide zijn. De provisionele vordering van [A] zal daarom voor wat betreft het met onmiddellijke ingang staken van elke openbaarmaking, verveelvoudiging en verspreiding van de aflevering, delen daarvan of beelden daaruit, worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9405

Gênant en beschamend (executiegeschil)

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 februari 2011, LJN: BP3926, GS Media B.V. tegen gedaagde

Auteursrecht. Executiegeschil na eerdere procedure over een filmpje van een dronken studente op geenstijl.nl, waarin het Geen Stijl werd bevolen het filmpje van haar websites te verwijderen (zie: Rechtbank Amsterdam, 14 juli 2010, IEF 8992). In het onderhavige geschil oordeelt de voorzieningenrechter dat Geen Stijl het gebod in voldoende mate heeft nageleefd en dat Geen Stijl voorshands aan gedaagde (de studente uit het filmpje) geen dwangsommen is verschuldigd.

Het filmpje is weliswaar nog wel te vinden en het gegeven dat beelden nog op een website te zien zijn kan, onder omstandigheden en ook zonder dat daarvoor een actief handelen is vereist, worden aangemerkt als ‘openbaarmaking, verveelvoudiging of verspreiding’, maar in casu is “niet aangetoond dat de afbeeldingen na het vonnis op normale wijze vindbaar waren voor het publiek.”

4.6.  (…) Nu de over en weer door partijen in het geding gebrachte (technische) gegevens en hun visie daarop niet eensluidend zijn, valt in dit kort geding niet zonder meer aan te nemen dat de in dit proces-verbaal getoonde afbeeldingen afkomstig zijn van de server van GS Media en dat deze afbeeldingen na de vonnisdatum daar nog online te vinden waren.

4.7.  Maar ook al zou dit het geval zijn, dan nog staat niet vast dat GS Media daarmee in strijd heeft gehandeld met het vonnis. Daarin is GS Media geboden om ‘elke openbaarmaking, verveelvoudiging of verspreiding’ van het filmpje of delen daaruit te staken en gestaakt te houden. Dat daaronder slechts zou moeten worden verstaan het ‘actief naar buiten pushen’, zoals GS Media heeft aangevoerd is een te strikte interpretatie. Ook als beelden op een website nog te zien zijn zonder dat daarvoor een actief handelen van GS Media is vereist, kan dat onder omstandigheden worden aangemerkt als ‘openbaarmaking, verveelvoudiging of verspreiding’. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd moeten de desbetreffende beelden dan echter wel zonder uitgebreid zoeken toegankelijk zijn voor het (gewone internet) publiek, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van specifieke adressen. Dat dit hier aan de orde is, is niet aannemelijk geworden. Voorshands is immers niet aangetoond dat de afbeeldingen na het vonnis op normale wijze vindbaar waren voor het publiek. De deurwaarder heeft de afbeeldingen namelijk alleen kunnen vinden door de specifieke bij punt 2.17 weergegeven adressen in te toetsen. Deze adressen, afkomstig van de prevvy-website, waren hem verstrekt door de raadsman van [gedaagde], zo heeft deze ook ter zitting nog bevestigd. Niet is gesteld of gebleken dat de afbeeldingen op andere wijze, bij voorbeeld door het intoetsen van een trefwoord, of rechtstreeks via de websites van GS Media voor een gemiddelde internet bezoeker toegankelijk waren. Doel en strekking van het vonnis zijn dat het filmpje, beelden daaruit en de bijbehorende teksten niet meer op of via de GS Media websites te zien zijn voor het publiek en dat GS Media daartoe de benodigde handelingen diende te verrichten, die redelijkerwijs van haar verwacht konden worden. Door het filmpje en de commentaren van haar websites te verwijderen, heeft zij destijds gedaan wat in haar vermogen lag. Als enkele afbeeldingen na een zeer gerichte zoekactie op basis van specifieke niet voor het publiek toegankelijke gegevens, daarna toch nog ergens op een plek op internet te vinden zijn, mogelijkerwijs via gegevens afkomstig van een aan GS Media gelieerde server, kan het niet verwijderd hebben daarvan, onder de hiervoor geschetste omstandigheden, in redelijkheid niet als een overtreding van het vonnis worden aangemerkt. De stelling van GS Media dat het openbaren van de onder 2.17 beschreven afbeeldingen sowieso niet onder het in het vonnis uitgesproken gebod vallen, omdat [gedaagde] daarop niet herkenbaar zou zijn, kan daarom onbesproken blijven.

4.8.  De conclusie op grond van het vorenstaande luidt dat niet kan worden gezegd dat GS Media het vonnis, gelet op doel en strekking daarvan, niet of niet voldoende heeft nageleefd. GS Media is dus, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, thans geen dwangsommen aan [gedaagde] verschuldigd. Nu er geen verbeurde dwangsommen zijn, is de vraag of al dan niet sprake is van een feitelijke of juridische misslag, nieuwe feiten en/of een noodtoestand aan de zijde van GS Media op grond waarvan de executie van verbeurde dwangsommen gestaakt zou moeten worden, niet aan de orde.

Lees het vonnis hier.

IEF 9397

Geen link, wel faciliteit

Rechtbank Haarlem 9 februari 2011, LJN BP3757 (FTD B.V. tegen Stichting Brein)

Auteursrecht. ‘Spots’ op internetforum die verwijzen naar auteursrechtelijk beschermde werken vormen geen openbaarmaking in de zin van de Auteurswet. Downloaden uit illegale bron is toegestaan. Het faciliteren van downloaden is in het onderhavige geval niet onrechtmatig. Het bieden van een forum voor uploaders wordt wel onrechtmatig geacht; “Moet worden geconcludeerd dat FTD structureel en stelselmatig een internetforum exploiteert dat het illegaal uploaden faciliteert en stimuleert en waarmee zij zelf inkomsten verwerft doch dat voor de bij Brein aangesloten rechthebbenden schade oplevert.” Geen 1019h proceskosten (alleen onrechtmatige daad).

Openbaarmaking: 4.8. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in de vaststaande feiten geschetste gang van zaken, bij FTD geen sprake is van doorgifte van een signaal. Er is immers geen sprake van een link naar de bestanden op Usenet noch van een (andere) directe lijn naar de bestanden op Usenet. Een beroep op de Engelse Newzbin-uitspraak (UK High Court 29 maart 2010, [2010]EWHC 608 (Ch)), waarop Brein zich nog heeft beroepen, gaat dan ook niet op reeds omdat in dat geval wel sprake was van een directe lijn (pressing a button) om te kunnen downloaden. Er is evenmin sprake van het ter beschikking stellen aan een (nieuw) publiek. Dat is immers al gebeurd door degene die de bestanden heeft geupload op Usenet. Dat het materiaal makkelijker te vinden is via FTD doet daaraan niet af. Van feitelijke beheersing van de entertainmentbestanden is evenmin sprake, nu FTD afhankelijk is van het aanbod op Usenet en slechts de mogelijkheid biedt aan gebruikers om eenvoudiger bestanden te vinden op Usenet zonder daarbij zelf de beschikking te hebben over deze bestanden. Wat FTD doet, is het enkele verwijzen door middel van spots naar bestanden. Van een zelfstandig ter beschikking stellen van bestanden aan een publiek is derhalve geen sprake. Geconcludeerd moet worden dat geen sprake is van openbaarmaking in auteursrechtelijke zin.

4.9. Hetgeen Brein heeft aangevoerd ten aanzien van de rol van de moderators is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de openbaarmaking. Ook al zou juist zijn dat de moderators het zoeken van de bestanden vereenvoudigen, dan betekent dit nog niet dat (daarmee) de bestanden in de macht van FTD zijn of dat FTD deze beheerst.

4.10. Van mede-openbaarmaking kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn. FTD heeft immers geen enkele invloed op hetgeen op Usenet gebeurt, kan het bestand aldaar zelf niet bewerken of verwijderen en kan evenmin voorkomen dat het bestand de downloader bereikt. (…)

Onrechtmatige daad: 4.18. De vraag is thans of bovenstaande handelwijze van FTD een onrechtmatige daad vormt. Daarbij moet bekeken worden of downloaden uit illegale bron, zoals Brein heeft aangevoerd doch FTD heeft bestreden, verboden is. Daarvoor is relevant artikel 16c Aw dat met zich brengt dat een privé-persoon die voor eigen gebruik muziek of een film kopieert, geen inbreuk maakt op het reproductierecht van de maker van het desbetreffende muziekwerk, zij het dat voor dat kopiëren wel een billijke vergoeding (‘thuiskopievergoeding’) is verschuldigd. Artikel 5 lid 2 sub b Auteursrechtrichtlijn (op grond waarvan de lidstaten de thuiskopie als beperking op het reproductierecht mogen stellen) maakt zelf geen onderscheid naar de bron waaruit het te kopiëren werk wordt verkregen. Er kan dan ook alleen sprake zijn van strijdigheid met deze richtlijn wanneer het toepassen van de beperking van artikel 5 lid 2 sub b Auteursrechtrichtlijn op downloaden uit illegale bron in strijd moet worden geacht met de in artikel 5 lid 5 Auteursrechtrichtlijn opgenomen drie-stappen-toets. Deze houdt in dat beperkingen en restricties slechts mogen worden toegepast 1) in bijzondere gevallen, 2) mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en 3) de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

(…)

4.21. Op grond van bovengenoemde citaten moet worden geconcludeerd dat volgens de regering downloaden uit illegale bron is toegestaan. De rechtbank is voorts met het Gerechtshof te Den Haag (15 november 2010, LJN: BO3980) van oordeel dat dit standpunt niet in strijd kan worden geacht met de drie-stappen-toets van art. 5 lid 5 van de Auteursrechtrichtlijn. De rechtbank concludeert voorts dat het faciliteren van downloaden, ook indien dit uit illegale bron geschiedt, daardoor evenmin onrechtmatig kan zijn.

4.22. Het voorgaande ligt echter anders indien komt vast te staan dat FTD eveneens een forum biedt voor uploaders (…).

4.23. De rechtbank is van oordeel dat FTD ertoe bijdraagt dat uploaders van auteursrechtelijk beschermde werken (waaronder hier en in het navolgende ook worden begrepen: werken die worden beschermd uit hoofde van de Wet op de naburige rechten) hun doel kunnen bereiken. Het is immers eenvoudig een spot in de FTD-applicatie te plaatsen waarmee toegang kan worden verkregen tot een entertainmentbestand. De spots zijn vervolgens – door de indeling in categorieën - makkelijk doorzoekbaar, waardoor het gewenste bestand snel te vinden is. Voorts is niet weersproken dat sprake is van een ‘watchlist’ waar men aangekondigde - maar nog niet geuploade aanmeldingen in kan plaatsen, opdat men gewaarschuwd wordt zodra het betreffende entertainmentbestand is geupload .
Door de rol van de moderators is sprake van enig ‘zelfreinigend vermogen’ doordat valse spots of spots met ongewenste inhoud van het platform kunnen worden verwijderd. Dat dit slechts bij 13% van alle spots gebeurt, zoals FTD heeft gesteld, doet daaraan niet af. Het beloningssysteem met zogenaamde kudo’s zorgt er tevens voor dat gebruikers aangemoedigd worden om bestanden met auteursrechtelijke beschermde werken zoveel mogelijk toegankelijk te maken. Bovendien schept het FTD-platform de mogelijkheid om op eenvoudige wijze verzoeken te doen met betrekking tot het uploaden van gewenste bestanden. De rechtbank verwijst daarbij naar productie 15b bij de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie. Een dergelijke handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. Daarbij komt, hetgeen ook niet door FTD is weersproken, dat zij inkomsten uit advertenties op haar website behaalt. Brein heeft onder verwijzing naar een rapport van RBB Economics (productie 25 bij dupliek in conventie/repliek in reconventie) voorts voldoende onderbouwd dat inbreuk op auteursrechten schade voor de belanghebbenden oplevert. FTD heeft bij conclusie van dupliek in reconventie ook niet (meer) weersproken dat uploaden schade kan opleveren. Anders dan FTD is de rechtbank van oordeel dat die schade wel degelijk in verband staat met de handelwijze van FTD. Ook al gebeurt het up- en downloaden op Usenet, het feit dat FTD bijdraagt aan de vindbaarheid van de bestanden, betekent dat zij (mede)veroorzaker van de schade is. Aangenomen moet immers worden dat degene die een geupload bestand downloadt over het algemeen geen auteursrechtelijk beschermd werk meer tegen vergoeding zal aanschaffen.

4.24. FTD heeft nog aangevoerd dat deze procedure Brein de mogelijkheid geeft om eventuele uploaders die zich als spotters voordoen, te ontmaskeren. De rechtbank is van oordeel dat dit geen afdoende maatregel vormt om auteursrechtelijke inbreuken te voorkomen. Niet alleen vergt het veel tijd en moeite voor de rechthebbenden (althans Brein) om steeds actie te ondernemen doch ook garandeert deze procedure niet dat auteursrechtelijk beschermd materiaal niet herplaatst zal worden. Daarbij komt dat, voordat Brein heeft ontdekt dat werk van haar belanghebbenden op Usenet is geupload en via FTD is gespot, er al veelvuldig zal zijn gedownload zodat de schade reeds is ingetreden.

4.25. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat FTD structureel en stelselmatig een internetforum exploiteert dat het illegaal uploaden faciliteert en stimuleert en waarmee zij zelf inkomsten verwerft doch dat voor de bij Brein aangesloten rechthebbenden schade oplevert. Daarmee handelt FTD onrechtmatig jegens de bij Brein aangesloten rechthebbenden.

Lees het vonnis hier (LJN / opgeschoonde pdf / DomJur).

IEF 9374

Het gebruik van een familienaam

Vzr. Rechtbank Arnhem, 28 januari 2011, KG ZA 10-807, Horeca Groothandel Ebo van de Bor Nijkerk B.V. tegen Horecagroothandel Van den Bor B.V. (met dank aan Bertil van Kaam, Van Kaam Advocaten).

Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Merkenrecht. Familiegeschil. Aanverwant en voormalig aandeelhouder van het eisende familiebedrijf begint in dezelfde regio een soortgelijke groothandel onder dezelfde familienaam. Twist over het gebruik van de handelsnaam Van den Bor,  het (bijna merkenrechtelijke) auteursrecht op het logo en het voor-voorgebruikte merk. Vorderingen toegewezen, gedaagde handelt in strijd met artikel 5 Hnw, artikel 13 Aw (met betrekking tot beide logo’s)  en artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Aflopen non-concurrentiebeding betekent nog niet dat de intellectuele eigendomsrechten op de familienaam ook gebruikt mogen worden.

Handelsnaamrecht: 4.1 1. De door Van den Bor BV gebruikte variaties van de handelsnaam waarin de naam Van den Bor voorkomt, wijken, voor zover ze niet identiek zijn, maar in geringe mate af van de door Ebo van den Bor BV gebruikte handelsnamen. (…) Ze zijn dus actief op dezelfde markt en handelen nagenoeg in dezelfde producten en zijn als zodanig ook directe concurrenten van elkaar. Daarnaast hebben beide ondernemingen dezelfde statutaire vestigingsplaats (Nijkerkerveen) en houden beide ondernemingen dicht bij elkaar in dezelfde gemeente (Nijkerk) kantoor.

4.12. (…)  Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen Ebo van den Bor BV en Van den Bor BV. In het kader van dit kort geding is door Ebo van den Bor BV door overlegging van diverse producties voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat het gevaar voor verwarring zich ook daadwerkelijk herhaaldelijk heeft gerealiseerd. Dit leidt tot  de conclusie dat Van den Bor BV haar handelsnaam/handelsnamen waarin de naam Van de 1 Bor voorkomt, voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw. Daaraan doet niet af dat Van den Bor de geslachtsnaam is van de natuurlijke personen achter Van den Bor BV. I 1

Auteursrecht: 4.14. (…) Van den Bor BV erkent juist dat het Ebo-logo auteursrechtelijke bescherming geniet, maar betwist dat Ebo van den Bor BV de auteursrechthebbende is. Van den Bor BV stelt dat de maker van dat logo Eddy van den Bor is, die ten tijde van het ontwerpen daarvan niet heeft gehandeld voor Ebo van den Bor BV, zodat het auteursrecht op dat logo hem toekomt en niet Ebo van den Bor BV. Ebo van den Bor BV kan dus geen auteursrechtelijke bescherming inroepen met betrekking tot dat logo, aldus Van den Bor BV.

4.16. Dat Ebo van den Bor BV het Ebo-logo naar buiten toe heeft gebruikt voor haar waren en diensten en tot op zekere hoogte nog gebruikt, is niet betwist. Daarmee heeft Ebo van den Bor BV het logo openbaar gemaakt. Nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat die openbaarmaking zonder vermelding van een natuurlijk persoon als maker van het logo onrechtmatig is, dient voorshands Van den Bor BV als de maker van en dus auteursrechthebbende op dat logo te worden aangemerkt. Dit betekent dat het uitsluitend recht om het Ebo-logo openbaar te maken en te verveelvoudigen toekomt aan Ebo van den Bor BV.

4.17. Ebo van den Bor BV stelt dat Van den Bor BV gebruik maakt van twee logo's, het onder 2.10 getoonde Van den Bor-logo en het onder 2.13 getoonde Asiatico logo, die inbreuk maken op haar auteursrecht op het Ebo-logo, omdat die logo's een ongeoorloofde bewerking of nabootsing van het Ebo-logo zijn.

4.21. De creatieve keuzes en dus de auteursrechtelijk beschermde elementen in het Ebo-logo zijn naar het oordeel van de voorzieningenechter de geel-groene kleurstelling van het logo, bestaande uit een gele bol met witte uitsparingen van plantenmotieven met daar doorheen in grote groene letters de ondernemingsnaam, en daaronder een golvende groene "bannier" met daarop in het wit de plaats van vestiging. Deze auteursrechtelijk beschermde elementen in het Ebo-logo zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de beide logo's van Van den Bor BV terug te vinden, waardoor de totaalindruk van die logo's sterk overeenstemt met die van het Ebo-logo, zodat de beide logo's een ongeoorloofde bewerking of nabootsing zijn, die niet als een nieuw oorspronkelijk werk kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 13 Aw. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.25. (…) Ook in dit Asiatico-logo is de kleurstelling, het lettertype, de afmetingen en onderlinge verhoudingen van diverse onderdelen, met uitzondering van de (hande1s)naam van de onderneming die door de gele bol heen is geschreven, nagenoeg identiek aan die van het Ebo-logo. Bij de vergelijking van alle elementen van het hierboven afgebeelde Asiatico-logo met het hierboven afgebeelde Ebo-logo is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een overeenstemmende totaalindruk, ondanks het verschil in de door de gele bol heen gedrukte (hande1s)naam. Dit betekent dat ook dit Asiatico-logo van Van den Bor BV inbreuk maakt op het auteursrecht van Ebo van den Bor BV op het Ebo-logo. 

Merkenrecht: 4.32. (…) Nu daarnaast Ebo van den Bor BV ook onbetwist heeft gesteld dat zij in Nederland marktleider is op het gebied van oriëntaalse en mediterrane horecaproducten, een grote en gerenommeerde onderneming is en een groot klantenbestand heeft in Nederland en België, is voorshands aannemelijk dat de woordmerken Van den Bor en Ebo van den Bor een voldoende onderscheidend vermogen hebben ter onderscheiding van de waren en diensten (…).

4.35. (…) Ook al zou Van den Bor BV voorgebruiker zijn van het teken Van den Bor als merk, dus ter onderscheiding van soortgelijke waren of diensten, dan nog is er geen sprake van een depot te kwader trouw door Ebo van den Bor BV, omdat thans voldoende vast staat dat Ebo van den Bor BV al vóór Van den Bor BV gebruik maakte van de tekens Van den Bor en Ebo van den Bor ter onderscheiding van haar waren of diensten, als merk dus, en daardoor dus aangemerkt kan worden als "voor-voorgebruiker". Indien de deposant (in casu Ebo van den Bor BV) in verhouding tot de voorgebruiker (in casu Van den Bor BV) als de eerste gebruiker van het merk (de voor-voorgebruiker) kan worden aangemerkt, maakt deze geen misbruik door het merk alsnog te deponeren. In dat geval is er voor de voorgebruiker geen grond om zich te beroepen op aanwezigheid van kwade trouw bij de deposant/voor-voorgebruiker (zie BenGH 25 juni 2004, IER 2004, p. 342, "Winner Taco/El Taco").

Domeinnaam: 4.43. Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op dat ook het gebruik van de domeinnaam www.vandenbor.eu door Van den Bor BV een inbreuk maakt op de woordmerken van Ebo van den Bor BV, omdat in de domeinnaam het teken Van den Bor is om de website in het economisch verkeer te gebruiken ten einde informatie te verstrekken over de door haar aangeboden soortgelijke oriëntaalse en mediterrane horecaproducten en dus ter onderscheiding van de door haar geleverde waren of diensten. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.41 en 4.42 is overwogen moet worden geoordeeld dat bij het gebruik van deze domeinnaam bij het publiek verwarring kan ontstaan.

4.44. Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat Van den Bor BV in strijd handelt met artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE (…).

Non-concurrentiebeding: 4.46. Allereerst wordt opgemerkt dat Van den Bor BV geen partij is bij het non-concurrentiebeding. Het non-concurrentiebeding betreft een overeenkomst tussen een aantal natuurlijke personen van de familie Van den Bor en Ebo van den Bor BV. Van den Bor BV kan daar niet zonder meer aanspraken aan ontlenen. Afgezien daarvan blijkt uit de tekst van het non-concurrentiebeding niet dat Ebo van den Bor BV na de ommekomst van de driejaarsperiode haar bescherming op grond van het handelsnaamrecht, auteursrecht en merkenrecht heeft prijsgegeven. Enige verwijzing naar deze intellectuele eigendomsrechtenbescherming is niet te vinden in het non-concurrentiebeding. Dat in het non-concurrentiebeding zou moeten worden ingelezen dat Ebo van den Bor BV na de termijn van drie jaar elke bescherming heeft opgegeven, en dus ook de bescherming die haar toekomt op grond van de intellectuele eigendomsrechten, heeft Van den Bor BV niet concreet onderbouwd en is onvoldoende aannemelijk geworden. Bovendien heeft Ebo van den Bor BV ter zitting verklaard dat met het non-concurrentiebeding niet de bedoeling was om afstand te doen van de bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, maar dat het juist de bedoeling was gedurende drie jaar een verdergaande bescherming te krijgen dan alleen de bescherming op grond van de intellectuele eigendomsrechten, in de zin dat een algemeen verbod zou gelden voor ondergetekenden voor elk gebruik van de naam Van den Bor in combinatie met bepaalde activiteiten. Van den Bor BV heeft deze uitleg van Ebo van den Bor BV niet gemotiveerd weersproken. Het hiervoor genoemde verweer van Van den Bor BV faalt derhalve.

Lees het vonnis hier.

IEF 9355

Geen vertoningsvergunning

Vzr. Rechtbank Alkmaar,  20 januari 2011, KG ZA 10-421 & KG ZA 10-438, Stichting Videma tegen Hotel Café Restaurant De Boei B.V. en Hotel Zuiderduin B.V. c.s. (met dank aan Daan van Eek, Höcker Advocaten).

Auteursrecht. Groepstelevisierechten. Belangenorganisatie Vidama stelt dat de televisieprogramma’s van de bij haar aangesloten rechthebbenden (o.a. Nederlandse publieke en comemrciele omroepen) in de hotels van gedaagden onrechtmatig openbaar worden gemaakt, nu gedaagden niet beschikken over een Videma-licentie.

Inbreuk aangenomen, onder verwijzing naar HvJ EU Divani. Geen twijfel in kort geding over bevoegdheid Videma. Geen vergoeding via kabelexploitant (Ziggo): de kabelexploitant heeft onder kabelmodelovereenkomst namelijk geen bevoegdheid om sublicenties te verstrekken. Excessiviteit tarieven onvoldoende onderbouwd.

3.6 (…) Naar oordeel van de voorzieningenrechter maakt een hotelhouder, die televisietoestellen installeert op de kamers van zijn hotel en deze toestellen verbindt (door middel van het doortrekken van de kabel) met de (centrale) kabelaansluiting van zijn hotel zich schuldig aan een zogeheten secundaire openbaarmaking, waarvan de toestemming is voorbehouden aan de auteursrechthebbende(n). De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in het hiervoor onder 3.5 genoemde “Divani” arrest.

 3.7 (…) Tegenover de gemotiveerde stellingen van Videma dat Multikabel (thans Ziggo) vanaf 1 januari 2007 de kabelmodelovereenkomst hanteert, waarin staat vermeld dat de kabelexploitant geen bevoegdheid heeft om sublicenties te verstrekken, de diensten geleverd worden tot de aansluiting en de klant geen signalen aan derden mag doorgeven, heeft De Boei haar stelling dat zij reeds via het tarief van Multikabel (Ziggo) voor de auteursrechten (de secundaire openbaarmaking) betaalt, onvoldoende onderbouwd. De brief van Multikabel geeft er geen blijk van dat er reeds aan Multikabel is betaald, nog daargelaten dat de vordering van Videma ziet op de jaren 2008 - 2010 en de brief van Multikabel geen betrekking heeft op die periode.

3.10 (…) De voorzieningenrechter heeft in dit geding geen aanwijzingen om eraan te twijfelen dat in een eventuele bodemprocedure Videma bij aanhoudende betwisting door De Boei en Zuiderduin zal slagen in dat bewijs. (…) Daarbij acht de voorzieningenrechter het uit praktisch oogpunt ook niet doenlijk om in liet kader van dit kort geding de hele map met contracten te overleggen. Zoals overwogen, gaat liet in kort geding om de vraag of het aannemelijk is of Videina gemandateerd is om tegen De Boei en Zuiderduin op te treden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zulks liet geval is.

3.12. Vaststaat dat De Boei en Zuiderduin geen vertoningsvergunning hebben voor liet openbaar maken in hun hotelkamers en lobby's in de hotels van de televisieprogramina's die worden uitgezonden op de zenders waarvoor Videina bevoegd is de licenties te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat op de uitgezonden tv-programma's auteursrechten rusten. Nu De Boei en Zuiderduin zonder toestemming van de rechthebbende(n) de tv-programma's openbaar maken (doorgeven in hun hotels), maken zij dan ook inbreuk op die rechten. In zoverre ligt het door Videma gevraagde verbod tot openbaarmaking voor toewijzing gereed.

3.12. Vaststaat dat De Boei en Zuiderduin geen vertoningsvergunning hebben voor liet openbaar maken in hun hotelkamers en lobby's in de hotels van de televisieprogramma's die worden uitgezonden op de zenders waarvoor Videma bevoegd is de licenties te verstrekken. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat op de uitgezonden tv-programma's auteursrechten rusten. Nu De Boei en Zuiderduin zonder toestemming van de rechthebbende(n) de tv-programma's openbaar maken (doorgeven in hun hotels), maken zij dan ook inbreuk op die rechten. In zoverre ligt het door Videma gevraagde verbod tot openbaarmaking voor toewijzing gereed. 

3.19. (…) Van een door tv- en filmproducenten onderling afgesproken tarief is geen sprake zodat er ook geen aanleiding is om de door De Boei en Zuiderduin gestelde beperking op mededingingsrechtelijk gebied aan te nemen. Dat geldt ook voor de stelling dat het door Videma gehanteerde tarief excessief zou zijn. Nog daargelaten dat Videma de door De Boei en Zuiderduin gestelde berekening van het tarief in Duitsland en Spanje gemotiveerd heeft betwist, kunnen de door De Boei en Zuiderduin aangehaalde voorbeelden van enkel Duitsland en Spanje geenszins de conclusie rechtvaardigen dat het in Nederland gehanteerde tarief afwijkt van de tarieven die in de EU-lidstaten worden gehanteerd. De stelling van De Boei en Zuiderduin over de gestelde excessieve prijs is dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook is niet gebleken dat er over het door Videma sinds 2008 gehanteerde tarief een klacht is ingediend bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

Lees het vonnis hier.

IEF 9348

Bij gezamenlijk genomen akte

Gerechtshof Amsterdam. 18 januari 2011, 200.061.517/01 KG, Elcee-Haly B.V. tegen Deco World (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten)

Auteursrecht. Merktekens. Souvenirartikelen. Op verzoek van beide partijen vernietigt het hof  het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank Haarlem, 25 februari 2010, IEF 8622).

Ter verduidelijking bericht de advocaat van Elcee-Haly, op verzoek: “Partijen hebben ter zitting (pleidooi) een mogelijke minnelijke regeling besproken waarvan onderdeel diende te zijn de vernietiging van het eerder door de Voorzieningenrechter gewezen vonnis, nu op grond van dat vonnis (volgens eiseres) mogelijk een onjuiste indruk in de markt zou kunnen blijven bestaan, in het bijzonder m.b.t. de auteursrechten positie van eiseres. Ín dat verband kon de regeling niet enkel bij proces verbaal worden vastgelegd. Het Hof heeft zich bereid getoond arrest te wijzen conform een nader door partijen gezamenlijk in het geding gebrachte akte, waarin onder meer de vernietiging van het kort geding vonnis is gevorderd. Indien het Hof deze medewerking niet verleend zou hebben dan had de betreffende minnelijke regeling niet tot stand kunnen komen,  waardoor partijen alsnog gedwongen zouden zijn voort te procederen.”

 “ (…) Elcee-Haly heeft vervolgens bij gezamenlijk met Deco World c.s, genomen akte haar eis gewijzigd. Deco World c.s. hebben bij genoemde akte te kennen gegeven tegen de gewijzigde eis van Elcee-Baly geen verweer te voeren en hun eerder gevoerd verweer tegen, kort gezegd, de rechten van Elcee-Haly met betrekking tot de tekening afgebeeld op producties 4 en 28 van Elcae-HaLy (hierna: de Afbeelding) in te trekken (zij het onder handhaving van hun stelling dat zij geen voorwerpen voorzien van de Afbeelding in het verkeer gebracht, verkocht of anderszins verhandeld hebben) .

(…) Deco World c.s. hebben in de reeds genoemde akte te kennen gegeven de rechten, waaronder begrepen de auteursrechten, van Elcee-Haly op de Afbeelding te erkennen en geen verweer meer te voeren tegen de gewijzigde eis zoals in die akte geformuleerd. Het hof ziet hierin aanleiding om de vordering van Elcee-Haly zoals bij akte gewijzigd alsnog toe te wijzen op de hierna te vermelden wijze. De dwangsom zal daarbij worden gemaximeerd.

Dit brengt mee dat het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd. De kosten van het geding in beide instanties zullen - overeenkomstig het gezamenlijk verzoek van partijn en - worden gecompenseerd.

Lees het arrest hier.