DOSSIERS
Alle dossiers

Muziek  

IEF 11278

Verbod Verenigd Koninkrijk leidt niet tot 'overblocking'

High Court 2 mei 2012 (British Phonographic Industry (BPI) tegen British Sky Broadcasting c.s.).

Een bijdrage van Femke Vos en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology Advocaten.

Na Nederlandse (IEF 10763) en Belgische (IEF 10578) providers, zijn nu ook Britse providers veroordeeld om de toegang tot The Pirate Bay te blokkeren.

Op 2 mei jl. heeft het Gerechtshof in Londen bepaald dat vijf grote Britse internetproviders de toegang tot The Pirate Bay moeten blokkeren. De zaak was aangespannen door de British Phonographic Industry (BPI), een belangenvereniging van de Britse muziekindustrie.

In dezelfde procedure oordeelde het Gerechtshof op 20 februari jl. al dat zowel The Pirate Bay als haar gebruikers inbreuk maken op auteursrechten. Daarbij verwijst het Britse Hof onder meer naar het vonnis van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2012 (Stichting Brein tegen Ziggo en XS4All). De rechtbank Amsterdam oordeelde in 2009 overigens dat The Pirate Bay zelf geen auteursrechtinbreuk pleegde (IEF 8287).

De vordering van BPI is gebaseerd op artikel 97A van de Copyright, Designs and Patents Act 1988 (‘Britse Auteurswet’). Dit artikel vormt een implementatie van artikel 8 lid 3 van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG, waarin is bepaald dat de lidstaten een verbodsvordering mogelijk moet maken tegen tussenpersonen wiens diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op auteursrechten.

Op basis van artikel 97A Britse Auteurswet kan de Britse rechter maatregelen treffen jegens een tussenpersoon die wetenschap heeft van het feit dat zijn diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op auteursrechten. Daarbij valt op dat artikel 97A Britse Auteurswet uitgaat van ‘wetenschap’ van de tussenpersoon, een vereiste dat niet terugkomt in artikel 8 lid 3 van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Ook artikel 11 van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG, dat eveneens ziet op verbodsvorderingen tegen tussenpersonen, stelt nergens de eis van ‘wetenschap’.

Het Gerechtshof beveelt de blokkade nu aan de vereisten van artikel 97A Britse Auteurswet is voldaan. Tegen de vaststelling dat de providers kunnen worden beschouwd als tussenpersoon, hebben de providers overigens geen verweer gevoerd. Ook de omstandigheid dat de internetproviders daadwerkelijk op de hoogte zijn van het feit dat met hun diensten inbreuk wordt gemaakt op auteursrechten, wordt niet betwist door de providers.

Daarnaast is volgens het Gerechtshof voldaan aan de proportionaliteitseis, zowel ten aanzien van de providers als ten aanzien van de abonnees van de providers. Voor wat betreft de providers is er sprake van proportionaliteit omdat zij zelf akkoord zijn gegaan met het opleggen van een IP-adres blokkade. Voor wat betreft de proportionaliteit ten aanzien van de abonnees verwijst het Hof naar zijn eerdere uitspraak van 28 juni 2011. Voorts is het Hof van mening dat blokkade van het IP-adres een passende maatregel is omdat het IP-adres van The Pirate Bay niet wordt gedeeld met anderen. Het opgelegde verbod zal dan ook niet leiden tot ‘overblocking’.

IEF 11246

Vaststellingsovereenkomst was niet bedoeld om de kwestie te laten escaleren

Rechtbank Amsterdam 28 juli 2010, HA ZA 09-3600 (Stichting STEMRA tegen Putumayo Europe B.V.)

Nog niet eerder gepubliceerd, besproken in IEF 11187. Stemra behartigt belangen van auteursrechthebbenden en via overeenkomsten ook die van buitenlandse auteursrechthebbenden. Putumayo is een platenmaatschappij die in het bijzonder het genre 'wereldmuziek' produceert en verhandelt. Partijen hebben een vaststellingsovereenkomst. Echter, aldus Putumayo, deze zou, ook niet na ingebrekestelling, rechtens afdwingbaar zijn. In reconventie meent Putumayo dat er sprake is van een onrechtmatige daad door het rondsturen van een circulaire en het niet-verlenen van toestemming en de misbruik van monopoliepositie.

De Rechtbank Amsterdam oordeelt dat Putumayo het nog aan Stemra verschuldigde bedrag (ruim €566.000) voor de mechanische reproductierechten dient te betalen. Putumayo wordt verboden zonder toestemming van Stemra geen beeld- en/of geluiddragers te verhandelen met daarop werken uit het Stemra-repertoire.

De reconventionele vordering wordt afgewezen: "De stelling van Putumayo dat Stemra feitelijk monopolist is in Nederland voor het verlenen van deze toestemming zodat deze onontbeerlijk is voor (het voortbestaan van) de werkzaamheid van Putumayo als in Nederland gevestigd platenlabel, laat - wat daar verder van zij - in de gegeven omstandigheden dit oordeel onverlet."

 

Putumayo voert - slechts met ongespecificeerde totaalbedragen - aan dat er mogelijk sprake is van dubbeltelling en dat de vaststellingsovereenkomst niet bedoeld was om de kwestie meteen te laten escaleren. Het verweer dat deze overeenkomst niet (rechtens) afdwingbaar zou zijn, is niet houdbaar. De letterlijke uitleg van de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst dat Putumayo onverkort gehouden is te betalen aan Stemra strookt met de uitleg die partijen aan de overeenkomst konden geven. De toestemming van Stemra om beeld- en geluidsdragers te verhandelen, met daarop werken behorende tot het door Stemra beheerde repertoire, is vervallen. En de verbodsvordering wordt toegewezen omdat Putumayo nog steeds deze werken verhandeld.

In reconventie meent Putumayo dat de circulaire onrechtmatig is, omdat
(1) zij geen toestemming zou hebben per 1 januari 2009,
(2) ten onrechte een bedrag van 'almost half a million Euros' verschuldigd zou zijn,
(3) er niet wordt vermeld dat er sprake is van betalingsonmacht, maar van betalingsonwil, dat is niet het geval.
(4) Stemra had moeten en kunnen afzien van het middel van verzending van de circulaire met een diffamerend karakter om haar 'gelijk' te halen.
De rechter oordeelt anders.

Voorts is de toestemmingsweigering van Stemra ongeoorloofd, aldus Putumayo. De reconventionele vorderingen worden echter afgewezen.

4.22. Voorzover Putumayo hiertoe dezelfde feiten en omstandigheden aanvoert als hiervoor besproken, kan zulks haar gelet op het voor overwogene niet baten. Hieruit volgt immers dat niet gezegd kan worden dat deze weigering onrechtmatig is jegens haar. Op grond hiervan faalt ook haar - voorts niet nader onderbouwde - stelling dat Stemra door zonder objectieve rechtvaardiging haar toestemming te weigeren flagrant misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie en aldus de regels van het mededingingsrecht overtreedt. De stelling van Putumayo dat Stemra feitelijk monopolist is in Nederland voor het verlenen van deze toestemming zodat deze onontbeerlijk is voor (het voortbestaan van) de werkzaamheid van Putumayo als in Nederland gevestigd platenlabel, laat - wat daar verder van zij - in de gegeven omstandigheden dit oordeel onverlet.

4.23. Ook indien de licentieweigering wordt bezien in samenhang met het feit dat Stemra bovendien voormelde circulaire heeft verstuurd, de gerechtelijke procedure heeft heropend en derdenbeslagen heeft gelegd kan niet worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatigheid in het onderhavige geval. Vastgesteld is immers dat sprake was van niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst door Putumayo. Stemra was derhalve - ingevolge artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst en na Putumayo in gebreke te hebben gesteld - jegens Putumayo gerechtigd deze stappen te zetten. Uit hetgeen Putumayo naar voren heeft gebracht, kan gelet op het vorenstaande niet worden afgeleid dat Stemra onzorgvuldig jegens Putumayo heeft gehandeld.

IEF 11245

Rechtenvrije achtergrondmuziek en de eigen auditieve waarneming

Vzr. Rechtbank Haarlem 6 juni 2008, KG ZA 08-244 (Stichting Stemra tegen Stichting Chinaworld)

Nog niet eerder gepubliceerd, besproken in IEF 11187.
Chinaworld heeft het initiatief genomen om "rechtenvrije" achtergrondmuziek aan te bieden aan exploitanten van Chinese en oriëntaalse restaurants. Op haar website adverteert ze dat met het gebruik van deze cd het niet-verschuldigde aan BUMA/SENA betaalde bedrag kan terugvorderen. Stemra legt aan haar vordering ten grondslag dat de aangeboden cd 'Orient & West Selective Collection' niet uitsluitend rechtenvrije muziek bevat.

Chinaworld stelt primair dat de benodigde rechter niet rechtsgeldig aan Stemra zijn overgedragen en daarom Stemra niet tegen openbaarmaking en verspreiding kan optreden. Subsidiair stelt zij dat de Chinese volksmelodieën tot het publieke domein behoren en dus niet auteursrechtelijk beschermde werken zijn. De voorzieningenrechter komt middels eigen auditieve waarneming tot de conclusie dat 5 van de 8 vergeleken paren werken een duidelijk gelijkenis vertonen.

Rechtsgeldige overdracht?
Partijen zijn het eens dat CRC rechthebbende is, maar zijn verdeeld over de vraag of CRC de bevoegdheid heeft gekregen om uitgaverechten aan derde partijen over te dragen. Tegenover de verklaring (mei 2008) die Chinaworld heeft overlegd, waaruit zou blijken dat de CEO van CRC geen andere instantie haar exclusieve rechten zou laten uitgeven en vertegenwoordigen, staat de overeenkomst van december 2005 waarin de rechten worden overgedragen voor Canada en belangrijke deel van de EU.

Het is, aldus de voorzieningenrechter, "ondenkbaar dat een dergelijke constructie twee en een half jaar in stand zou houden indien deze niet de instemming van de moedermaatschappij zou hebben."

Auteursrecht?
Stemra heeft niet weersproken dat de werken waarvan zij de rechten inroept het karakter hebben van composities gebaseerd op volksmuziek en dat de betrokken werken (melodie, de "deun") behoren tot het publieke domein. Middels eigen auditieve waarneming heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat bij 5 van de 8 vergeleken paren van werken van een duidelijke gelijkenis sprake is en Stemra handhavend kan optreden.

De voorzieningenrechter verbiedt Chinaworld zonder voorafgaande toestemming van Stemra dragers met Stemra repertoire in het verkeer te brengen en gebiedt haar opgave te doen van het aantal vervaardigde en in het verkeer gebrachte exemplaren van de prijs en onder meer ook een lijst van afnemers af te geven en een recall-brief uit te zenden. Onder last van een dwangsom ad €2.000 met een maximum van €100.000.

4.11. De voorzieningenrechter heeft door eigen auditieve waarneming geprobeerd vast te stellen in welke gevallen sprake is van een voldoende gelijkenis. Bij twijfel is geconcludeerd tot onvoldoende gelijkenis, voldoende gelijkenis is ook aanwezig geacht wanneer het begin van het door Chinaworld verhandelde werk gedurende meer dan een beperkt aantal seconden gelijkenis vertoont met het gelijknamige werk uit de Stemra catalogus en het door Chinaworld verhandelde werk na enige tijd een eigen weg in slaat, waarna er met het verstrijken van de tijd duidelijker hoorbare verschillen aan het oor treden.

Behorend bij IEF 11187.

IEF 11244

Ruime betekenis aan het begrip openbaarmaking

Rechtbank Roermond 3  november 2004, HA ZA 04-298 (Vereniging BUMA tegen Van Rijswick h.o.d.n. Technosis)

Nog niet eerder gepubliceerd, besproken in IEF 11187. Buma is belast met het verlenen van licenties voor openbaarmaking van (muziek)werken en de inning van de vergoeding daarvoor. In de regel verkrijgt de organisator van een evenement voorafgand toestemming door het evenement aan te melden en alsmede opgave te doen van de te verwachte recette, uitkoopsom of gages, op basis hiervan wordt een vergoeding bepaald. Van Rijswick is betrokken geweest bij evenementen in diverse Venlose horeca-gelegenheden.

Van Rijswick voert verweer dat hij niet de norm-adressant is van de (overigens niet-limitatieve) opsomming in artikel 12 bedoelde openbaarmaking. Echter de rechtbank kent een ruime betekenis aan het begrip openbaarmaking toe. Aangezien Van Rijswick een grote hand in de keuze van de muziekwerken had, feitelijk zelf heeft openbaargemaakt en heeft daarvoor een financiële vergoeding ontvangen, wordt het hem verboden om zonder voorafgaande toestemming van Buma evenementen te organiseren waarbij enig muziekwerk behorende tot het Buma repertoire ten gehore zal worden gebracht. Dit op straffe van een direct opeisbare dwangsom ad €10.000 met een maximum van €50.000.

Vonnis wordt o.a. besproken in IEF 11187.

IEF 11204

Luisterboeken (arrest)

HvJ EU 19 april 2012, zaak C-461/10 (Bonnier Audio e.a) - dossier

illustratie link bibliotheekoosterwolde

Prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden.

Zie eerdere conclusie AG, IEF 10510. Verkorte vraag: Wanneer moet ISP NAW-gegevens verschaffen van inbreukmaker?

HvJ EU verklaart voor recht:

Richtlijn 2006/24/EG [gegevensbewaring] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale wettelijke regeling volgens welke een internetprovider met het oog op de identificatie van een internetabonnee of -gebruiker kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres (Internet Protocol) heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op dit auteursrecht, aangezien een dergelijke wettelijke regeling buiten de werkingssfeer ratione materiae van richtlijn 2006/24 valt.

De omstandigheid dat de betrokken lidstaat richtlijn 2006/24 nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, is in het hoofdgeding irrelevant.

Richtlijn 2002/58/EG [privacy en elektronische communicatie] en richtlijn 2004/48 moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, voor zover deze regeling de nationale rechterlijke instantie waarbij door een persoon met procesbevoegdheid een verzoek om een bevel tot mededeling van persoonsgegevens is ingediend, in staat stelt om de in het geding zijnde tegengestelde belangen af te wegen op basis van de concrete omstandigheden van de zaak en daarbij terdege rekening te houden met de uit het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereisten.

Vraag: Staat richtlijn 2006/24/EG [... gegevensbewaring] van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronischecommunicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG (richtlijn bewaring van gegevens), inzonderheid de artikelen 3, 4, 5 en 11 daarvan, in de weg aan de toepassing van een op artikel 8 van [handhavings]richtlijn 2004/48/EG gebaseerde nationale bepaling volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een abonnee kan worden gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht, wanneer de verzoeker een duidelijk bewijs van de inbreuk op een bepaald auteursrecht heeft overgelegd en die maatregel in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel?

Heeft de omstandigheid dat de lidstaat de richtlijn bewaring van gegevens nog niet in nationaal recht heeft omgezet ofschoon de termijn daarvoor is verstreken, invloed op het antwoord op vraag 1?

Op andere blogs:
Bits of Freedom (Beperkt gebruik gegevens bewaarplicht blijkt loze belofte)
DomJur
Future of copyright (ECJ clarifies the law on access to retained data for IP enforcement purposes)
SOLV (Bewaarplicht ISP's en handhaving IE-rechten)

IEF 11202

Liefhebberij en vriendendienst productief maken

Hof Amsterdam 12 april 2012, LJN BW2981 (X tegen Belastinginspecteur)

Het sluiten van een overeenkomst krachtens welke recht bestaat op een vergoeding voor het uitzenden van opnamen is aan te merken als een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Eiseres heeft in 1998 bij wijze van liefhebberij en als vriendendienst als zangeres meegewerkt aan het maken van een proefopname van een cd. Een deel van de proefopname is een jaar later door een derde gebruikt voor een commercial. Eiseres heeft in 2004 een exploitatieovereenkomst uitvoerende kunstenaars gesloten met de Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (hierna: SENA) en een algemene opdracht tot uitbetaling uitvoerende kunstenaar aan SENA gestuurd. In 2005, 2006 en 2007 heeft eiseres van de SENA  respectievelijk €4.503, €8.498 en €40 uitbetaald gekregen.

Het maken van de proefopname lag in 1998 in de privésfeer en het achteraf genieten van destijds niet-beoogde inkomsten moet worden gelijkgesteld met het geldelijke voordeel uit een uit liefhebberij opgezette verzameling, aldus belangehebbende. Echter met het sluiten van de overeenkomst met SENA is er sprake van het productief maken van een recht. Daarmee heeft belanghebbende een werkzaamheid verricht in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

4.3. Eiseres kan weliswaar worden gevolgd in de stelling dat haar medewerking aan de cd in 1998 een vriendendienst betrof, maar op het moment dat zij een jaar later toestemming geeft om de opname te gebruiken voor een commercial brengt eiseres haar eerdere activiteiten “op de markt” en gaat zij deze exploiteren. Dat er op dat moment geen sprake is van een winstoogmerk, acht de rechtbank onaannemelijk. Eiseres was er toen reeds mee bekend dat de opname werd gebruikt voor reclamedoeleinden en dat zij daarvoor een vergoeding zou kunnen ontvangen. Tegenover gebruik in een commercial staat normaliter een vergoeding en gesteld noch gebleken is van afwijkende voorwaarden in dit geval. Vervolgens heeft eiseres om ook daadwerkelijk de vergoeding te verkrijgen in 2004 de overeenkomst met SENA gesloten. Met het sluiten van de overeenkomst met SENA in 2004 geeft zij aan de vergoeding te willen ontvangen. Aan voormelde kan geen andere conclusie worden verbonden dan dat eiseres het behaalde voordeel, bestaande in de vergoeding van € 8.498, heeft beoogd en dat dit ook redelijkerwijs kon worden verwacht. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de vergoeding van SENA terecht aangemerkt als inkomen uit overige werkzaamheden.

4.2. In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat zij weliswaar een jaar na het maken van de proefopname toestemming heeft gegeven voor het gebruik van deze opname in een commercial, maar dat zij daarmee geen winstoogmerk had. Het maken van de proefopname lag in 1998 in de privésfeer; het achteraf genieten van destijds niet-beoogde inkomsten moet worden gelijkgesteld met het geldelijke voordeel uit een uit liefhebberij opgezette verzameling, aldus belanghebbende.

4.4. Het vorenstaande dwingt tot de conclusie dat met het sluiten van de overeenkomst met SENA in 2004 sprake is van het productief maken van een recht. Daarmee heeft belanghebbende een werkzaamheid verricht in de zin van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De krachtens die overeenkomst in 2006 genoten vergoeding is mitsdien aan te merken als een resultaat uit die werkzaamheid.

4.5. Het vorenstaande brengt mee dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met aanvulling van de gronden zoals hiervoor weergegeven. Tot slot brengt ’s Hofs oordeel mee dat aan het tussen partijen bestaande geschil of reeds in 1998 belastbare inkomsten generende werkzaamheden zijn verricht voorbij kan worden gegaan.

IEF 11195

Een heimelijke opname maken is geen creatieve keuze

Vzr. Rechtbank Amsterdam 14 april 2012, LJN BW2460 (eisers tegen SBS Broadcasting/Endemol)

illustratie gelinkt peterrdevries.nl

Geen auteursrecht op heimelijke opnamen omdat het creatieve keuze ontbeert. Een eigenaar van een escortbedrijf wilde een concurrent laten vermoorden en heeft hierover gesprekken gevoerd met Eiser II. Die heeft daarvan met een verborgen camera opnamen gemaakt en deze getoond aan SBS c.s. Eisers zijn door de politie aangehouden, waarbij de USB-stick met de opnamen in eerste instantie op het kantoor van SBS c.s. is achtergebleven. SBS c.s. heeft die opnamen gekopieerd en wil deze uitzenden. Eisers verzetten zich hiertegen op grond van hun auteursrecht en hun eigendomsrecht. De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van een auteursrecht, maar dat wel sprake is van een eigendomsrecht op de USB-stick.

Een journalist mag in beginsel geen gestolen informatie gebruiken en het algemeen belang rechtvaardigt dat in dit geval ook niet. De door Eiser II gemaakte camerabeelden mogen niet worden vertoond, tenzij deze daartoe alsnog toestemming geeft. Wat de van eisers door SBS gemaakte beelden betreft geldt dat het uitgangspunt is dat het gebruik van verborgen opnameapparatuur alleen in bijzondere omstandigheden toelaatbaar is. Het gaat bij de opnamen van de contacten tussen SBS enerzijds over de huurmoord, anderzijds over de mogelijke verkoop van de beelden van de gesprekken daarover. Voor zover over de huurmoord wordt gesproken mogen alleen de stemmen van eisers hoorbaar zijn. Voor zover het gaat om de verkoop van de door hen gemaakte opnamen aan SBS is dat een misstand die niet ernstig genoeg is om het uitzenden van de door SBS met verborgen camera gemaakte beelden te rechtvaardigen.

Vergelijkingstip: Endstra tapes

4.6.  Eiser II heeft aangevoerd dat hij het idee heeft gehad om heimelijke opnamen te maken en dat hij dat heeft uitgevoerd door de daarvoor benodigde apparatuur op de juiste wijze aan te brengen en te bedienen. Dat bedienen hield in dat hij de apparatuur heeft ingeschakeld alvorens hij het gebouw waar de bespreking plaatsvond binnenging. Verder diende hij er voor te zorgen dat hij de apparatuur voldoende gericht hield op zijn gesprekspartner door zijn lichaam in een daarvoor juiste positie te houden. De vraag is of de opname tegen die achtergrond kan worden gezien als een auteursrechtelijk beschermd werk in de voormelde zin.

4.7.  Het idee om van een bepaald gesprek een heimelijke opname te maken is wel een keuze, maar geen creatieve keuze. Een creatieve keuze houdt in dat een werk op verschillende manieren vorm gegeven kan worden en dat uit die verschillende mogelijkheden een keuze wordt gemaakt. Daarom is ook het aanzetten van de opnameapparatuur geen creatieve keuze, omdat dat maar op één manier kan. Wat het richten van de opnameapparatuur op de gesprekspartner betreft is de voorzieningenrechter van oordeel dat het welslagen van de opname weliswaar enige behendigheid vereist van degene die de opnameapparatuur draagt, maar dat dat nog niet als creatieve keuze kan worden aangemerkt.

4.8.  Nu wegens het ontbreken van creatieve keuzes van een auteursrechtelijk werk zoals bedoeld onder 4.5 geen sprake is, kan noch het maken van een kopie van de op de USB-stick van Eiser II, noch de openbaarmaking daarvan een inbreuk maken op een auteursrecht opleveren.

Peterrdevries.nl (Rechter verbiedt gebruik verborgen beelden)
En meer over de Endstra tapes
Hoger beroep is aangekondigd: Het Parool
SOLV (Rechter verbiedt delen uitzending Peter R. de Vries)

IEF 11046

Hotelkamergelden (arrest)

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-162/10 (Phonographic Performance Ireland) - perscommuniqué

De conclusie van A-G [IEF 9860]. Uit't perscommuniqué: Een hotelexploitant die fonogrammen doorgeeft in zijn gastenkamers dient de producenten een billijke vergoeding te betalen De lidstaten kunnen deze hotelexploitant niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.

Voor de vragen zie onderaan. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is een „gebruiker” die uitgezonden fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

2) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, is krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, zelf ook gehouden een billijke vergoeding te betalen voor de doorgifte van een uitgezonden fonogram.

3) Een hotelexploitant die zijn gastenkamers niet uitrust met televisie- en/of radiotoestellen waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, maar met andere afspeelapparatuur voor fonogrammen, en er fonogrammen in fysieke of digitale vorm beschikbaar stelt die door middel van zulke apparatuur kunnen worden afgespeeld of gehoord, is een „gebruiker” die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115. Bijgevolg is hij gehouden een „billijke vergoeding” in de zin van deze bepaling te betalen voor de doorgifte van deze fonogrammen.

4) Op grond van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115, dat een beperking stelt aan het in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn bedoelde recht op een billijke vergoeding wanneer het om „privégebruik” gaat, mogen de lidstaten een hotelexploitant die fonogrammen „meedeelt aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van deze richtlijn, niet vrijstellen van de verplichting om een dergelijke vergoeding te betalen.

Prejudiciële vragen:

(i) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten televisies en/of radio’s beschikbaar stelt waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, een "gebruiker" die fonogrammen die kunnen worden afgespeeld in een uitzending "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van de gecodificeerde richtlijn 2006/115/EG [1] van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006?
(ii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: verplicht artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG lidstaten om naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, te voorzien in een recht op een billijke vergoeding door de hotelexploitant voor het afspelen van het fonogram?
(iii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a?
(iv) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten toestellen (andere dan een televisie of radio) en fonogrammen in fysieke of digitale vorm ter beschikking stelt, die door middel van een dergelijk toestel kunnen worden afgespeeld of gehoord, een "gebruiker" die de fonogrammen "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG?
(v) Indien vraag (iv) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115/EG?

Meer Overzicht auteursrechtpraktijk HvJ EU

Op andere blogs:
IPKat (The Sound of Music: the Court of Justice rules)

IEF 11045

Wachtkamergelden (arrest)

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-135/10 (SCf Consorzio Fonografici) / perscommuniqué

De Conclusie A-G [IEF 9859] Uit't perscommuniqué: Een tandarts die in zijn particuliere praktijk kosteloos fonogrammen uitzendt, verricht geen „mededeling aan het publiek” in de zin van het Unierecht.  Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

Voor de vragen zie onderaan. Het HvJ EU verklaart voor recht:

1) De bepalingen van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1 C gehecht aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakech op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten, en van het Verdrag van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) inzake uitvoeringen en fonogrammen van 20 december 1996 zijn toepasselijk in de rechtsorde van de Unie.

Aangezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, ondertekend te Rome op 26 oktober 1961, geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie, is het in de Unie niet toepasselijk, maar heeft het er indirecte gevolgen.

Particulieren kunnen zich noch op het Verdrag van Rome, noch op de TRIPs-overeenkomst en evenmin op het WPPT rechtstreeks beroepen.

Het begrip „mededeling aan het publiek”, dat is opgenomen in richtlijnen 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de in het Verdrag van Rome, de TRIPs-overeenkomst en het WPPT opgenomen overeenstemmende begrippen en op een wijze dat het daarmee verenigbaar blijft, tevens rekening houdend met de context waarin dergelijke begrippen passen en met het door de relevante verdragsbepalingen inzake intellectuele eigendom beoogde doel.

2) Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100 moet aldus worden uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de kosteloze uitzending van fonogrammen in een tandartspraktijk als die in het hoofdgeding, waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze uitzending buiten hun wil horen. Bijgevolg hebben producenten van fonogrammen op grond van een dergelijke uitzending geen recht op een vergoeding.

Prejudiciële vragen:

1. Zijn de Conventie van Rome inzake naburige rechten van 26 oktober 1961, de TRIPs-overeenkomst (Agreement on Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights) en het WIPO-verdrag (World Intellectual Property Organization) inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) rechtstreeks toepasselijk in de communautaire rechtsorde?
2. Werken de voornoemde regelingen van eenvormig internationaal recht eveneens rechtstreeks tussen particulieren?
3. Komt het begrip "mededeling aan het publiek" in de aangehaalde internationale verdragen overeen met het communautaire begrip in de richtlijnen [92/100/EG]1 en 2001/29/EG2? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord: welke bron heeft voorrang?
4. Vormt de kosteloze uitzending van fonogrammen in besloten tandartspraktijken waarin een vrij beroep wordt uitgeoefend, ten behoeve van de patiënten, die deze onafhankelijk van hun wil genieten, een "mededeling aan het publiek" of "beschikbaarstelling voor het publiek" in de zin van artikel 3, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG?
5. Hebben producenten van fonogrammen op grond van deze uitzending recht op een vergoeding?

Lees ook:
Overzicht auteursrechtpraktijk (IEF 10559)
IE-Forum 11090 (prof. Visser, Een tandarts zonder winstoogmerk)
IEF 11045 (Wachtkamergelde (arres))
IEF 11056 (Het is lente in de ogen van de Turijnse tandartsassistente)
IPKat (From Curia to Caries: music to the public in the dentist's chair, incl. tandartsmuzieksuggesties)
KluwerCopyrightBlog (Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”Music broadcasting at the dentist’s and in hotel rooms: any right to an equitable remuneration for the phonogram producers? The CJEU clarifies the notion of “communication to the public”)
Wieringa Advocaten (HvJEU: beschikbaar stellen van CD + afspeelapparatuur = openbaarmaking (en tandartsbezoekers zijn geen publiek) - I) + deel II)

IEF 11029

Uit een passie voor film en muziek

Correctionele kamer (strafrechtbank) van de Rechtbank van Eerste Aanleg Kortrijk, 29 februari 2012, nr. 12/383 (OM gevoegd: VZW IFPI en SABAM tegen MINJAUW)

Uitspraak ingezonden door Jules De Keersmaecker, advocatenkantoor Jules De Keersmaecker.
Met samenvatting van Willem De Vos, Sirius Legal.

België. Strafzaak auteursrecht met burgerlijke partijen IFPI en SABAM. Nadat in 2008 ontdekt werd dat er muziek van de Britse groep Kaiser Chiefs voor de releasedatum op het internet werd verspreid, diende de auteursrechtenvereniging SABAM een klacht in tegen onbekenden. Onderzoek leidde naar een man waarbij tijdens een huiszoeking op zijn computer in totaal 1.127 gedownloade films en CD’s gevonden. De man werd uiteindelijk strafrechtelijk vervolgd voor inbreuken op de auteurswet en de zaak kwam voor de Correctionele Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Kortrijk. Hierbij stelden o.a. SABAM, IFPI en Universal Music zich burgerlijke partij ten einde een schadevergoeding te bekomen.

Ondanks dat de man de feiten heeft toegegeven, vraagt hij de rechtbank om een milde bestraffing en betwist hij de gevorderde schadevergoedingen. Hij benadrukt dat hij de feiten beging uit een grote passie voor film en muziek en dus niet met een winstoogmerk. Daarnaast stelt hij dat Universal Music een fout beging (lek/fout medewerker/gebrek aan beveiliging) waardoor het album van de Kaiser Chiefs voor de release datum kon verspreid worden.

Bij vonnis van 29 februari 2012 veroordeelt de rechtbank de man wegens het op bedrieglijke wijze namaken van CD’s en DVD’s en deze in voorraad te hebben gehad voor verkoop (art. 80, lid 1 en 3 Auteurswet). De rechter stelt dat wel degelijk een vermogensrechtelijk voordeel – weliswaar niet omvangrijk en niet op commerciële wijze - wordt nagestreefd doordat de aankoopkosten van muziek en films worden vermeden (via ruil met anderen). De rechtbank veroordeelt de man tot het betalen van een geldboete van 5.500 euro, deels met uitstel (op strafgebied) en een schadevergoeding van ongeveer 66.000 euro (op burgerlijk gebied).

Elementen waarmee de rechtbank rekening houdt bij het bepalen van de straf en strafmaat, pagina 5:

Enerzijds:
- de aard van de feiten en hun ernst;
- de lengte van de periode waarin strafbare feiten werden gepleegd;
- het aantal gepleegde inbreuken;
- de immorele ingesteldheid van beklaagde die handelt enkel en alleen met het oog op de snelle, goedkope en intense bevrediging van zijn passie voor muziek en film en hierbij voorbij gaat aan de bijzonder nadelige gevolgen van zijn handelen voor alle actoren actief op de distributiemarkt van film en muziek;
- de genoten materiële en morele voordelen;
- de beoogde voordelen;

Anderzijds;
- het blanco strafregister;
- de inkomsten waarover beklaagde beschikt;

Een geldboete, ernstig doch grotendeels met uitstel, zal - mede om de belangen van de burgerlijke partijen niet onnodig te hinderen - moeten volstaan als eerste confrontatie met de correctionele rechtbank, om beklaagde te confronteren met het laakbaar karakter van zijn handelen en om hem bovenal te weerhouden van het plegen van nieuwe misdrijven in de toekomst.

Elementen waarmee de rechtbank rekening houdt bij de schadebegroting:
-    filmindustrie: pagina 7, paragrafen 6 tem 8
-    muziekindustrie: pagina 9 paragrafen 1 tem 4